Op 29 januari 1936 werd een contract ondertekend door de Marynarka Wojenna Rzeczypospolitej Polskiej (Marine van de Republiek Polen) en de Nederlandse scheepswerven Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen en de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) te Rotterdam voor de bouw van twee nieuwe onderzeeboten. De Poolse marine had aangeklopt bij de Nederlandse werven omdat deze een uitstekende reputatie opgebouwd hadden met de bouw van verschillende klassen Nederlandse onderzeeboten. De nieuwe onderzeeërs werden ontworpen door de Nederlandsche Verenigde Scheepsbouw Bureaux te Den Haag in samenwerking met een team experts van de Poolse marine.
Eigenlijk had de Poolse marine vier onderzeeboten willen laten bouwen in Nederland maar Polen beschikte niet over voldoende financiële middelen. Zelfs de bouw van twee onderzeeboten moest gedeeltelijk gefinancierd worden uit particuliere fondsen die speciaal voor dit doel opgericht waren. Verder leverde Polen ongeveer 10 procent van het bouwmateriaal in de vorm van accu`s, radioapparatuur, periscooplenzen en stalen platen om de kosten te drukken. Om dezelfde reden werden voor één van de onderzeeboten de elektromotoren geleverd door de firma Rohn Zielinski te Warschau. In plaats van de twee onderzeeboten die niet door de Polen besteld werden, maar waar de Nederlandse werven wel op gerekend hadden, werden twee onderzeeërs voor de Koninklijke Marine besteld. Dit werden Hr. Ms. O 19 en Hr. Ms. O 20, die ontworpen werden door de Nederlandse ingenieur G. de Rooy op basis van het ontwerp van de Poolse boten. De vier onderzeeboten werden tegelijkertijd gebouwd.
De bouw van de Poolse onderzeeboten startte in 1936 en drie jaar later waren de schepen zover dat ze opgeleverd konden worden. De boot die bij De Schelde gebouwd was, werd op 2 februari 1939 in Poolse dienst gesteld als ORP Orzel (Okret Rzeczypospolitej Polskiej Orzel, Schip van de Republiek Polen Adelaar). Vijf dagen later arriveerde de nieuwe onderzeeër in Gdynia, de Poolse marinebasis aan de Oostzeekust. ORP Sep (Gier) zou niet in Nederland afgebouwd worden. Op 10 januari 1939 was de boot zover dat er proefvaarten mee gehouden konden worden. Tot april van dat jaar werden enkele succesvolle proeftochten uitgevoerd. Door de dreigende politieke situatie tussen Duitsland en Polen was de Poolse marine bang dat de Duitse regering druk zou uitoefenen op Nederland om de onderzeeboot in beslag te nemen. Op 2 april verliet de Sep Rotterdam om in de Oslofjord duiktesten uit te gaan voeren. Commandant Kapitan (luitenant-ter-zee der eerste klasse) W. Salomon kreeg de opdracht om de onderzeeboot te ontvoeren. Twee weken later maakte de Sep rendez-vous met de Poolse torpedobootjager ORP Burza en werden alle Nederlandse werfmedewerkers op twee na afgezet in het Noorse Horten. De onderzeeër werd in Noorwegen in Poolse dienst gesteld als ORP Sep. Onder begeleiding van de Burza vertrok de nieuwe onderzeeër op 18 april naar Gdynia. De twee overgebleven scheepsbouwers uit Rotterdam werden van hieruit naar huis gestuurd.
Omdat er nog veel (reserve)onderdelen en instrumenten in Rotterdam waren achtergebleven, die de Poolse marine nodig had voor de Sep, werden deze opgeëist. De RDM had echter de laatste betalingstermijn nog niet ontvangen en weigerde de materialen te leveren. Het geschil werd uitgevochten voor de rechtbank die bepaalde dat de Poolse marine de laatste termijn en de reiskosten van de Nederlandse werfmedewerkers moest betalen en dat de RDM de resterende onderdelen moest leveren. Er werd nog een overeenkomst gesloten om ORP Sep te voltooien in Rotterdam in de zomer van 1939, maar door de oorlogsdreiging kwam hier niets van. De onderdelen gingen naar Polen zodat de onderzeeboot daar afgebouwd werd.
ORP Orzel | ORP Sep | ||
Bouwwerf | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen | Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) te Rotterdam | |
Bouwnummer | 205 | 196 | |
Contract | 29 januari 1936 | ||
Op stapel gezet | augustus 1936 | november 1936 | |
Te water gelaten | 15 januari 1938 | 17 oktober 1938 | |
Voltooid | 26 januari 1939 | september 1939 in Polen | |
In dienst gesteld | 2 februari 1939 | 16 april 1939 | |
Grootste lengte | 84 meter | ||
Grootste breedte | 6,7 meter | ||
Diepgang | 4,17 meter | ||
Waterverplaatsing standaard | 1.100 ton | ||
Waterverplaatsing volbeladen boven water | 1.473 ton | ||
Waterverplaatsing volbeladen onder water | 1.650 ton | ||
Machine-installatie | 2 x Sulzer 6QD42 6-cilinder dieselmotoren, 4.740 pk | ||
Elektromotoren | 2 x Brown-Boveri elektromotoren, 2 x 1.100 pk | 2 x Zielinski elektromotoren, 2 x 1.100 pk | |
Accu`s | 200 cellen | ||
Aantal schroeven | 2 | ||
Bunkercapaciteit | 67,5 ton normaal en 123,5 ton dieselolie maximaal | ||
Maximale snelheid | 20 knopen boven water, 9 knopen onder water | ||
Actieradius | 7.000 zeemijlen bij 10 knopen boven water, 100 zeemijlen bij 5 knopen onder water | ||
Maximale duikdiepte | 80 meter | ||
Duiktijd | 50 seconden | ||
Bemanning | 60 koppen | ||
Torpedobuizen | 4 x 53,3cm boegbuizen, 4 x 53,3cm hekbuizen en 4 x 53,3cm dekbuizen | ||
Torpedo`s | 20 x Whitehead AB 53cm of 20 x Franse 1924V 53,3cm torpedo`s | ||
Overige bewapening | 1 x 10,5cm Bofors dekkanon, 1 x 2 40mm Bofors mitrailleurs |
In het originele ontwerp was eigenlijk een dubbelopstelling opgenomen van 13,2mm Hotchkiss mitrailleurs. Nog tijdens de ontwerpfase werd door de Poolse marine echter gekozen voor de 40mm luchtafweer die opgeborgen kon worden in een waterdicht compartiment aan de achterzijde van de commandotoren.
De dubbele drukvaste huid was geheel elektrisch gelast en verdeeld in vijf waterdichte compartimenten. De draagframes van deze dubbele huid bevonden zich tussen de double-hulls in zodat er in de onderzeeboot meer ruimte ontstond voor instrumenten en bemanning. De constructie bleek zo degelijk te zijn dat een maximale duikdiepte van 100 meter bereikt kon worden, 20 meter meer dan in het ontwerp was gegarandeerd. Alle luiken, ballasttankventielen, duikroeren, periscopen en dergelijke konden hydraulisch worden bediend, wat een unicum was voor onderzeeboten van voor de Tweede Wereldoorlog.
Op 1 september 1939 viel Duitsland Polen aan. Het oude Duitse slagschip Schleswig-Holstein opende het vuur op de Westerplatte, een schiereiland bij Gdansk waar een Pools militair depot was gelegen en vuurde hiermee de eerste granaten af in de Tweede Wereldoorlog. De vijf Poolse onderzeeboten, ORP Orzel, ORP Sep en de drie onderzeeërs van de Wilk-klasse, namen vanaf dat moment deel aan Operatie Worek. Worek was het plan om de Poolse kust en territoriale wateren te verdedigen door de vijf onderzeeboten. ORP Orzel had als taak te patrouilleren in de Bocht van Gdansk.
De commandant van de Orzel, Kapitan H. Kloczkowski gedroeg zich vreemd in deze periode. Hij verliet zijn aangewezen patrouillegebied zonder de Poolse Admiraliteit in te lichten en bracht ORP Orzel veel verder naar het noorden. Enkele dagen later verkende ORP Orzel een verdacht schip maar commandant Kloczkowski weigerde om de identiteit van het schip te achterhalen ondanks dat zijn eerste officier, Kapitan J. Grudzinski, hierop aandrong. Kloczkowski deed het verdachte schip af als het Noorse stoompassagiersschip Bergen maar in werkelijkheid betrof het, het Duitse opleidingsschip Bremse. Op 13 september gaf Kloczkowski aan zich niet goed te voelen en claimde een ernstige ziekte te hebben. Hij weigerde echter om de bevelvoering van de onderzeeboot over te dragen aan eerste officier Grudzinski en eiste dat hij aan land gebracht zou worden in Tallin, de hoofdstad van het neutrale Estland. Grudzinski en de andere officieren zouden liever uitwijken naar het eveneens neutrale Zweden dat in tegenstelling tot Estland geen vriendschappelijke banden onderhield met Duitsland. De commandant van ORP Orzel hield echter voet bij stuk en de volgende morgen verscheen de Poolse onderzeeboot voor de haven van Tallin.
ORP Orzel kreeg toestemming om af te meren in Tallin, maar de onderzeeër zou volgens de conventie van Den Haag, die mede door de Estse regering was ondertekend, binnen 24 uur weer moeten vertrekken. Commandant Kloczkowski ging van boord en werd opgenomen in het militaire hospitaal in Tallin. Hij had al zijn persoonlijke bezittingen meegenomen. De volgende dag, 15 september, kreeg de nieuwe commandant, Kapitan Grudzinski, te horen dat de Orzel pas 24 uur na de Duitse koopvaarder Thalassa mocht vertrekken. Ook deze regel was conform de Haagse conventie. Om voor de Polen onbekende redenen werd op zaterdag 16 september door de Esten plotseling besloten dat de onderzeeboot in beslag zou worden genomen. De Esten waren echter onder druk gezet door de Duitse regering en tijdens het weekend werd de Orzel grotendeels ontwapend. Er werden 14 torpedo`s ontmanteld en alle handvuurwapens werden in beslag genomen. Ook al het navigatiemateriaal werd van boord gehaald. Grudzinski en zijn bemanning lieten het er echter niet bij zitten en beraamden een ontsnappingsplan. In de nacht van 17 op 18 september overmeesterden zij de twee gewapende Estse bewakers en namen ze in gijzeling. Eén van de bemanningsleden sloeg met een bijl de elektrische hoofdkabel op de wal door waardoor een groot deel van de haven in duister gehuld werd. Op haar elektromotoren gleed de Orzel langzaam en geruisloos de haven uit.
Net voor de havenuitgang liep de Poolse onderzeeboot echter vast op een modderbank en Kapitan Grudzinski liet onmiddellijk de dieselmotoren starten. Terwijl de schroeven achteruit sloegen werd ORP Orzel door de gealarmeerde Esten onder vuur genomen met machinegeweren. De dikke wolken uitlaatgassen van de diesels, die niet voorverwarmd waren, en de duisternis van de onverlichte haven, onttrokken de onderzeeër aan het zicht en de meeste kogels misten. De Orzel kwam snel vrij van de modderbank en voer op hoge snelheid de haven uit. Nog voordat de boot kon duiken werd deze onder vuur genomen door een kustbatterij maar geen van de granaten trof de vluchtende onderzeeboot. Onder water zette commandant Grudzinski koers naar het noordwesten en kwam de volgende nacht aan de oppervlakte bij het Finse eiland Aland om de accu`s op te laden. De Esten hadden verwacht dat de Poolse onderzeeboot naar het zuidwesten zou uitwijken, richting Polen, zodat hun zoektochten in die richting vruchteloos bleven.
De Sovjetregering maakte misbruik van de geslaagde ontsnapping van de Poolse onderzeeboot uit Tallin door te beweren dat Estland niet bij machte was geweest om haar neutraliteit te verdedigen. Estland werd gedwongen een militair pact te sluiten met de Sovjet-Unie zodat deze militaire bases kon vestigen in de Baltische staat. Op 19 september 1939 verschenen al de eerste Sovjetoorlogsschepen in Tallin, die samen met de Estse marine de zoektocht naar ORP Orzel voortzetten. De Duitsers zochten inmiddels met meer dan 50 schepen naar de verdwenen Poolse onderzeeboot. De Duitse propagandamachine beweerde dat de bemanning van de Orzel de beide Estse bewakers zou hebben vermoord zodat het vinden en vernietigen van de Poolse onderzeeër een prestigezaak werd. Toen commandant Grudzinski dit via radioberichten vernam, werden de twee Esten in de nacht van 20 op 21 september in een bootje gezet en voorzien van brood, wodka en geld, twee mijl uit de kust van het Zweedse eiland Gotland vrijgelaten.
De Sovjets gingen nog veel verder om de Poolse onderzeeboot in een kwaad daglicht te stellen. Zij lieten de Sovjetonderzeeër Szcz 303 de eigen koopvaarder Mettalist met twee torpedo`s tot zinken brengen in de territoriale wateren van Estland. Hierbij kwamen 5 bemanningsleden om het leven. De volgende dag, 28 september 1939, werd de Sovjetkoopvaarder Pioneer door dezelfde onderzeeboot aangevallen maar nu misten de beide torpedo`s. ORP Orzel werd door de Sovjets van beide aanvallen beschuldigd.
Op ORP Orzel werd intussen hard gewerkt om kaarten te tekenen om uit te kunnen wijken naar Groot-Brittannië. Geheel uit het hoofd tekenden navigatieofficier Mokrski en officier Pierzchlewski bruikbare overzichten van de Oostzee en de wateren tussen Zweden en Denemarken. Ter navigatie gebruikten zij en commandant Grudzinski herkenbare punten zoals vuurtorens en eilandjes, steeds op de hielen gezeten door Duitse-, Zweedse- en Sovjetoorlogsschepen. Vanaf 2 oktober werden op de Orzel geen Poolse radioberichten meer ontvangen en de bemanning nam aan dat hun vaderland had moeten capituleren voor de Duitse- en Sovjetbezetters. Tijdens de passage door de Sont, het smalle vaarwater tussen Denemarken en Zweden, voerde ORP Orzel de Zweedse vlag en kon door het Kattegat en het Skagerrak ontkomen naar de Noordzee. Ondanks de vele pas gelegde mijnenvelden kon de Orzel tot 30 mijl ten oosten van de monding van de Firth of Forth, aan de Schotse oostkust geraken en werd radiocontact opgenomen met de Royal Navy. Die stuurde de torpedojager HMS Valorous er op uit om de onbekende onderzeeboot te onderscheppen en te begeleiden naar Rosyth. Op 14 oktober, na een uitputtende reis van bijna een maand onder de meest gevaarlijke omstandigheden, meerde de Poolse onderzeeboot af in de Schotse oorlogshaven bij Edinburgh.
Na een reparatie- en onderhoudsperiode in Dundee werd ORP Orzel onder Brits operationeel bevel ingedeeld bij de 2nd Submarine Flotilla, die gestationeerd was in Rosyth. Vanaf half december werd de Orzel ingezet als escorteschip ten behoeve van geallieerde konvooien van Groot-Brittannië naar Noorwegen. Op 18 januari 1940 vertrok de Poolse onderzeeboot voor haar eerste oorlogspatrouille vanuit Rosyth. In totaal zou ORP Orzel zeven van deze patrouilles uitvoeren. Tijdens de zesde tocht, op 8 april 1940, bracht de onderzeeër het Duitse troepentransportschip d.s. Rio de Janeiro (1914) met drie torpedotreffers tot zinken voor de Noorse kust. Noorse vissersschepen en kanonneerboten pikten tientallen Duitse drenkelingen op die uniformen droegen van de Luftwaffe en de Wehrmacht. De d.s. Rio de Janeiro (1914) had deel uitgemaakt van Operatie Weserübung, de Duitse invasie van Noorwegen. De Noren waren nu gewaarschuwd voor de op handen zijnde Duitse inval maar konden niet meer voorkomen dat twee dagen later alle belangrijke Noorse havens in Duitse handen waren.
Op 23 mei 1940 vertrok ORP Orzel weer naar zee en had opdracht gekregen om te patrouilleren in het Skagerrak, de zeestraat tussen Noorwegen en Denemarken. Op 1, 2 en 4 juni werden verschillende radioberichten naar ORP Orzel gestuurd met instructies om op 6 juni terug te keren naar Rosyth. Geen van deze berichten werden door de Poolse onderzeeboot beantwoord. Op 8 juni was de Orzel nog steeds niet teruggekeerd van haar patrouille en drie dagen later maakte de British Admirality bekend dat ORP Orzel en haar 63-koppige bemanning, 60 Polen en 3 Britten, als verloren beschouwd moesten worden. Vermoedelijk was de Orzel terechtgekomen in het tot dan toe onbekende Duitse mijnenveld 16B bij de Great Fisher Bank. Dit was hetzelfde mijnenveld waar de Nederlandse onderzeeboot Hr. Ms. O 13 naar alle waarschijnlijkheid verloren ging. Beide onderzeeboten zijn nog steeds niet gelokaliseerd ondanks meerdere zoektochten door onder anderen de Koninklijke Marine en Poolse instanties.
Vanaf 1 september 1939 nam ORP Sep, nog steeds onder commando van Kapitan W. Salomon, haar positie in volgens Operatie Worek. De volgende dag viel de Poolse onderzeeër de Duitse torpedobootjager Friedrich Ihn (Zerstörer 14) aan maar de torpedo miste. Hierop werd de Sep door de Z 14 bestookt met dieptebommen die aanzienlijke schade aanrichtten. Op 3 september liep de onderzeeboot nog meer schade op bij een nieuwe dieptebomaanval. Eén van dieselmotoren was uitgevallen terwijl het elektrische systeem het gedeeltelijk begaf. Bovendien waren er verschillende lekkages in de drukvaste huiden zodat het schip water maakte en slechts zeer moeizaam kon duiken en weer naar de oppervlakte terug kon keren. De onderzeeër was dringend aan reparatie toe.
De thuisbasis Gdynia lag onder Duits vuur en kon niet meer aangedaan worden. Groot-Brittannië was te ver voor de beschadigde onderzeeboot zodat besloten werd om een haven in het neutrale Zweden aan te doen. Op 17 september 1939 verscheen ORP Sep voor Stockholm en vroeg toestemming de haven binnen te lopen om de nodige reparaties uit te voeren. In Stockholm was al snel duidelijk dat de opgelopen schade nooit in de 72 uur, die de Haagse conventie toeliet om een oorlogsschip van een oorlogvoerend land in een neutrale haven te repareren, hersteld kon worden. Daarop werd de Poolse onderzeeboot in beslag genomen en de bemanning geïnterneerd door de Zweedse autoriteiten. Eind september werd de onderzeeër ontwapend en haar voortstuwingsinstallatie werd buiten werking gesteld.
Begin 1940 deden de Poolse marine en de Royal Navy enkele pogingen om ORP Sep en de Poolse Wilk-klasse onderzeeboten ORP Rys en ORP Zbik, die ook uitgeweken waren naar Zweden na de val van Polen, terug te krijgen van de Zweden. Het Scandinavische land hield zich echter strikt aan de neutraliteitswetten om Duitsland en de Sovjet-Unie geen enkel teken van zwakte te tonen zoals Estland dat wel gedaan had door ORP Orzel te laten ontsnappen uit Tallin. Tijdens het verloop van de Tweede Wereldoorlog werden de drie Poolse onderzeeboten door de Zweden regelmatig naar andere havens overgebracht en kregen de schepen zelfs onderhoud, maar ze werden niet vrijgegeven.
Na de oorlog, op 23 juni 1945, arriveerde een Poolse militaire delegatie in Zweden om de terugkeer van de drie Poolse onderzeeboten naar hun thuisland te arrangeren. Op 5 september van dat jaar werden de onderzeeërs officieel overgedragen en na de nodige herstelwerkzaamheden vertrokken de drie schepen op 21 oktober naar Gdynia waar zij 4 dagen later behouden arriveerden.
Op 30 november 1945 werd de Sep weer officieel in Poolse dienst gesteld door het inmiddels communistische regime en in 1946 uitgerust met torpedolanceerbuizen en een dekkanon van Sovjetmakelij. Vanaf 1959 werd de onderzeeboot alleen nog gebruikt als trainingsschip voor nieuw onderzeebootpersoneel. In 1964 liep ORP Sep grote schade op door een brand waarbij 8 bemanningsleden om het leven kwamen. De onderzeeër werd gerepareerd maar kon nooit meer volledig operationeel ingezet worden. Vijf jaar later liep het schip weer schade op tijdens een onderwater oefening en de Poolse marine besloot daarop de onderzeeboot buiten dienst te stellen wat op 15 september 1969 gebeurde. In 1971 en 1972 werd de Sep gesloopt. Het originele 10,5cm dekkanon van ORP Sep is nog steeds te bewonderen in het Muzeum Wojska Polskiego (Poolse Legermuseum) in Warschau.
Volgens de Poolse bemanningsleden van ORP Orzel en ORP Sep waren de beide in Nederland gebouwde onderzeeboten van een uitstekende kwaliteit en met bijzonder vakmanschap gebouwd. Ze werden vaak vergeleken met de drie onderzeeboten van de Wilk-klasse, ORP Wilk, ORP Rys en ORP Zbik, die van 1929 tot 1931 gebouwd waren in Frankrijk, maar de Franse boten moesten in alle opzichten hun meerdere erkennen in de Nederlandse. Door de voortijdige ondergang van ORP Orzel en de vroege inbeslagname van ORP Sep konden de Poolse onderzeeboten van Nederlandse makelij slechts enkele malen aantonen dat zij over bijzondere offensieve en zeewaardige kwaliteiten beschikten.
Commandant Grudzinski van ORP Orzel ontving voor de succesvolle ontsnapping uit Tallin en de Oostzee het Poolse Krzyz Srebrny Order Virtuti Militari en de Britse Distinguished Service Order. De vier overige officieren van ORP Orzel ontvingen het Krzyz Walecznych. Grudzinski en zijn bemanning maakten van ORP Orzel een legendarisch begrip dat nog steeds volop leeft bij het Poolse volk. De dappere ontsnapping van de onderzeeboot en het daaropvolgende succes door de Rio de Janeiro tot zinken te brengen, spreken dan ook zeer tot de verbeelding. Helaas sloeg het noodlot snel toe voor de patriottistische bemanning van de Orzel met fatale gevolgen.Voormalig commandant Kloczkowski verbleef slechts drie dagen in het hospitaal in Tallin en bleek helemaal niet ziek te zijn. Hij werd tot november 1939 opgesloten in een militaire gevangenis in Tallin. Na zijn vrijlating ging hij in de Estse stad Tartu wonen waar zijn gezin zich bij hem voegde. Hij overleefde zonder kleerscheuren de bezetting van Estland door de Sovjet-Unie, maar werd in december 1941 door Poolse geheime agenten opgespoord. Het is nog steeds niet duidelijk waarom Kloczkowski daarna naar Groot-Brittannië kwam. Misschien kwam hij uit vrije wil of misschien werd hij gedwongen door de geheime agenten van het Poolse leger in ballingschap onder Generaal Wladyslaw Anders. In Groot-Brittannië moest hij voor de Poolse krijgsraad komen, die hem beschuldigde van het veinzen van een ziekte, het in gevaar brengen van ORP Orzel en haar bemanning en het uitwijken naar Tallin zonder medeweten van de Poolse Admiraliteit. De brief van de bemanning van de Orzel, die was opgesteld nadat de onderzeeboot veilig in Schotland was aangekomen en waarin stond dat Kloczkowski beschuldigd werd van verraad en lafheid, was voor hem zeer belastend. Toch kreeg hij maar vier jaar gevangenisstraf en oneervol ontslag uit de Poolse marine met verlies van zijn rang opgelegd. Hij werd in 1943 zelfs vroegtijdig vrijgelaten waarop hij uitweek naar de Verenigde Staten. Hier werd hij kapitein van een Amerikaans koopvaardijschip. Na de oorlog woonde Kloszkowski in Canada tot zijn dood in oktober 1962.