Na de dramatische afloop van operatie Market Garden, wisten ongeveer 300 geallieerde militairen in het door de Duitsers bezette gebied ten noorden van de Rijn uit Duitse krijgsgevangenschap te blijven. Deze parachutisten (para’s) werden zoveel mogelijk opgevangen door het plaatselijke verzet. Om verschillende redenen moesten deze para’s zo snel mogelijk over de Rijn gezet worden. In samenwerking met het plaatselijke verzet, bereidden de geallieerden een massaontsnapping voor.
In de nacht van 22 op 23 oktober 1944 wisten 130 geallieerde militairen (ongeveer 120 man luchtlandingstroepen, aangevuld met vliegtuigbemanningen) en achttien Nederlandse burgers vanuit bezet gebied de Rijn dichtbij Renkum over te steken. Deze operatie is later bekend geworden onder de naam: Operatie Pegasus 1. Volgens majoor Airey Neave, destijds als hoofd van de Britse Militaire Inlichtingendienst (M.I.9) belast met "escape and evasion" in West-Europa en zodoende medeverantwoordelijk voor de verschillende operaties Pegasus, was operatie Pegasus 1 de grootste ontsnapping uit bezet gebied tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Enkele weken later (18 november) werd een poging gedaan om de resterende geallieerde militairen over de Rijn te krijgen. Ook bij deze ontsnappingspoging was het plaatselijke verzet nauw betrokken. Deze operatie liep om verschillende redenen uit op een grote mislukking. Zo waren de Duitsers meer alert en moest er een groot stuk door onbewoond gebied worden gelopen. Van de circa honderd mannen die deelnamen aan operatie Pegasus 2, bereikten er slechts 7 veilig de zuidoever van de Rijn.
De geallieerde troepen die op 6 juni 1944 in Normandië waren geland, rukten daarna in snel tempo op door Frankrijk. Begin september 1944 waren Brussel en Antwerpen al bevrijd en het duurde niet lang voordat de geallieerden aan de Belgisch-Nederlandse grens stonden. De Amerikaanse opperbevelhebber Dwight Eisenhower en de Engelse veldmaarschalk Bernard Montgomery verschilden van mening over hoe de strijd voortgezet moest worden. Eisenhower wilde over een breed front aanvallen, terwijl Montgomery door Nederland naar het IJsselmeer wilde oprukken, om daarna direct het Ruhrgebied te bezetten.
Na flinke discussies tussen deze topmilitairen kreeg Montgomery toestemming om een aanvalsplan volgens zijn filosofie te ontwikkelen. Hij bedacht een gedurfde, immense operatie. Drie Amerikaanse en Britse parachutistendivisies zouden bij Eindhoven, Nijmegen en Arnhem landen. Zij zouden de bruggen over de Maas, de Waal en de Beneden-Rijn veroveren en aansluitend de grondtroepen toegang bieden tot de Noord-Duitse laagvlakte. Montgomery en toen ook Eisenhower zagen half september ’44 een kans om op deze manier nog voor de herfst een volgende beslissende zege op het Duitse leger te behalen en zo de capitulatie van het Duitse Rijk af te dwingen. De operatie zou beginnen op 17 september 1944 en kreeg de codenaam Market Garden.
Market Garden liep echter niet zoals verwacht. Van de Britse para’s van de 1st British Airborne Division lukte het alleen Lieutenant colonel John Frost met ongeveer 600 man om door te dringen tot de noordelijke oprit van de brug. Door de zware tegenstand wisten zij echter niet de Arnhemse verkeersbrug over te steken en de zuidoever te bereiken. Op 18 september was de verbinding van de hoofdstrijdmacht van de Britten met hun manschappen bij de brug al verbroken en alle pogingen om Frost te ontzetten mislukten.
De grondtroepen van het British XXX Corps en de Amerikaanse parachutistendivisies hadden na een zware strijd op 20 september vanuit Noord-Brabant de brug bij Nijmegen veroverd. Maar alle pogingen van de grondtroepen om de Arnhemse brug te bereiken, mislukten. Op 21 september werd het bataljon van Frost vernietigd en was de brug definitief in handen van de Duitsers. Ondertussen was het grootste deel van de 1st British Airborne Division in de buurt van Oosterbeek, ten westen van Arnhem, bijeengedreven. Zij moest zich verdedigen in een steeds kleiner wordend gebied en ook de inzet van de Poolse 1ste luchtlandingsbrigade kon de felle Duitse aanvallen niet stoppen. De voorhoede van het XXX Corps bereikte wel de zuidelijke oever van de Rijn, maar zij kon de Duitsers niet uit hun stellingen verdrijven en noordwaarts de rivier oversteken.
In de nacht van 26 op 27 september 1944 slopen daarom de nog weerbare para’s naar de Rijn om met boten overgezet te worden naar de zuidoever. Bij het aanbreken van de dag op 26 september werd de evacuatie gestaakt, omdat hevig Duits vuur doorgaan onmogelijk maakte. Ongeveer 2200 Britse para’s keerden desondanks behouden terug in het bevrijde gebied aan de zuidoever van de Rijn. Bijna 8.000 van de ongeveer 10.000 manschappen van de 1st British Airborne Division die deelnamen aan Market Garden, bleven echter achter in Oosterbeek. Onder degenen die achterbleven, bevonden zich naast de gesneuvelden en gewonden, ongeveer 6600 krijgsgevangenen. Circa 300 van degenen die moesten achterblijven, hadden het geluk dat zij ontsnapten aan Duitse gevangenschap. Zij zochten hun heil in de bossen rond Arnhem en Oosterbeek.
De meeste ondergedoken militairen werden opgevangen door het Nederlandse verzet en ondergebracht in de driehoek Arnhem-Apeldoorn-Ede. Het verzet stond daarmee wel opeens voor een enorme opdracht, die alleen door moed, vastberadenheid en een groot improvisatievermogen kon worden uitgevoerd.
Pieter Kruijff, leider van de Arnhemse Knokploeg (KP), en een van zijn naaste medewerkers, Albert (schuilnaam Wolff) Horstman, hadden echter wel vaker voor dergelijke uitdagingen gestaan in hun verzetswerk. Ingenieur Pieter Kruijff werkte als chemicus bij de Algemene Kunstzijde Unie in Arnhem en Albert Horstman werkte als bouwkundige bij hetzelfde bedrijf. Kruijff had acht betrouwbare mensen om zich heen verzameld, die op hun beurt elk ook weer leiding gaven aan acht mensen. Door deze constructie was de kans op verraad of het oprollen van de gehele verzetsgroep klein.
Elke groep van de Arnhemse KP had een speciale taak. Zo hield het ene team zich meer bezig met pilotenhulp, terwijl een andere groep zich voornamelijk bezighield met het verkrijgen en distribueren van bonkaarten. Albert Horstman had voor zijn verzetswerk een bijzondere dekmantel; hij had namelijk een transportbedrijf opgericht met vijf kleine vrachtwagens. Dit transportbedrijf werd door de Duitsers toegestaan, omdat Horstman en zijn mannen regelmatig opdrachten uitvoerden voor het Rode Kruis.
De verzetsgroepen van Pieter Kruijff uit Arnhem en A. (schuilnaam Bill) Wildeboer uit Ede waren voortdurend actief om de vluchtende parachutisten ergens onderdak te geven, rantsoenkaarten, voedsel en kleding voor hen te regelen en valse identiteitspapieren voor hen te maken.
Kruijff en zijn mannen waren inmiddels op de hoogte van bijna alle adressen waar de officieren van de staf van de Britse Brigadier general Lathbury (commandant van de 1st Parachute Brigade van de 1st British Airborne Division) waren ondergedoken. De voormalige stafofficieren van Lathbury zaten niet ver bij hem vandaan ondergedoken en elke morgen hielden zij een stafbespreking in het huis waar de generaal onderdak had gevonden. Dit was wel gevaarlijk, omdat de Duitsers nog steeds fanatiek op zoek waren naar verdwaalde en gevluchte parachutisten.
Toch moest dit risico geaccepteerd worden, omdat de overal ondergedoken para’s zo snel mogelijk aan de overkant van de Rijn in veiligheid moesten worden gebracht. Elk uur dat zij langer gebruik maakten van de verschillende onderduikplekken, vergrootte de kans op ontdekking. Daarom moesten er plannen worden gemaakt om 150 man zo snel mogelijk, dwars door de Duitse linies, naar de oevers van de Rijn te brengen. Deze gevaarlijke operatie kon alleen maar uitgevoerd worden met hulp van het plaatselijke verzet.
Niet alle officieren waren het ermee eens dat de massaontsnapping onder leiding van het verzet zou plaatsvinden, maar andere officieren beseften ook dat zij zonder het verzet niet ver zouden komen. Er moest een compromis worden gevonden, omdat het verzet niet voldoende getraind was om te strijden tegen een geroutineerde vijand. Er werd dagelijks urenlang onderhandeld, vaak met de leiders van het plaatselijke verzet erbij. Ook werd op de stafkaarten gezocht naar een geschikte oversteekplaats. Het was heel belangrijk dat er dichtbij deze oversteekplaats een verzamelplaats gevonden zou worden, waar de para’s zich tijdens een groot deel van de dag zouden kunnen verschuilen in afwachting van de overtocht. Tot slot was het belangrijk dat er goede toegangswegen naar de verzamelplaatsen werden afgesproken.
Het plan voor de massaontsnapping zag er als volgt uit: het verzet zou de leiding op zich nemen van het vervoer en de begeleiding verzorgen van de parachutisten vanuit hun onderduikadressen naar de verzamelplaats. Ook zouden 18 burgers met banden in het verzet meegaan naar het bevrijde zuiden aan de andere kant van de Rijn. Het ging om de verzetsmensen Job en Maarten van Bent, Douw van der Krap, Loek Gerards, Thijs den Hertog, Jan Hesseling, Anne Hilbrink, Steef van Keulen, Jan Kooijman, Jan Koster, Rob van der Linden, Bob Mebius, Gerrit Jan Nijhof, Jan de Nooij, Dick Polman, Henk Wienke, Henk van Silfhout en Jan Verschoor. Het verzet had voor het vervoer een klein arsenaal aan vervoermiddelen beschikbaar, zoals fietsen, boerenwagens en een paar kleine vrachtauto’s. Daarnaast was er een groot aantal gidsen dat de groepjes parachutisten via allerlei paadjes naar de verzamelplaats kon leiden. Voor de verzamelplaats was een heel dicht stuk bos gekozen, dichtbij de oversteekplaats in de buurt van Renkum. Dit bos was gevonden door Maarten van den Bent, een jonge fanatieke verzetsman die een enorme terreinkennis had van de Veluwse bossen.
Toen na dagenlang overleg de plannen klaar waren, was er nog toestemming nodig van de commandant van het British Second Army in Nijmegen. Met behulp van een telefoonlijn van het verzet werd er al elke dag contact gemaakt met enkele officieren van de staf van het British Second Army. Ook ging Lieutenant colonel David Theodore Dobie zwemmend de Rijn over om in Nijmegen een persoonlijk overleg te hebben met Lieutenant general Sir Miles Dempsey van het British Second Army, om het ontsnappingsplan succesvol te kunnen laten verlopen. Het British Second Army zou verantwoordelijk zijn voor ondersteuning in de vorm van dekkingsvuur, flankbeveiliging, voldoende stormboten om de para’s over te zetten en vervoer aan de zuidkant van de rivier na de oversteek. Na een uitvoerige bespreking gaf Lieutenant general Dempsey zijn goedkeuring aan het plan.
In korte tijd moest er nog veel voorbereid worden. Alle parachutisten die op verschillende adressen waren ondergedoken, moesten op tijd worden gewaarschuwd en naar het verzamelpunt bij Renkum worden gebracht. Ook moesten er verkenningen uitgevoerd worden naar de oversteekplaats, waar de sluiproute dwars door de Duitse linies liep. Deze oversteekplaats was slechts enkele kilometers verwijderd van de verzamelplaats. Daarnaast moest het ontsnappingsplan gecoördineerd worden met de opvangtroepen aan de zuidoever van de rivier. Tot slot moesten er ook extra wapens en uniformen gedropt worden, zodat de para’s bij ontdekking zich vechtend een weg naar de Rijn zouden kunnen banen.
Bij de laatste bespreking tussen de stafofficieren op het onderduikadres van generaal Lathbury werd afgesproken dat de vluchtweg naar de Rijn zou worden verkend door Major Allison Digby Tatham-Warter en een gids van het verzet. Het transportbedrijf van Albert Horstman zou een cruciale functie vervullen tijdens operatie Pegasus 1. Hij zou met zijn mannen in twee kleine vrachtauto’s met gasgeneratoren ongeveer zestig para’s vervoeren naar de verzamelplaats. Dit was het meest risicovolle deel van de operatie, omdat deze eenvoudige auto’s niet buiten de verharde paden konden rijden. De grootste groep parachutisten was onder leiding van Major Tony Hibbert bij elkaar gebracht in een schuilhut in Oud-Reemst, een kleine gemeente in de buurt van Ede.
Het succes van operatie Pegasus 1 was voor een groot deel afhankelijk van de staat waarin de twee kleine vrachtwagens van Albert Horstman verkeerden. Twee dagen voor de start van de massaontsnapping waren twee monteurs continu bezig om de gasgeneratoren van de vrachtwagentjes helemaal in orde te krijgen. Tijdens de rit naar de verzamelplaats mocht er namelijk niets fout gaan met de storingsgevoelige motoren.
Bij alle voorbereidingen mocht de leiding van het plaatselijke verzet geen detail over het hoofd zien. Zo moesten er honderdveertig lunchpakketten worden klaargemaakt en naar de verzamelplaats bij Renkum worden gebracht. Betrouwbare, vaderlandslievende artsen werden ingezet om zieke en/of gewonde parachutisten nog medische hulp te geven, voordat zij de oversteek zouden maken. Daarnaast moesten uit de opslagplaatsen van het plaatselijke verzet uniformen, wapens en munitie worden gehaald en naar de verzamelplaats worden gebracht. Ook werden jongens en meisjes uit het plaatselijke verzet ingeschakeld om de para’s zo onopvallend mogelijk naar de verzamelplaats te leiden.
Op vrijdag 20 oktober 1944 reed een Duitse auto met een luidspreker op het dak door de straten van de gemeente Bennekom. Via de luidspreker werd meegedeeld dat alle inwoners voor zondag 22 oktober Bennekom moesten verlaten. Er werd door de Duitsers geen reden genoemd voor de gedwongen evacuatie, maar het bericht leidde tot grote verwarring en ongerustheid onder de dorpelingen. Voor een kleine groep kwam dit bevel van de Duitsers echter als geroepen. Op 21 en 22 oktober zou het door de evacuatie namelijk ontzettend druk worden op de wegen, waardoor de Duitsers de grote mensenstroom niet zouden controleren. Het plaatselijke verzet beschouwde dit als een buitenkans en aarzelde dan ook niet om hiervan gebruik te maken. Operatie Pegasus 1 moest hierdoor wel één dag vervroegd worden en dat legde extra druk op het improvisatievermogen van het verzet.
Pieter Kruijff en Albert Horstman besloten om ook de vrachtwagens van het transportbedrijf met het Rode Kruis logo te gebruiken voor operatie Pegasus 1. Met deze vrachtwagens zou een grote groep parachutisten in een keer vrij onopvallend vervoerd kunnen worden. Daarnaast had het verzet zo meer tijd en handen vrij om de andere para’s naar de verzamelplaats bij Renkum te begeleiden. Een moeilijkheid was dat de vrachtauto’s van het Rode Kruis volgens de Conventies van Genève niet mochten worden gebruikt voor het vervoer van gewapende parachutisten. Horstman en Kruijff besloten om twee verzetsmensen uit de groep van Horstman als chauffeurs aan te wijzen. Deze twee verzetsmannen zouden niet weten wat het werkelijke doel van de tocht zou zijn. Tijdens de tocht zouden de twee vrachtwagens ‘overvallen’ worden door het verzet in de buurt van Oud-Reemst. Dit was dichtbij de plek waar circa vijftig para’s zich verborgen hielden, die dan snel in de vrachtwagens zouden kunnen duiken. Koeriersters zouden om de paar kilometer langs de weg staan met een fiets in de hand. Als alles goed zou gaan, zouden zij in de lengterichting van de weg staan. Als er echter iets fout zou zijn, zouden zij dwars op de weg zogenaamd hun fiets repareren.
De groep para’s die verzameld was in Ede zou in groepjes van vijf onder begeleiding van gidsen per fiets naar de verzamelplaats bij Renkum worden gebracht. Op 22 oktober 1944 om half tien ‘s ochtends vertrokken de eerste groepen en om iets over twaalf de laatste vijf para’s. Albert Horstman hield een strakke planning aan voor zijn aandeel in operatie Pegasus 1, namelijk het vervoeren van zestig para’s in twee kleine Rode-Kruiswagens. Op diezelfde dag om kwart over vijf ‘s avonds werden de generatoren gestart om warm te draaien en om half zes zouden deze wagens vertrekken. Vanaf zes uur moesten de parachutisten in uniform en gewapend klaarstaan bij de hut in Oud-Reemst om zo snel mogelijk in te stappen.
Toen de beide vrachtauto’s rond half acht vlak langs de schuilhut in Oud-Reemst reden, werden ze ‘overvallen’ door twee verzetsmensen. De beide chauffeurs, die nog niet ingelicht waren over de operatie, waren er niet direct van overtuigd of zij mee konden doen met het transport van de gewapende para’s. Dit was, zoals gezegd, in strijd met de Conventies van Genève. Na enige discussie met Horstman stemden de twee chauffeurs toe om mee te doen. Bij een eventuele aanhouding door de Duitsers zouden de twee chauffeurs kunnen zeggen dat zij door het verzet overvallen waren.
Ondertussen waren de zestig para’s uit de schuilhut bij Oud-Reemst bij de wagens aangekomen. De parachutisten moesten in twee lagen op elkaar liggen, omdat de laadruimte beperkt was. Ook moesten zij allemaal hun wapen bij de hand houden om in zich in geval van nood te kunnen verdedigen. Het kostte heel wat moeite om iedereen erin te krijgen, maar na een kwartier kwamen de vrachtauto’s met hun zware, menselijke lading in beweging. De vrachtwagens konden niet al te hard rijden, omdat de gasgeneratoren maar een beperkt vermogen produceerden.
Horstman had besloten om met de vrachtauto’s om te rijden via Otterlo. Daar zouden zij namelijk terechtkomen in de stroom evacués uit Bennekom en zo minder opvallen. Vanaf Otterlo kregen zij hulp van de koeriersters die om de zoveel kilometer met hun fiets in de lengterichting stonden. Alles ging goed, tot net voor het einde van de rit. Hier liep men het grootste risico, want de verzamelplaats lag op een paar honderd meter van een Duitse geschutstelling. Enkele honderden meters voor de verzamelplaats bij Renkum, bevalen twee Duitse soldaten dat de vrachtauto’s moesten stoppen. Op bevel van Horstman reden de twee echter door en gelukkig ondernamen de Duitsers geen actie. De reden hiervoor is nooit bekend geworden, maar als de Duitsers wel op onderzoek waren gegaan, had operatie Pegasus 1 volledig kunnen mislukken.
Om negen uur vertrok de lange stoet van 148 man (130 militairen en 18 burgers) naar de Rijnoever. De gids, verzetsman Maarten van den Bent, die de Zuid-Veluwe heel goed kende, liep voorop. Het was aardedonker, zodat men in een laag tempo vooruitging. Door de hand op de schouder van de voorganger te houden, hield men contact. Major Digby Tatham-Warter en Maarten van den Bent hadden berekend dat de groep onder deze omstandigheden drie uur nodig zou hebben om de Rijn te bereiken. Precies om twaalf uur zou het contact gelegd moeten worden met de stormbootploeg.
Rond elf uur stapte Maarten van den Bent het dichte bos uit en stopte bij de grote schuur van verzetsman Jan Peelen. Vanaf hier namen de parachutisten de leiding over van het verzet en werd het een militaire operatie met verkenners voorop en flank- en achterhoedebeveiliging. Het gevaarlijkste stuk van de tocht moest toen nog plaatsvinden: de para’s zouden een stuk tussen twee Duitse stellingen door moeten kruipen. De Duitsers stuurden elk half uur een patrouille het veld in om contact te maken met de twee posten. Heel voorzichtig kropen de ontsnappers, voorafgegaan door gids Jan Peelen, tussen de stellingen door en gelukkig werden zij niet ontdekt. Iets voor twaalf uur waren de 148 man veilig aan de oever van de Rijn. Na enige tijd gewacht te hebben, barstte er aan de overkant van de rivier een groot vuursalvo los. Lichtspoormunitie steeg met een grote boog in westelijke richting om daarna te doven. Dat was het afgesproken signaal met de Amerikaanse 101st Airborne Division. Major Tatham-Warter seinde drie keer snel de letter K in morse en dit herhaalde hij om de paar minuten. Binnen twintig minuten waren alle 130 geallieerde militairen en 18 burgers met banden in het verzet met stormboten overgezet. Operatie Pegasus 1, een van de meest spectaculaire en succesvolle massaontsnappingen in de Tweede Wereldoorlog, was ten einde.
Pegasus 1 was een groot succes en kon, zowel tijdens als na de oorlog, rekenen op veel belangstelling. Er zijn verschillende boeken over verschenen en veel militairen en burgers die betrokken waren bij deze operatie hebben, hiervoor een onderscheiding ontvangen. Over Pegasus 2, de tweede ontsnappingspoging die mislukte, is veel minder bekend.
Na Pegasus 1 bleven er toch nog ongeveer 150 Engelse para’s over, die zich om verschillende redenen niet bij Pegasus 1 hadden kunnen aansluiten. De Duitsers hadden ook kennisgenomen van het grote succes van Pegasus 1, waaraan door de Britse media veel aandacht werd besteed. De Duitsers waren woedend dat zij zich zo’n grote buit hadden laten ontkomen. Daarom besloten zij met alle middelen te voorkomen dat de resterende para’s zouden kunnen ontsnappen. Er werd veelvuldig gepatrouilleerd en de Rijnoever werd streng bewaakt.
Toch werd er een poging gedaan om de resterende geallieerde militairen over te zetten. Op 18 november was een groep van ongeveer 100 para’s op weg naar de Rijn om ook de oversteek te maken. Zij stuitten al heel snel op een Duitse patrouille waarna de stoet vluchtelingen uiteenviel. Van de ongeveer 100 mannen die deelnamen aan Pegasus 2, lukte het slechts 7 mannen om de oversteek te maken. Ongeveer 30 mannen werden gevangengenomen en circa 50 mannen ontsnapten uit Duitse handen.