Nadat hij zijn Abitur (eindexamen) had behaald solliciteerde hij naar een positie in de Reichswehr, maar hij werd afgewezen. Hij besloot daarop een carrière na te streven in wat de Waffen-SS zou worden en werd in oktober 1934 overgeplaatst naar de SS-Standarte “Deutschland” van de SS-Verfügungstruppe in Ellwangen. Hij slaagde in 1938 voor de SS-Junkerschule in Bad Tölz. Knittel keerde terug bij de SS-Standarte “Deutschland” en met deze eenheid nam hij deel aan de bezetting van het Sudetenland na de totstandkoming van het verdrag van München. Hij diende in verschillende SS-eenheden voordat hij in augustus 1939 adjudant werd van het SS Ersatz Battalion “Ellwangen”.
Na deelgenomen te hebben aan de Duitse aanval op Joegoslavië en Griekenland was de volgende strijd waaraan hij deelnam operatie Barbarossa: de Duitse invasie van de Sovjet-Unie. Hij voerde zijn compagnie aan gedurende het oprukken van de Leibstandarte naar Zhytomyr, maar hij raakte op 11 juli 1941 gewond tijdens het gevecht om de hoogten ten noorden van Marchlewsk. Dit keer had Knittel verwondingen door granaatsplinters opgelopen en was hij door zijn oksel geschoten. Hij herstelde opnieuw in het hospitaal in Hohenlychen en werd daarna in het SS-trainingskamp in Dachau geplaatst. Hij werd onderscheiden met het IJzeren Kruis 1ste klasse en keerde in november terug naar zijn compagnie.
Knittel onderscheidde zich op 19 november 1941 tijdens de slag om Rostov tijdens de aanval op Sultan-Sali en later tussen 27 november en 1 december toen hij leiding gaf aan een ad hoc Kampfgruppe ter verdediging van de Duitse terugtrekking uit Taganrog tegen het Rode Leger.
In maart 1942 werd hij benoemd tot de commandant van de 3e compagnie van de 1. SS-Aufklärungs-Abteilung LSSAH. Hij leidde deze compagnie tijdens de slag om Kharkov en onderscheidde zich tussen 2 en 4 februari 1943. Hij had het bevel gekregen om een ad hoc Kampfgruppe, gevormd rond zijn compagnie, achter de vijandelijke linies te leiden om de terugtocht van de 298. Infanterie-Division te dekken. Hij maakte in Shevchenkove contact met deze uitgedunde divisie, werd afgesneden door het oprukkende Rode Leger, maar wist zich met zijn gevechtsgroep en een groep geredde soldaten terug te vechten naar de Duitse linies. Hij onderscheidde zich vervolgens toen de 1. SS-Aufklärungs-Abteilung LSSAH ingesloten was in Alexejewka waar hij op 13 februari leiding gaf aan één van de tegenaanvallen op het Rode Leger. De volgende dag werd het bataljon gered van vernietiging doordat Max Wünsche met zijn tankregiment erin slaagde, vanuit Yefremivka, Alexejewka te bereiken. Op 15 februari wilden Meyer en Wünsche de linies van Fritz Witt bereiken en Knittel werd met zijn compagnie naar Bereka gestuurd om de geplande route te verkennen. Hij trof Bereka bezet door het Rode Leger en raakte gewond gedurende de daarop volgende aanval. De volgende dag lukte het de gecombineerde strijdgroep van Meyer en Wünsche om Yefremivka te bereiken. Knittel werd behandeld aan zijn beenwond en keerde terug bij zijn compagnie voor de tegenaanval op Kharkov.
In april 1943 verliet Meyer het bataljon en Knittel volgde hem op. Hij raakte op 11 juli gewond tijdens de slag om Kursk, maar bleef bij zijn troepen. Knittel leidde zijn bataljon in Italië en onderscheidde zich tijdens de wintergevechten van 1943-1944 in de Oekraïne bij Turbovka en bij Divin, waar hij zijn mannen persoonlijk langs de verdedigingsposities van het Rode Leger leidde en de stad vanuit het oosten bij verrassing veroverde. Hij werd op 23 januari 1944 onderscheiden met het Deutsches Kreuz in Gold.
Hij zette het commando over de restanten van zijn getroffen bataljon voort tijdens de gevechten in februari en maart, waarbij hij het Ritterkreuz des Eisernen Kreuzes verdiende voor het op 13 maart veiligstellen van de Bowenez-pocket tussen Tenopil en Proskurov en zijn verdediging van heuvel 300 ten zuiden van Andrejewka tussen 30 maart en 1 april 1944. Ter verdediging van deze heuvel leidde Knittel de mannen van het 68. Infanterie-Division terug naar hun verdedigingsposities, nadat ze daar eerder door het Rode Leger uit waren verjaagd. Vervolgens slaagde hij er die dag nog in om vier aanvallen van het Rode Leger af te slaan en nog één op 1 april. Dit stelde het Duitse leger in staat om veilig de Zbruch-rivier over te steken en terug te trekken naar Lemberg. De gedecimeerde Leibstandarte werd daarop overgeplaatst naar België. Knittel zette zijn hoofdkwartier op in Turnhout waar hij op 4 juni 1944 het Ritterkreuz ontving.
De Leibstandarte werd een week na D-Day overgebracht naar Normandië en Knittel leidde zijn bataljon vervolgens tijdens de Duitse pogingen om de geallieerde invasie te weerstaan. Het was in Normandië dat hij zich realiseerde dat Duitsland de oorlog zou verliezen, vooral nadat hij tijdens operatie Lüttich en in de Falaise-pocket getuige was van de vernietigende kracht van de geallieerde gevechtsbommenwerpers en artillerie. Na de terugtocht uit Frankrijk vertrok Knittel voor een korte vakantie naar Neu-Ulm. Hij werd op 13 oktober 1944 onderscheiden met de Nahkampfspange in Gold en hij deed zijn best een positie achter het front te bemachtigen, die hij vond als commandant van het Feld-Ersatz-Battalion LSSAH in Lübbecke.
Dezelfde dag, 14 december, werd Knittel geïnformeerd over de aanstaande operatie Wacht am Rhein, de Duitse poging om de Amerikaanse linies in de Ardennen te doorbreken en de geallieerde strijdkrachten in tweeën te splitsen. Met de Leibstandarte als speerpunt van de 6. Panzer Armee van Josef Dietrich moest de Schnelle Gruppe Knittel de Kampfgruppen van Joachim Peiper en Max Hansen volgen om daarna haar snelheid te gebruiken om ten zuiden van Luik een brug over de Maas te veroveren, zodat de Leibstandarte in staat was op te rukken naar Antwerpen. Op 15 december werd Knittel verder geïnformeerd op het hoofdkwartier van Hermann Priess, de bevelvoerend officier van het I. SS-Panzerkorps. Tijdens deze briefing werd Otto Skorzeny geïntroduceerd en werden de details van operatie Greif bekend gemaakt. Na deze ontmoeting reed Knittel naar de commandopost van zijn bataljon in Glaadt om de bevelen en specifieke informatie door te geven aan zijn compagniecommandanten.
Het offensief startte de volgende dag, 16 december 1944. Aanvankelijk rukte Knittel via Holzheim, Hosingen, Honsfeld en Born snel op in het kielzog van Peiper en Hansen zonder vijandelijk contact. Op 17 december vermoordde een verkenningsgroep van de Schnelle Gruppe Knittel elf Afro-Amerikaanse soldaten van het 333rd Artillery Battalion in Wéreth.
Op 18 december werd het duidelijk dat Peiper de meeste vooruitgang boekte en Mohnke gaf Knittel het bevel deze strijdgroep te volgen. Na een korte ontmoeting met Hansen in Recht, trok Knittel naar Stavelot. Na instructies achtergelaten te hebben voor zijn compagniecommandanten stak hij rond het middaguur de brug over de Amblève in Stavelot over om verbinding te maken met Peiper in La Gleize. Delen van zijn strijdgroep volgden in de namiddag en vroege avond, maar de Amerikaanse 30th Infantry Division slaagde erin het noordelijke deel van de stad te heroveren, waardoor de marsroute van de rest van de Schnelle Gruppe Knittel en de Kampfgruppe van Rudolf Sandig geblokkeerd werd. De volgende dag, 19 december, gaf Mohnke Knittel en de delen van zijn eenheid die erin geslaagd waren La Gleize te bereiken het bevel terug te keren naar Stavelot om die stad te heroveren en de marsroute te openen, die bovendien essentieel was voor de bevoorrading van Kampfgruppe Peiper met brandstof en munitie. Knittel zette zijn commandopost op in de Ferme Antoine, een boerderij ten westen van Stavelot. Zijn tegenaanval mislukte, maar die dag vermoordden leden van zijn bataljon burgers in Parfondruy, Renardmont en Stavelot. Die avond vernietigden de Amerikanen de brug in Stavelot.
Toegenomen druk van de Amerikaanse troepen stuitte de opmars van de Leibstandarte en herhaalde pogingen van Knittel en Sandig om Stavelot te heroveren faalden, terwijl Peiper tot staan gebracht was in La Gleize. De onderdelen van de Schnelle Gruppe Knittel op de westoever van de Amblève waren ingesloten tussen Stavelot, Coo en Trois-Ponts. Op 20 december viel Taskforce Lovelady van de 3rd Armored Division Knittels posities aan vanuit de richting van Trois-Ponts, maar de aanval werd tegengehouden door een Königstiger tank en enkele antitankkanonnen die opgesteld stonden nabij Petit-Spai. Die avond namen delen van de 82nd Airborne Division vlakbij Petit-Spai posities in en sloten de weg naar Wanne af. Op 21 december drongen onderdelen van de 3rd Armored Division de Schnelle Gruppe Knittel uit haar posities in Ster. Onderdelen van de Kampfgruppe Hansen hadden Petit-Spai gedurende de nacht bereikt en haar tegenaanval dwong de 82nd Airborne Division terug naar Trois-Ponts. Op 22 december drong een massale aanval van de 30th Infantry Division Knittels mannen uit hun posities in de westkant van Stavelot.
Het was duidelijk geworden dat de Maas niet bereikt kon worden en Peiper besloot op 24 december om zijn voertuigen te verlaten en te voet door de bossen aan gevangenschap te ontkomen. Hij verliet La Gleize met zijn overgebleven mannen. 36 uur later bereikte hij de Duitse linies bij Petit-Spai en trok hij zich terug naar Wanne. In de vroege morgen van 25 december ontruimde Knittel zijn posities op de westoever van de Amblève en trok hij zijn mannen ook terug naar Wanne. Daar hergroepeerde de Leibstandarte voordat ze zich verplaatste naar de omgeving van Bastogne. Het Ardennenoffensief eindigde voor Knittel op 31 december 1944 toen vliegtuigen van de Amerikaanse 9th Tactical Airforce zijn gevechtspost vlakbij Vielsalm bombardeerden. Hij werd met een ernstige hersenschudding in een ziekenhuis in Duitsland opgenomen.
In maart werd Knittel overgeplaatst naar Schwäbisch Hall waar Peiper en andere verdachten van het bloedbad van Malmédy gevangen zaten. Knittel en zijn Schnelle Gruppe hadden niet deelgenomen aan het bloedbad van Malmédy, aangezien ze een meer zuidelijke route gevolgd hadden, maar Knittel werd al spoedig ondervraagd over oorlogsmisdaden in Stavelot en omgeving. Knittel bekende dat hij het bevel had gegeven tot de moord op Amerikaanse krijgsgevangenen vlakbij Petit-Spai. Net als andere aangeklaagden klaagde hij na zijn proces dat de verhoren gepaard waren gegaan met psychologische marteling. Knittel beweerde dat hij ermee bedreigd was dat hij overgedragen zou worden aan de Belgen en dat zijn ondervragers suggereerden dat het wel of niet ondertekenen van een bekentenis de keus was tussen eerlijke Amerikaanse rechtspraak of Belgische wraak. Knittel hoopte ook dat een valse bekentenis de aandacht van zijn ondervragers zou afleiden van de burgers die de mannen onder zijn commando vermoord hadden in Stavelot, Parfondruy en Renardmont en dat hij tijdens zijn proces kon aantonen dat de moorden die hij bekend had nooit plaatsgevonden hadden. Het was zijn bedoeling om oorlogsdagboeken te gebruiken van de Amerikaanse eenheden waartegen zijn Schnelle Gruppe tijdens het Ardennenoffensief had gevochten, om te aan te tonen dat er op de datum en locatie die hij gaf in zijn bekentenis geen Amerikanen vermoord waren. Maar tijdens het proces kreeg zijn verdediging geen toestemming om deze oorlogsdagboeken te gebruiken en als gevolg van zijn zelfbeschuldigende bekentenis werd hij op 16 juli 1946 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.
Knittel en zijn advocaten dienden meteen een verzoek ter heropening van zijn zaak in bij de War Crimes Board of Review en in maart 1948 werd zijn gevangenisstraf verminderd tot 15 jaar. In mei 1948 wees de War Crimes Review Board Nr. 4 de klacht dat er onrechtmatigheden hadden plaatsgevonden gedurende het proces tegen Knittel af, maar naar aanleiding van het Simpson Report en de bevindingen van het United States Senate Committee on Armed Services, werd zijn straf verder verminderd tot 12 jaar. Knittel werd op 7 december 1953 in het kader van een kerstamnestie vrijgelaten uit de gevangenis van Landsberg.