6 Juni 1944, een zeer belangrijke datum wanneer het over de bevrijding van Europa gaat. Op deze dag vond de grootste amfibische landing uit de geschiedenis op het Europese continent plaats: operatie Overlord. Meer dan 130.000 soldaten, voornamelijk Britse, Amerikaanse en Canadese manschappen, zetten in Normandië voet op Franse bodem. Hun doel was het doorbreken van Hitler’s Atlantikwall. Het zou duizenden jonge mannen hun leven kosten, maar na operatie Overlord brokkelde het Derde Rijk steeds verder af. Het tij aan het westfront keerde definitief, in het voordeel van de geallieerden.
Juno Beach was het middelste van de drie Brits/Canadese invasiestranden die aangevallen werden door het 2nd British Army, dat onder bevel stond van General Sir Miles Dempsey. Het strand grensde, vanuit geallieerd oogpunt gezien, op de rechterflank aan Gold Beach en op de linkerflank aan Sword Beach. Het omvatte zeven kilometer kust tussen Graye-sur-Mer en St.-Aubin-sur-Mer, welke in tweeën gedeeld werd doordat de rivier de Seulles hier uitmondt in zee. Door toedoen van de Kriegsmarine werd de kust hier niet zo goed verdedigd als op andere plekken in Normandië of aan het Nauw van Calais. Volgens de Duitse marine was een landing op dit strand te moeilijk door de riffen en rotsen in het water. Toch werden er wel verdedingswerken en versperringen aangelegd. De genie van de 716. Infanteriedivision had voor de kust een mijnenveld aangelegd. Verder was het strand bezaaid met ‘Belgische hekken’, stalen egels en palen, veelal ondermijnd.
De 716. Infanteriedivision van General Wilhelm Richter was verantwoordelijk voor de kustverdediging. Deze divisie telde ongeveer 6700 Duitse manschappen en was verder op sterkte gebracht met drie bataljons Osttruppen, samen zo’n 2000 man. Eén van deze bataljons bemande de vier Widerstandsneste die zich in de Canadese sector bevonden. De nesten waren gebouwd aan beide kanten van de monding van de Seulles in Courseulles, eentje in Bernières en eentje in St.-Aubin. Ten westen van de rivier werd het strand bestreken door een veldkanon, twee kanonnen in kazematten, vier in tobruks, een bunker met de geschutskoepel van een Renaulttank en een grote hoeveelheid mitrailleurnesten en mortierstellingen. Aan de oostkant waren twee veldkanonnen geplaatst en bevonden zich Duitse posities met mitrailleurs en mortieren. Achter de kustlijn bevond zich een artillerieregiment van de divisie.
Verder landinwaarts waren eenheden van de gevreesde 21. Panzerdivision gelegerd: het Panzergrenadierregiment 192 en het Panzerjägerabteilung 200. Zij hadden de beschikking over halfrupsvoertuigen en gemechaniseerde antitankkanonnen. De manschappen, zo’n 16.000 in totaal, waren verspreid over verschillende dorpjes. In Basly-Douvres bevond zich op hogergelegen grond Distelfink. Dit was een complex met vier radarinstallaties dat werd gebruikt door de Luftwaffe. Het omvatte naast de vier radars dertig bovengrondse gebouwen. Het ondergrondse bunkercomplex besloeg een gebied van twaalf hectare. Het werd bewaakt met behulp van antitankkanonnen, luchtafweergeschut, vlammenwerpers, mitrailleurs en een garnizoen van 230 man. De RAF had de radars op het complex in de weken voorafgaand aan D-day weten te verwoesten, maar de gebouwen waren nog bruikbaar als een defensieve stelling.
De Canadese 3rd Infantry Division was aangewezen om aan land te gaan op Juno Beach. Het grootste gedeelte van de manschappen had Britse voorouders en sprak Engels, maar er waren ook onderdelen die uit Franstalige Canadezen bestonden (Le Régiment de Maisonneuve, Les Fusiliers Mont-Royal, Régiment de la Chaudière). De bevelhebber van de divisie, General-Major Rod Keller was zelf in Groot-Brittannië geboren. Al in 1943 was besloten dat de 3rd Infantry aan land zou gaan tijdens een amfibische landing op de kusten van het bezette West-Europa. De divisie had dus alle tijd gehad om zich hierop voor te bereiden. Ze hadden in Schotland en in de omgeving van Portsmouth geoefend op de landing, samen met de Britse marine en DD-tanks van de Canadese 2nd Armored Brigade, die de landing op D-day ook zou ondersteunen. De Canadese troepen waren allemaal vrijwilligers. Tijdens de oorlog kende Canada weliswaar de dienstplicht, maar slechts de vrijwilligers werden uitgezonden naar oorlogsgebieden.
Juno Beach was opgedeeld in de sectoren Mike en Nan. Mike was vervolgens weer opgedeeld in Green en Red, Nan en Green, White en Red, aangezien deze sector groter was. De 7th Infantry Brigade van Brigadier-General Foster moest in de eerstgenoemde sector aan land gaan, de 8th Brigade van Brigadier-General Blackader zou de andere sector voor haar rekening nemen. De 7th Brigade omvatte de Royal Winnipeg Rifles en het Regina Rifle Regiment, de 8th Brigade de Queen’s Own Rifles of Canada en het North Shore (New Brunswick) Regiment. Beide brigades zouden gepantserde ondersteuning krijgen van de 2nd Armored Brigade. De Britse 4th Commando zou de 8th Infantry volgen in de Nan-sector. Zij moesten contact maken met de 41st Commando die op Sword Beach zou landen. De Canadese 9th Brigade zou vervolgens aan land komen in de sector met het diepste bruggenhoofd. Deze brigade moest het hogergelegen terrein ten westen van Caen, nabij het vliegveld Carpiquet, bezetten. Net als op de Britse stranden zouden ook hier de landingen van de infanterie vooraf gegaan worden door speciale pantsereenheden van de genie. Op Juno waren dit de 22nd Dragons en de 5th en 6th Assault Regiments Royal Engineers. Zij moesten het strand vrij maken van obstakels en mijnen.
Het doel voor de Canadezen voor D-day was het veroveren van een bruggenhoofd en het zuiveren van kuststadjes als Courcelles, St.-Aubin en Bernières. Voor de verovering van het bruggenhoofd waren drie fasen opgesteld: Yew, Elm en Oak. Yew correspondeerde met de verovering van een bruggenhoofd op het strand, Elm met het oversteken van de rivieren de Seulles en de Mue en het veroveren van de hoge gronden bij Anisy en Anguemy en het vliegveld van Carpiquet. Wanneer de Canadezen aan het eind van de 6 juni de spoorlijn tussen Caen en Bayeux hadden bereikt, zestien kilometer landinwaarts, was ook fase Oak volbracht.
De invasiestranden waren ’s nachts door de RAF gebombardeerd en in de vroege ochtend van 6 juni nogmaals door de USAAF. De aanval van de Amerikaanse luchtmacht werd gevolgd door een scheepsbombardement. De vloot voor Juno omvatte twee kruisers en elf destroyers. De beschietingen waren op Juno echter zeer onnauwkeurig. Door de rook was het lastig voor de vloot om de doelwitten te bepalen. Achteraf bleek nog geen 15 procent van de 106 verdedigingsstellingen in de sector van Juno vernietigd. De landingen moesten om half acht aanvangen, maar als gevolg van de ruwe zee begonnen ze een half uur later. Dit had twee nadelige gevolgen voor de Canadezen. De opkomende vloed liet obstakels weer onder water verdwijnen en de Duitse verdedigers kregen de tijd om bij te komen van het scheepsbombardement, om hun wapens gevechtsklaar te maken en stellingen te bemannen.
Toen de landingsvaartuigen het strand naderden werden ze nauwelijks beschoten, de Duitse wapens langs de kust waren namelijk op het strand zelf gericht. Pas op het moment dat de Canadezen binnen enkele honderden meters genaderd waren kon het vuur op hen worden geopend. De beschietingen vanuit het binnenland waren meer op de voor anker liggende schepen van de invasievloot gericht. Er suisden nog andere granaten over de hoofden van de infanteristen, maar die waren afkomstig van de eigen artillerie die vanaf zee doelen in het binnenland bestookte. Enkele landingsvaartuigen liepen al vast op de obstakels die nu meer en meer onder water begonnen te verdwijnen. Sommige DD-tanks waren niet bestand tegen de golven en zonken.
De eerste landingsgolven moesten elkaar iedere vijftien minuten opvolgen. Als gevolg van de ruwe zee en de hinder van de obstakels werd dit schema voor een groot gedeelte in de war gestuurd. Zo kwamen in veel gevallen de DD-tanks pas na de eerste infanteriegolf aan land. Deze tanks hadden de Duitse weerstandshaarden die het bombardement ongeschonden door waren gekomen moeten opruimen zodat de infanterie op kon rukken, zonder dat het tijdens de opmars werd gehinderd door versterkingen die lichtgewapende infanteristen moeilijk uit konden schakelen. In de sectoren Mike Red en Mike Green, waar de Royal Winnipeg Rifles aan land gingen, en in Nan Green waar het Regina Rifle Regiment landde was dit het geval. Veel infanteristen werden hier gedood voordat ze goed en wel het strand hadden weten te bereiken. Tijdens de eerste landingsgolf leed de divisie hevige verliezen, sommige compagnieën verloren de helft van hun manschappen, vergelijkbaar met de verliezen op Omaha.
Toen de tanks de kust bereikt hadden konden de Duitse verdedigingsstellingen worden uitgeschakeld. De pantsersteun werd achteraf onmisbaar geacht door de Canadese troepen. De infanteristen die nog in leven waren zochten dekking achter de tanks en probeerden zo bij de zeewering te komen. Net als op Omaha was de kans om de zeewering te bereiken slechts één op twee. Op Juno hadden de Candezen in vergelijking tot de Amerikanen op Omaha echter de beschikking over tankondersteuning om over de zeewering te komen. Ook de destroyers die voor de kust lagen boden hulp door de Duitse verdediging nogmaals te bestoken. Het overwegend vlakke landschap achter het strand was hier bovendien ook een stuk minder geschikt voor verdediging dan de kliffen bij Omaha Beach.
Aan de oostkant van Juno Beach ging de 8th Brigade aan land. De Queen’s Own Rifles of Canada ging aan land in de sector Nan White, het North Shore Regiment in Nan Red. Ze moesten afrekenen met de Duitse verdedigingsstellingen ter hoogte van Bernières en St. Aubin. Als gevolg van een goede samenwerking met de tanks van de 10th Armored Brigade verliepen de landingen hier voorspoedig. Alleen een compagnie van de Queen’s Own Rifles raakte in de problemen toen bleek dat ze recht voor een weerstandsnest waren geland. Zij hadden veel slachtoffers te betreuren voordat ze de Duitse stellingen hadden uitgeschakeld.
Na het oversteken van de zeewering moesten de versterkte dorpjes aan de kust zoals Reviers, Bernières, St. Aubin en Courseulles veroverd worden. De Duitsers hadden zich goed verscholen en ingegraven. In huizen die niet voor de verdediging gebruikt werden, waren booby-traps geplaatst. Sommige dorpjes werden door goede samenwerking van tanks en infanterie snel ingenomen, op andere plekken ging het minder eenvoudig. Zo hielden Duitsers in een bunker bij St.Croix stand tot het begin van de avond. Bij de verovering van het stadje Courcelles werden twee compagnieen van de Royal Winnipeg Rifles van de 7th Brigade vrijwel geheel weggevaagd, waarna eenheden van het Régiment de la Chaudière de aanval overnamen en het plaatsje alsnog in handen wisten te krijgen. Ook in hun gelederen vielen veel slachtoffers. Een inwoner van het dorp, Jean Houel, kwam na de gevechten tevoorschijn om zijn bevrijders te verwelkomen. “Daar heb je ze dan, de tommy’s!”, zei hij toen hij oog in oog stond met een soldaat van het Régiment de la Chaudière. De Franstalige soldaat antwoordde: “Je suis Canadien”. Veel inwoners waren aangenaam verrast dat ze werden bevrijd door soldaten die dezelfde taal spraken. In St.Aubin en Bernières stuitte de infanterie van de Queen’s Own Rifles en het North Shore Regiment eveneens op versterkte huizen en bunkertjes. Sommige eenheden verloren bij de aanvallen op deze versterkingen de helft van hun soldaten. Het kostte veel tijd om de hardnekkige verdedigers te verslaan, er moest uiteindelijk pantserondersteuning aan te pas komen om de verdediging op te rollen.
Sommige verdedigingswerken van gewapend beton werden gezuiverd door de infanterie om vervolgens even later weer bezet te worden door Duitsers. De loopgraven en tunnels waren voor hen ideaal om zich op deze manier tijdelijk terug te trekken of om verlaten stellingen opnieuw te bemannen. Dit ervoeren de manschappen van het Canadian Scottish Regiment die als laatste eenheid van het 7th Batallion aan land kwamen gedurende de volgende landingsgolven. Deze verliepen echter ook niet zo als gepland omdat de wrakken van de eerste golven in de weg lagen. Ook bleven nog steeds de obstakels hun tol eisen. Geniesoldaten werkten de hele ochtend door en rond twee uur in de middag konden de landingen verdergaan. Ondertussen was de artillerie van de divisie aan land gekomen en deze verleende vuursteun aan de oprukkende troepen. Bij Beny-sur-Mer werd een batterij van 88-mm kanonnen veroverd.
De planning voor de opmars landinwaarts raakte al snel in de war als gevolg van een grote opstopping van voertuigen. De smalle uitgangen van het strand zorgden voor een langzame doorstroming van de troepen en hun materieel, waarbij Duitse sluipschutters en artillerie aanzienlijke schade konden aanrichten. Ook de diverse blokkades en versperringen die door de Duitse verdedigers waren aangelegd vertraagden de opmars. De Canadese artillerie, genie en bulldozers hadden hun handen vol aan het opruimen van deze versperringen en het vrijmaken van de uitwegen. Uitgeschakelde tanks werden zelfs gebruikt om antitankgeulen vol water over te kunnen steken. De wrakken deden dienst als provisorische bruggen. De hele dag zouden alle aan land gekomen eenheden hier hinder van ondervinden, wat de doelen voor D-Day vrijwel onhaalbaar maakte.
De reservebrigade van de divisie, de 9th, zou rond half elf aan land moeten gaan. Dit werd echter uitgesteld omdat op sommige plaatsen teveel landingsvaartuigen verloren gingen als gevolg van de onder water verdwenen obstakels en Duitse verdedigingsstellingen die nog niet waren uitgeschakeld. Omstreeks twaalf uur waren de North Nova Scotia Highlanders aan land gegaan bij Bernières, maar het duurde vanwege de opstoppingen bij de uitgangen van het strand tot vier uur in de middag voordat ze konden oprukken. In de tussentijd waren ook de Stormont, Dundas en Glengarry Highlanders geland, evenals de Highland Light Infantry of Canada. Deze eenheden ondervonden niet of nauwelijks nog weerstand van de Duitsers, maar vanwege de vertragingen waren ze niet meer in staat hun doelen voor D-day te verwezenlijken.
Toch wist één eenheid wel zijn doel te bereiken. Een groep tanks van het C-squadron van de 1st Hussars, onder bevel van Lieutenant William McCormick was tijdens de eerste landingsgolf aan land gekomen om steun te verlenen aan de infanterie van de Royal Winnipeg Rifles. Ook zij hadden vastgezeten bij het verlaten van het strand en waren hierbij onder vuur genomen. Veel schade was er echter niet toegebracht. Toen de tanks uiteindelijk door de Duitse verdedigingslinie waren gebroken ondervonden ze verder weinig weerstand bij hun opmars. Ze waren enkel op Duitse infanterie en een verkenningsvoertuig gestuit. De groep wist de spoorlijn Caen-Bayeux te bezetten. Feitelijk was hiermee fase Oak volbracht, Elm daarentegen nog niet. In totaal waren er 14.000 manschappen aan land gekomen op Juno Beach tijdens D-day.
Gedurende de nacht werden alleen de North Nova Scotia Highlanders en het Régiment de la Chaudière aangevallen door infanterie in halftracks van het 192. Panzer Grenadier Batallion. De verliezen aan beide kanten waren gering. In de vroege ochtend van 7 juni moesten de Canadezen hun opmars hervatten om de doelen van D-day zo snel mogelijk alsnog te bereiken. Het Regina Rifle Regiment viel aan op de linkerflank, de Winnipeg Rifles op de rechterflank. In het midden zouden de Canadian Scottish oprukken. Geen van de eenheden stuitte op serieus en georganiseerd Duits verzet en rond het middaguur werden de dorpjes Putot-en-Bessin, Bretteville-l’Orgueilleuse en Norrey-en-Bessin bereikt. Ze hadden de fase Oak nu allemaal volbracht en de Canadezen waren de eersten van de Brits-Canadese 21st Army Group die de doelen voor D-Day hadden bereikt.
De 9th Brigade rukte vervolgens verder op. Ze ondervonden weinig weerstand en bereikten de dorpjes Authie en Buron. Hier bleek dat men niet verder kon in de richting van Carpiquet en aangezien de flanken onbeschermd waren moesten de eenheden teruggetrokken worden naar de hogere gronden voor de dorpjes. De troepen in Buron werden daar vastgepind door de Duitsers en konden niet terug. Tegelijkertijd werden de Canadezen in Authie aangevallen door infanterie en tanks van het 25. SS-Panzergrenadier Regiment, onder bevel van SS-Standartenführer Kurt Meyer. Deze eenheden waren onderdeel van de 12. SS-Panzerdivision, welke de opdracht had gekregen de vijand terug in zee te drijven. In Authie werden enkele pelotons van de North Nova Scotia, Cameron en Ottawa Highlanders overlopen door de Duitsers. Slechts enkelen wisten te ontkomen. Buiten het dorpje wisten de Canadezen langer stand te houden, maar ook zij konden de opmars niet stuiten. Het 27th Armored Regiment ging de strijd aan, waarop de Duitse opmars zich op Buron richtte. Dit dorpje werd laat in de middag door de Duitsers veroverd. De North Nova Scotia Highlanders zetten echter een tegenaanval op touw, ondersteund door artillerie en tanks van de Sherbrooke Fusiliers. Ze heroverden het stadje, maar trokken zich later terug om bij Les Buissons defensieve posities in te nemen samen met de andere eenheden van de 9th Brigade. De verliezen waren hoog.
De 8th Brigade hield zich vrijwel de gehele 7 juni bezig met het zuiveren van Duitse posities die tijdens de opmars van de vorige dag genegeerd waren om de opmars niet te vertragen. Hierbij hoefden de mannen geen zware gevechten te leveren en maakten ze veel gevangenen. De Duitsers bezetten echter nog altijd twee radarstations bij Douvres-la-Delivrande. Het North Shore Regiment kreeg de taak toegewezen het complex te veroveren. Pas in de middag was het regiment in staat de aanval te openen. Artillerie en mortieren leken echter geen uitwerking te hebben op de bouwwerken en men had zich nog geen toegang kunnen verschaffen. De aanval werd aan het begin van de avond dan ook afgeblazen. Inmiddels was de 51st Highland Division op Juno Beach aan land gekomen, deze kreeg nu de taak de radarstations in te nemen. Er werd nog een poging gedaan in de avond, maar de verdediging en het bouwwerk bleken ook voor hen te sterk.
De volgende dag, 8 juni, hield divisiecommandant Keller een persconferentie. Hierin gaf hij aan dat de 51st Highland Division de radarstations in zou nemen, ondersteund door de geallieerde luchtmacht. De 9th Brigade zou een nieuwe aanval doen op Buron en hierbij de steun krijgen van alle artillerie die de divisie bezat. Beide aanvallen zouden echter geen doorgang vinden. De 7th en 8th Brigades moesten hun huidige posities vasthouden. Eerder die ochtend had het 2e bataljon van het 26. SS-Panzergrenadier Regiment een aanval ontketend op de Royal Winnipeg Rifles, onderdeel van de 7th Brigade. Deze eenheid had op D-day zware verliezen geleden en had geen steun van tanks of artillerie. Zij moesten het dorpje Putot dan ook prijsgeven aan de Duitsers. Een tegenaanval van het Canadian Scottish Regiment en een squadron van het 6th Armoured Regiment bracht Putot later die ochtend weer in Canadese handen. De Canadian Scottish hadden zware verliezen geleden. De Winnipeg Rifles waren in twee dagen gedecimeerd. Bij de strijd om Putot waren ook nog eens 45 Winnipegs vermoord door troepen van de 12. SS-Panzerdivision.
In de nacht van 8 op 9 juni vonden er hevige gevechten plaats tussen het Regina Rifle Regiment en tanks en infanterie van de 12. SS-Panzerdivision. De Canadezen werden verrast door de Duitse sterkte en Bretteville, waar hun hoofdkwartier was, kwam zelfs even in gevaar. Duitse tanks hadden het dorp bereikt, maar werden uitgeschakeld door anti-tankinfanterie. De gevechten gingen de hele nacht door, maar de Regina Rifles en het 3rd Antitank Regiment wisten uiteindelijk de aanval af te slaan. De Duitsers trokken zich terug. De volgende dagen vonden er geen grootscheepse confrontaties meer plaats. Er vonden artillerie- en mortierbeschietingen plaats en er werden patrouilles uitgezonden. De Duitsers waren niet meer tot een aanval in staat, terwijl de Canadezen hun bruggenhoofd versterkten.