Tijdens het Britse bombardement op de drijvende concentratiekampen Cap Arcona en Thielbek, op 3 mei 1945, kwamen ruim 7.000 mensen om. Die ramp in de Lübecker Bocht vond plaats in de allerlaatste fase van de Tweede Wereldoorlog in Europa. De uiterst gewelddadige doodsstrijd van het naziregime bestond uit een complete chaos van Duitse achterhoedegevechten, geallieerde bombardementen en zinloze verplaatsingen van tienduizenden concentratiekampgevangenen.
In oktober 1944 vond in het bureau van het SS-Wirtschafts- und Verwaltungshaupamt (SS-WVHA) te Berlijn een vergadering plaats van alle concentratiekampcommandanten over de liquidatie van de kampen. Dit om te voorkomen dat de oprukkende geallieerden achter de gruwelijke misdaden van het naziregime in de kampen kwamen. In februari 1945 naderden de Westelijke geallieerden het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. De Höhere SS- und Polizeiführer (HSSPF) in Hamburg, Georg-Henning Graf von Bassewitz-Behr en de Gauleiter van Hamburg Karl Kaufmann hielden vanaf begin maart hun eerste besprekingen over de ontruiming van Neuengamme en zijn nevenkampen. De hoogste commandant van de SS- en politie en Kaufmann in zijn functie als rijksverdedigingscommissaris van Hamburg kwamen overeen dat de nevenkampen ontruimd moesten worden en de gevangenen overgeplaatst naar hoofdkamp Neuengamme. Deze verplaatsing van gevangenen werd voltooid op 5 april 1945. Gauleiter Kaufmann overtuigde Von Bassewitz-Behr ervan om Neuengamme te ontruimen en de gevangenen op schepen te plaatsen. Die schepen kon Kaufmann regelen omdat hij ook Reichskommissar für Deutsche Seeschifffahrt (ReikoSee) was. Hij wilde de gevangenen na de ontruiming van Neuengamme niet in Hamburg zelf hebben omdat hij bang was dat zij na de onvermijdelijke bevrijding de stad aan de Elbe zouden plunderen. Von Bassewitz-Behr stemde toe en belastte de kampcommandant van Neuengamme, SS-Standartenführer Max Pauly, met de gevangenentransporten. Pauly belastte op zijn beurt zijn hoofd van de kampadministratie SS-Sturmbannführer Christoph-Heinz Gehrig met de belading van de gevangenen op de schepen.
Op 19 april 1945 waren de Britten het hoofdkamp Neuengamme zo dicht genaderd dat de nazi`s ook deze locatie moesten ontruimen. De transporten van 9.000 à 10.000 gevangenen, van Neuengamme naar Lübeck, deels per goederentrein deels te voet, begonnen vanaf de derde week van april. De gevangenen die door uitputting of ziekte onderweg niet meer mee konden, werden genadeloos door de begeleidende SS`ers en kampbewakers met een nekschot afgemaakt. Onder erbarmelijke omstandigheden, zonder sanitaire voorzieningen en verstoken van eten en drinken, werden de overgebleven gevangenen geplaatst op de vrachtschepen Thielbek (2.600 gevangenen), Athen (2.300 gevangenen), Otterbek en Elmenhorst en in goederenwagons op de kade. Vele gevangenen stierven door ondervoeding, uitdroging en ziektes zoals tyfus en dysenterie. Vanaf 26 april werden duizenden gevangenen overgebracht naar de oceaanstomer Cap Arcona die samen met de kleinere vrachtschepen Thielbek en Athen voor anker ging in de Lübecker Bocht. De oceaanstomer Deutschland lag in hetzelfde gebied te wachten op gevangenen uit Sachsenhausen.
Op 1 mei 1945 stond de 11de Britse tankdivisie vlak voor de stad Lübeck. Intussen liep de Lübecker Bocht vol met allerlei typen Duitse oorlogsschepen. Op 3 mei lagen de Cap Arcona, de Thielbek en de Deutschland tussen de vele militaire schepen in en waren ze niet herkenbaar als drijvende concentratiekampen. Diezelfde morgen werden de Britten door een vertegenwoordiger van het Rode Kruis ingelicht over de aanwezigheid van de gevangenen aan boord van enkele schepen. Dit was enkele dagen eerder ook al aan hen gemeld door Rode Kruismedewerkers. De Britten gingen er echter vanuit dat er zich Duitse militairen aan boord van de schepen bevonden die wilden ontkomen naar Denemarken of Noorwegen om vandaar de oorlog voort te zetten en ze gaven daarom opdracht de schepen aan te vallen.
In vier aanvalsgolven werden in de middag van 3 mei 1945 de Cap Arcona, de Thielbek en de Deutschland vanuit de lucht met raketten bestookt door Britse Typhoons. De meeste SS`ers waren ongeveer een uur van te voren van de schepen gehaald. De Cap Arcona veranderde in een vlammenzee. Het vele hout dat in de luxe afwerking van de verblijven gebruikt was, was een gemakkelijke prooi voor het vuur. De brandweerinstallaties aan boord bleken onbruikbaar te zijn gemaakt en ook de reddingsboten konden door het vuur niet gebruikt worden. De getroffen Thielbek maakte snel slagzij en zonk. De meeste gevangenen die in zee terechtkwamen verdronken omdat ze niet over zwemvesten en reddingsvlotten beschikten. De weinigen die het strand konden bereiken werden door Duitse soldaten beschoten.
De Athen was teruggehaald naar Neustadt, aan de noordzijde van de Lübecker Bocht en de aanwezige gevangenen ontkwamen aan de Britse luchtaanval. Zij werden nog diezelfde dag door Britse grondtroepen bevrijd. Slechts enkele honderden van de ongeveer 7.000 gevangenen van de Cap Arcona en de Thielbek overleefden de ramp in de Lübecker Bocht.
De Cap Arcona was een luxe passagiersschip van de Hamburg-Südamerikanische Dampfschifffahrts-Gesellschaft van ruim 27.000 ton. Het schip, dat bij Blohm & Voss te Hamburg gebouwd was, had tussen 1927 en 1939 een lijndienst verzorgd tussen Hamburg en Rio de Janeiro in Brazilië en Buenos Aires in Argentinë, Zuid-Amerika. De Cap Arcona gold als één van de mooiste schepen uit haar tijd met een enorme kersenhouten hal, prachtige eetzalen en luxueuze hutten voor 1.365 passagiers met uitstekende bedden en wastafels. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd het schip door de Kriegsmarine gevorderd en ingezet voor troepentransporten. Vanaf 29 november 1940 was de oceaanstomer in Gotenhafen, het huidige Poolse Gdynia, in gebruik als accommodatieschip voor 2.000 marinesoldaten die opgeleid werden als bemanning voor U-boten. In april 1941 werd door een brand de machinekamer ernstig beschadigd. Eind 1944 waren Sovjettroepen de oostgrens van Duitsland zo dicht genaderd dat de Duitsers overgingen tot grootschalige evacuaties van troepen en burgervluchtelingen vanuit Oost-Pruisen naar Noordwest-Duitsland. Om deze reden werd de Cap Arcona weer vaargereed gemaakt. Van 31 januari tot 4 februari 1945 bracht het passagiersschip 10.000 vluchtelingen van Gotenhafen naar Neustadt aan de Lübecker Bocht en vanaf 5 april bracht de Cap Arcona nog eens eenzelfde aantal evacués naar Kopenhagen in Denemarken. Door brandstoftekort kon het schip echter geen derde vluchtelingenreis meer maken en kapitein Heinrich Bertram kreeg het bevel om naar Neustadt te varen. Op 14 april ging de Cap Arcona in de Lübecker Bocht voor anker.
Op 15 april beval Gauleiter en ReikoSee Kaufmann vanuit Hamburg telefonisch Konteradmiral Conrad Engelhardt, Seetransportchef der Wehrmacht te Flensburg, dat de Cap Arcona 8.000 concentratiekampgevangenen uit Neuengamme aan boord moest nemen. Omdat Engelhardt dit weigerde werd de Cap Arcona onder direct bevel gesteld van Kaufmann. Op 20 april probeerde kapitein Fritz Nobmann van de Athen de gevangenen, die zich aan boord van zijn vrachtschip bevonden, af te zetten op de Cap Arcona, maar kapitein Bertram weigerde dit vanwege de risico`s en de ontoereikende capaciteit van zijn schip. De volgende dag deed de kapitein van de Athen een nieuwe poging om gevangenen af te zetten op de Cap Arcona. Dit werd opnieuw geweigerd door Bertram met instemming van zijn rederij Hamburg-Süd waartoe het schip thans behoorde. Op 23 april gaf Kaufmann het bevel aan directeur Dittmer van die rederij om gevangenen aan boord van de Cap Arcona te nemen, maar twee dagen later weigerde kapitein Bertram nog steeds terwijl de Athen nu langszij de oceaanstomer bleef liggen. Die nacht haalde een koerier een schriftelijk bevel van Dittmer voor Bertram op. De volgende dag werd dit bevel door SS-Sturmbannführer Gehrig, die in gezelschap was van een SS-Executivkommando, overhandigd aan Bertram. Bovendien bedreigde Gehrig Bertram met de dood waardoor de koopvaardijkapitein akkoord ging met de inscheping van de gevangenen. Hij weigerde echter alle verantwoordelijkheid op zich te nemen voor wat er met zijn schip en met de mensen aan boord zou kunnen gebeuren.
Vanaf 26 april 1945 werden door de Athen 6.500 gevangenen van de Athen zelf, de Otterbek, de Elmenhorst en vanuit de goederenwagons overgebracht naar de Cap Arcona. De overige gevangenen bleven op de Thielbek. Aan boord van de Cap Arcona werden de gevangenen op grond van nationaliteit geplaatst. De Russen werden zonder licht en ventilatie opgesloten in de bananenbunker en de aardappelkelder. De Duitse gevangen kwamen voornamelijk in de luxehutten op het C-dek terecht, De Fransen in de midscheeps en de overige gevangenen in de overige hutten, tot twaalf personen in de overwegend twee- en vierpersoons hutten. Het grote aantal ernstig zieke gevangenen werd ondergebracht in de hutten van het D-dek. Gemiddeld ieder half uur vond er een sterfgeval plaats aan boord van het passagiersschip. De doden werden elke dag door een begrafeniscommando met een barkas naar Neustadt aan wal gebracht en in massagraven op de plaatselijke kerkhoven begraven. De 50 SS`ers en de 500 soldaten van de marineartillerie, die de gevangenen moesten bewaken, bivakkeerden in het restaurant en de grote zaal op het bovendek. Op 30 april nam de Athen weer 2.000 gevangenen over van de Cap Arcona.
In de vroege ochtend van 3 mei kwam een proviandkotter langszij de Cap Arcona om drinkwater af te geven en bleef ter plaatse liggen. Even later kwam er nog een transport van 205 gevangenen uit Mittelbau-Dora, een nevenkamp van Buchenwald, via Neustadt aan boord van het passagiersschip. Zij werden ondergebracht in het Gepäckraum. Diezelfde morgen werden de Cap Arcona en het nog lege passagiersschip Deutschland door de tanker Forbach van een kleine hoeveelheid stookolie voorzien. De Deutschland, een passagiersschip van de Hamburg-Amerikanische Packetfahrt-Actien-Gesellschaft (HAPAG) van 22.000 ton lag sinds 1 mei voor anker in de Lübecker Bocht bij Sierksdorf, ten zuiden van Neustadt. Het was de bedoeling dat op deze oceaanstomer gevangenen uit concentratiekamp Sachsenhausen geplaatst zouden worden.
De Athen
De Athen was een vrachtschip van 4.450 ton van de rederij Deutsche Levante Linie, dat in 1936 opgeleverd was door de Deutsche Werft te Hamburg. Het schip was vanaf 1940 in gebruik bij de afdeling mijnenbestrijding van de Kriegsmarine maar in 1942 werd het vrachtschip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar. Half april 1945 werd het schip op last van Gauleiter en ReikoSee Kaufmann ingezet om de concentratiekampgevangenen uit Neuengamme mede op te nemen. Op 19 april werd de Athen naar de industriehaven van Lübeck gedirigeerd. Diezelfde avond kreeg kapitein Nobmann bezoek van SS-Sturmbannführer Gehrig, die hem opdroeg 2.000 gevangenen aan boord te nemen. De volgende dag kwamen 2.300 gevangenen en 280 SS-bewakers aan boord. Tot 26 april ondernam kapitein Nobmann verschillende pogingen om de gevangenen af te zetten op de Cap Arcona. Op die dag voer de Athen nog tweemaal heen en weer tussen Lübeck en de Cap Arcona die voor Neustadt voor anker lag en bracht in totaal 6.500 gevangenen over.
De volgende dagen werden gebruikt om de ruimen van het vrachtschip zoveel mogelijk schoon te spuiten met behulp van brandslangen. Op 30 april moest de Athen weer 2.000 gevangenen van de Cap Arcona overnemen omdat de Duitsers het luxe passagiersschip te overbevolkt vonden en bang waren het geheel niet onder controle te kunnen houden. Daarna ging het vrachtschip in de Lübecker Bocht, voor Neustadt, ten anker. Een Nederlandse overlevende vertelde: “Ook de medische verzorging is van dien aard dat je daar eigenlijk niet van kunt spreken. Aan de dysenterielijders wordt praktisch niets gedaan. Alleen de ergste gevallen van ontsteking worden behandeld en je krijgt een verband van closetpapier. Wij lijden veel van de kou en moeten allemaal erg hoesten. Dit kan ook niet anders, want alles is ijzer, waar je ook ligt. We kunnen ook niet anders meer dan op de rug slapen, want onze heupen zijn rauw. De dagen op de Athen staan in onze herinnering als een verschrikking”.
Op 3 mei om 12.30 uur kreeg kapitein Nobmann van de commandant van de marinebasis in Neustadt, Heinrich Schmidt, het bevel de haven binnen te varen om nog meer gevangenen aan boord te nemen. Hij liet meteen het anker indraaien en liep de haven binnen. Om 13:45 uur lag het schip afgemeerd in de plaatselijke marinehaven.
De Thielbek
De Thielbek was een nog vrij nieuw vrachtschip van 2.815 ton, dat in 1940 opgeleverd was door Orenstein & Koppel AG te Lübeck. Het vrachtschip was in 1944 op de Elbe beschadigd door een Britse luchtaanval en werd gerepareerd op de scheepswerf van de Lübecker Maschinenbau Gesellschaft. Hoewel de reparaties nog niet waren voltooid liet Gauleiter Kaufmann het schip op 19 april 1945 naar de industriehaven van Lübeck slepen. Aan boord waren kapitein John Jacobsen en 18 bemanningsleden. Vanaf 20 april werden ruim 2.000 gevangenen aan boord gebracht die in de ruimen werden opgesloten zonder eten of drinken en sanitaire voorzieningen. Als bewaking kwamen een kleine groep SS`ers en een groep marineartilleristen aan boord. De laatste lading van de Thielbek had bestaan uit steenkool zodat de ruimen enorm vies waren. De verzwakte gevangenen zaten nauw opeen gepakt op de stalen platen van de laadruimtes. In het onderste voorste laadruim bevonden zich de zieken waarvan er dagelijks tientallen stierven.
Van kapitein John Jacobsen is een deel van een brief aan zijn vrouw bewaard gebleven. Hij beschrijft hoe hij zijn schip terugvond nadat tijdens zijn afwezigheid de gevangenen aan boord waren gebracht. Hij moest over de Elmenhorst heen om aan boord te komen. “Op de Thielbek liggen vier lijken. Er gaan voortdurend gevangenen dood. Iedere morgen worden eerst de doden uit de ruimen gehaald. Vanmorgen op de Thielbek vijf doden. Die worden nu afgehaald. Je ziet zo wie er morgen dood zal zijn. Toch zijn het niet allemaal halfverhongerde lichamen, integendeel, er zijn er ook bij die er nog goed uitzien, krachtig en fris. Ook hun misdaden waarom ze gevangen zijn, verschillen nogal. Leeftijden lopen uiteen van 14 tot 70 jaar. Alle sociale klassen zijn vertegenwoordigd. Ook zijn er allerlei nationaliteiten. De buitenlanders mogen niet aan dek komen. Ze zitten als sardientjes boven op elkaar. Hun behoeften doen ze in privaattonnen, die zo nodig worden geleegd. Eerst zie je dit alles met verschrikte ogen aan. Je raakt er echter snel aan gewend. De mensen vatten ook zelf hun toestand niet tragisch op. De bewaking bestaat uit soldaten, maar de gevangenen bewaren zelf orde en discipline. Ook de verdeling van voedsel is in handen van gevangenen, die met potlood en papier broden en pakjes margarine verdelen. Als er maar meer hygiëne was. Op de luiken waar voor kort nog doden lagen of privaattonnen stonden, worden broden neergelegd en verdeeld. Misschien zijn ze welgemoed omdat ze het einde zien naderen en daarmee de vrijheid en waarschijnlijk ook wraak. Toch zal ik blij zijn als ik deze toestand niet meer hoef te zien. Het is toch één grote ellende en de mensheid onwaardig”. Waarschijnlijk moest de vrouw van kapitein Jacobsen een al te gruwelijk beeld bespaard blijven, want de getuigenverklaringen van verschillende overlevenden onder de gevangenen spreken van een ware hel aan boord van de Thielbek.
Op 1 mei 1945 werd de Thielbek beladen met voorraden, maar het schip bleef in de haven liggen. De volgende dag om 12:00 uur werd het laatste transport, dat te voet vanuit Neuengamme in Lübeck aankwam, ondergebracht op het vrachtschip. Twee uur later werd de Thielbek door twee sleepboten de haven uit en vervolgens de Trave afgesleept richting de Lübecker Bocht. Het Duitse schip ging 700 meter van de Cap Arcona voor anker met ongeveer 2.800 gevangenen aan boord.
Het Zweedse Rode Kruis speelde een belangrijke rol in april en mei 1945 bij de verplaatsingen van tienduizenden concentratiekampgevangenen. De gevangenen waren toen al maanden van deze organisatie afhankelijk voor hun voedselvoorziening. De Rode Kruispakketten, die met grote regelmaat door vrachtschepen aangevoerd werden, bevatten overigens niet alleen voedsel, maar ook sigaretten en soms medicijnen. Ook op andere wijze was het Zweedse Rode Kruis toen actief: zo werden op 20 april 1945 4.255 Deense en Noorse concentratiekampgevangenen door de organisatie met de legendarische witte bussen via Denemarken naar Malmö in Zweden gebracht.
De arts Hans Arnoldson, vertegenwoordiger van het Zweedse Rode Kruis in Lübeck, kreeg op 29 april een anonieme brief waarin de verschrikkelijke situatie van de gevangenen op de schepen in de haven van Lübeck beschreven werd. Hij bood daarop de Duitse autoriteiten aan om 250 zieke Franse, Belgische en Nederlandse gevangenen mee te nemen naar Zweden aan boord van de vrachtschepen Lillie-Matthiessen en Magdalena. De schepen hadden een lading Rode Kruispakketten gebracht en waren zodoende beschikbaar. De Duitsers stemden in en de volgende dag, 30 april, werden de 250 gevangenen van de Thielbek en de Cap Arcona gehaald. Nog diezelfde dag vertrok de Lillie-Matthiessen naar Trelleborg in Zweden met 420 vrouwelijke gevangenen uit concentratiekamp Ravensbrück en de Magdalena met dezelfde bestemming met ongeveer 400 mannelijke gevangenen afkomstig van de Thielbek en de Cap Arcona en zieken uit een schuur in Süsel, een dorpje 10 kilometer zuidwestelijk van Neustadt.
Op 2 mei begon Arnoldson voorbereidingen te treffen voor de overdracht aan de oprukkende Britten van de concentratiekampengevangenen, die zich op de kades en de schepen in Lübeck bevonden. Toen hij echter die morgen op de kade verscheen was deze leeg en waren de schepen weg. De vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis in Lübeck, P. de Blonay, informeerde de Britse General-Major George Roberts van de 11de tankdivisie over de gevangenen aan boord van de schepen in de Lübecker Bocht in de buurt van Neustadt. Roberts gaf deze informatie door aan het hoofdkwartier van Group 83 van de 2nd Tactical Air Force (TAF). In de ochtend van 3 mei verklaarde Arnoldson aan de Britten dat er zich gevangenen op de schepen in de Lübecker Bocht bevonden. Bij een eventuele luchtaanval op de schepen zouden zij een groot risico lopen. Diezelfde middag informeerde Arnoldson twee Britse officieren nauwkeurig over de gevangenen. De officieren beloofden direct te zullen handelen, maar het was al te laat om de naderende catastrofe te voorkomen.
In april 1945 was de Britse opmars in Noordwest-Duitsland niet meer te stuiten. Op 15 april werd het concentratiekamp Bergen-Belsen door de Wehrmacht aan de Britten overgedragen. Twee dagen later wierpen Britse vliegtuigen strooibiljetten uit boven Neuengamme met een luchtfoto van het kamp met daarop een appèl met gevangenen waarmee ze aangaven op de hoogte te zijn van het bestaan van het kamp. Op 19 april bereikten Britse troepen de linkeroever van de Elbe bij Lauenburg, op ongeveer 30 kilometer van Neuengamme. Op 26 april namen de Britten Bremen in. Twee dagen later stootten zij bij Lauenburg door en vestigden zij een eerste bruggenhoofd in Sleeswijk-Holstein. De volgende dag vertraagde heftige Duitse tegenstand de Britse opmars in het gebied om Lauenburg. De Britten verwachtten daardoor eveneens zware tegenstand in de nog door Duitsers gecontroleerde gebieden. Daarom werden militaire maatregelen getroffen met onder meer bewapende verkenningsvluchten door tactische luchteenheden. Op 30 april naderden de Britse troepen de kust bij Lübeck en Travemünde en de volgende dag stond de 11de Britse tankdivisie vlak voor de stad Lübeck. In de namiddag van 2 mei namen zij de stad zonder strijd in.
Diezelfde namiddag ontdekten Britse verkenningsvliegtuigen dat er in de Lübecker Bocht, in de buurt van Neustadt, zes Duitse torpedobootjagers, enkele U-boten en troepentransportschepen aangekomen waren. De Cap Arcona en de Thielbek lagen tussen de oorlogsschepen in en waren niet te herkennen als drijvende concentratiekampen. De schepen voerden geen witte vlag, hadden bewapening aan boord en aan dek liepen gewapende bewakers rond. De meeste SS`ers hadden op dit tijdstip de schepen inmiddels stiekem verlaten. Ook de nog lege Deutschland lag tussen de Duitse militaire schepen voor anker.
Op 3 mei, om 11:15 uur, werd op het Britse RAF hoofdkwartier dagorder 71 uitgegeven. Duitse schepen die op grote schaal de havens van Sleeswijk Holstein verlieten of dreigden te verlaten, moesten worden vernietigd door Groups 83 en 84 van de 2nd Tactical Air Force (TAF). Twintig minuten later stegen de eerste squadrons Hawker Typhoon Mark 1B jachtbommenwerpers op van de basis Ahlhorn met als doel de schepen in de Lübecker Bocht. Korte tijd later keerden zij echter wegens slecht zicht onverrichter zake terug. Om 11:45 stegen vier Typhoons op van de basis Hustedt. Ze vuurden 32 60lb RP-3 raketten af op de Deutschland waarvan er echter slechts vier doel troffen. De schade aan de oceaanstomer was gering en de ontstane brandjes konden door de bemanning gemakkelijk geblust worden.
Om 14:00 uur startte de tweede luchtaanval met negen Typhoons vanaf de basis Plantlünne bij Nordhorn. Vijf toestellen vuurden een half uur later 40 raketten af op de Cap Arcona waarna het schip in een vlammenzee veranderde. Kapitein Bertram liet witte vlaggen hijsen maar het kwaad was al geschied. Het vele hout dat op het luxe schip ter decoratie gebruikt was en de duizenden concentratiekampgevangenen waren een gemakkelijke prooi voor het vuur. De trappenhuizen werkten als schoorstenen waardoor het vuur nog verder werd aangewakkerd. Reddingsvesten waren er alleen voor de bemanning en de bewakers zodat vele gevangenen die het schip af konden komen, verdronken in het koude water van de Lübecker Bocht. De reddingsboten konden niet gestreken worden omdat het touwwerk verbrandde. Enkele boten die op een of andere wijze toch te water werden gelaten, waren snel overbelast en zonken. Enkele achtergebleven SS`ers en bewakers schoten hun wapens leeg op vluchtende gevangenen, sprongen vervolgens overboord of werden in paniek vertrapt door de menigte. De proviandkotter, die nog langszij de Cap Arcona lag, nam snel een aantal schipbreukelingen op en voer daarna naar de marinehaven in Neustadt waardoor zo`n 50 gevangenen gered werden.
Tegelijk met de Cap Arcona werd ook de Thielbek aangevallen door vier Typhoons die het volgepakte vrachtschip bestookten met 32 raketten, waarna de aanval werd voortgezet met de 20mm boordmitrailleurs. Het schip maakte snel zo`n veertig graden slagzij terwijl er zwarte rookwolken uit opstegen. De Thielbek zonk vijftien minuten na de aanval. Kapitein Jacobsen, zijn eerste officier, tien andere bemanningsleden en bijna alle 2.800 gevangenen gingen met het schip ten onder.
Om 15:15 startten de derde en vierde Britse luchtaanval met in totaal zeventien Typhoons vanaf de basis Ahlhorn en de basis Celle. Deze toestellen bestookten de Deutschland met 36 raketten en de boordwapens waardoor het schip in brand vloog. De bemanning kon het schip veilig verlaten met behulp van enkele reddingsboten. Even later werd het brandende passagiersschip nog eens getroffen met twee 500 ponds bommen die door de Typhoons van basis Celle afgeworpen werden. Vier uur later sloeg het schip om en zonk.
Vanaf de Athen werden de Britse gevechtsvliegtuigen beschoten met luchtafweerkanonnen. Het vrachtschip werd op haar beurt onder vuur genomen door Britse tanks die positie hadden ingenomen bij het rangeerterrein van Neustadt. Nadat de Athen enkele malen door granaten van deze tanks getroffen was, verlieten de bemanning en de bewakers het schip. De gevangenen gingen van boord maar bleven in de buurt van de kade waar zij uit een pakhuis, met de toepasselijke naam Glücksklee (Klavertjevier), kazen, suiker en boter haalden. Enkele uren later werden de gevangenen bevrijd door Britse grondtroepen.
De gevangenen aan boord van de Cap Arcona waren minder gelukkig. De brandblusapparatuur en de waterdichte afsluitschotten aan boord bleken niet te werken. De meeste gevangenen kwamen om door verbranding, rookvergiftiging of verdrinking. De weinigen die het strand wisten te bereiken werden door SS`ers, Wehrmachtsoldaten en leden van de Hitlerjugend onder vuur genomen. Honderden gevangenen vonden op deze wijze alsnog de dood. Enkele toegesnelde mijnenvegers hadden strikte orders gekregen om alleen Duitsers te redden. Gevangenen die aan boord van deze schepen wilden klimmen werden er vanaf geslagen of beschoten.
Om 17:00 vond aan boord van de Cap Arcona een hevige explosie plaats, mogelijk veroorzaakt door oliedampen in de slechts voor enkele procenten gevulde brandstoftanks. Het schip sloeg om, maar bleef gedeeltelijk boven water uitsteken omdat het plaatselijk slechts 18 meter diep was en het passagiersschip 26 meter breed. Een aantal gevangenen, dat aan boord gebleven was, kon zich op de warme scheepshuid redden. Ze werden `s avonds door Britse reddingsploegen van boord gehaald. Uiteindelijk overleefden ongeveer 350 gevangenen van de Cap Arcona en slechts 50 gevangenen van de Thielbek de ramp in de Lübecker Bocht.
Na de ramp spoelden nog wekenlang lijken aan op de stranden in de Lübecker Bocht van Timmendorf in het zuiden tot Pelzerhaken in het noorden. De laatste menselijke resten werden pas in 1971 gevonden. Met ruim 7.000 slachtoffers werd het bloedbad in de Lübecker Bocht de grootste maritieme ramp in de geschiedenis na de ondergang van de Wilhelm Gustloff op 30 januari 1945. Bij deze ramp, waarbij een Sovjetonderzeeboot het voormalige Duitse cruise- en passagierschip, volgepakt met Duitse vluchtelingen, met drie torpedo`s tot zinken bracht, kwamen ruim 9.000 mensen om. Het meest wrange van de ramp in de Lübecker Bocht is dat deze zich afspeelde in de allerlaatste fase van de Tweede Wereldoorlog. Hitler had al zelfmoord gepleegd en de geallieerden stonden op het punt Duitsland te overmeesteren. Waarom gingen de SS`ers dan toch nog zo ver om wanhopig te proberen de gruwelijkheden van enkele concentratiekampen geheim te houden terwijl er al verschillende bevrijd waren? Omdat de SS`ers de schepen vroegtijdig verlaten hadden, de brandblusapparatuur op de Cap Arcona onbruikbaar gemaakt was en omdat de schepen met gevangenen aan boord niet als zodanig herkenbaar gemaakt waren, lijkt het erop dat Von Bassewitz-Behr, Kaufmann en Pauly op de Britse aanval hadden gespeculeerd. In elk geval hebben zij er ernstig rekening mee gehouden dat het kon gebeuren en misbruik gemaakt van de situatie om van zoveel mogelijk gevangenen af te komen. De beschietingen van de gevangenen die het strand konden bereiken, lijken dit te bevestigen.
Er wordt algemeen aangenomen dat de Britten, ondanks de waarschuwingen van het Rode Kruis, de aanvallen op de schepen toch door lieten gaan omdat zij geen enkel risico wilden lopen dat SS`ers, soldaten en militair materieel zouden ontkomen naar Denemarken of Noorwegen, waar de Duitsers de strijd konden voortzetten. De Britse regering heeft besloten dat de geheime documenten over de beschietingen van de drijvende concentratiekampen in de Lübecker Bocht pas in 2045 openbaar gemaakt mogen worden. Deze geheimhouding van 100 jaar wordt door de overlevenden en hun nabestaanden als indicatie gezien dat de Britten iets te verbergen hebben. De verwerking van de ramp door de slachtoffers wordt hierdoor ernstig verstoord.
RAF piloot Allan Wyse van squadron 193 herinnerde zich later: “We used our cannon fire at the chaps in the water…..we shot them up with 20mm canons. Horrible thing, but we were told to do so and we did it. That`s war.”