Hospitaalschepen hebben altijd een aparte plaats ingenomen tijdens oorlogen. Vooral in de Tweede Wereldoorlog werd door alle partijen op grote schaal gebruik gemaakt van deze aangepaste koopvaardijschepen, die speciaal ingericht waren om gewonden en zieken te verzorgen en te vervoeren. In de meeste gevallen werden hier passagiersschepen voor gebruikt omdat deze veelal al over een aantal faciliteiten beschikten, die goed gebruikt konden worden voor de varende ziekenhuizen zoals hutten, eetzalen en kombuizen voor grote aantallen personen.
Volgens de internationale afspraken van de Conferentie van Genève mochten hospitaalschepen niet aangevallen of in beslag genomen worden en waren de medische staf en verzorgend personeel onschendbaar en mochten nimmer krijgsgevangen gemaakt worden. Deze bescherming had ook betrekking op de reddingsboten van de hospitaalschepen, waar deze zich ook mochten bevinden. De hospitaalschepen zelf dienden, om deze internationale bescherming te kunnen genieten, te voldoen aan een groot aantal voorwaarden. Zo moesten de schepen, om zich visueel te onderscheiden, geheel wit geschilderd worden en voorzien zijn van drie rode kruisen aan zowel bakboord- als stuurboordzijde van de scheepswand. Op de schoorsteen moesten aan twee zijden rode kruisen aangebracht worden en in verband met acties in de lucht dienden op de bak en op het achterschip eveneens dergelijke herkenningstekens aangebracht te worden op een witte ondergrond. Militaire hospitaalschepen moesten bovendien voorzien worden van een groene band van 1,5 meter hoog op de romp. Aan de grote mast dienden een witte vlag met rood kruis en de natievlag te wapperen. Gedurende de duisternis moesten de hospitaalschepen geheel verlicht varen en de kruisen op de scheepswand met zoeklichten beschenen te worden.
Verder mochten hospitaalschepen niet voorzien zijn van enige bewapening en geen handelingen verrichten die hen als vijandelijke schepen zouden kunnen kenmerken, zoals het vervoeren van oorlogstuig. De aangepaste schepen mochten niet in konvooi of verduisterd varen. Na een conflict mochten schepen, die waren ingezet als varende ziekenhuizen, niet meer ingezet worden voor andere oorlogsdoeleinden. De belangrijkste regel om als hospitaalschip gerespecteerd te worden, was echter het aanmelden bij de tegenpartij, die deze status moest erkennen en bevestigen.
De Koninklijke Marine beschikte tijdens de Tweede Wereldoorlog over drie hospitaalschepen, die echter slechts enkele weken als zodanig dienst hebben gedaan. De verbouwde veerboten van de Provinciale Stoombootdienst te Zeeland, Hr. Ms. Luctor et Emergo en Hr. Ms. Schouwen gingen beide in de meidagen van 1940 verloren en het in Nederlands Oost-Indië varende hospitaalschip Hr. Ms. Op ten Noort, werd door de Japanners op 1 maart 1942 wederrechtelijk opgebracht in de Javazee. Uit voorgaande alinea`s mag blijken dat de Japanners bij deze actie alle internationale afspraken betreffende hospitaalschepen hebben geschonden (zie Hospitaalschip Hr. Ms. Op ten Noort).
Buiten de bescheiden rol die de drie hospitaalschepen, die in dienst waren van de Nederlandse marine, speelden, heeft Nederland een grote bijdrage geleverd aan het aantal geallieerde hospitaalschepen in de vorm van zes verbouwde passagiersschepen. Dit waren het motorschip (ms) Oranje van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, het ms Tjitjalengka van de Java China Japan Lijn en vier schepen van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij: Tasman, Maetsuycker, Ophir en Melchior Treub. Deze zes schepen hebben met een Nederlandse bemanning en een Nederlandse of geallieerde medische staf gevaren in dienst van de Britse, Amerikaanse, Australische en Nieuw-Zeelandse strijdkrachten.
Hr. Ms. Luctor et Emergo
Technische gegevens
Bouwwerf: | J. & K. Smit te Kinderdijk |
Bouwjaar: | 1915 |
Grootste lengte: | 44,5 meter |
Grootste breedte: | 6,76 meter |
Diepgang: | 2,25 meter |
Waterverplaatsing: | 120 ton |
Machinevermogen: | 375 pk |
Maximale snelheid: | 11,75 knopen |
Capaciteit als veerboot: | 200 voetpassagiers |
Begin december 1915 werd de dubbelschroefstoomboot Luctor et Emergo opgeleverd aan de Provinciale Stoombootdienst (PSD) in Zeeland. Halverwege de jaren `20 werd besloten de veerboot te verlengen met 4,5 meter waardoor meer ruimte ontstond voor de passagiers. Op 29 augustus 1939 werd het schip door de Koninklijke Marine gevorderd en ingericht als hospitaalschip. Kort daarna werd de Luctor et Emergo teruggegeven aan de eigenaar op voorwaarde dat het schip weer ter beschikking van de marine werd gesteld als dit nodig mocht zijn. Op 10 mei 1940 werd de aangepaste veerboot wederom opgeëist door de marine. Twee dagen later kreeg het schip, dat afgemeerd lag aan een ponton van de PSD, bij een bombardement op Vlissingen, door de Luftwaffe een voltreffer in de midscheeps waarna het schip meteen zonk. Bij deze aanval vielen twaalf doden. In augustus van datzelfde jaar werd het wrak gelicht, maar het schip werd niet hersteld. Het werd in de loop van de oorlog gesloopt. Voor de slachtoffers die aan boord van de Luctor et Emergo vielen, werd in 1954 een monument opgericht op de Noorderbegraafplaats te Vlissingen.
Hr. Ms. Schouwen
Technische gegevens
Bouwwerf: | J. & K. Smit te Kinderdijk |
Bouwjaar: | 1911 |
Grootste lengte: | 44,2 meter |
Grootste breedte: | 7,05 meter |
Diepgang: | 3,25 meter |
Waterverplaatsing: | 111 ton |
Machinevermogen: | 375 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Capaciteit als veerboot: | 200 voetpassagiers |
Nadat de PSD in 1911 de Oosterschelde-diensten had overgenomen van de Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij werd de Schouwen besteld. Op 6 februari 1912 werd met genodigden de eerste vaart van Middelburg naar Zierikzee gemaakt, waar de lokale pers de nieuwe veerboot stond op te wachten. De veerboot liep echter vast op de dwarsdijk en kon pas na twee uur loskomen en haar weg door het havenkanaal vervolgen. Honderden mensen stonden aan de kade naar de nieuwe aanwinst van de PSD te kijken. Op 11 februari 1912 kwam de Schouwen in dienst tussen Zierikzee en Middelburg met tussenstops in Katseveer en Kortgene. In 1921 werd wat geschoven in de vloot van de PSD en de Schouwen kwam in dienst op de lijn Hansweert en Walsoorden. Op 25 augustus 1939 werd de Schouwen gevorderd door de Koninklijke Marine en ingericht als hospitaalschip. Enkele weken later werd de aangepaste veerboot teruggegeven aan de PSD onder voorwaarde dat het schip ter beschikking bleef voor Nederlandse dienst. Op 10 mei 1940 werd de veerboot weer in dienst genomen van de Nederlandse marine.
De Franse generaal Giraud, opperbevelhebber van het 7e Franse Leger, dat de Nederlandse verdedigers te hulp was geschoten, had op 13 mei 1940 bevel gegeven Zuid-Beveland te versterken. Als gevolg hiervan moesten grote Franse infanterie-eenheden per veerboot overgebracht worden naar het Zeeuwse eiland. Om deze overtocht zo snel mogelijk te laten verlopen, waren zoveel mogelijk veerboten nodig. De tot hulpmijnenlegger omgebouwde veerboten Hr. Ms. Prins Willem I en Hr. Ms. Koningin Emma kregen opdracht zich van hun mijnen te ontdoen om bij Terneuzen wederom als veerboot dienst te doen. Ook Hr. Ms. Schouwen werd bij deze operatie ingezet. Na de capitulatie van Zeeland, op 17 mei 1940, werden de Franse troepen met dezelfde veerboten weer naar Zeeuws-Vlaanderen gebracht. De veerboten werden daarna door hen vernield om te voorkomen dat Duitse troepen met de schepen dezelfde oversteek konden maken. Hr. Ms. Schouwen werd door de Fransen in de havenmond van Hoofdplaat, tussen Breskens en Terneuzen, in brand gestoken waarna de veerboot zonk. Nadat het wrak gelicht was, bleek dat reparatie niet rendabel was en werd besloten het schip te slopen.
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij (NSM) te Amsterdam |
Besteld: | 23 april 1936 |
Op stapel gezet: | 2 juli 1937 |
Te water gelaten: | 8 september 1938 |
In dienst gesteld: | 1 juli 1939 |
Grootste lengte: | 200,1 meter |
Grootste breedte: | 25,45 meter |
Diepgang: | 8,64 meter |
Waterverplaatsing: | 20.117 ton |
Machine-installatie: | 3 x 12-cilinder Sulzer dieselmotoren |
Machinevermogen: | 37.500 pk |
Aantal schroeven: | 3 |
Kruissnelheid: | 22 knopen |
Maximale snelheid: | 26 knopen |
Bemanning: | 383 koppen |
Capaciteit als passagiersschip: | 283 1e klasse, 283 2e klasse, 148 3e klasse en 52 4e klasse passagiers |
Tijdens een proefvaart van het motorschip Oranje, op woensdag 28 juni 1939, werd op de Noordzee een maximale snelheid bereikt van 26,3 knopen. Hiermee was de nieuwe aanwinst van de Stoomvaart Maatschappij Nederland niet alleen het grootste, maar ook het snelste motorkoopvaardijschip ter wereld. Deze snelheid werd mogelijk gemaakt door de drie, speciaal door het Zwitserse bedrijf Sulzer ontworpen, 12-cilinder dieselmotoren. De eerste reis van de Oranje begon op 4 september 1939 en bracht het schip van Amsterdam, via Kaap de Goede Hoop, naar Batavia op Java in Nederlands Oost-Indië. Op dat moment was de Tweede Wereldoorlog begonnen en uit veiligheidsoverwegingen werd het nieuwe passagiersschip na een tweede uitreis opgelegd in Soerabaja, eveneens op Java. Het motorschip was oorspronkelijk bestemd om in oorlogstijd als hulpkruiser ingezet te worden, maar de Nederlandse marine beschikte niet over de benodigde bewapening en geoefende bemanningsleden. Daarop bood de Nederlandse regering in februari 1941 de Oranje als hospitaalschip aan, aan de regeringen van Australië en Nieuw-Zeeland. De beide landen accepteerden het aanbod mede omdat de verbouwing zou plaats vinden op kosten van Nederlands Oost-Indië.
Kapitein B.A. Potjer werd teruggeroepen uit de Verenigde Staten om het bevel over de Oranje weer op zich te nemen. Nadat in een droogdok te Singapore het onderwaterschip ontdaan was van de aangroei, arriveerde het via Batavia op 31 maart 1941 te Sydney, Australië, om omgebouwd te worden tot hospitaalschip. De verbouwing duurde precies drie maanden en op 1 juni 1941 werd het motorschip officieel overgedragen aan de Royal Australian Navy (RAN) als Australian Hospitalship (AHS) Oranje. Aan boord bevonden zich een Australische en een Nieuw-Zeelandse verbindingsstaf. Op 2 juli 1941 vertrok het hospitaalschip naar Batavia waar een medische staf, waaronder 15 dokters, die grotendeels afkomstig was uit Nederlands Oost-Indië en onder commando stond van kolonel J.C. Gerards van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), aan boord kwam. Buiten deze staven, die in totaal zo`n 160 mannen en vrouwen omvatte, en de bemanning was er aan boord plaats voor 650 patiënten, welk aantal in geval van nood uitgebreid kon worden tot 750.
Tien dagen later vertrok de Oranje naar Sabang, Noord-Sumatra, waar het zes dagen bleef liggen. Nadat de Duitse en Italiaanse regeringen de erkenning van de Oranje als hospitaalschip bevestigd hadden, vertrok het motorschip naar Suez waar 641 gewonde en zieke militairen ingescheept werden, die in Fremantle, Adelaide, Melbourne, Sydney en Wellington gedebarkeerd werden. Tot de bezetting van Nederlands Oost-Indië, op 8 maart 1942, maakte AHS Oranje nog twee reizen naar Suez waarbij respectievelijk 549 en 603 patiënten vervoerd werden. Door de bezetting van Singapore, Brits Maleisië en Nederlands Oost-Indië brak voor de Oranje een nieuw tijdperk aan. Voorheen kon het schip in Soerabaja, Batavia en Singapore terecht voor brandstof en voorraden. Bovendien was in Singapore een droogdok aanwezig dat groot genoeg was om het ruim 20.000 ton grote schip op te nemen. Na 8 maart 1942 was het schip buiten Australische en Nieuw-Zeelandse havens afhankelijk van Zuid-Afrika. In Simonstown bij Kaapstad bevond zich een dok waar de Oranje in paste. Voor een onderhoudsbeurt, waarbij de Oranje in een dok moest worden opgenomen, vertrok het hospitaalschip op 24 maart 1942 uit Sydney en arriveerde op 21 april in Simonstown.
Gedurende de eerste vijftien reizen fungeerde Sydney min of meer als thuishaven voor de Oranje. In dit tijdvak maakte het schip niet alleen reizen tussen het Midden-Oosten, Australië en Nieuw-Zeeland, maar ook tussen het Midden-Oosten, en Zuid-Afrika, waarbij regelmatig Afrikaanse havens aangedaan werden zoals Mombasa in Kenia. Op 31 januari 1944 vertrok AHS Oranje voor haar zestiende reis van Sydney naar Durban en vervolgens via Aden, Suez, Malta en Gibraltar naar Engeland. Op 14 maart arriveerde de Oranje in Avonmouth, bij Bristol, waar het werd opgenomen in een dok. De niet minder als achttien reizen als hospitaalschip die in de daaropvolgende periode werden ondernomen, leidden allemaal naar de Middellandse Zee. Deze reizen werden gemaakt uit Britse havens zoals Southampton, Liverpool en Glasgow en hadden als bestemming Port Said, Napels, Taranto, Malta en Gibraltar.
Op 10 juli 1945 vertrok de Oranje vanuit Groot-Brittannië via Colombo op Ceylon, naar Australië. Van hier uit werden een viertal reizen ondernomen tussen het Verre Oosten, Australië, Nieuw-Zeeland en Batavia. Op 28 november 1945 vertrok de Oranje vanuit Melbourne, via Perth, Semarang en Batavia naar Engeland met aan boord 1273 mannen en vrouwen die in Japanse gevangenkampen op Java hadden gezeten. Het schip arriveerde op 5 januari 1946 in Southampton waar de passagiers door het Britse hospitaalschip Atlantis en het troepentransportschip Almanzora naar Amsterdam gebracht werden omdat de Noordzee nog niet vrijgegeven was voor schepen groter dan 15.000 ton in verband met het mijnengevaar. Hiermee had de Oranje als hospitaalschip 41 reizen gemaakt en daarbij 382.260 zeemijlen afgelegd en 32.461 patiënten vervoerd.
Op 18 juli 1946 keerde het schip, dat inmiddels haar status als hospitaalschip verloren had, terug in Amsterdam na een afwezigheid van zeven jaar. Hierbij passeerde het schip de herstelde Noordersluis in IJmuiden, die bij deze gelegenheid onder grote publieke belangstelling heropend werd. In de jaren `50 hervatte het ms. Oranje haar diensten op Sumatra en Java. Eind jaren `50 liep het aantal passagiers sterk terug en vele passagiersschepen werden ingezet als cruiseschepen. Zo ook de Oranje die als cruise- en passagiersschip van 1958 tot 1964 reizen maakte naar de Middellandse Zee, Australië en Nieuw-Zeeland. In 1964 werd het schip verkocht aan de Italiaanse cruiserederij Lauro omdat het schip onder Nederlandse vlag niet meer rendabel was. Op 4 september werd de naam Oranje definitief vervangen door Angelina Lauro. Na een ingrijpende verbouwing en modernisering kwam het schip in de vaart als cruiseschip in de Caraïben. Tijdens een cruise in het Caraïbische gebied, werd St. Thomas op de Maagdeneilanden aangedaan met aan boord voornamelijk Amerikaanse passagiers. Op 30 maart 1979 ontstond aan boord van het cruiseschip, door tot op heden onbekende redenen, een grote brand. Omdat de plaatselijke brandweer het vuur niet onder controle kreeg, werd het schip tot zinken gebracht in een uiterste poging de felle brand te blussen. Daarna werd het schip gelicht en voor sloop verkocht. Op weg naar de sloper achter een sleepboot, zonk het schip op 24 september 1979, op ruim 1.750 zeemijlen ten westen van Managua op de Stille Oceaan.
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij (NSM) te Amsterdam |
Te water gelaten: | 16 augustus 1938 |
In dienst gesteld: | 29 april 1939 |
Grootste lengte: | 144,97 meter |
Grootste breedte: | 19,71 meter |
Diepgang: | 8,57 meter |
Waterverplaatsing: | 10.945 ton |
Machine-installatie: | 1 x 6-cilinder 2-takt dubbelwerkende Stork dieselmotor |
Machinevermogen: | 6.000 pk |
Aantal schroeven: | 1 |
Maximale snelheid: | 14,5 knopen |
Bemanning: | 162 koppen |
Capaciteit als passagiersschip: | hut accommodatie voor 205 passagiers, tussendeks ruimte voor 1.800 Aziatische passagiers |
Het enkelschroefmotorschip Tjitjalengka was een passagiersschip van de Java China Japan Lijn (JCJL). Op 6 mei 1939 vertrok het schip van Amsterdam naar Batavia, haar nieuwe thuishaven. Op 23 juni ving haar eerste reis aan in dienst van de JCJL: van Batavia naar Hong Kong en Sjanghai. Op 21 februari 1942, toen de toestand in Nederlands Oost-Indië kritiek werd, ontsnapte het schip naar Australië. Op 8 juni 1942 werd de Tjitjalengka, onder bevel van kapitein J. Adriaanse, gevorderd door de Britse Admiraliteit om dienst te doen als hospitaalschip. Via het Panamakanaal en New Orleans begaf het schip zich naar Liverpool in Engeland waar het werd verbouwd. Er werd accommodatie aangebracht voor 504 patiënten, maar dit aantal kon in noodgevallen verdubbeld worden. De medische staf aan boord bestond uit tien dokters, allen specialisten, acht verpleegsters en 90 man verplegend personeel. De gehele staf had de Britse nationaliteit. Eind september 1942 werd het schip in Britse dienst gesteld als HMS Hospitalship No. 9, maar dit nummer werd na korte tijd gewijzigd in No. 3. Op 3 oktober 1942 vertrok het Nederlandse schip in Britse dienst van Liverpool naar Halifax in de Canadese provincie Nova Scotia, met ongeveer 800 gewonde Canadezen en Amerikaanse soldaten, die hadden deelgenomen aan de landing bij Dieppe op 18 augustus van dat jaar.
Nadat deze patiënten in hun vaderland waren afgezet, zette de Tjitjalengka koers naar Freetown, in het huidige Liberia, waar het schip tijdelijk werd gestationeerd als basis-hospitaalschip voor gewonden afkomstig van schepen die betrokken waren bij de Slag om de Atlantische Oceaan. Op 20 februari 1943 vertrok het hospitaalschip naar Durban voor een onderhoudsperiode die een half jaar zou duren. Daarna fungeerde de Tjitjalengka tot juli 1944 als basis-hospitaalschip te Trincomalee op Ceylon. Vervolgens werd HMS Hospitalship No.3 toegevoegd aan de British Pacific Fleet. Kapitein Adriaanse overleed in Trincomalee waarna kapitein T.A.K. Novotny het gezag over het Nederlandse schip overnam. Op 26 februari 1945 verliet de Tjitjalengka de geallieerde oorlogshaven op Ceylon en zette koers naar Sydney. Van hieruit voegde het schip zich weer bij de Britse pacifische vloot, die samen met Amerikaanse vlootverbanden, doelen aanviel op Japanse eilanden.
Op 14 juni 1945 werd de Tjitjalengka voor een periode van vier weken uitgeleend aan de Amerikaanse 7e vloot om als basis-hospitaalschip te dienen in de St. Pedro Bay op Leyte, Filippijnen. Op 10 juli 1945 kwam het Nederlandse schip weer onder Brits bevel en een maand later wees de commandant van de British Pacific Fleet de Tjitjalengka aan om in Japan aanwezige krijgsgevangenen op te halen zodra het nieuws van de Japanse capitulatie werd ontvangen. Dit gebeurde op 15 augustus 1945 en samen met de Amerikaanse hospitaalschepen USS Benevolence en USS Tranquility van de Amerikaanse 3e Vloot ging de Tjitjalengka op weg naar Japan waar op 28 augustus bevrijde krijgsgevangenen aan boord werden genomen en verzorgd. Twee dagen later gingen de geallieerde schepen van de British Pacific Fleet en de Amerikaanse 3e Vloot voor anker in de Baai van Tokyo. Toen op 2 september 1945 de Japanse capitulatie-overeenkomst aan boord van USS Missouri ondertekend werd, was de Tjitjalengka het enige aanwezige Nederlandse schip. In de loop van september en oktober werden patiënten naar Australië en Nieuw-Zeeland gebracht. Op 31 oktober werd kapitein Novotny afgelost door kapitein W.F.H. Burger. Tijdens haar laatste reizen als hospitaalschip bracht de Tjitjalengka burgers, die in Japanse kampen hadden gezeten in Hong Kong en Shanghai, terug naar Singapore en daarna naar Groot-Brittannië. Op 4 februari 1946 keerde het schip terug in Liverpool. Drie dagen later, nadat alle patiënten waren ontscheept vertrok het Nederlandse schip naar Londen waar de Tjitjalengka door de Britse Admiraliteit werd overgedragen aan de Nederlandse regering. Als hospitaalschip had de Tjitjalengka 86.629 zeemijlen afgelegd en 7270 patiënten vervoerd.
Op 8 februari 1946 kwam de Tjitjalengka weer in dienst van de JCJL, die omgedoopt werd in Koninklijke Java-China Paketvaart Lijnen (KJCPL), toen deze in 1947 samengevoegd werd met de KPM, en in het buitenland de naam Royal Interocean Line (RIL) voerde. Het schip werd samen met de ex troepentransportschepen Ruys, Boissevain en Tegelberg ingezet als passagiersschip tussen het Verre Oosten, Zuid-Afrika en de Zuid-Amerikaanse oostkust. In 1968 werden de vier schepen voor sloop verkocht.
ms Maetsuycker
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij (NSM) te Amsterdam |
Te water gelaten: | 19 september 1936 |
In dienst gesteld: | 23 januari 1937 |
Grootste lengte: | 114,45 meter |
Grootste breedte: | 15,95 meter |
Diepgang: | 6,12 meter |
Waterverplaatsing: | 4.120 ton |
Machine-installatie: | 4 x 8-cilinder Werkspoor dieselmotoren |
Machinevermogen: | 6.000 pk |
Aantal schroeven: | 2 |
Maximale snelheid: | 14,5 knopen |
Bemanning: | 101 koppen |
Capaciteit als passagiersschip: | hut accommodatie voor 24 1e en 27 2e klasse passagiers, tussendeks ruimte voor 1.428 passagiers |
Het ms Maetsuycker, een vrachtschip met passagiersfaciliteiten, kwam in 1937 in dienst van de KPM. Op 20 januari 1942 werd het Nederlandse schip gecharterd door het British Ministry of War Transport en ingezet als troepentransportschip voor het Amerikaanse leger. Net als alle andere KPM schepen, die door de Britten gevorderd waren en toegewezen werden aan de Amerikanen, werd de Maetsuycker operationeel ondersteund door het hoofdkantoor van de KPM, dat sinds maart 1942 gevestigd was in Sydney. De Maetsuycker werd in 1942 en 1943 ingezet om Amerikaanse troepen en militaire goederen te vervoeren van Australië naar Nieuw-Guinea.
Vanaf 5 januari 1944 werd het ms. Maetsuycker in Melbourne omgebouwd tot hospitaalschip en kwam als zodanig in dienst bij de US Army War Shipping Administration als HMS Hospitalship No. 7. Onder commando van kapitein D.L. Ingelse diende het Nederlandse hospitaalschip bij de Amerikaanse 7e Vloot, onder Admiral Thomas C. Kinkaid, gedurende de Filippijnen campagne. Het schip had nog steeds een Nederlandse bemanning, maar een Amerikaanse medische staf en verplegend personeel aan boord. Begin juni 1945 raakte de Maetsuycker beschadigd tijdens een tyfoon bij de Filippijnen en moest voor reparatie uitwijken naar Sydney. Tijdens de reparatieperiode in Australië eindigde de oorlog in de Pacific. Op 27 juni 1946 werd het schip overgedragen aan de Nederlandse regering. Op 13 juni 1947 arriveerde het ms. Maetsuycker in Amsterdam, waar het schip in haar originele staat als vracht- en passagiersschip werd teruggebracht op de werf van de Nederlandsche Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM). De verbouwing was gereed in januari 1948 waarna het schip in dienst kwam van de KJCPL. Vanaf 1960 kwam het schip onder Panamese vlag toen het verkocht werd aan de Palembang Shipping Co. als ms. Tong Han. Vier jaar later ging de ex-Maetsuycker over naar de Compania de Naviera Gatum S.A. als ms. Gavina. In 1965 ging het als ms. Paceco naar de Compania de Naviera Thompson S.A. die in 1970 de naam veranderde in ms. Gamsolo en een jaar later in ms. Hysan. In september 1974 werd het schip gesloopt in Taiwan.
ms Ophir
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij (NSM) te Amsterdam |
Te water gelaten: | 1 september 1927 |
In dienst gesteld: | 11 januari 1929 |
Grootste lengte: | 112,89 meter |
Grootste breedte: | 15,75 meter |
Diepgang: | 6,04 meter |
Waterverplaatsing: | 4.120 ton |
Machine-installatie: | 2 x 8-cilinder Stork dieselmotoren |
Machinevermogen: | 4.600 pk |
Aantal schroeven: | 2 |
Maximale snelheid: | 15 knopen |
Bemanning: | 162 koppen |
Capaciteit als passagiersschip: | hut accommodatie voor 62 1e en 48 2e klasse passagiers, 1749 (tussen)dek passagiers |
Op 19 januari 1929 vertrok het ms Ophir naar Nederlands Oost-Indië en werd daar in dienst gesteld op de lijn Palembamg-Batavia-Cheribon-Semarang-Soerabaja-Bali-Makassar bij de KPM. Op 5 februari 1942 voer het schip, samen met de Melchior Treub en begeleid door de Australische torpedobootjager HMAS Arunta, naar Colombo op Ceylon. Twintig dagen later werd het Nederlandse schip verhuurd aan het British Ministry of War Transport voor troepentransport. Op 12 april van dat jaar werd het schip echter gevorderd door de Royal Navy en in Calcutta, Brits Indië, verbouwd tot hospitaalschip. Vanaf 25 augustus als HMS Hospitalship No. 4 in dienst met als vaargebied de Golf van Bengalen en als basis Bombay. Vanaf juni 1943 werd Port Said de tijdelijke thuishaven van de Ophir waarna het schip weer in Bombay gestationeerd werd. Van daaruit maakte het Nederlandse hospitaalschip tot het einde van de oorlog nog enkele reizen naar de oostkust van Afrika en eilanden in de Indische Oceaan.
Vanaf september 1945 lag de Ophir in Port Swettenham, bij het huidige Kuala Lumpur in Maleisië, ter verzorging van bevrijde krijgsgevangenen. Op 19 oktober van dat jaar keerde het schip terug naar Batavia. Op 12 april 1946 werd de Ophir teruggegeven aan de Nederlandse Staat en kwam tot 1 januari 1947 in zogenaamde time-charter in dienst van de Nederlands Oost-Indische regering. Op 16 januari 1947 arriveerde de Ophir in Amsterdam en werd bij de NDSM in haar originele staat teruggebracht. Op 12 en 13 mei van dat jaar werden de proefvaarten met succes voltooid en werd de Ophir door de Stoomvaart Maatschappij Nederland gecharterd. In 1948 ging het schip terug naar de KPM met als thuishaven Amsterdam. In 1959 werd het schip in Hong Kong gesloopt.
ss Melchior Treub
Technische gegevens
Bouwwerf: | Maatschappij Feijenoord te Rotterdam |
Te water gelaten: | 14 december 1912 |
In dienst gesteld: | 27 maart 1913 |
Grootste lengte: | 106,7 meter |
Grootste breedte: | 14,66 meter |
Diepgang: | 6,61 meter |
Waterverplaatsing: | 3.242 ton |
Machine-installatie: | 2 x triple expansie stoommachines |
Machinevermogen: | 4.200 pk |
Aantal schroeven: | 2 |
Maximale snelheid: | 14,5 knopen |
Capaciteit als passagiersschip: | hut accommodatie voor 124 1e klasse passagiers, 1082 dek passagiers |
Op 5 april 1913 vertrok het ss Melchior Treub naar Nederlands Oost-Indië waar het in mei in dienst werd genomen door de KPM. Op 5 februari 1942 kon het schip, onder gezag van kapitein J.H. Staal, samen met de Ophir, uitwijken naar Ceylon, waar het op 26 februari gecharterd werd door het British Ministry of War Transport. Als troepentransportschip maakte de Melchior Treub aanvankelijk enige reizen van Calcutta naar Chittagong in Birma om Britse troepen aan te voeren voor het Birmafront. Later werd het schip gevorderd door de Britse marine en in Calcutta verbouwd tot hospitaalschip. Het schip werd op 25 oktober als zodanig in dienst gesteld met als thuishaven Bombay. De Melchior Treub deed onder meer lange tijd dienst tussen Calcutta en Chittagong, vanwaar gewonden van het 14e Britse Legerkorps, dat in Birma vocht, werden afgevoerd. Later werd het schip als drijvend ziekenhuis ingezet te Cochin, aan de westkust van Brits-Indië. Het schip was tot 1 maart 1946 in gebruik als hospitaalschip en daarna nog tot 9 oktober van dat jaar in Britse dienst. Als hospitaalschip had het 49.155 zeemijlen afgelegd en 13.211 gewonden vervoerd. In 1947 kwam het schip weer dienst bij de KPM met als thuishaven Amsterdam. Het voldeed echter niet meer aan de naoorlogse eisen voor passagiersschepen en werd op 21 oktober 1948 voor sloop verkocht naar Hong Kong, waar de daadwerkelijke ontmanteling begon in november van dat jaar.
ss Tasman
Technische gegevens
Bouwwerf: | Earle`s Shipbuilding and Engineering Co. te Hull, Engeland |
Te water gelaten: | 17 december 1921 |
In dienst gesteld: | augustus 1922 |
Grootste lengte: | 119,47 meter |
Grootste breedte: | 14,99 meter |
Diepgang: | 7,92 meter |
Waterverplaatsing: | 4.978 ton |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine |
Machinevermogen: | 3.500 pk |
Aantal schroeven: | 1 |
Maximale snelheid: | 14 knopen |
Bemanning: | 94 koppen |
Capaciteit als passagiersschip: | hut accommodatie voor 76 1e en 18 2e klasse passagiers, 979dek passagiers |
Het ss Tasman werd in Hull gebouwd voor rekening van de Britse regering als compensatie voor de eerdere Tasman, die op 16 september 1918 door de Duitse onderzeeboot U-46 op de Atlantische Oceaan tot zinken was gebracht. Op 16 september 1922 vertrok het schip naar Nederlands Oost-Indië en werd ter plaatse in oktober in dienst genomen door de KPM. Op 19 januari 1942 werd het schip, samen met het ss. Singkep, van Soerabaja naar Australië begeleid door de stalen mijnenvegers Hr. Ms. Jan van Amstel en Hr. Ms. Pieter de Bitter. Op 13 april van datzelfde jaar werd de Tasman gecharterd door het British Ministry of War Transport en ingezet als troepentransportschip tussen Sydney en Nieuw-Guinea. Een jaar later werd het schip toegewezen aan de US Army War Shipping Administration en in Sydney verbouwd tot hospitaalschip met faciliteiten voor 250 zieken en gewonden en 96 passagiers. De Nederlandse bemanning onder gezag van kapitein W. Eleveld bleef aan boord en werd versterkt door een medische staf met de Amerikaanse, Australische en Nederlandse nationaliteiten. Op 19 juni 1943 werd het Nederlandse schip als HMS Hospitalship No. 5 in dienst gesteld en nam het deel aan geallieerde operaties in de Pacific. Op 29 december werd het schip overgedragen aan de Nederlandse regering, die op haar beurt het schip in november 1947 overdroeg aan de KPM. De KPM verhuurde de Tasman tot 1 maart 1955 aan de Java-China Japan Lijn voor het schip weer in dienst kwam van de KPM zelf. In mei 1958 werd de Tasman voor sloop verkocht aan Chiap Hua Manufactory Ltd. te Hong Kong.
De Nederlandse schepen werden door de geallieerde marines uitgekozen om tot hospitaalschepen verbouwd te worden omdat zij al over goede passagiersfaciliteiten beschikten. Verder beschikten de schepen, die in Nederland gebouwd waren voor dienst in Nederlands-Indië over eigenschappen die het mogelijk maakten om te opereren onder tropische omstandigheden zoals grote verblijven met veel ventilatiekokers, overdekte brughuizen en patrijspoorten. Bovendien stonden de Nederlandse schepen bekend om hun uitstekende zeewaardigheid.
Na de val van Java en de capitulatie van Nederlands Oost-Indië vluchtten vele Nederlandse koopvaardijschepen naar Australië. Van hieruit deden zij dienst als troepentransportschepen en hospitaalschepen waarbij zij een bijdrage van onschatbare waarde leverden aan de geallieerde overwinning. Vooral de Nederlandse hospitaalschepen zullen door de vele geallieerden zieken en gewonden, die aan boord verzorgd en vervoerd werden, nooit vergeten worden.
Maritiem Gezien jaargang 3 nummer 1 1986
Maritiem Gezien jaargang 3 nummer 2 1986
Maritiem Gezien jaargang 3 nummer 3 1986