Tijdens de meidagen van 1940 voorkwam het IJsselmeerflottielje, een samengeraapt zootje van vooral verouderde Nederlandse oorlogsschepen, dat de Duitsers met behulp van gevorderde veerboten het IJsselmeer overstaken en zo Noord-Holland konden binnenvallen. Voor deze geslaagde actie moest wel een zeer hoge prijs betaald worden.
Bij de samenstelling van het IJsselmeerflottielje, tijdens de mobilisatie in augustus 1939, bleek overduidelijk dat de Koninklijke Marine slecht uitgerust was om een eventuele Duitse inval mede te verhinderen. De marine beschikte niet over voldoende schepen om alle Nederlandse havens en zeegaten doelmatig te verdedigen. Bijna driekwart van de Nederlandse oorlogsschepen bevond zich in Nederlands Oost-Indië en wat zich aan schepen in Nederland bevond was grotendeels verouderd. Voor het IJsselmeerflottielje, dat als doel kreeg het voorkomen dat de Duitse strijdkrachten het IJsselmeer zouden oversteken of achter de stelling van Kornwerderzand op de Afsluitdijk zouden landen, was in feite maar één oorlogsschip beschikbaar in de vorm van de stokoude rivierkanonneerboot Hr. Ms. Hefring die in 1880 in dienst was gesteld.
Naast de Hefring zou het nieuwe flottielje bestaan uit de gevorderde, zogenoemde Amsterdammertjes, Woudina, Johannes, Nautica, Bastogne, Brons, Mercuur, Hendrika en Patria. Dit waren sleepbootjes die gebouwd waren voor de Amsterdamse grachten en door hun lage vrijboord per definitie ongeschikt voor het veel grotere water van het IJsselmeer. De Amsterdammertjes werden allemaal van 28 tot 30 augustus 1939 opgeleverd aan het Vaartuigendepot Amsterdam. Nadat ook de marine de beperkingen van de bootjes inzag, werden ze vervangen door een achttal gevorderde motorsleepboten. De grotere motorsleepboten kwamen in twee groepen beschikbaar tussen 30 augustus en 4 oktober 1939 en bestonden uit ms Sija, ms Argri, ms Zeemeeuw en ms Tema en ms Oranje, ms Nellie, ms Albatros en ms Adwill II. De kleine grachtslepertjes werden teruggegeven aan hun eigenaren. De motorsleepboten werden voorzien van een mitrailleuropstelling maar er waren per groep slechts drie 7,7mm mitrailleurs beschikbaar.
De commandant van het IJsselmeerflottielje, luitenant-ter-zee der eerste klasse (LTZ 1) A. van Strien, bevond zich aan boord van Hr. Ms. Hefring zodat de 60 jaar oude rivierkanonneerboot het vlaggenschip werd van het flottielje dat gestationeerd werd in Enkhuizen. Het IJsselmeerflottielje viel onder het bevel van de Commandant Marine Willemsoord in Den Helder, schout-bij-nacht H. Jolles. Jolles was tevens Commandant Stelling Den Helder, één van de territoriale commandanten die rechtstreeks ondergeschikt waren aan de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (OLZ), generaal I.H. Reynders. Vanaf 6 februari 1940 werd de OLZ-functie overgenomen door generaal H.G. Winkelman.
De Duitse inval in Noorwegen en Denemarken was op 9 april 1940 aanleiding om het IJsselmeerflottielje te versterken met de torpedoboot Hr. Ms. Z 3 uit 1920 en de nog oudere kanonneerboot Hr. Ms. Friso die in 1915 in dienst was gesteld. De uitbreiding met deze twee oude oorlogsschepen betekende wel dat de vuurkracht van het IJsselmeerflottielje aanzienlijk vergroot werd. De Hefring werd als drijvende batterij naar Durgerdam gezonden en werd gepositioneerd achter de versperring van elf afgezonken schepen, die in het Buiten-IJ was aangebracht door manschappen van het Korps Torpedisten uit Amsterdam. De commandant van het flottielje motorsleepboten stapte daarom over op de Oranje.
Meteen na de eerste berichten van de Duitse inval in Nederland, in de vroege ochtenduren van vrijdag 10 mei 1940, werd de kanonneerboot Hr. Ms. Brinio bij Den Oever doorgeschut om het IJsselmeerflottielje te versterken. De Brinio was een zusterschip van Hr. Ms. Friso en beschikte eveneens over onder andere vier 10,5cm kanonnen. Op 12 mei werd de Divisie Mijnenvegers I, die bestond uit de moderne stalen mijnenvegers Hr. Ms. Abraham van der Hulst en Hr. Ms. Pieter Florisz, naar het IJsselmeer gestuurd. Diezelfde dag werd de in actieve dienst herstelde reservist schout-bij-nacht E.A.Vreede aangesteld tot commandant van de verdediging van het IJsselmeer onder commando van de Commandant Marine Willemsoord.
Het benoemen van een vlagofficier op deze post had te maken met de bondgenootschappelijke hulp waar de Koninklijke Marine op rekende. Men verwachtte een drietal Franse chasseurs (kanonneerboten met een geringe diepgang) en een negental Franse en zes Britse motortorpedoboten (MTB`s). Die hulp van de bondgenoten bleef echter beperkt tot drie Britse MTB`s onder bevel van Lieutenant Commander A.B. Cole. De 3rd MTB Flotilla, die bestond uit de motortorpedoboten 22, 23 en 25 en gestationeerd was in Harwich, kwam op zondagavond 12 mei om half tien aan in IJmuiden en liet zich de volgende dag doorschutten naar het IJsselmeer. In de avond van 13 mei arriveerden de drie boten in Enkhuizen waar Vreede inmiddels zijn hoofdkwartier had gevestigd. `s Nachts patrouilleerden de Britse MTB`s nog mee met Hr. Ms. Abraham van der Hulst, Hr. Ms. Pieter Florisz en de motorsleepboten, maar reeds de volgende morgen vertrokken zij weer. Cole had contact opgenomen met zijn collega, Commander Goodenough, bevelvoerder van een Brits demolition-team dat onder andere de opdracht had gekregen om de sluizen bij IJmuiden op te blazen. Coodenough had Cole daarom duidelijk gemaakt dat de 3rd MTB Flotilla zo snel mogelijk van het IJsselmeer moest verdwijnen. Om half elf lichtten de drie Britse boten het anker en waren in het begin van de middag al op weg, door het Noordzeekanaal, richting IJmuiden. Terwijl de motortorpedoboten de duisternis afwachtten werden zij aangevallen door drie Duitse vliegtuigen. De Britten lieten zich niet afschrikken en haalden één van de vliegtuigen neer. `s Nachts maakten zij veilig de oversteek terug naar Engeland.
Op dinsdag 14 mei arriveerde de rivierkanonneerboot Hr. Ms. Freyr in Amsterdam waar zij toegevoegd zou worden als drijvende batterij bij haar zusterschip Hefring ter verdediging van het Buiten-IJ. De Freyr was oorspronkelijk ingedeeld bij de Onderzoekings- en Bewakingsdienst Bovenrivieren (OBB) en gestationeerd op de Rijn bij Arnhem. Na enkele dagen betrokken te zijn geweest bij verschillende gevechten bij Arnhem en Rhenen kreeg de oude rivierkanonneerboot orders via Wijk bij Duurstede en Vreeswijk op te stomen naar Amsterdam.
In haar opmars richting de oostelijke kop van de Afsluitdijk vond de 1. Kavallerie-Division, onder bevel van General-Major Feldt, alleen infanterie tegenover zich die in zeer dunne linies was opgesteld. Deze infanterie had geen order om stand te houden, maar had uitsluitend een vertragende en waarschuwende functie. Daarom was het mogelijk dat de eerste Duitse troepen al in de ochtend van zaterdag 11 mei Lemmer en enkele uren later Stavoren bereikten. Op diezelfde dag kwamen Duitse eenheden tot voor de Wonsstelling, tussen Zurich en Makkum. Deze voorpost van de Stelling Den Helder was ontworpen als opvanglinie en vormde daarom slechts een zwakke verdedigingslijn bestaande uit veldversterkingen van aarde en hout. Deze werd op zondagmiddag 12 mei bij het dorpje Wons doorbroken. De strijd, waaraan van marinezijde werd deelgenomen door een batterij van vier 3,7cm kanonnen, duurde slechts enkele uren.
Achter de Wonsstelling bevonden zich echter aan weerszijden van de spuisluizen van Kornwerderzand verdedigingswerken die, zeker voor Nederlandse begrippen, bijzonder sterk waren. De bezetting van de Stelling Kornwerderzand kon zich verdedigen vanuit kazematten van gewapend beton met een wanddikte van drie meter en was onder meer uitgerust met moderne 5cm snelvuurkanonnen en zware mitrailleurs De stelling beschikte verder over zoeklichten, met staal gepantserde waarnemingskoepels en periscopen. Al op 12 mei werden de verdedigingswerken bij Kornwerderzand aangevallen door de Luftwaffe, maar deze luchtaanval had geen effect. Later kwamen er nog drie stukken 20mm luchtdoelgeschut beschikbaar die eerder vanuit Leeuwarden juist naar Den Oever waren teruggestuurd vanuit Friesland, maar door schout-bij-nacht Jolles weer naar Kornwerderzand werden verwezen. Er werden mogelijk vier vijandelijke vliegtuigen neergeschoten door deze luchtafweer. Aan het einde van de middag werden de werken bij Kornwerderzand bestookt door het bij Feldts divisie ingedeelde geschut van 8,8- en 7,5cm. Ook deze beschieting had nauwelijks effect op de betonnen kazematten.
Inmiddels was de hoofdmacht van de 1. Kavallerie-Division aangekomen in de Friese IJsselmeerhavens die versperd werden aantroffen en van waaruit de meeste schepen een veilig heenkomen hadden gezocht. De haven van Harlingen was op 10 mei geblokkeerd door afgezonken schepen en pontonkranen. In Stavoren was tenminste één schip ter versperring tot zinken gebracht, terwijl in Lemmer de sluisdeuren vernield waren zodat de haven onbruikbaar was. Omdat de Duitse opmars bij de Afsluitdijk voorlopig gestopt was namen de commandanten van de schepen van het IJsselmeerflottielje aan dat de vijand zou proberen met gevorderde schepen het IJsselmeer over te steken. Reeds in de nacht van 11 op 12 mei had LTZ 1 Van Strien een verkenningslinie uitgelegd voor Stavoren met een aantal van zijn bewapende motorsleepboten. Diverse malen werd tot op zeer korte afstand van het stadje poolshoogte genomen. De motorsleepboten werden vanwege hun geringe vuurkracht teruggeroepen en hun plaats werd ingenomen door Hr. Ms. Friso en de beide schepen van de Divisie Mijnenvegers I. Op zondag 12 mei, omstreeks half tien in de ochtend, werden Duitse troepen waargenomen die bezig waren met het opstellen van geschut. Tevens was duidelijk zichtbaar dat de ketels van de stoomveerboot C. Bosman, van de dienst Enkhuizen-Stavoren, werden opgestookt, zonder twijfel op last van de Duitsers. Hierop werd Stavoren gedurende 20 minuten onder vuur genomen door de 10,5cm batterij van Hr. Ms. Friso waarbij in totaal 101 granaten werden afgevuurd. De C. Bosman werd hierbij zwaar beschadigd en was door de Duitsers niet meer te gebruiken. De directie van de Veerdienst Enkhuizen-Stavoren deelde op 22 september 1953 aan het toenmalige Bureau Maritieme Historie mede dat: "de Bosman drie voltreffers van zwaar kaliber had gekregen en nog enkele van kleiner kaliber. Eén zwaar projectiel trof het schip juist naast de kop en explodeerde in de kettingbak, het tweede kwam via de stuurhut en de kaartenkamer in de schoorsteen terecht en ontplofte daar, het derde doorboorde een teakhouten windscherm, de railing en een machinekamerschot en is vermoedelijk langs Staveren verdwenen".
Eén van de Duitse vuurmonden kreeg een voltreffer en werd uitgeschakeld. Van de Duitse Unteroffizier Limburg, de enige overlevende van het stuk cavaleriegeschut, is het volgende ooggetuigenverslag bewaard gebleven: "Om 11.30 uur zie ik een vuurstraal op de torpedobootjager. Enkele ogenblikken later explodeert een salvo rechts van ons in het water. Eerst zoeken we dekking, dan rennen we sprongsgewijs naar onze vuurmonden die wegens de aflossing op dat moment niet bemand zijn. Tot onze sectie is gearriveerd vuur ik bij het rechter- en Unteroffizier Volkwein bij het linkerstuk, de ene na de andere granaat op de torpedobootjager af. Tussen de beide stukken geschut neemt Rittmeister Kahler de uitwerking en de ligging van ons vuur waar. Rondom ons slaan voortdurend granaten in, zonder ons echter te treffen. Als de sectie is aangekomen, neem ik de plaats in van de bedienaar nummer 2 en laat het stuk aan de organiek ingedeelde richter over, Gefreiter Valley. Links voor hem zit de stukscommandant, Unteroffizier Griebenow, en geeft zijn vuurbevel. Gefreiter Uhlen zit als bedienaar nummer 3 achter mij. Ik hanteer juist de afvuurhefboom, als een granaat op minder dan twee meter voor de vuurmond inslaat. Hoewel ik niet bewusteloos ben, besef ik niet meer geheel wat er gebeurt. Ik herinner mij slechts dat ik gewond ben, terwijl een kameraad mij afvoert. Mijn drie kameraden, met wie ik tot het laatste moment granaat na granaat in de richting van de torpedobootjager heb gejaagd, sterven de heldendood en vinden hier hun laatste rustplaats". Na deze succesvolle beschieting door de Friso namen de Duitsers de daaropvolgende dagen geen risico`s meer en ondernamen geen verdere pogingen om het IJsselmeer over te steken.
De stelling bij Kornwerderzand werd op 13 mei bestormd door de voorhoede van een Duits bataljon wielrijders. De hoofdmacht van het Duitse bataljon zelf bleef aan de basis van de dijk nabij de kust liggen in afwachting van de resultaten. De commandant van de werken bij Kornwerderzand, kapitein C.F.J. Broers, liet de Duitsers tot op 800 meter naderen en liet toen het vuur openen vanuit een aantal van de kazematten. Drie van de Duitsers sneuvelden waarop de aanvallers zich terugtrokken. Op 14 mei, om acht uur `s morgens, hervatte Feldts artillerie het bombardement op Kornwerderzand. Deze beschieting eindigde nadat een Duitse geschutsopstelling onder vuur van zware artillerie kwam te liggen. Dit vuur leidde ertoe dat de Duitsers de beschoten batterij verplaatsten. Ondertussen had Feldt echter besloten een aanval over het IJsselmeer in te gaan zetten en Kornwerderzand niet opnieuw aan te vallen. Pas tijdens de onderhandelingen over de capitulatie van de Stelling Den Helder, op 15 mei in hotel De Wijnberg te Sneek, vernam General-Major Feldt van schout-bij-nacht Jolles dat het zware artillerievuur afkomstig was geweest van de Nederlandse kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau.
Nadat Hr. Ms. Friso Stavoren succesvol onder vuur had genomen ging de Luftwaffe haar aandacht, behalve op de stellingen bij Kornwerderzand, richten op de eenheden van de Koninklijke Marine op het IJsselmeer. Rond half vier in de middag van 12 mei werd de Friso aangevallen door negen Ju-88 vliegtuigen. De twee 12,7mm mitrailleurs van de kanonneerboot beschoten de vliegtuigen tevergeefs. Hr. Ms. Friso kreeg enkele indirecte bomtreffers te verwerken maar ook een voltreffer. De bom viel tussen de brug en het stuurboordkanon waardoor het schip lek sloeg en direct zware slagzij begon te maken. Hr. Ms. Abraham van der Hulst en Hr. Ms. Pieter Florisz, die in de nabijheid waren en de luchtaanval hadden waargenomen, spoedden zich naar het getroffen schip dat over stuurboord weg begon te zakken. De Abraham van der Hulst hield haar achterschip gecontroleerd tegen de Friso zodat de bemanning kon overstappen. Even later sloeg de getroffen kanonneerboot geheel om en de Pieter Florisz, die al die tijd dekking had gegeven aan de reddingsoperatie, kelderde het ongelukkige schip met kanonschoten. Bij de ondergang van Hr. Ms. Friso werd LTZ 3 T.A. Kattouw op slag gedood en overboord geslagen. Hij werd vermist tot hij op 28 mei 1940 aanspoelde. Twee opvarenden raakten dodelijk gewond.
Vanaf Hr. Ms. Brinio, die ten anker lag op ongeveer 6.000 meter ten zuidoosten van het monument op de Afsluitdijk, kon de ondergang van zusterschip Friso worden waargenomen. Ogenblikkelijk kreeg de kanonneerboot de opdracht om de plaats van de Friso in te nemen. Nog tijdens het indraaien van het anker werd Hr. Ms. Brinio het doelwit van drie Duitse bommenwerpers. Hr. Ms. Brinio ging zo snel mogelijk volle kracht vooruit en probeerde de bommen te ontwijken. De twee 12,7mm mitrailleurs vuurden intussen onafgebroken op de vijandelijke vliegtuigen. De commandant van de Brinio, luitenant-ter-zee der eerste klasse Rauws, schreef in zijn rapport dat naar het geluid te oordelen drie series van tien bommen werden afgeworpen. Verder schreef hij: “Modderzuilen vielen over het schip, zelfs het wit van de topvlag was besmeurd. De houding van de mitrailleurbemanningen was voorbeeldig, zij vuurden rustig door terwijl de bommen vielen en het water over hen stortte”. De Brinio kreeg geen directe treffers maar er werden door indirecte treffers enkele lekken in de scheepshuid geslagen waardoor het schip water maakte. Terwijl de lenspompen het inkomende water zoveel mogelijk buitenboord pompten was de Brinio genoodzaakt naar Enkhuizen uit te wijken voor spoedreparaties. De volgende avond, 13 mei, was de Brinio weer vaargereed. De stalen mijnenvegers die de patrouille van de Brinio hadden overgenomen, werden in de avond van 12 mei teruggeroepen naar de westkust van het IJsselmeer vanwege het gevaar van vijandelijke luchtaanvallen. Zij weken uit naar de haven van Medemblik. In de nacht van 13 op 14 mei werd Stavoren wel opnieuw verkend door een aantal motorsleepboten van LTZ 1 Van Strien.
Hr. Ms. Z 3 had zich op zondag 12 mei naar Urk begeven waar met medewerking van de burgemeester en het personeel van de Dienst der Zuiderzeewerken maatregelen werden getroffen om de aanwezige schepen weg te zenden en de haven te versperren. Ruim 180 botters en andere vaartuigen vertrokken naar Amsterdam waarna de haven geblokkeerd werd door enkele Duitse rijnaken af te zinken. Daarna bleef de Z 3 in de omgeving patrouilleren tot in de namiddag van 14 mei. Tijdens één van de patrouilles bleek dat de afsluiting van de haven van Urk niet volledig was. Hr. Ms. Z 3 heeft daarop de versperring voltooid door drie baggerbakken, tussen de aken in, af te laten zinken.
Op 14 mei 1940, om half twee in de middag, werd Rotterdam door de Duitsers gebombardeerd. Onder de dreiging dat andere Nederlandse steden hetzelfde lot zouden ondergaan, beginnende met Utrecht, gaf Nederland zich over. Laat in de middag, omstreeks vijf uur, kwam op het hoofdkwartier van schout-bij-nacht Jolles een telexbericht binnen dat de Nederlandse capitulatie bevestigde en met schriftelijke bevelen van generaal Winkelman om havens te versperren, vernielingen uit te voeren en zoveel mogelijk materieel en personeel naar Engeland te zenden. Jolles interpreteerde de orders volgens eigen goeddunken, mede vanwege het feit dat de chef Marinestaf, vice-admiraal Furstner, reeds naar Engeland was vertrokken. Dit zou leiden tot een reeks tegenstrijdige orders voor het IJsselmeerflottielje. De geruchtenstroom over een eventuele capitulatie had al vanaf die middag tot grote verwarring geleid.
Schout-bij-nacht Vreede had al tegen de middag van 14 mei opdracht gekregen om zich met Hr. Ms. Brinio en de motorsleepboten naar Den Oever te begeven. In Den Oever aangekomen zocht Vreede telefonisch contact met de Commandant Marine Willemsoord schout-bij-nacht Jolles. Van diens chef staf kreeg hij echter te horen dat hij weer naar Enkhuizen moest terugkeren. Nadat de Brinio teruggeschut was kwamen achtereenvolgens twee telegrammen van de Commandant Marine Willemsoord binnen. Het eerste was een bevel om te ankeren in het Malzwin, onder Texel, en het tweede gaf de vluchtroute via de sluizen bij Den Oever naar Engeland aan. Hr. Ms. Brinio bevond zich op dat moment al vlakbij Enkhuizen en Vreede besloot daar binnen te lopen om nogmaals telefonisch contact te krijgen met Jolles. Hij seinde naar Hr. Ms. Abraham van der Hulst en Pieter Florisz dat ook deze schepen zich naar Enkhuizen moesten begeven. Via de telefoon kreeg hij van Jolles order om Hr. Ms. Brinio en Hr. Ms. Z 3 tot zinken te brengen en de beide stalen mijnenvegers naar Engeland te dirigeren via Willemsoord, Den Helder. Op weg naar Enkhuizen werd de verwarring voor de beide mijnenvegers nog groter door een ontvangen telegram met de boodschap: “naar Engeland of anders in handen vijand”. Toen de commandant van de Divisie Mijnenvegers I, luitenant-ter-zee der eerste klasse Wentholt, deze tegenstrijdige order ontving besloot hij met de beide mijnenvegers naar Enkhuizen te gaan om de juiste orders mondeling van schout-bij-nacht Vreede te vernemen.
Hr. Ms. Z 3 kreeg rond zes uur in de namiddag het sein binnen, dat alle voorgaande orders geannuleerd werden en het schip moest worden vernield. De oude torpedoboot werd vervolgens op de dam van het Krabbersgat, voor de haven van Enkhuizen, gezet waarna de machines onklaar werden gemaakt. Vervolgens werd de torpedoboot in brand gestoken. Hr. Ms. Brinio verliet omstreeks kwart voor acht in de avond de haven van Enkhuizen om in dieper water tot zinken te worden gebracht. Tegen die tijd was schout-bij-nacht Vreede al vertrokken en miste daardoor de stalen mijnenvegers die op dat moment Enkhuizen binnenliepen. LTZ 1 Wentholt probeerde tot ver in de avond nog telefonisch contact te krijgen met één van zijn commandanten. Toen dit laat in de avond eindelijk lukte, werd hem bevestigd dat Nederland inderdaad gecapituleerd had en dat alles was afgelopen. Wentholt ging er toen van uit dat zowel de sluizen bij Amsterdam als bij Den Oever gecontroleerd zouden worden door de Duitsers en besloot zijn beide mijnenvegers tot zinken te brengen. Hr. Ms. Abraham van der Hulst werd dwars in het Krabbersgat afgezonken en Hr. Ms. Pieter Florisz ten noorden van de ingang ervan. Aangezien de oude rivierkanonneerboten Hr. Ms. Hefring en Hr. Ms. Freyr al eerder tot zinken gebracht waren in het Buiten-IJ bij Amsterdam was hiermee een einde gekomen aan het bestaan van het versterkte IJsselmeerflottielje.
Ondanks dat het IJsselmeerflottielje grotendeels bestond uit verouderde schepen en in feite een bij elkaar geraapt zootje was, zijn de Duitsers er slechts in geslaagd om één eenheid van het flottielje direct uit te schakelen. De dreiging van de overige Nederlandse oorlogsschepen op het IJsselmeer, ook zonder bijstand van Franse en Britse schepen, was vooral na de beschieting van Hr. Ms. Friso op Stavoren op 12 mei, voldoende om de Duitsers ervan te weerhouden een poging te ondernemen het IJsselmeer over te steken. Deze dreiging werd door de Duitsers overschat, daar zij ervan overtuigd waren dat ze te maken hadden met torpedobootjagers zoals blijkt uit het ooggetuigenverslag van Unteroffizier Limburg. Desondanks had General-Major Feldt, na de mislukte artilleriebeschietingen op Kornwerderzand op 14 mei, besloten een aanval over het IJsselmeer in te gaan zetten. De wapenstilstand van 19:00 uur op die dag zorgde ervoor dat die operatie niet hoefde plaats te vinden.
Het is bijzonder jammer dat het IJsselmeerflottielje door een noodlottige samenloop van omstandigheden aan haar einde moest komen door de eigen eenheden tot zinken te brengen. Tot overmaat van ramp waren de beide stalen mijnenvegers Abraham van der Hulst en Pieter Florisz in te ondiep water afgezonken en niet grondig genoeg vernield zodat zij in augustus 1940 op last van de bezetter konden worden gelicht. De schepen werden op de werf van de Nederlandsche Scheepsbouw Mij. te Amsterdam gerepareerd. De mijnenvegers kwamen als M552 en M553 in dienst bij de Kriegsmarine en werden ingezet als torpedowerkschepen. De M553 ging op 21 april 1944 verloren toen het schip in de Oostzee op een mijn liep. De M552 werd in mei 1945 teruggegeven aan de Koninklijke Marine en op de Rijkswerf in Den Helder gerepareerd. In 1946 kwam het schip weer als Hr. Ms. Pieter Florisz in Nederlandse dienst.
De oude kanonneerboten Hefring en Freyr werden eveneens gelicht, maar in 1944 beide als blokschip weer afgezonken. Het wrak van Hr. Ms. Z 3 werd in 1941 vlot getrokken en verdween onder de slopershamer. De Brinio werd op 12 oktober 1942 geborgen maar bleek onherstelbaar beschadigd te zijn waarop de snijbranders een einde maakten aan de oude kanonneerboot. Het wrak van Hr. Ms. Friso werd op 15 maart 1943 gelicht en vervolgens in Enkhuizen gesloopt.
De motorsleepboten van het IJsselmeerflottielje werden na 14 mei 1940 allemaal door de Duitsers als krijgsbuit in beslag genomen. De eigenaren ontvingen van de Nederlandse regering een schadevergoeding met de verplichting deze te benutten voor de bouw of aankoop van nieuwe sleepboten. Een gevolg van de Duitse verbeuring en de schadeloosstellingen was dat de sleepboten die de oorlog overleefden aan de Nederlandse Staat toekwamen. Zo kwam ms Sija na de oorlog in dienst bij de Koninklijke Marine als sleepboot Marva en ms Zeemeeuw als Sleepdienst 7, later herdoopt in Emma. De ms Albatros en ms Adwill II werden verkocht aan particulieren en de Oranje kwam in 1945 in dienst van de Koninklijke Marechaussee als patrouillevaartuig GB (Grens Bewaking) I.