In 1922, kort na de Eerste Wereldoorlog, werd in Washington een conferentie gehouden. Hierin werd onder andere besloten dat de waterverplaatsing van toekomstige kruisers niet meer dan 10.000 ton mocht zijn. De hoofdbewapening mocht maximaal 20,3 cm zijn. Duitsland mocht deze kruisers, vaak ‘Washington-kruisers’ genoemd, echter niet bouwen. Ze moesten het doen met de lichtere kruisers die ze hadden.
In juni 1935 werd er tussen Groot-Brittannië en Duitsland een vlootverdrag opgesteld. Het werd Duitsland toegestaan om te beginnen met de bouw van kruisers van 10.000 ton. Ze mochten er echter geen kanonnen met een kaliber groter dan 15,5 cm opzetten. Duitsland was helemaal niet van plan om zich hier aan te houden en was van plan er 20,3 cm kanonnen op te zetten en de waterverplaatsing met ongeveer 40 % te overschrijden. De eerste groep schepen zou bestaan uit de Admiral Hipper en de Blücher. De verbeterde tweede groep schepen zou bestaan uit de Prinz Eugen, de Seydlitz en de Lützow. De laatste twee zouden eigenlijk grote lichte kruisers worden met twaalf 15 cm kanonnen. Er was echter een tekort aan kanonnen en geschutstorens en dus werden de Seydlitz en de Lützow gewoon extra schepen van de Prinz Eugen-groep.
De kiel van de eerste zware kruiser, de Admiral Hipper, werd gelegd op 6 juli, kort na de ondertekening van het vlootverdrag. Kort daarna volgde ook de Blücher. De kiel van de Prinz Eugen volgde in april 1936. Eind 1939 overwoog de Kriegsmarine de verkoop van de drie kruisers die nog niet af waren. Op 8 december werd echter besloten alleen de Lützow te verkopen.
Het grootste probleem van de kruisers waren de hogedrukketels. Zeer regelmatig hadden de ketels problemen. De Admiral Hipper heeft niet één missie uitgevoerd zonder machinepech. Ook de Duitse torpedobootjagers hadden deze ketels en dit probleem. De zware kruisers hadden doordat de ketels veel brandstof verbruikten ook niet zo’n groot vaarbereik. Aangezien ze bedoeld waren om als koopvaardijschip-jager te worden ingezet, was dit een vervelend probleem. Er moesten dus veel tankers op zee paraat zijn en dit was natuurlijk zeer gevaarlijk voor deze alleenvarende, onbewapende schepen.
De schepen waren niet echt succesvol in de oorlog. De Blücher werd al heel vroeg tot zinken gebracht. De Prinz Eugen overleefde de oorlog zonder een schip tot zinken te hebben gebracht. Ze viel wel samen met het slagschip Bismarck de Britse slagkruiser Hood aan. Er zijn zelfs historici die beweren dat het een granaat van de Prinz Eugen was die de Hood tot zinken bracht, maar dit is twijfelachtig. De Admiral Hipper bracht alleen een paar alleenvarende koopvaardijschepen tot zinken, maar in februari 1941 was ze heel succesvol tegen konvooi SLS-64. Ze was de enige van de drie zware kruisers die überhaupt schepen tot zinken bracht. In totaal bracht ze 12 koopvaardijschepen en drie oorlogsschepen tot zinken met een totaal van bijna 70.000 Bruto Register Ton.
De schepen van de Admiral Hipper-klasse waren in plaats van koopvaardijschip-jager waarschijnlijk succesvoller geweest in een zeegevecht. Daar speelt vaarbereik een veel kleinere rol en de schepen hadden een vrij zware bewapening. De Kriegsmarine was echter maar een kleine marine en zou nooit een zeeslag riskeren. Plan ‘Z’, het grote scheepsbouwprogramma van de Duitse vloot, werd kort na het begin van de oorlog afgelast. Hierdoor had Duitsland in de hele oorlog maar drie zware kruisers (na april 1940 nog maar twee) in dienst. Ze werden zo gedwongen dienst te doen als koopvaardijschip-jager, een taak waar ze niet voor waren ontworpen, en hun falen werd zo een feit.
Klasse: | Admiral Hipper-klasse | |
Aantal in klasse: | 5 (2 in groep 1, 3 in groep 2, waarvan 2 niet af) | |
Land: | Duitsland | |
Type: | Zware kruiser | |
Scheepswerf: | Admiral Hipper: | Blohm & Voss GmbH, Hamburg |
Blücher: | Deutsche Werke AG, Kiel | |
Prinz Eugen: | Friedrich Krupp Germaniawerft AG, Kiel | |
Seydlitz: | Deschimag, Bremen | |
Lützow: | Deschimag, Bremen | |
Kiel gelegd: | Admiral Hipper: | 06-07-1935 |
Blücher: | 15-08-1935 | |
Prinz Eugen: | 23-04-1936 | |
Seydlitz: | 29-12-1936 | |
Lützow: | 02-08-1937 | |
Te water gelaten: | Admiral Hipper: | 06-02-1937 |
Blücher: | 08-06-1937 | |
Prinz Eugen: | 22-08-1938 | |
Seydlitz: | 19-01-1939 | |
Lützow: | 01-07-1939 | |
In dienst gesteld: | Admiral Hipper: | 29-04-1939 |
Blücher: | 20-09-1939 | |
Prinz Eugen: | 01-08-1940 | |
Seydlitz: | Niet | |
Lützow: | Niet | |
Schepen tot zinken gebracht: | Admiral Hipper: | 15 schepen |
Alle anderen: | Geen | |
Einde: | Admiral Hipper: | Opgeblazen 03-05-1945, gesloopt 1949 |
Blücher: | Tot zinken gebracht 09-04-1940 | |
Prinz Eugen: | Overleeft de oorlog, tot zinken gebracht ?-09-1946 | |
Seydlitz: | Opgeblazen 29-01-1945, gesloopt 1958 | |
Lützow: | Verkocht Sovjet-Unie 11-02-1940, gesloopt 1960 | |
Kosten: | Admiral Hipper: | 85,8 miljoen Reichsmark |
Blücher: | 87,8 miljoen Reichsmark | |
Prinz Eugen: | 104,5 miljoen Reichsmark | |
Seydlitz: | 84,1 miljoen Reichsmark | |
Lützow: | 83,6 miljoen Reichsmark | |
Aandrijving: | 3 geschakelde stoomturbines, 12 hogedrukketels: | |
Admiral Hipper: | 3 Blohm & Voss turbines, 12 La mont ketels | |
Blücher: | 3 Deschimag turbines, 12 La Mont ketels | |
Prinz Eugen: | 3 Brown Boveri & Cie. Turbines, 12 La Mont ketels | |
Seydlitz: | 3 Deschimag turbines, 12 Wagner ketels | |
Lützow: | 3 Deschimag turbines, 12 Wagner ketels | |
3 schroeven, 1 roer | ||
Bemanning: | Admiral Hipper: | 1.382-1.599 man |
Blücher: | 1.382-1.599 man | |
Prinz Eugen: | 1.599 man | |
Vermogen: | Admiral Hipper: | 132.000 shp |
Blücher: | 132.000 shp | |
Prinz Eugen: | 136.000 shp | |
Maximum snelheid: | Admiral Hipper: | 32,5 knopen |
Blücher: | 32,5 knopen | |
Prinz Eugen: | 33,5 knopen | |
Maximum bereik: | Admiral Hipper: | 8.000 zeemijl bij 20 knopen |
Blücher: | 8.000 zeemijl bij 20 knopen | |
Prinz Eugen: | 7.200 zeemijl bij 20 knopen | |
Lengte: | (over alles)205,9 meter (Prinz Eugen 212,5) | |
Breedte: | 21,3 meter (Prinz Eugen 21,9) | |
Diepgang: | (Beladen) 7,74 meter (Prinz Eugen 7,94) | |
Waterverplaatsing: | Standaard 14.240 ton / beladen 18.200 ton (Prinz Eugen 19.042) | |
Bepantsering: | Pantsergordel 70-80 mm | |
Dek 12-50 mm | ||
Geschutstorens 70-105 mm | ||
Commandotoren 50-150 mm | ||
Bewapening: | 8 x 20,3 cm SK L/60 C/34 (4 x 2) | |
12 x 10,5 cm SK L/65 C/33 (6 x 2) | ||
6-16 x 4 cm SK (6-16 x 1) luchtafweer | ||
8-12 x 3,7 cm SK L/83 C/30 (4-6 x 2) luchtafweer | ||
8-32 x 2 cm SK MG L/65 C/30 (8-32 x 1) luchtafweer (Prinz Eugen 28) | ||
12 x 53,3 cm (4 x 3) torpedolanceerbuizen | ||
3 x Arado Ar 196 watervliegtuig, 1 katapult |
De Admiral Hipper was vernoemd naar Admiral Franz Ritter von Hipper (1863-1932). De kiel van de Admiral Hipper (Kreuzer H) werd op 6 juli 1935 gelegd en ze werd op 29 april 1939 in dienst gesteld. Van november 1939 tot januari 1940 lag ze in dok omdat ze een nieuwe boeg en een rechte schoorsteentop kreeg.
Tijdens Operatie ‘Weserübung’, de invasie van Noorwegen, stuitten de Admiral Hipper en twee torpedobootjagers op de Britse torpedobootjager HMS Glowworm. De Glowworm ramde de Admiral Hipper en zonk kort daarna. Na landingen te hebben uitgevoerd bij Trondheim keerde de Admiral Hipper samen met de slagschepen Scharnhorst en Gneisenau weer terug naar Duitsland. Van april tot juni 1940 lag ze in dok om de schade te laten herstellen. Tijdens Operatie ‘Juno’ voerde de Admiral Hipper samen met de Scharnhorst en de Gneisenau en vier torpedobootjagers operaties uit in de Poolzee. De Admiral Hipper bracht hier drie Britse schepen tot zinken. Op 25 juni maakte ze het kleine Finse koopvaardijschip Ester Thorsen buit. In augustus 1940 keerde de Admiral Hipper terug naar Wilhelmshaven. Ze lag tot september in dok. Het schip bleef in Duitsland omdat ze mee zou helpen tijdens Operatie ‘Seelöwe’, de invasie van Groot-Brittannië. De operatie ging niet door en in oktober lag ze alweer in dok na machineproblemen.
Tijdens Operatie ‘Nordseetour’, de eerste Atlantische missie van de Admiral Hipper, viel de Admiral Hipper konvooi WS-5 A aan. Ze beschadigde de Britse zware kruiser HMS Berwick en een koopvaardijschip. Ze bracht op 25 december het Britse koopvaardijschip Jumnatot zinken.
Op haar tweede Atlantische missie had de Admiral Hipper meer geluk. Ze bracht het alleenvarende Britse koopvaardijschip Iceland op 11 februari 1941 tot zinken. Later die dag ging ze op zoek naar konvooi HG-35 wat door de onderzeeboot U-37 was waargenomen. Ze vond dit konvooi niet maar wel het konvooi SLS-64 zonder escorte. Ze viel het op 12 februari vroeg in de morgen aan. Ze bracht zeven schepen tot zinken en beschadigde er twee. Ze moest daarna bijtanken in Brest.
Daarna lag ze maandenlang in Kiel voor een grote onderhoudsbeurt. Een aantal watertanks werd omgebouwd tot brandstoftanks om haar vaarbereik te vergroten. Op 21 maart 1942 voer ze met drie torpedobootjagers en 3 torpedoboten naar Trondheim. In juli voer de Admiral Hipper uit tijdens Operatie ‘Rösselsprung’ om konvooi PQ-17 aan te vallen, samen met het slagschip Tirpitz, de zware kruiser Admiral Scheer, negen torpedobootjagers en twee torpedoboten. Ze bereikten het konvooi niet maar door hun aanwezigheid verspreidden de schepen van het konvooi zich. Tweederde van de schepen werd door onderzeeboten en vliegtuigen tot zinken gebracht. Eind september legde de Admiral Hipper samen met vier torpedobootjagers een mijnenveld bij Nova Zembla tijdens operatie ‘Zarin’.
Op 31 december 1942 vond de slag in de Barentszee plaats (Operatie ‘Regenbogen’). De Admiral Hipper, de zware kruiser Lützow (de voormalige Deutschland) en zes torpedobootjagers vielen konvooi JW-51 B van twee kanten aan. De Admiral Hipper zou de koopvaardijschepen naar de Lützow toe jagen. De Britse torpedobootjagers verdedigden het konvooi echter heel dapper. De Lützow had nog maar pas een nieuwe commandant en slaagde er niet in de koopvaardijschepen aan te vallen. De Admiral Hipper slaagde er wel in de Britse torpedobootjager HMS Achates tot zinken te brengen. Hitler was woest en gaf door dit gevecht het beroemde bevel dat de hele vloot gesloopt moest worden.
Na een paar kleine reparaties in Noorwegen arriveerde de Admiral Hipper op 7 februari 1943 in Kiel. Van daar voer ze naar Wilhelmshaven waar ze uit dienst werd gehaald. Ze werd door een bombardement beschadigd en werd naar Pillau gesleept. Ze zou worden gerepareerd en werd naar Gotenhafen gesleept. Doordat het Rode Leger steeds verder oprukte verliet ze Gotenhafen op 30 januari 1945, vol met vluchtelingen. Ze kwam op 2 februari veilig aan in Kiel. Op 3 en 9 februari werd ze zwaar beschadigd tijdens bombardementen door de RAF. Ze werd opgeblazen op 3 mei 1945 in het dok van de werf Deutsche Werke. In 1946 werd ze naar de Heikendorfer Baai gesleept. De Admiral Hipper bleef daar tot ze tussen 1948 en 1949 door de Britten werd gesloopt.
Blücher
De Blücher was vernoemd naar de Pruisische veldmaarschalk Gebhardt Leberecht Fürst Graf von Blücher Prinz von Wahlstatt (1742-1819). De kiel van de Blücher (Kreuzer G) werd op 15 augustus 1935 gelegd. Ze werd op 20 september 1939 in dienst gesteld. In april 1940 hielp de Blücher tijdens Operatie ‘Weserübung’, de invasie van Noorwegen. Ze maakte deel uit van ‘Kriegsschiffgruppe 5’, samen met de Lützow, de lichte kruiser Emden, de torpedoboten Albatros, Möwe en Kondor, acht motormijnenvegers en twee bewapende walvisvaarders. Het doel van de aanval was Oslo, waar 2.000 soldaten vanuit Schwinemünde naartoe werden gebracht. De Blücher had 800 troepen van de 163ste Infanteriedivisie en munitie en voorraden aan boord. Ze moesten daarbij ook Koning Haakon VII gevangennemen. Op 9 april voer de Blücher langzaam het Oslofjord binnen. Om 05:21 kwam ze in de Drǿbak zee-engte onder vuur te liggen van twee 28 cm kanonnen van het fort ‘Oscarsborg’. Het schip werd van een afstand van 1,8 km twee keer geraakt, één granaat raakte de bebouwing en één granaat raakte de vliegtuighangars. De Blücher werd ook meerdere malen door 15 kanonnen van het fort geraakt. Er brak vuur uit bij de opgeslagen brandstof en munitie. Ze werd daarna door twee 45 cm torpedo’s geraakt die afgevuurd waren door de batterij ‘Nordre Kaholmen’ op het eiland Kaholmen. Haar roer kwam daardoor vast te zitten en de motorruimte liep vol met water. Ze liet het anker vallen voor het eiland Askholmene om de beschadigingen te repareren. Om 05:30 verloor ze al haar vermogen en het vuur liet de 10,5 cm munitie ontploffen. De commandant gaf bevel het schip te verlaten rond 06:00. De Blücher zonk om 06:23. 125 bemanningsleden en 195 landingstroepen kwamen om het leven. Zelfs vandaag de dag nog lekt het wrak olie.
Prinz Eugen
De Prinz Eugen was vernoemd naar Franz-Eugen Prinz von Savoyen-Carignan, of in het Frans François-Eugène Prince de Savoie-Carignan (1663-1736). Hij was een Oostenrijkse veldmaarschalk en staatsman. De kiel van de Prinz Eugen (Kreuzer J) werd op 23 april 1936 gelegd. Ze werd op 2 juli 1940 tijdens een RAF bombardement door twee bommen geraakt. De Prinz Eugen werd op 1 augustus 1940 als laatste zware kruiser in dienst gesteld. Ze stond bij haar bemanning bekend als het ‘fortuinlijke schip’.
Op 23 april 1941 werd de Prinz Eugen beschadigd door een mijn. Hierdoor werd Operatie ‘Rheinübung’ uitgesteld. Op 18 mei 1940 vertrok de Prinz Eugen samen met het slagschip Bismarck vanuit Gotenhafen in Operatie ‘Rheinübung’ om in de Atlantische Oceaan koopvaardijschepen aan te gaan vallen. Op 23 mei werden ze in de Straat van Denemarken waargenomen door de Britse zware kruiser Suffolk. Op 24 mei vond er een treffen plaats tussen de twee Duitse schepen en het Britse slagschip HMS Prince of Wales (53) en de slagkruiser Hood. De Hood werd tot zinken gebracht, de Bismarck> en de HMS Prince of Wales (53) werden beschadigd en de Prinz Eugen werd niet beschadigd. Later die dag verliet de Prinz Eugen de Bismarck om alleen op koopvaardijschepen te gaan jagen. Toen ze hoorde dat de Bismarck tot zinken was gebracht besloot ze terug te keren, mede doordat ze problemen met de motoren had. Ze voer op 1 juni Brest binnen. Op 2 juli werd ze daar door een bom getroffen.
In februari 1942 voerde de Prinz Eugen samen met de slagschepen Scharnhorst en GneisenauCerberus.’ uit. Ze moesten vanuit Frankrijk via het Engelse Kanaal naar Duitsland ontsnappen. De operatie werd een succes. Op de dertiende kwam de Prinz Eugen onbeschadigd aan in Brunsbüttel.
Op 21 februari vertrok de Prinz Eugen samen met de zware kruiser Admiral Scheer uit Kiel. Op weg naar Noorwegen werd ze geraakt door een torpedo van de Britse onderzeeboot Trident. De Prinz Eugen werd zwaar beschadigd maar slaagde er toch in Trondheim te bereiken. In mei keerde ze na noodreparaties terug naar Duitsland voor de echte reparaties.
De Prinz Eugen vertrok op 9 januari 1943 vanuit Gotenhafen naar Noorwegen samen met de Scharnhorst en drie torpedobootjagers in Operatie ‘Fronttheater’. Ze werden door Britse vliegtuigen waargenomen en daarom keerden de schepen weer terug naar Gotenhafen. Kort daarna probeerden de Prinz Eugen, de Scharnhorst en twee torpedobootjagers het in operatie ‘Domino’ opnieuw. Omdat het bevoorraden mislukte en ze weer door Britse vliegtuigen werden waargenomen keerde de Prinz Eugen terug naar de Oostzee. Van maart 1943 tot juli 1944 werd de Prinz Eugen als trainingsschip gebruikt in de Oostzee. In augustus 1944 voerde ze kustbombardementen uit tegen het Rode Leger in de Golf van Riga. In oktober 1944 vertrokken de Prinz Eugen, drie torpedobootjagers en vier torpedoboten vanuit Gotenhafen om het Rode Leger te beschieten voor de kust van Kurland en Memel.
Op 15 oktober 1944 kwamen de Prinz Eugen en de lichte kruiser Leipzig met elkaar in botsing. De Leipzig werd zeer zwaar beschadigd. In november was de Prinz Eugen weer gevechtsklaar. In 1945 voerde ze weer ondersteuningsbombardementen uit. In januari op de kust van Samland, ten Noorden van Königsberg en in maart en april op de kust in de buurt van Danzig. Ze werd daarbij licht beschadigd door een Russische bom. Kort daarna vertrok ze naar Kopenhagen.
Op 7 mei 1945 gaf de Prinz Eugen zich daar samen met de lichte kruiser Nürnberg over. De volgende dag werd de Prinz Eugen aan de Britten gegeven. Onder Brits escorte voer ze naar Wilhelmshaven en daar ging ze het droogdok in. Op 5 januari 1946 werd ze in Amerikaanse dienst gesteld als de USS Prinz Eugen (IX-300). Ze voer naar de Verenigde Staten waar de lopen van geschutstoren ‘Anton’ werden verwijderd. Op 1 mei vertrok ze naar het Bikini-Atol bij de Marshall-Eilanden. Op 1 juli 1946 vond atoombomtest ‘Able’ plaats. Een atoombom werd boven een vloot met testschepen afgeworpen. De Prinz Eugen werd door de ontploffing niet beschadigd. Op 25 juli 1946 vond atoombomtest ‘Baker’ plaats. Een atoombom werd dit keer onder water tot ontploffing gebracht. De Prinz Eugen werd ook nu door de ontploffing niet beschadigd. In september 1946 werd het schip naar het Kwajalein-atol gesleept. Door een lekkage kapseisde ze boven het Enubuj-rif.
In 1978 werd de bakboord-schroef verwijderd en als gedenkteken neergezet in Laboe. Verscheidene andere onderdelen van het schip bestaan ook nog, zoals een van de watervliegtuigen en de kanonnen van geschutstoren ‘Anton’.
Seydlitz
De Seydlitz was vernoemd naar de Pruisische generaal Friedrich Wilhelm Freiherr von Seydlitz (1721-1773). De kiel van de Seydlitz (Kreuzer K) werd op 29 december 1936 gelegd. Op 19 januari 1939 werd ze tewatergelaten. Op 26 augustus 1942 begon de ombouw tot hulpvliegdekschip (project ‘Weser I’), ondanks het feit dat het schip al voor 95% klaar was als zware kruiser. In juni 1943 stopte de bouw en werd het schip naar Königsberg gesleept. Op 29 januari 1945 werd de romp van het schip opgeblazen en op de kust gezet in de haven van Königsberg. Het wrak werd in 1945 buitgemaakt door het Rode Leger. Ze werd omhoog gehaald en gedeeltelijk uit elkaar gehaald. Dit was wellicht om onderdelen te gebruiken voor de bouw van het zusterschip Lützow. In 1958 werd het wrak van de Seydlitz gesloopt.
Lützow
De Lützow was vernoemd naar de Pruisische generaal Ludwig Adolf Wilhelm Freiherr von Lützow (1782-1834). De kiel van de Lützow (Kreuzer L) werd op 2 augustus 1937 gelegd. Na de tewaterlating op 1 juli 1939 werd ze op 11 februari 1940 aan de Sovjet Unie verkocht. Hierdoor kwam de naam ‘Lützow ‘ vrij en werd deze aan het pantserschip Deutschland gegeven. Ze werd naar Leningrad gesleept en daar werd ze door de Sovjets Petropavlovsk genoemd. Ze deed van juni tot augustus dienst als drijvende batterij. Op 7 september opende ze het vuur op eenheden van de Wehrmacht. Een kanon van geschutstoren ‘A’ hield ermee op door sabotage van de Duitsers. Op 17 september 1941 werd ze door Duitse artillerie tot zinken gebracht in de haven van Leningrad. Ze deed daar dienst als drijvende luchtafweerbatterij. Ze werd zwaar beschadigd en zonk naar de bodem van de haven, maar kwam nog gedeeltelijk boven het water uit. Op 4 april 1942 werd de Petropavlovsk nog verder beschadigd tijdens een Duitse luchtaanval, doordat ze door een bom werd geraakt. Op 17 september werd het schip omhoog gehaald en naar Neva gesleept. In 1943 werd ze gedeelteljik gerepareerd. In januari 1944 opende de Petropavlovsk weer het vuur op Duitse eenheden. Ook kreeg ze een nieuwe naam, Tallinn. In de zomer van 1945 werd het schip verplaatst om te worden afgebouwd. In 1949 werden plannen gemaakt voor de nieuwe bewapening van het schip. Kort daarna werd besloten om het project af te gelasten omdat het teveel tijd en geld zou kosten. In maart 1953 kreeg ze weer een nieuwe naam, ditmaal Dnjepr. Ze deed dienst als stilliggend trainingsschip. Vanaf december 1956 deed ze dienst als een drijvende barak onder de naam PKZ-112. Ze werd in 1960 in Leningrad gesloopt.