Het was aardedonker die nacht en de mannen moesten op hun gehoor afgaan om een geschikt vervoermiddel uit te zoeken. De groep liet een aantal lichte voertuigen passeren, maar kwam in actie toen om half een in de nacht een zware auto naderde. Maar in plaats van een vrachtauto bleek het een open BMW met enkele officieren te zijn. De inzittenden roken meteen onraad en trokken hun wapens. Gosens gaf ze het bevel om uit te stappen, maar de mannen bleven zitten, waarop Gosens op de motorkap sprong en twee schoten door de voorruit vuurde. Hij sprong naast de wagen en gaf de inzittenden nogmaals de opdracht uit te stappen. De Duitsers maakten echter geen aanstalten te gehoorzamen, integendeel ze zetten hun wapens op scherp.
Gosens aarzelde niet en gaf het commando "Vuur!", waarop de anderen hun wapens leegschoten op de wagen. Meer dan 200 kogels werden afgeschoten op de auto met z’n inzittenden. Oberleutnant Exner, op de achterbank, werd met kogels doorzeefd en stierf ter plekke. De chauffeur was waarschijnlijk al gesneuveld bij de eerste schoten van Gosens. De man naast de chauffeur leefde echter nog, maar hij was in het zwakke schijnsel van de enige lamp die de mannen bij zich hadden niet herkend, ondanks zijn generaalsuniform.
Toen uit de richting van Arnhem een vrachtauto naderde, doken de mannen in een greppel langs de weg. De vrachtauto van de Wehrmacht stopte even naast de BMW en reed toen snel door. De mannen klommen weer uit de greppel, controleerden de auto met inzittenden nog eens en leken er van overtuigd dat alle inzittenden dood waren. Toen een tweede auto naderde, leek het de mannen verstandig om zich uit de voeten te maken. In de doorzeefde BMW bleef de zwaargewonde officier achter.
Nabij gelegerde Duitsers, zo’n honderdvijftig in getal, waren wel gealarmeerd door het vuurgevecht, maar durfden niet te gaan kijken. Half vier die nacht werd de zwaargewonde officier ontdekt door Duitse militairen die met een konvooi paarden op weg waren. Via de telefoon in de herberg werd het Kriegslazarett in Apeldoorn gewaarschuwd. Pas na het arriveren van het Duitse Rode Kruis ontdekte men dat de officier Hanns Rauter was, de hoogste politie- en SS-chef in Nederland.
Hanns Rauter werd per ambulance overgebracht naar het Kriegslazarett in Apeldoorn. Daar bleek dat hij onder meer een dubbel longschot, een kaakschot en een schot door zijn dijbeen te hebben opgelopen. Bovendien had hij veel bloed verloren.
De Sicherheitsdienst (SD) begon ’s ochtends direct met een onderzoek en kwam al snel tot de conclusie dat het ging om een aanslag door het verzet. Rauter, overtuigd dat de aanslag doelbewust op hem was gericht, herkende Geert Gosens van een foto als een van de daders.
De SD in Zwolle formeerde een speciaal rechercheteam dat zich met het onderzoek zou gaan bezighouden. In de herberg werd een ruimte ingericht als verhoorkamer. Slechts een van de omwonenden zou aangeven schoten te hebben gehoord…
De gevangenen werden in de avond en ’s nachts naar Apeldoorn gebracht, waarna ze om half zeven in de ochtend van 8 maart in bussen en vrachtwagens in de richting van De Woeste Hoeve vertrokken. Bij aankomst stond het vuurpeloton al te wachten. Het bestond uit ongeveer vijftig Duitsers van de Waffenschule der Ordnungspolizei, gelegerd in Amersfoort.
De gevangenen werden in groepen van twintig op een aanhanger naar de executieplaats gebracht, alwaar ze de reden van de executie werd voorgelezen. Vervolgens werden ze geëxecuteerd. Vijf minuten later stond een volgende groep hetzelfde lot te wachten. Mannen die niet meteen dood waren, werden aan na afloop alsnog door enkele schoten om het leven gebracht.
De Apeldoornse verzetsgroep, waarvan de leden verantwoordelijk waren voor de aanslag op Rauter, hoorde dat de Duitsers represailles zouden nemen en vertrok naar De Woeste Hoeve om mogelijke executies te voorkomen. Maar toen de groep bewapend en al arriveerde, was een groep van honderdvijftig man Ordnungspolizei en Waffen-SS bezig de honderdzeventien gefusilleerde slachtoffers langs de kant van de weg te leggen. Daarna werd de weg weer opengesteld en werden passanten gedwongen langs de slachtoffers te lopen, soms meerdere keren.
Vrijwel meteen kwam de geruchtenstroom op gang. Er was onduidelijkheid over het aantal slachtoffers en de identiteit van de slachtoffers. Sommige vreesden dat de slachtoffers toevallige voorbijgangers waren, anderen vermoedden dat het om gevangenen ging uit Kamp Amersfoort.
In Het Parool van 17 maart 1945 werd de aanslag op Rauter een voorwendsel genoemd. "Intusschen is het hoogst twijfelachtig, of de aanslag door Nederlanders werd gepleegd. De leiders der verzetsbeweging hebben er geen opdracht toe gegeven. Het is veeleer aannemelijk, dat de schietpartij door Rauter’s vijanden uit de Wehrmacht of door NSB-ers werd georganiseerd of dat een der vele groepjes Duitsche deserteurs, die plunderend en roovend over de Veluwe trekken, voor de schoten verantwoordelijk is."
In Het Parool van 27 maart 1945 leek men overtuigd van een complot van Duitse officieren en dat de SD daarom geen belang had bij het oplossen van de zaak.
Het verantwoordelijke verzet was ook niet genegen om hun daden aan de buitenwacht mee te delen. Nu het oorlogseinde naderde was het belangrijk de gewone mensen niet tegen zich in het harnas te jagen. Ze konden tenslotte alle steun gebruiken om het de bezetter zo lastig mogelijk te maken. Na de oorlog werd, met name door de publicatie Ik draag u op (1946) over het Apeldoornse verzet, duidelijk wie achter de zogenaamde aanslag op Rauter zaten. Wel moet gezegd worden dat vrijwel alle verslagen over de bewuste gebeurtenis die nacht bij Woeste Hoeve zich baseren op het enigszins gekleurde ooggetuigenverslag in Ik draag u op.
Op 25 april 1945, een week na de bevrijding van Apeldoorn, werd begonnen met het opgraven van de slachtoffers en de identificatie van hen. Gemiddeld deed men vijftien opgravingen per dag. Bij de identificatie werden bijzondere kenmerken van de slachtoffers en hun kleding genoteerd. Voorwerpen als ringen en papieren werden met een stukje afgeknipte kleding in genummerde zakjes bewaard.
Dagelijks kwamen nabestaanden naar de Heidehof, hopend om iemand te vinden. Na identificatie of na het vastleggen van de kenmerken werden de slachtoffers in een kist herbegraven in een nabijgelegen grafveld. Daar werden de honderdzeventien slachtoffers in drieëntachtig graven begraven. Wanneer nabestaanden zich meldden, werd de kist opgegraven en kreeg het slachtoffer een rustplaats in de plaats van herkomst.
Na een vijftal weken waren zestien slachtoffers nog niet geïdentificeerd. In diverse kranten verschenen advertenties met een oproep. Op 18 juni 1945 verschenen zelfs uitgebreide signalementen van dertien personen. Eind juni waren er nog slechts drie ongeïdentificeerde slachtoffers. Uiteindelijk zouden twee slachtoffers niet geïdentificeerd worden.
In maart 1950 lagen nog dertien slachtoffers begraven in het oorspronkelijke grafveld. Deze zijn toen herbegraven in de grafnummers 1026 tot 1038. Het pad waaraan deze graven liggen, kreeg de naam ‘het Woeste Hoevelaantje’.
Op 2 november 1982 werden negen van de dertien slachtoffers overgebracht naar het Ereveld Loenen. Daar werden ze, op uitdrukkelijk verzoek van een nabestaande, in dezelfde volgorde begraven als aan het Woeste Hoevelaantje.
In juni 2006 liggen nog vier slachtoffers begraven aan het Woeste Hoevelaantje. Slechts op het graf van een van hen, Jacob de Boer, is grafsteen geplaatst. Helmut Seyffards, Jean G. Joosten en F.A. Molijn hebben geen grafsteen.
Karl Eberhard Schöngarth, die eindverantwoordelijk werd gehouden voor de represailles, werd ter dood veroordeeld en opgehangen in Duitsland omdat hij in november 1944 in Twente opdracht had gegeven een bemanningslid van een Brits vliegtuig dood te schieten.
Twee leden van de groep Gosens overleefden de oorlog niet. Toen de Duitsers een week na de gebeurtenissen bij Woeste Hoeve een grote razzia hielden in de bossen tussen Eerbeek en Arnhem, kwamen Pruis en Kempfer een Duitse patrouille tegen terwijl ze wapens en munitie probeerden te verplaatsen. Karel Pruis kwam bij het daaropvolgende vuurgevecht om het leven en werd later dood gevonden in de Imbosch. Hij ligt begraven op de Gemeentelijke begraafplaats Heiderust te Rheden (grafnr. 595) Aangenomen wordt dat Herman Kempfer ook is omgekomen bij het vuurgevecht, maar zijn lichaam is nooit gevonden.
In 1947 legde koningin Wilhelmina bij een plechtigheid op 4 mei een bloemstuk in de vorm van een kussen neer, met daarop het verzetskruis in bloemen.
In 1948 gaven enkele nabestaanden aan dat ze graag een plaquette wilden bij het monument met de namen van de gefusilleerden en een zitbank. De gemeenteraad ging om onduidelijke redenen niet in op het verzoek: ‘De raad acht het wenselijk geen namen bij het monument te publiceren een en andere. ter wille van een drietal niet nader te noemen personen.’ Wel werd het houten bordje met het opschrift vervangen door een bronzen plaat. Hierbij werd de tekst iets gewijzigd: ‘117 vaderlanders werden hier op 8 maart 1945 door de Duitse overweldiger op gruwzame wijze vermoord.’
Op 8 maart 1970 vond de laatste officiële herdenking plaats. Wellicht dacht men na 25 jaar genoeg herdacht te hebben. In 1979 werd wel het oorspronkelijke kruis vervangen door een groter exemplaar. Er werd alsnog een zitbank geplaatst en een parkeerstrook aangelegd. Maar nog steeds werden de namen van de slachtoffers niet vermeld.
Toen in 1987 het monument werd geadopteerd door de basisschool De Touwladder, kreeg de jaarlijkse herdenking weer een vervolg. Tegelijkertijd werd door persoonlijke initiatieven duidelijk dat er nog steeds behoefte was aan een nieuw monument, waarbij ook de namen van de slachtoffers vermeld zouden worden. In 1991 werd de Stichting Monument Woeste Hoeve opgericht en kozen nabestaanden voor een ontwerp van kunstenaar Hans Morselt. De politiek besliste echter anders en koos voor een ontwerp van de Apeldoornse kunstenaar T. Verrips. Op 4 mei 1992 werd het monument onthuld door de toenmalige Commissaris van de Koningin in Gelderland, Jan Terlouw.
Het monument bestaat uit het grote houten kruis uit 1979, geplaatst op een voetstuk. Achter het kruis een door metaal omlijste glazen gedenkplaat met in alfabetische volgorde de namen van de honderdvijftien bekende slachtoffers. Het kruis en de plaat worden omgeven door een metalen constructie van pijpen. Voor het monument ligt een pleintje met rode bakstenen en een tweetal zitbanken. In het pad naar het monument ligt een gedenksteen met een gedicht van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Bonhoeffer werd, vlak voor de bevrijding, op 9 april 1945, op persoonlijk bevel van Hitler in het concentratiekamp Flossenbürg om het leven gebracht.