De PRESIDENT: Ik roep Beklaagde
Ernst Kaltenbrunner op.
ERNST KALTENBRUNNER (beklaagde): De aanklager houdt mij verantwoordelijk voor de
concentratiekampen, voor de vernietiging van Joodse levens, voor
Einsatzgruppen en andere zaken. Dit alles is niet in overeenstemming met het bewijsmateriaal, noch met de waarheid. Beschuldigers zowel als beschuldigden staan bloot aan de gevaren van een oppervlakkig proces.
Het is juist dat ik het Reichssicherungshauptamt -RSHA- heb moeten overnemen. Dat op zich was geen schande. Zulke bureau's bestaan bij regeringen van andere landen ook. Echter, de taak en de activiteiten die mij in 1943 werden opgedragen bestonden vrijwel voornamelijk uit het reorganiseren van de Duitse politieke en militaire inlichtingendienst, hoewel niet als de opvolger van Heydrich. Bijna een jaar na zijn dood werd mij als officier bevolen dit ambt te aanvaarden in een periode waarin Admiraal Canaris ervan werd verdacht, jarenlang met de vijand te hebben samengewerkt. In korte tijd vergewistte ik mij van het verraad van Canaris en zijn medeplichtigen dat tot de meest angstaanjagende vorm was uitgegroeid. Amt IV en Amt V van het RSHA waren alleen in theorie aan mij ondergeschikt, niet in de praktijk.
Het diagram van de diverse groepen en de bijbehorende bevelsstructuur dat hier is getoond, is verkeerd en misleidend. Himmler, die op meesterlijke wijze begreep hoe hij de SS, die al lang geen organisatorische en ideologische eenheid meer was, in kleine groepen kon opsplitsen en onder zijn invloed brengen, voor zover dat in zijn eigen belang was, pleegde samen met Müller, het hoofd van de
Gestapo, de misdaden die ons nu bekend zijn. Ik stel nadrukkelijk dat ik, in tegenstelling tot de publieke opinie, van slechts van een klein deel van de activiteiten van deze diensten, die in feite ressorteerden onder Himmler en zijn trawanten, op de hoogte raakte en dan nog voor zover het mijn eigen speciale werk aanging.
Wat de Joodse kwestie betreft, ik werd net zo misleid als andere hoge gezagsdragers. Ik heb de feitelijke uitroeiing van het
Jodendom nooit goedgekeurd of getolereerd. Het anti-Semitisme binnen de Partij en in de Rijkswetten moest in tijd van oorlog beschouwd worden als een defensieve noodmaatregel. Het anti-Semitisme van Hitler, zoals we het nu kennen was barbaars. Ik heb aan geen van deze vormen deel gehad en blijf erbij dat het beëindigen van de uitroeiing van de Joden te danken is aan de invloed die ik op Hitler had, zoals ik zal aantonen.
Na de indiening van bewijsmateriaal werden diverse foto's overlegd waaruit zou moeten blijken wat ik van de misdaden in
concentratiekampen wist, het kamp in Mauthausen en wat ik wist van de misdadige methoden die daar werden toegepast. Ik heb nooit één voet in het kamp Mauthausen gezet, alleen in dat deel van het werkkamp waar de steengroeve lag waarin volgens de wet geharde misdadigers te werk waren gesteld, maar geen Joden of politieke gevangenen. De foto's tonen een administratiegebouw en niets anders. Document USA-909, foto's 894 tot 897-F zijn daarom feitelijk onmogelijk en onjuist. De foto met Hitler toont het bezoek aan een bouwplaats in Linz, 35 kilometer van kamp Mauthausen vandaan.
De verklaring van de getuige Dr. Morgen lijkt in wezen waar te zijn maar moet worden aangevuld voor zover het mijn persoon en mijn reacties daarop betreft. In de hectiek van zijn eigen arrestatie en verdediging is de getuige teveel met zichzelf bezig en zegt niet dat hij op mijn verzoek door de Chef van het RSHA werd overgedragen aan Amt V van het RSHA, zodat hij als jurist de speciale commissie kon aanvullen die door de Chef van de Kriminalpolizei, Nebe en mijzelf was ingesteld voor het onderzoek van de concentratiekampen. Hij kan niet getuigen over mijn kennis van de erop volgende gebeurtenissen, zoals ik deed -met stomheid geslagen door zijn rapport, in tegenstelling tot Müller, die te keer ging alsof hij zojuist was ontmaskerd- na zijn rapoport te hebben gelezen. Dezelfde dag werd een nauwkeurig schriftelijk verslag naar Hitler in zijn hoofdkwartier gestuurd. Dagen later werd ik er ontboden en vloog erheen. Na mijn lange verslag stemde Hitler toe in een onderzoek naar Himmler en Pohl. Hij stelde een speciale rechtbank in voor alle volgende onderzoeken en noodzakelijke maatregelen. Pohl moest onmiddellijk uit zijn ambt worden gezet. In mijn aanwezigheid gaf Hitler bevel aan Fegelein, de verbindingsofficier van Himmler, dat Himmler bij hem geroepen moest worden en hij beloofde mij diezelfde dag dat hij alle mogelijker maatregelen zou nemen tegen alle toekomstige wandaden.
Hij weigerde mijn verzoek om vrijgelaten en naar het front gestuurd te worden, erop wijzend dat ik onmisbaar was bij de inlichtingendienst. Hij werd gearresteerd en vastgezet en bracht verslag aan mij uit; het decreet van Himmler van oktober 1944, dat bevestigt hetgeen ik zojuist heb getuigd, is wat de tekst aangaat een van Himmler's laatste duivelse acties.
Ziet de aanklager zelfs nu nog geen tegenstrijdigheid in het feit dat Amt V van het RSHA de misdaden van Amt IV en die geheime, misdadige kliek aan de kaak stelde? Hierin zie ik het bewijs voor het feit dat ik nooit heb geweten wat er werkelijk gebeurde, ik protesteerde er binnen mijn eigen dienst tegen
Had ik toen de verantwoordelijkheid moeten ontlopen door ziekte voor te wenden of was het mijn plicht met al mijn macht te vechten om deze ongeëvenaarde barbaarsheid te doen stoppen? Dat is het enige waarvan men mij hier kan beschuldigen.
De andere lasterlijke opmerkingen die de aanklager tegen mij maakte veranderen dat ook niet. De brief, geschreven aan de burgemeester van Wenen en die hier zo belastend schijnt te zijn en waarvan ik me niet herinner, die te hebben ondertekend, werd mij vandaag uitgelegd.
Alle 12.000 mensen die toen samen met tienduizenden Duitse mannen en vrouwen werden ingezet om het gebied ten oosten van Wenen te versterken werden met nog eens 2.000 personen in Gunskirchen in Oostenrijk, door mijn bemiddeling verzorgd door het Internationale Rode Kruis en in vrijheid gebracht. Door de snelheid en de opwinding van het kruisverhoor kon ik me niet herinneren dat toen die commissie van Amt V al lang in de kampen actief geweest was, ik niet langer kon geloven dat er gevaar dreigde voor het leven van de Joden. Mijn geloofwaardigheid is sedertdien altijd in twijfel getrokken, maar die zou onmiddellijk hersteld zijn wanneer de aanklager met het Internationale Rode Kruis in Genčve onderzoek had gedaan dat niet zo oppervlakkig was.
Als mij echter wordt gevraagd: "Waarom bleef u aan, zelfs toen u wist dat uw meerderen misdaden pleegden?" kan ik alleen maar antwoorden dat ik niet hun rechter kon zijn en dat zelfs dit Tribunaal hier niet in staat zal zijn boetedoening te vragen voor deze misdaden.
Gedurende de laatste dagen beschuldigde de aanklager mij van medeplichtigheid aan de moord op een Franse generaal. Ik had gehoord van de moord op een Duitser, Generaal Brodovski, en het bevel dat Hitler gaf om de kwestie van represaillemaatregelen te onderzoeken. Ik hoorde een paar dagen geleden voor de eerste keer over de moord. Panzinger was hoofd van het Kriegsuntersuchungsamt van het Reichskriminalamt en was ondergeschikt aan niemand, behalve aan Himmler in zijn hoedanigheid van hoofd van het Kriegsgefangenenwesen en het Ersatzheer. Hij was niet, zoals de aanklager volhoudt, een lid van de
Gestapo.
Wat betreft het telexbericht van 30 december 1944, ondertekend met mijn naam, waarin de methode van het plan van uitvoering door Berlijn aan Himmler in zijn hoofdkwartier werd gemeld, zou ik willen opmerken dat ik van 23 december tot 3 januari met mijn gezin in Oostenrijk was en dit telexbericht dus niet kon hebben gezien of ondertekend. In november 1944 werd mij slechts bevolen, het verslag van Reichspressechef Dietrich over de moord op een Duitse generaal in Frankrijk te controleren. De resultaten werden door de diensten daar naar het hoofdkwartier gezonden.
Ik betreurde het feit dat Hitler, in de situatie zoals ik die aantrof toen ik in 1943 mijn ambt aanvaardde, geen betere verstandhouding met de Kerk had, die in ieder land voor orde zorgt en niet weggeredeneerd kan worden. Mijn protesten haalden niets uit. Ik deed een eerlijke poging, zoals uit de presentatie van het bewijsmateriaal blijkt, maar zelfs hieruit heeft de aanklager geen enkele conclusie getrokken.
Ik weet alleen dat ik door mijn geloof in Hitler al mijn krachten ter beschikking stelde van mijn volk. Als Duits soldaat kon ik mij alleen in dienst stellen van de verdediging tegen de vernietigende krachten die Duitsland eens aan rand van de afgrond hadden gebracht en die vandaag, zelfs na de ineenstorting van het Reich de wereld nog steeds bedreigen.
Als ik in mijn werk fouten heb gemaakt wegens een verkeerde opvatting van wat gehoorzaamheid is, als ik bevelen opvolgde die allemaal, voor zover het de belangrijkste betrof, voor mijn ambtsaanvaarding werden uitgevaardigd, dan zijn die onderdeel van een lot dat sterker is dan het mijne en dat mij verder voert.
Ik sta hier als beschuldigde omdat er vervangers nodig zijn voor de afwezige Himmler en andere elementen die mijn tegenpolen waren. Of mijn standpunt en mijn uitleg nu worden verworpen of aanvaard, ik vraag u het lot en de eer van honderdduizenden levenden en doden van de
Allgemeine-SS, van de
Waffen-SS en van de ambtenaren die gelovend in hun ideaal, het Reich tot het laatste toe moedig verdedigden, niet te verbinden aan uw terechte vervloeking van Himmler. Net als ik geloofden zij dat zij rechtmatig handelden.
Zie ook:
Vonnis Kaltenbrunner.