USS Asheville werd in dienst genomen als één van de twee kanonneerboten van de Asheville-klasse. Het schip werd achtereenvolgens ingezet in Centraal Amerika, de Middellandse Zee en de Indische Oceaan. Tussen 1929 en 1931 ingezet in Nicaragua en tijdens de Tweede Chinees-Japanse oorlog opereerde het schip bij Yangtze Patrol, de Amerikaanse aanwezigheid in China. In de zomer van 1941 werd het schip naar de Filipijnen gezonden waar het zich bevond ten tijde van de Japanse invasie. Op 3 maart 1942, op weg van Nederlands-Indië naar Australië werd het schip tot zinken gebracht door Japanse schepen.
Gebouwd door: |
Kiel gelegd: |
Te
waterlating: |
In dienst: |
Einde: |
Charleston Naval Shipyard, North Charleston, South Carolina[1] |
9 juni 1918[2] |
4 juli 1918[3] |
6 juli 1920[4] |
3 maart 1942[5] |
Bouwnummer : Geen |
||||
Data: |
Naam: |
|||
Indeling: |
6 juli 1920 |
USS Asheville
(Gunboat No. 21) |
||
17 juli 1920 |
USS Asheville (PG-21) |
De USS Asheville (PG-21) was de naamgever van de Asheville-klasse (1913) kanonneerboten. Het schip werd vernoemd naar de stad Asheville in North Carolina. De bestelling en naamgeving vond plaats op 29 augustus 1916.
De kiel van het schip werd op 9 juni 1917 gelegd bij de Charleston Naval Shipyard te North Charleston, South Carolina. Het schip werd op 4 juli 1918 te water gelaten. Op 6 juli 1920 werd de USS Asheville in dienst genomen bij de US Navy als Gunboat No. 21[6]. De eerste, tijdelijke, bevelhebber werd Lieutenant Commander Elliott Buckmaster, die op 13 juli werd afgelost door Commander Jesse B. Gay. Enkele dagen later, op 17 juli 1920[7], werd de numerieke aanduiding PG-21 aan het schip gegeven.
USS Asheville werd ingedeeld bij Cruiser Division 1, Cruiser Squadron 1, US Atlantic Fleet[8]. Op 7 oktober 1920 vertrok het schip vanaf de werf, maar deed tijdens deze tocht al motorproblemen op. De Asheville liep Key west binnen waar het werd gerepareerd alvorens door te varen naar haar nieuwe thuisbasis Galveston. Hier vandaan opereerde USS Asheville in de Golf van Mexico. Op 12 mei 1921 vertrok ze weer naar Charleston, waar het schip onder handen werd genomen in het droogdok van de Norfolk Naval Yard tot 2 juli 1921. Na een tussentijds bezoek aan New York werd het schip eind juli in Norfolk en Charleston onderhouden en licht gemoderniseerd.
Vervolgens werd de USS Asheville ingedeeld bij het Special Service Squadron en naar Havana gezonden. Hierna zou het ter aflossing van de USS Sacramento (PG-19) naar de oostkust van Mexico worden gestuurd. toen het schip op 20 augustus 1921 in Havana aankwam moest de USS Asheville per direct vertrekken naar Nicaragua in verband met de daar optredende revolutie. Op 29 augustus liep het schip hiervoor te Bluefields, Nicaragua binnen. Aangezien de Nicaraguaanse regering in staat bleek de revolutie neer te slaan, vertrok de Asheville vervolgens naar Port Limon in Costa Rica om van daaruit naar haar nieuwe basis Cristobal in de Kanaalzone, Panama door te varen. Op 8 september werd Cristobal bereikt. Vanuit Cristobal voer de USS Asheville door de gehele regio en langs de Pacifische kust van Latijns Amerika. Op 10 januari 1922 trok het schip wederom door het Panama kanaal en via Guantánamo Bay naar Charleston, waar het op 25 januari aankwam. Vanaf 11 februari werd het officieel onttrokken van haar dienst bij Special Service Squadron en tussen april en mei 1922 onderging de Asheville aanzienlijke verbouwingen. Hierbij werd het schip omgebouwd van kolen gestookt naar olie gestookt[9].
Op 5 juni 1922, onder bevel van Commander James O. Richardson, vertrok USS Asheville om via de Bermuda, de Azoren, Gibraltar, de Middellandse Zee, het Suez Kanaal, India en Singapore naar Cavite, Filippijnen, te varen om zich bij de Asiatic Fleet te voegen. Het schip kwam op 11 september 1922 aan in Cavite. Vanwege de spanningen in de Chinese provincie Fukien, werd de Asheville op 16 oktober naar China gezonden. Hier stationeerde het schip zich in de monding van de Ming rivier waar het zes weken verbleef. Op 5 december 1922 voer het naar Tsingtao om de Amerikaanse aanwezigheid kracht bij te zetten tijdens de overdracht van Kiaochow door de Japanners aan China. Eind december voer het schip naar Shanghai om haar bemanning te laten ontspannen. Vanwege de onrust in Canton trok de USS Asheville op 27 januari 1923 echter alweer richting Zuid China en bereikte Swatow op 30 januari. Met een tussentijdse onderhoudsbeurt in Hong Kong, bleef USS Asheville tot april 1923 in China.
Op 10 april 1923 vertrok het schip naar Cavite en verbleef tot 1 mei in de Filipijnse wateren. Hierna vertrok USS Asheville naar Hong Kong om nieuwe bemanningsleden op de nemen. De maanden daarna opereerde ze vanuit Hong Kong langs de kust van Zuid China waar de situatie onrustig bleef. Waar nodig bracht het schip Amerikaanse mariniers aan land om Amerikaanse burgers en belangen te beschermen. Eind 1923 opereerde Commander Richardson als bevelhebber van de Asheville, tevens als Commander, South China Patrol. De situatie bleef de hierop volgende jaren onrustig en vanaf voorjaar 1928 fungeerde USS Asheville tevens als vlaggenschip van South China Patrol[10], tot ze op 6 april 1929 werd afgelost door USS Tulsa (PG-22)[11].
Later in de zomer van 1929 werd de USS Asheville wederom toegevoegd aan het Special Service Squadron. Dit keer werd de thuishaven Coco Solo aan de Atlantische zijde van het Panama Kanaal. Van 5 augustus 1929 tot 17 juni 1931 werden matrozen en mariniers vanaf USS Asheville ingezet in Nicaragua ter bescherming van Amerikaanse burgers en belangen. Het bevel over het schip werd in die periode gevoerd door Commander Ward W. Waddell. Op 27 januari 1932 werd de USS Asheville ontheven van haar diensten bij Special Service Squadron[12].
Na haar tour in Nicaragua keerde het schip terug naar de Asiatic Fleet en opereerde het wederom in China ter bescherming van de Amerikaanse belangen tijdens de Tweede Chinees-Amerikaanse Oorlog. Vanwege de Japanse dreiging werd USS Asheville in de zomer van 1941 naar de Filippijnen gehaald. Het schip vertrok op 5 juli 1941 uit China maar brak onderweg haar schroefas. De kruiser USS Marblehead (CL-12) nam het schip op sleeptouw naar de Filippijnen waar het op 11 juli aankwam. USS Asheville werd hier samen met haar zusterschip USS Tulsa (PG-22) toegewezen aan Inshore Patrol[13], gestationeerd in Manila.
Na de Japanse aanval in de regio werd USS Asheville naar Mariveles Bay gezonden en werden patrouilles bij Corregidor uitgevoerd. Hier maakte men op 10 december 1941 de Japanse aanval op Cavite mee. Gedwongen door de ontwikkelingen trok USS Asheville met een Amerikaans smaldeel naar Maleisische wateren, waar het uiteindelijk Surabaya op Java bereikte. Uiteindelijk werd de USS Asheville gestationeerd in Tjilatjap aan de zuidkust van Java. Van hieruit werd het schip op 27 februari 1941 er op uit gezonden om overlevenden op te pikken van de die dag zwaar beschadigde USS Langley (AV-3). De Asheville kon echter al spoedig terugkeren aangezien andere schepen de opvarenden van de Langley al hadden opgepikt.
Toen de Geallieerde verdediging rond maart 1942 verslagen werd (onder meer tijdens de Slag in de Javazee), werden de overgebleven Geallieerde schepen teruggetrokken naar Australië. Op 1 maart 1942 werd hiertoe formeel het bevel gegeven. De bevelhebber van USS Asheville, Lieutenant Jacob W. Britt, vertrok diezelfde dag rond 15.00 uur uit Tjilatjap richting Fremantle. Op 2 maart in de middag werd het schip nog gesignaleerd door HMAS Bendigo (J187) en op 3 maart om 06.15 uur door haar zusterschip USS Tulsa (PG-22)[14]. In de vroege ochtend van 3 maart, seinde het schip dat het werd aangevallen door oppervlakteschepen op ongeveer 560 km ten zuiden van Java. Dit was het laatste wat van de USS Asheville werd vernomen. Aangenomen dat het schip verloren was gegaan, werd het op 8 mei 1942 geschrapt van de lijst van operationele vaartuigen[15].
Pas na de Tweede Wereldoorlog zou bekend worden wat er met de USS Asheville was gebeurd. Een overlevende van de kruiser USS Houston (CA-30) verklaarde na de oorlog in het krijgsgevangenenkamp te hebben gesproken met Fireman 1st Class Fred L. Brown van USS Asheville. Door motor problemen was USS Asheville alleen terecht gekomen en werd ten zuiden van Java onderschept door een Japans smaldeel met de torpedobootjagers Arashi (Dai-100) en Nowaki (Dai-99) en de zware kruiser Maya (1930). Bij de korte schermutseling werd USS Asheville op 3 maart 1942[16] tot zinken gebracht door de beide torpedobootjagers. Alleen Fireman Brown werd door de Japanners uit het water gehaald, waarschijnlijk om vast te stellen welk schip het betrof. Brown zelf overleed uiteindelijk op 18 maart 1945 in het krijgsgevangenkamp Makassar op Celebes, Nederlands-Indië. Tot die tijd was hij de enige bekende overlevende van de USS Asheville[17].
Technische gegevens: |
||
Naam: | USS Asheville (Gunboat No. 21)[18] |
|
Callsign/Registratie: |
NELV / PG-21 |
|
Bouwer: |
Charleston Naval Shipyard, North
Charleston, South Carolina[19] |
|
Bouwnummer: |
Geen |
|
Type/Klasse: |
Kanonneerboot / Asheville-klasse (1913) |
|
Waterverplaatsing: |
1.575 BRT |
|
Lengte: |
73,51 m |
|
Breedte: |
12,55 m |
|
Diepgang: |
3,45 m |
|
Aandrijving: |
3 × Thornycroft Bureau Modified
stoomboilers 800 shp (600 kW) 1 × Parsons stoomturbine 1 × propeller |
|
Snelheid: |
12 knopen ( 22 km/u) |
|
Bewapening: |
3× 4 in (102 mm)/50 caliber
geschut 2× 3-pounder 47 mm geschut 2× 1-pounder 37 mm geschut 4× .30 cal. Lewis Machinegeweren 2× 3 in (76 mm) landing guns |
|
Bemanning: |
159 (1921) 166 (1942) |
Elliott
Buckmaster |
Lieutenant Commander |
6 juli 1920 |
12 juli 1920 |
Jesse B. Gay |
Commander |
13 juli 1920 |
1921 |
James Otto Richardson |
Commander |
29 april 1922 |
1923 |
Adolphus C. Staton |
Commander |
1923 |
24 juni 1924 |
Roscoe Franklin Dillen |
Commander |
24 juni 1924 |
juli 1926 |
John Matt Enoch |
Captain |
23 oktober 1926 |
1928 |
Ward William Waddell |
Commander |
20 juni 1929 |
1930 |
Arie Alverdo Corwin |
Commander |
21 augustus 1931 |
|
John Lesslie Hall Jr. |
Commander |
31 mei 1933 |
1934 |
John H. Wellbrock |
Commander |
1934 |
1 februari 1935 |
Robert Philip Luker |
Commander |
1 februari 1935 |
|
Allen George Quynn |
Commander |
1937 |
1939 |
Hobart Andrew Sailor |
Commander |
1939 |
11 juli 1940 |
Eliot Hinman Bryant |
Commander |
11 juli 1940 |
16 december 1940 |
Kenneth
Mortimer Hoeffel |
Commander |
16 december 1940 |
december 1941 |
Jacob
William Britt |
Lieutenant Commander |
december 1941 |
3 maart 1942 (omgekomen) |