Op dinsdag 30 oktober 1945, om vijf uur 's-middags, werd een Proces-verbaal van Aanhouding van ene Pieter Schelte Heerema opgemaakt, verdacht van lidmaatschap van de NSNAP-Majoor Kruyt en van het directeurschap van de Nederlandsche Oost Compagnie (NOC).
Pieter Schelte Heerema, geboren op 27 april 1908 in Amsterdam, studeerde in 1931 af aan de Technische Hogeschool Delft als civiel ingenieur. Hij kreeg een aanstelling bij de Nederlandse Maatschappij voor Havenwerken en bezocht in die betrekking Portugal, de Canarische eilanden, Perzië en Venezuela. In dat laatste land vestigde hij zich uiteindelijk. Tijdens een kort bezoek aan Nederland veranderde hij van baan en werd hij lid van de NSNAP –Majoor Kruyt in Amsterdam. In Venezuela werd hij directeur van S.A. Hidraulica Venezolana, een aannemersbedrijf dat uitsluitend werkte voor Nederlandse, Britse en Noord-Amerikaanse oliemaatschappijen.
Bij het uitbreken van de oorlog verbleef Heerema nog in Venezuela, maar hij wist via New York, Lissabon en Rome uiteindelijk Hongarije te bereiken, waar hij volgens zijn brief getiteld 'Verdediging' aan de Militaire Attaché in Londen, een doorreisvisum naar Nederland kreeg en op 17 september 1940 aankwam in Den Haag. Op 1 december trad hij toe tot de Nederlandse SS. Hij kreeg zijn opleiding in Oberau (Zuid-Beieren), waar hij naast militaire training ook werd geschoold in rassenleer, erfelijkheidsleer en geschiedenis. Heerema raakte overtuigd in de realisering van een Noordse blokvorming, een theorie in de trant van het Pan-americanismo van de Latijns Amerikaanse landen. Het bepleitte een verenigd Noord -West Europa, dat zich tegen het ‘Aziatische Bolsjewisme’ moest keren. In Venezuela was hij bij het uitbreken van de oorlog gearresteerd vanwege zijn nationaalsocialistische uitlatingen en mogelijke betrokkenheid bij vijfde colonne -werkzaamheden. De aanklacht bleek ongegrond te zijn, en hij werd vrijgelaten.
Eenmaal in Nederland voegde Heerema zich bij de Waffen-SS. Net als andere avonturiers en jongeren uit België, Nederland en Noorwegen, die een snelle carrière willen maken. In het SS opleidingskamp Klagenfurt werden aspiranten uit heel Europa gekneed in de oorlogsvoering en ideologie. Heerema werd naar het Oostfront gestuurd en kwam terecht in de SS-Division Wiking, een pantserdivisie van de Waffen-SS die deels bestond uit vrijwilligers uit Nederland, België en Scandinavië. De Wiking Divisie maakte deel uit van de Heeresgruppe Süd, die verantwoordelijk was voor de doorbraak tot de Zee van Azov. Het belangrijkste doel was Kiev, dat onder bevel van Veldmaarschalk Gerd Von Rundstedt in 1941 werd ingenomen. Uiteindelijk vielen ook Odessa en Rostov en stonden ze voor de poorten van Stalingrad. Heerema's Wiking Divisie deed het uitermate goed in deze stoot naar het Oosten. Heerema's loopbaan binnen de Wiking Divisie verliep in een rap tempo; binnen enkele maanden werd hij benoemd tot SS-Untersturmführer en raakte hij bevriend met Meinoud Rost van Tonningen en SS-Gruppenführer Hanns Albin Rauter. Toen Heerema op 10 december 1942 in het huwelijk trad met Erna Kühnen waren dan ook de bevelhebber van de SS in Nederland Hanns Albin Rauter en NSB-kopstuk Rost van Tonningen eregasten.
Rost van Tonningen wilde in de 'bevrijde gebieden' in Oost-Europa Nederlanders vestigen om deze in te zetten voor de Duitse oorlogseconomie. Rost van Tonningen zocht een sterke man, die het gebied kende en in staat was deze organisatie op poten te zetten. Niemand was beter voor deze taak geschikt dan Pieter Schelte Heerema, die immers het gebied kende en als ingenieur opgeleid was dergelijke taken op zich te nemen. Via relaties met de Reichsführer-SS Heinrich Himmler kon Rauter voor Rost van Tonningen Heerema uit de Wiking Divisie terughalen naar Nederland. Hij kwam terecht in Den Haag, waar hij onder leiding van F. Gips, voorzitter van de Raad van Toezicht, een aanstelling kreeg als agent der Nederlandse Oost Compagnie (NOC).
De taak van de NOC bestond uit het werven van Nederlandse arbeiders, die vrijwillig voor een jaar naar het Oosten zouden worden gestuurd. Daar zouden zij de braakliggende gebieden in de bezette Russische gebieden voor de Duitse oorlogseconomie moeten exploiteren. Naast het boerenwerk moesten zij ook industrieën in de Oekraïense en Baltische gebiedsdelen weer in bedrijf stellen. In samenwerking met de directeur-generaal van de Arbeid ir. A.H.W. Hacke, Regeringscommissaris van de Arbeid De Quay en met waarnemend secretaris-generaal van het Departement van Sociale Zaken Robert A. Verwey werd aan het begin van de oorlog het Rijksarbeidsbureau opgericht, die door middel van gewestelijke arbeidsbureaus honderden Nederlanders naar Duitsland zou sturen. Dit bureau viel onder controle van de Geschäftsgruppe Soziale Verwaltung, die tot april 1942 een onderdeel vormde van Hans Fischböck’s Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft. De Geschäftsgruppe leverde aan Duitsland die personen die bij deze instellingen ingeschreven stonden. Dit gebeurde aanvankelijk ‘vrijwillig’ en later met de Arbeitseinsatz in het voorjaar van 1942 werden zij verplicht in de Duitse industrieën te werken.
Het NOC had vertegenwoordigers in Berlijn, Rowno (Oekraïne), Riga (Letland) en Wilna/Vilnius (Litouwen) en exploiteerde dochtermaatschappijen, waarvan de op 11 januari 1943 opgerichte Nederlandsche Oostbouw NV(NOB) voor Heerema een speciale plaats had. In samenwerking met een Nederlandse aannemer, ir. R.A.Th. Brusse, was Heerema van plan om met vijf andere Nederlandse aannemers een Arbeitsgemeinschaft aan te gaan, met het doel in Riga bouwopdrachten uit te voeren. De opzet mislukte echter, want ondanks Heerema's belofte dat hij mensen kon regelen, heeft hij niemand gevonden die bereid was daar te gaan werken. Heerema besloot op een onorthodoxe wijze toch mensen te ronselen en verplicht mensen in te zetten die bij de Gewestelijke Arbeidsbureaus stonden ingeschreven.
Door middel van een zogenaamde Dienstverpflichtung (een soort van Arbeitseinsatz voor Rusland) werden deze mensen daar onder dwang tewerkgesteld. Een gevolg hiervan was dat honderden Nederlandse arbeiders verplicht werden als SS Frontarbeiter naar Rusland te vertrekken. Van degenen die daar naartoe zijn gestuurd, hebben maar weinigen het overleefd. Ten eerste waren er miserabele leef- en werkomstandigheden, die hun leed vergrootten en ten tweede zijn zij bij de bevrijding in de handen van de Sovjets gevallen, die ervan overtuigd waren dat zij gewone SS’ers waren, met alle gevolgen van dien. Het was namelijk zo dat de afdelingen SS Frontarbeiter en de Baubattallione der Waffen-SS werden samengevoegd. Nederlandse arbeiders werden hierdoor verplicht Waffen-SS uniformen te dragen. Deze eigengereide actie van Heerema werd zelfs door de nazi's als een te grove maatregel bevonden en bovendien had hij zich niet aan de vastgestelde richtlijnen van het NOC wat betreft de 'vrijwilligheid', gehouden. Daarnaast werd hij in verband gebracht met dubieuze financiële transacties, en mede door zijn roekeloze handelingen werd hij in april 1943 ontslagen.
Rauter legde hem geen straf op, maar eiste wel dat Heerema zich weer bij de Waffen-SS meldde. Heerema wilde zich echter liever aan actieve dienst onttrekken en probeerde zich te laten afkeuren vanwege zijn "ischias". Deze zogenaamde ischias werd opgewekt door een cocktail van injecties, die door dezelfde arts werd toegediend als die hem moest keuren. In plaats van de Waffen-SS kreeg hij een post bij een Wehrmachtafdeling in Den Haag. Hij moest zich bezig houden met de verbetering van de kustverdediging. In de tussentijd benaderde hij de illegale groep Vogel, aan wie hij zijn diensten aanbood door gegevens van de Atlantikwall door te spelen. Zo kopieerde hij ook plannen betreffende de verdedigingslinie Roosendaal - Moerdijk, waar hij betrokken was bij de aanleg van een tankgracht.
De Haagse Groep Vogel werd geleid door de voormalige hoofdinspecteur van politie en reserve majoor Egbert Nieuwenhuis en journalist Marinus A. Gageling (ex chef redacteur van Arnold Meyer’s Nederlands Dagblad). Een dubieuze groep die buiten Heerema ook informatie toegespeeld kreeg van hoofdredacteur van Storm SS H.W. van Etten, NSB’ers als H.M. Klomp, jhr. Van Panhuys en de journalisten J.A. Boogerman (Nederlandse Correspondentiedienst) en W.H.M. van den Hout (beter bekend als Willy Waterman van De Gil). De laatste had in 1944 met Wim Sassen het zogenaamde illegale blad Het laatste Nieuws uitgebracht in Doetinchem. In 1944 /45 hadden Nieuwenhuis en Gageling contact met de inlichtingendienst Geheime Dienst Nederland.
Het was tijd voor Heerema om te gaan onderduiken toen hij via een lek bij de SD erachter kwam dat SD-officier Friedrich Knolle een rapport over hem aan het samenstellen was. De SD-informant had hem informatie over V-männer (vertrouwensmannen), die in Den Haag en omgeving werkzaam waren, doorgespeeld. Deze informatie redde zijn leven, want een V-man, Karel Lebbink, stond op het punt hem te ontmaskeren als zijnde informant van de groep Vogel. Heerema besloot naar Spanje te ontsnappen. Door hevige sneeuwval was hij echter niet in staat de Pyreneeën over te steken en hij besloot daarom naar Zwitserland te gaan. Daar werd hij gearresteerd, en heeft hij tot het einde van de oorlog vastgezeten. Hij benaderde de Nederlandse delegatie in Bern, waar hij zijn diensten aan de Nederlandse regering in ballingschap aanbood. Bij zijn gevangenneming droeg hij een valse snor, waren zijn haren geverfd, was hij in het bezit van een vals persoonsbewijs en valse Gestapopapieren. Hij hoopte de Nederlandse regering van dienst te kunnen zijn met zijn kennis van het RSHA (Reichssicherheitshauptamt) en andere Duitse instellingen.
‘Aan zijne excellentie, De minister van Justitie,
Ongetekende, Pieter Schelte Heerema, civiel ingenieur, geboren te Amsterdam, den 27 sten april 1908,Na de bezetting van Nederland aanvankelijk met den vijand samengewerkt hebbende, daarna aansluiting gevonden hebbende bij de Nederlandsche Weerstandsbeweging, zoals een en ander uitvoerig uiteengezet in zijn rapport van Mei/Juni 1944, verzoekt eerbiedig zich aan te mogen sluiten bij de Nederlandse Strijdmacht, (get.) Heerema, Bern, den 24sten januari 1945.’
De Nederlandse legatie wist niets van zijn activiteiten binnen het illegale circuit en besloot, gezien de rapporten over zijn aanstelling bij de SS en de dubieuze aard van de verzetsgroep Vogel, Heerema's aanvraag af te wijzen. Daarnaast werd ook door de buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister J.J.B. Bosch van Rosenthal ontkennend gereageerd op zijn verzoek om overplaatsing naar een Nederlands kamp en het ter beschikking stellen van financiële ondersteuning.
In augustus 1945 werd hij aan Den Haag uitgeleverd en daar opgesloten. Volgens zijn verklaring had hij zichzelf op 29 augustus 1945, ter beschikking gesteld van de Politieke OpsporingsDienst (POD), waar zijn 'Verdediging' op schrift werd gesteld. Een proces-verbaal vervaardigd door Willem Kooman, opsporingsambtenaar van de POD, nam op 31 oktober 1946 de verklaringen van verschillende getuigen af, die Heerema's rol in de oorlog toelichtten. Na de verhoren en afgenomen getuigenverklaringen en het opstellen van Heerema's 'Verdediging', verscheen hij achtereenvolgens voor het Bijzonder Gerechtshof en voor de Bijzondere Raad van Cassatie. Op 25 juli 1946 werd Pieter Schelte Heerema door het Hof veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor zijn indiensttreding bij de Waffen-SS en op 4 november 1946 legde de Raad van Cassatie hem een straf op die gelijk was aan de duur van zijn voorarrest.
Na zijn vrijlating dook hij meteen onder en vluchtte hij naar Venezuela. Daar richtte hij een eigen aannemersbedrijfje op, dat zich voornamelijk bezig hield met de olie-industrieën in het Maracaibo-gebied. Volgens een artikel aan de hand van onderzoeksjournalist Ton Biesemaat in Must (oktober/november 2005) was hij betrokken geweest in het veiligstellen van SS’ers naar Latijns Amerika: ‘Heerema zet zelfs SS’ers in die Europa zijn ontvlucht, een getuige heeft het over een schip met 1.500 SS’ers aan boord die bij Heerema komen werken’.
De zaken liepen voorspoedig. Zeker nadat hij een uitvinding deed die het draagvlak van olieplatforms onder zware weersomstandigheden verbeterde. Vanaf dat moment groeide zijn onderneming explosief. Heerema besloot zich te vestigen in Wassenaar en richtte Heerema Engineering Service Scheveningen op. In 1963 kwam Heerema volop in het nieuws. Samen met Cornelis Verolme (Verolme Verenigde Scheepswerven N.V.) en bankdirecteur Fehmers (Teixeira de Mattos VC) vestigde hij een commercieel televisiestation op het REM-eiland voor de Scheveningse kust. Deze werd echter na een spectaculaire actie door mariniers bezet en gesloten. Een gevolg van de opzet van het commerciële televisiestation REM (Radio Exploitatie Maatschappij) was de ontwikkeling van een nieuwe televisiezender, namelijk de Televisie en Radio Omroep Stichting (TROS) onder leiding van H. Minderop.
De laatste keer dat Heerema in het nieuws verscheen was na de oliecrisis van 1975 toen hij op bijzondere wijze via zijn Antillean Holding Curaçao een belang van 40 % opkocht in de Stevin Groep en bijna de helft van de aandelen van Ballast Nedam. Toen de transactie aan het licht kwam, verdedigde Heerema zijn positie op de televisie, natuurlijk bij de TROS. Over zijn oorlogsverleden werd in het interview niet gesproken . Daarna werd het stil rondom Heerema, totdat er in De Telegraaf een rouwadvertentie verscheen met de tekst dat hij op 30 september 1981 op 73-jarige leeftijd was overleden en opgebaard lag in het Rouwcentrum Van der Luit in Leiden.