Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende Anders als luitenant in het 1e Krechowiecki Lansiersregiment en raakte hij drie keer gewond. Hij werd bevorderd tot kapitein in 1916 en in 1917 studeerde hij af aan een verkorte opleiding aan de Generale Staf Academie in St. Petersburg. Tijdens de Februarirevolutie (1917) was hij gestationeerd in Roemenië als chef-staf in de Russische 7e Jagerdivisie. Kort daarna besloot hij om zich aan te sluiten bij het 1e Poolse Korps (I Korpus Polski w Rosji) in het tsaristische leger , onder generaal Józef Dowbor-Muśnicki. Dit korps vocht tegen de bolsjewisten aan de zijde van de Duitsers en kwam op voor de belangen van de Polen op Russisch grondgebied.
Na de capitulatie van het Duitse Keizerrijk in 1918 sloot hij zich aan bij het leger van Groot-Polen als chef-staf en nam hij deel aan het Groot-Poolse Opstand (1918-1919) in de destijds Pruisische provincie Posen (huidige Poolse Poznan). Tijdens de Sovjet-Poolse Oorlog (1919-1920) diende hij als luitenant-kolonel in het 15e Poznan Ulanenregiment en raakte hij gewond tijdens de Slag om de Berezina (1919). Anders werd op 15 juli 1920 gepromoveerd tot majoor en ook mocht hij de rang van luitenant-kolonel gebruiken met goedkeuring van hogerhand. Een jaar later werd deze rang officieel aan hem toegekend.
Majoor Władysław Anders begon in oktober 1921 een studie aan de Militaire Hogeschool (École Supérieure de Guerre) in Parijs en keerde in 1924 als kolonel terug in Polen, waar hij benoemd werd tot chefvan de eigen staf van de Inspecteur-generaal van de Cavalerie Tadeusz Rozwadowski. In november 1925 werd Anders benoemd tot garnizoenscommandant van Warschau.
Tijdens de mei-staatsgreep (12-14 mei 1926) van maarschalk Józef Piłsudski diende Anders aan de kant van de regering als chef-staf. Tussen 1928 en 1939 was hij garnizoenscommandant van Baranowicze en commandant van de Kresowa en Nowogródzka Cavaleriebrigade. In 1932 leidde hij het nationale Poolse team tijdens de ruiterevenementen van de Club van Naties in Nice (Frankrijk) en won hij vier 1e prijzen. Anders werd op 1 januari 1934 gepromoveerd tot brigadier-generaal.
Vanaf 12 september 1939 voerde Anders het bevel over de Operationele Groep Cavalerie “generaal Anders” en was hij verwikkeld in een zware strijd met het Duitse leger om Minsk Mazowiecki en Tomaszo bij Lublin. Op 22 september heroverde Anders’ aanvalsgroep de stad Krasnobród, waarna ze de stad verliet en tijdelijk halt hield in het dorpje Majdan Sopocki om uit te rusten. De aanvalsgroep trok vervolgens op richting Lvov.
Brigadier-generaal Anders besloot om zijn aanvalsgroep op te splitsen in kleinere aanvalsgroepen vanwege de dreiging van twee fronten (de Sovjet-Unie had Polen namelijk op 17 september de oorlog verklaard). Anders raakte op 29 september 1939 in de buurt van Sambor tweemaal gewond en werd kort daarna door de Sovjets krijgsgevangen gemaakt.
Anders werd in eerste instantie in het ziekenhuis van Lvov gevangengehouden en daarna in de Brygidki-gevangenis te Lvov. Op 29 februari 1940 werd hij door de NKVD, de Sovjet geheime dienst, gedeporteerd naar de NKVD-Lubyanka gevangenis in Moskou. Tijdens zijn 22 maanden durende verblijf in deze gevangenis werd hij herhaaldelijk gemarteld en aangespoord om zich aan te sluiten bij het Rode Leger.
Kort na de Duitse invasie in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 werd brigadier-generaal Anders vrijgelaten zodat hij een Pools leger, de Poolse Strijdkrachten in de Sovjet-Unie, kon vormen onder het oppercommando van het Rode Leger. Op 30 juli werd het zogenaamde Sikorski-Maiski Verdrag getekend tussen de Poolse premier in Londense ballingschap Wladyslaw Sikorski en de Sovjet ambassadeur in Groot-Brittannië Iwan Maiski. Dit verdrag hield in dat Polen en de Sovjet-Unie de onderlinge politieke betrekkingen weer aanknoopten. Deze waren verbroken nadat de Sovjet-Unie Polen de oorlog had verklaard op 17 september 1939. Ondertussen was Anders op 4 augustus 1941 benoemd tot bevelhebber van de Poolse Strijdkrachten in de Sovjet-Unie en werd hij op 11 augustus 1941 bevorderd tot generaal. Politieke kwesties en het aanhoudende gebrek aan wapens, levensmiddelen en uitrusting nekten uiteindelijk het plan om het “Leger van Anders” zij-aan-zij met het Rode Leger te laten vechten. Generaal Anders evacueerde zijn leger (samen met meer dan 20.000 Poolse burgers) naar Iran in de zomer van 1942. Dit land was in 1941 door de Britten en de Sovjets binnengevallen om de Iraanse olievelden veilig te stellen. Deze militaire actie is de geschiedenisboeken ingegaan als Operation Countenance. Het Leger van Anders (nu officieel onder het bevel van het Britse Nabije Oosten-commando) werd gestationeerd in Palestina.
Op 21 juli 1943 werd het 2e Poolse Korps (Drugi Korpus Wojska Polskiego) uit elementen van het Anders Leger opgericht. Generaal Anders bleef de bevelhebber van het nieuwgevormde leger. Dit korps werd in december 1943 overgeplaatst naar Egypte en daarvanuit werd het verscheept naar Italië. Deze overplaatsing duurde tot januari 1944. Het 2e Poolse Korps kwam in Italië onder het bevel te staan van het Britse Eighth Army.
Alvorens het 2e Poolse Korps in de strijd werd geworpen, gaf generaal Anders de volgende toespraak aan zijn soldaten:
“Soldaten! Dierbare broeders en mijn kinderen! Het moment van de strijd is aangebroken. Wij hebben lang moeten wachten op dit moment van vergelding en wraak op onze eeuwige vijand. Naast onze divisies, zullen Britse, Amerikaanse, Canadese, Nieuw-Zeelandse, Franse, Italiaanse en Indische divisies de strijd aangaan. De taak die we hebben zal over de hele wereld bekend staan als die van de Poolse soldaat. In deze momenten zullen zij ons in hun gedachten hebben en de gehele (Poolse) natie in hun hart. De geesten van onze kameraden zullen altijd met ons zijn. Laat de leeuw in je hart ontwaken!”
Het 2e Poolse Korps was in 1944 en 1945 betrokken bij verschillende gevechten en veldslagen in Italië, waaronder de Slag om Monte Cassino (die uiteindelijk met behulp van de Polen werd gewonnen). Het 2e Poolse Korps bleef in Italië tot 1946, voordat het uiteindelijk in 1947 in Groot-Brittannië ontbonden werd.
Ondertussen was generaal Anders op 26 februari 1945 benoemd tot opperbevelhebber van de Poolse Strijdkrachten in het Westen. Hij bleef tot 21 juni 1945 in deze functie. Anders was een felle tegenstander van de Conferentie van Jalta (4-11 februari 1945) vanwege de ‘privileges’ die de Sovjet-Unie ten aanzien van Polen na de conferentie beloofd werden. De oostelijke gebieden van Polen werden namelijk volgens dit verdrag onderdeel van de Sovjet-Unie en de nieuw opgerichte Volksrepubliek Polen werd een staat binnen de Sovjet-invloedssfeer. Generaal Anders werd rond deze periode ongegrond beschuldigd van betrokkenheid bij een vermeende moordpoging op generaal Wladyslaw Sikorski (premier van de Poolse Regering in Ballingschap tijdens de Tweede Wereldoorlog), maar deze kwestie werd al snel in de doofpot gestopt.
Luitenant-generaal Wladyslaw Anders stierf op 12 mei 1970 (precies op de 26e verjaardag van de Slag om Monte Cassino) in Londen en liet een vrouw en twee dochters achter. Hij werd in de kerk van Andrzej Bobola in Londen opgebaard. Zijn overlijden kreeg veel belangstelling in de westerse pers. Anders werd volgens zijn laatste wil begraven tussen zijn gevallen troepen op de Poolse oorlogsbegraafplaats van Monte Cassino.
Vanaf 1990 (na de val van het communisme in Polen) werden straten en pleinen in Polen naar hem vernoemd. Ook kregen verschillende Poolse militaire eenheden, scholen en een aantal overheidsorganisaties zijn naam. In 2002 was de Poolse Nationale Bank verantwoordelijk voor de uitgave van herinneringsmunten met de afbeelding van Anders en werd het literaire Poolse boekenjaar 2007 aan hem gewijd. Ook zijn er verschillende monumenten opgericht ter nagedachtenis aan Wladyslaw Anders of één van zijn legereenheden.