Auke Bert Pattist, ook wel de Schrik van Drenthe, de Beul van Drenthe of Baptist genoemd, was een voormalige SS-er die in 1979 door Simon Wiesenthal werd gelokaliseerd - de amateur-historicus Albert Metselaar heeft Pattist als eerste gevonden - in Oviedo, Spanje. Pattist werd door de Bijzondere strafkamer in Assen op 30 september 1948 bij verstek veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf wegens hulpverlening aan de vijand, het treden in vreemde krijgsdienst en mishandeling. Later werd zijn straf omgezet in levenslange gevangenisstraf. Toen de Nederlandse justitie in 1979 aan Spanje om zijn uitlevering vroeg, kon hieraan niet worden voldaan, aangezien el señor Hauke Bert Pattist Joustra in 1968 Spaans staatsburger was geworden door zijn huwelijk met een Spaanse. De Nederlandse ambassade was sinds 1952 al op de hoogte van zijn adres in Spanje. Pas eind jaren zeventig werden er stappen ondernomen om Pattist uitgewezen te krijgen, nadat journalisten hem in Oviedo hadden opgespoord en geïnterviewd.
Pattist geboren in Bilthoven 1920, was van huis uit een overtuigd nationaalsocialist. Zijn vader en moeder waren lid van de NSB. Vader was een specialist in groente- en vruchtenveiling en industriële koelhuizen. Zijn moeder werkte daarnaast als vormingsleidster van de Nationaal-Socialistische Vrouwenorganisatie. Nadat Auke Pattist zijn middelbare schoolopleiding (Hbs) had afgesloten, ging hij direct door naar de Duitse politieschool in Schalkhaar, waar iedereen die na mei 1941 bij de politie toetrad een nationaalsocialistische opleiding kreeg. Volgens de uit Hoogeveen afkomstige amateur-historicus Albert Metselaar, wilde: "Auke officier worden, en aspirant-officieren werden vooral getraind in het optreden tegen een zich verzettende bevolking."
Na zijn opleiding te hebben voltooid, kwam hij op 13 oktober 1942 terecht bij de eenheid Zwarte Tulpen in Amsterdam. Deze politie-eenheid was genoemd naar de in 1942 overleden nationaalsocialist en hoofdcommissaris Sybren Tulp. Pattists functie bestond uit het oppakken van Joden en deze over te dragen aan de Duitsers. Zijn eenheid pakte in de periode van november 1942 tot januari 1943 2.116 Joden op in Amsterdam.
In 1943 trad hij toe tot de Waffen-SS, waar hij, na zijn diensttijd in de Balkan, als één van de officieren de leiding had over tachtig rekruten die tot de Landstorm waren toegetreden. Deze rekruten waren bewapend met jachtgeweren en oefenden onder leiding van Pattist een waar terreurbewind uit in en om het Drentse plaatsje Hollandscheveld. Onder Martinus van Oort, de commandant van de groep Landstormers, leidde Pattist als tweede officier één van de twee secties (de andere sectie werd geleid door de Vlaardinger Dirk Hoogendam, alias de Bokser). Hij maakte gebruik van de tegenstellingen tussen de rijke gereformeerde en de arme hervormde boeren om verzetslieden op te sporen. Na verzetsacties volgden vergeldingsexecuties onder de lokale bevolking en verdachten werden uitgeleverd aan de SD waar bekentenissen uit hen werden geslagen. In een briefwisseling met Metselaar ontkende Pattist altijd zijn betrokkenheid bij schijnexecuties en martelingen: "Er is bij ons nauwelijks gefolterd, hoogstens een paar klappen, meer niet. Dat was niet nodig. Wat de een niet zei, zei de ander."
"In september 1944 moest ik in het noorden van Nederland, in Drenthe, na de slag bij Arnhem, een compagnie rekruten opleiden. Wij maakten 80 gevangenen en wij hebben er 40 laten gaan. De anderen werden overgedragen aan de Duitse politieke politie en sommigen werden terechtgesteld", aldus Pattist.
Tegenover het ANP vertelde Auke Pattist dat hij in 1941 op 19 jarige leeftijd tot de Waffen-SS was toegetreden. "Ik was overtuigd nationaal socialist, aldus Pattist. Met klem ontkent hij zich in de oorlogsjaren aan mishandeling schuldig te hebben gemaakt en zegt op de Balkan, in Rusland en Tsjecho-Slowakije te hebben gevochten."
Over zijn tijd in Hoogeveen verklaarde Pattist: "Omdat zich in het gebied rond Hoogeveen veel verzetsmensen schuilhielden die ons regelmatig onder vuur namen, hebben wij de streek destijds uitgekamd. Maar ik heb nooit aan de vervolging van joden meegedaan, wij waren militairen en geen politiemensen..."
Over folteringen die vijanden te verduren hebben gekregen, zei hij: "In een periode van verzetsstrijders is het gewoon om je bezig te houden met degenen die je willen doden als je je niet te weer stelt".
Aan het einde van de oorlog werd Pattist opgepakt en ondergebracht in de Koepelgevangenis van Arnhem. Later werd hij overgeplaatst naar het Kamp Beenderibben bij Steenwijk. Daar wist hij, na een bezoek aan de (tand-)arts, te ontsnappen naar Duitsland en vervolgens naar Frankrijk.
Pattist: "Ik was krijgsgevangene in een concentratiekamp na de oorlog. Ik werd gesnapt toen ik het prikkeldraad probeerde door te knippen. Als straf werd ik in de winter tot een werkstraf veroordeeld in de mijnen. Het vroor. Het was vier of vijfgraden onder nul en als eten kreeg ik alleen oud brood en aardappelen. Ik woog 65 kilo, en na mijn straf verloor ik 20 kg. Daarna werd ik overgebracht naar een ander concentratiekamp, waar ik het geluk had dat een Nederlandse arts bij me een maagzweer, bloedarmoede en andere besmettelijke ziektes ontdekte, waardoor ik tijdens mijn herstel kon ontsnappen. Via Nederland vluchtte ik naar Duitsland, daar moest ik onderduiken vanwege de Amerikanen en de Russen en vervolgens vluchtte ik naar Parijs. Ik kwam na vijf jaar zwerven in 1951 in Spanje aan."
Hij was naar Spanje gegaan, zei hij, omdat hij zich voelde aangetrokken door Franco en de geschiedenis van de "blauwe divisie" (Division Azul) - de Spaanse divisie die aan het Duitse front tegen de Russen vocht.
Hij stak in 1951, op een 125cc motorfiets, de Pyreneeën over en sindsdien heeft hij Spanje nooit verlaten. Aan de grens werd hij door de Spaanse politie (Guardia Civil) aangehouden wegens het in bezit zijn van vier verschillende identiteitsbewijzen van verschillende nationaliteiten. Hij werd vastgezet in Bilbao en later overgebracht naar het werkkamp Nanclares de Oca. Een werkkamp waar ook SD-man en SS-Obersturmführer Walter Kutschmann en SS’er Jan Olij een tijd doorbrachten. Na zes maanden werd hij op verzoek van de Mussolini-bevrijder en oud-kolonel van de Waffen-SS Otto Skorzeny, die inmiddels woonachtig was in Madrid, vrijgelaten.
Pattist had in Slovenië op de Balkan onder Skorzeny gediend bij de Waffen-SS. Dankzij de invloedrijke vrienden van Skorzeny kreeg Pattist zijn Spaanse verblijfspapieren. In 1956 ging hij in Oviedo (Ribadesella) wonen, waar hij met de Spaanse Mercedes Josefa Cruz Sánchez Bravo in het huwelijk trad en vijf kinderen kreeg. In 1966 verkreeg hij de Spaanse nationaliteit.
Tot aan zijn ontmaskering door Simon Wiesenthal werkte Pattist als tolk bij onder andere het Nederlandse Staatsbedrijf Eurometaal. Daarnaast was hij een bekend figuur in Oviedo, waar hij een talencentrum leidde.
De Volkskrant van 13 mei 1983 wist het volgende over Pattist te vertellen: In 1951 dook hij in Spanje op. Hij vestigde zich in het Noord-Spaanse Oviedo, waar hij een taleninstituut begon [Pattist was directeur-eigenaar Instituto Ingles, Frances, Aleman (IFA)]. Pattist werd later door de gouverneur van de provincie Asturië waar hij woonde, beëdigd als tolk voor het Spaanse ministerie van Buza in Asturias (1976). In voorkomende gevallen moest hij verhoren van Nederlandse en Duitse arrestanten vertalen.
Toen Nederland in 1979 om zijn uitlevering vroeg, kon Pattist niet alleen vanwege zijn rechten als Spaans staatsburger niet worden uitgeleverd, maar ook omdat de aanklacht voor de Spaanse justitie was verjaard en oorlogsmisdadigers in Spanje amnestie hadden gekregen van Franco. Albert Metselaar, die jarenlang de zaak Pattist heeft bestudeerd, geeft aan dat de Landstorm uit leden van de Germaanse of Nederlandse SS bestond en dat de laatste uit voorname kringen van de Nederlandse maatschappij kwamen. Zij zijn na de oorlog in de anonimiteit gegaan en niet vervolgd voor hun deelname aan de Landstorm. In het interview met het dagblad Trouw van 18 maart 1995 gaf hij aan: "Ik heb de indruk dat veel oud-SS'ers die nu een goede positie bekleden, helemaal niet zitten te wachten op de terugkeer van 'hun Pattist'. Want als die in Nederland achter de tralies moet, kan het natuurlijk zijn dat hij zich plotseling meer herinnert dan toen."
Auke Pattist was geen onbekende in Oviedo. Hij onderhield als directeur van de talenschool veel contact met het bedrijfsleven en de lokale pers. Auke Pattist was dik bevriend met Vazquez Prado, de fascistische directeur van de Asturiaanse krant La Region. Pattist had diverse dependances van zijn taleninstituut in Trubia, Aviles, Ribadeselles en Mieres en Gijon.
Tijdens de Wereldcup voetbal van 1982 werkte hij nauw samen met de krant uit Asturië om enkele pagina’s te vertalen voor Duitse voetballiefhebbers die in Gijon het Duitse elftal volgden. Hij schuwde de pers niet en kort daarna verscheen er ook een interview met hem in het Spaanse weekblad Interviú. Zijn uitlatingen in dat interview legde hem geen windeieren.
Volgens het Spaanse weekblad Interviú heeft Pattist ook hand en spandiensten verleend aan het militaire politie tijdens het Franco-bewind. Volgens dit blad zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan het folteren van arrestanten.
Het Spaanse blad beweerde dat Pattist de laatste tijd ook actief was in neofascistische groeperingen. Zo zou hij betroken zijn geweest bij de clandestiene training van fascistische groeperingen. Ooggetuigen zeggen dat Pattist vrij uitkwam voor zijn nazistische sympathieën. Aan de muur van zijn woning hing een foto van hem in het uniform van officier bij de Waffen-SS.
Volgens Wouter Noorderwier, redacteur van het Utrechts Universiteitsblad besprak Pattist met vertegenwoordigers van de hogere kringen in Oviedo uitgebreide plannen om in het fascistische Spanje van Franco concentratiekampen op te richten voor zigeuners. Op zijn instituut leidde hij indertijd de kinderen op van rijke fascisten uit de streek. Over Nederland sprak hij als het slib van de Rijn, dat alleen daarom bij Duitsland hoorde. Hij gaf zich zelf ook voor Duitser uit.
Toen Pattist eenmaal gelokaliseerd werd schuwde hij opnieuw de media niet. Voor zowel de Nederlandse als Spaanse pers was hij bereid zijn visie te geven over zijn verleden. Mede door deze interviews en zijn televisie-interview in Brandpunt van 19 maart 1995 kan een aardig beeld schept worden van "De Beul van Drenthe".
Uit correspondentie met officier van Justitie P. Brilman blijkt dat Pattist geen spijt had van zijn dienstneming bij de Waffen-SS. Hij bleef een anticommunist in hart en nieren:
Oviedo-Amsterdam, 5 augustus 1984.
Aan Mr. P.M. Brilman Landelijk Officier van Justitie Oorlogsmisdrijven.
De Nederlandse ambassade in Madrid was al van 1952 van mijn verblijfplaats in Spanje op de hoogte. In 1971 / 72 werd zelfs mijn hulp verzocht voor het aanwerven van buitenlandse (Spaanse) arbeiders voor de Staatsartillerie Inrichting Hemburg (nu Eurometaal).
In zijn schrijven zegt Pattist: ‘ Het blunderen van de rechter. Inderdaad had hij die dag de kolder in zijn kop, bv de door hem uit de mouw getrokken genocide (uitroeien van volksgroepen) die mij niet eens door de Nederlandse Justitie verweten wordt – en dat direct na de oorlog door een bijzonder gerechtshof, toen het bloed nog heet was.
En nu veertig jaar terugblikkend. Er was toen een oorlog aan de gang, onder andere en dat was het grootste gevaar, tegen het Russische marxistische communisme. Uit de veel bezette en onbezette Europese landen meldden zich tienduizenden vrijwilligers voor deze strijd tegen het rode gevaar, ... Ik was een van hen...
Ten laatste wil ik nog opmerken dat ik nooit persoonlijk weerloze mensen doodgeschoten heb nog daartoe bevel gegeven heb. Wel tegen een vijand in uniform en met open vizier, die ons tegenover lag, schieten. Daarvoor ben je in oorlog…
Er zijn onder het nationaal socialisme in Duitsland zeker misdaden begaan, dat is niet te loochenen...
Het spijt me maar ik kan alleen de hedendaagse hetze tegen alles, wat in de laatste wereldoorlog anticommunistische gezind was enkel als een politieke rel beschouwen, aangestookt door de overal bekende uiterst linske kringen, bv de CPN, de PSP, etc.
Ondertekend Hauke Pattist.
Tot drie keer werd een poging ondernomen tot zijn uitlevering, 1979, 1983 en 1997 (Wiesenthal). Alle keren werd het verzoek afgewezen. In november 1978 werd hij toevallig gevonden: "Een Duitser die in november in Asturië op vakantie was en ontdekte dat ik er woonde, heeft mijn adres gegeven aan Simon Wiesenthal". Zelf verklaarde Pattist: "Ik werd door een Duitser gevonden die erachter kwam dat ik in Oviedo woonde. Hij was een "nazi-jager" die ontdekte dat ik werd gezocht. Vervolgens nam hij mijn gegevens naar Simon Wiesenthal die uitging zoeken of ik niet voorkwam op de zwarte lijst van gezochte oorlogsmisdadigers in West-Duitsland. Daarna werden de gegevens in België en Nederland gecontroleerd. Daar werd mijn "ontdekking", de Beul van Drenthe zit in Spanje"met groot nieuws ontvangen. Hetgeen me enigszins verraste."
Pattist werd aanvankelijk niet door de Nederlandse Justitie gezocht, pas toen hij in de mediabelangstelling stond, en Wiesenthal druk op de zaak legde, werden pogingen tot uitlevering ondernomen.
Auke Pattist overleed op een donderdag in maart 2001 in het ziekenhuis Valle del Nalón in Langreo (Asturias) op 80-jarige leeftijd.
Dirk Hoogendam (18-05-1922 -08-08-2003), alias de Bokser, verschool zich na de oorlog onder de schuilnaam Dieter Hohendamm in Ringgau (deelstaat Hessen) Duitsland. Net als Pattist ontsnapte Hoogendam na de oorlog uit een gevangenkamp. Ook hij werd door de rechtbank in Assen bij verstek tot de doodstraf wegens landverraad en mishandeling van burgers veroordeeld.