Voor de Eerste Wereldoorlog had Nederland zeer ambitieuze plannen ter uitbreiding van de zeemacht. Adviezen van de Staatscommissie uit 1912 spraken zelfs over de bouw van een eskader slagschepen dat begeleid zou worden door de bestaande torpedoboten en een zestal zogenaamde torpedokruisers. Voor deze laatst genoemde schepen prefereerde de commissie de 1150 tons schepen zoals deze gebouwd werden bij de Krupp-Germaniawerf in Kiel, Duitsland, voor onder andere Argentinië. De Eerste Wereldoorlog zelf bracht hierin grote verandering. De verschrikkingen van een dergelijk wereldwijd conflict leidde tot zoveel afschuw dat een groot deel van de bevolking en de regering terug viel in een golf van pacifisme en de wil te ontwapenen.
De bouw van slagschepen was niet meer aan de orde en de regering greep terug op een alternatief plan van de Staatscommissie uit 1912. Hierin werden kruisers vernoemd van rond de 5500 ton aangevuld door klein materieel. Ook hier had de commissie een voorbeeld van gezien op de Duitse werf in Kiel waarmede de eerste contacten, naar aanleiding van dit ontwerp, gelegd werden. In de staatsbegroting van 1915 werd een plan goedgekeurd voor de aanbouw van twee kruisers die later gevolgd zouden worden door nog vier kruisers.
Voor het definitieve ontwerp werd weer een beroep gedaan op de Krupp-Germaniawerf . De Duitsers kwamen, na enige aanpassingen, met een voorstel dat veel leek op de indrukwekkende Duitse slagkruisers uit die tijd maar dan met een waterverplaatsing van slechts 6670 ton en een hoofdbewapening van tien 15cm kanonnen achter schilden en een snelheid van 30 knopen. Het voor die tijd bijna revolutionaire ontwerp werd overgenomen en op 31 mei 1916 werd de Java op stapel gezet bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde (KMS) in Vlissingen, op 15 juli gevolgd door de Sumatra op de werf van de Nederlandse Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM) te Amsterdam. Op 14 juni 1917 werd een begin gemaakt met de kiellegging van het derde schip, de Celebes, bij de Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Feijenoord in Rotterdam.
In 1919 werd door een aantal politieke partijen in Nederland de voorkeur uitgesproken voor een algehele opheffing van de Koninklijke Marine. Hier was geen meerderheid voor in de Tweede Kamer maar de minister van marine, mr Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck, kon de afbouw van de Java en de Sumatra alleen goedgekeurd krijgen door af te zien van de afbouw van de Celebes en de overige drie kruisers die nog op de planning stonden. De bouw van de Celebes werd stilgelegd en de dertig ton rompmateriaal die reeds bewerkt waren werden gesloopt.
De bouw van de kruisers wilde niet echt vlotten. Dit kwam door de invoering van de 8-urige werkdag, stakingen en de stagnatie van aanvoer van vooral buitenlandse bouwmaterialen door de Eerste Wereldoorlog en de economische nasleep van deze oorlog. Pas op 19 december 1920 werd de Sumatra te water gelaten en de Java was zelfs pas op 6 augustus van het volgende jaar zover. Tot overmaat van ramp werd door een brand in 1922 bij Stork Werkspoor de complete voortstuwingsinstallatie voor de Sumatra vernield. Hierdoor kreeg dit schip drie Zoelly stoomturbines als voortstuwing die via tandwielkasten de drie schroeven aandreven. De Java kreeg de originele direct werkende Curtis-Parsons-AEG stoomturbines.
Hr. Ms. Java werd pas op 1 mei 1925 in dienst gesteld en Hr. Ms. Sumatra, door de problemen met de voortstuwingsinstallatie, pas op 26 mei 1926. De extreem lange bouwtijd had er voor gezorgd dat de beide kruisers hun technische voorsprong, vooral op snelheid ten opzichte van de waterverplaatsing, kwijt waren. Op sommige punten waren de schepen zelfs al verouderd. Geen enkele marine had nog 15cm kanonnen achter schilden. Bijna alle oorlogsschepen bezaten toen al dubbeltorens met betere richtmiddelen.
Hr. Ms. Java | Hr. Ms. Sumatra | |
Gebouwd bij: | Koninklijke Maatschappij De Schelde (KMS), Vlissingen | Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij (NSM), Amsterdam |
Bouwnummer: | 165 | 148 |
Op stapel gezet: | 31 mei 1916 | 15 juli 1916 |
Te water gelaten: | 6 augustus 1921 | 29 december 1920 |
In dienst gesteld | 1 mei 1925 | 26 mei 1926 |
Machine installatie | 3 Curtis-Parsons-AEG stoomturbines | 3 Zoelly stoomturbines |
Aandrijving: | Direct op de schroefassen | Via reductie tandwielkasten |
Machine vermogen | 73.000 pk | 82.000 pk |
Ketels: | 8 marine Schultz-Thornycroft olie gestookte ketels | |
Schroefassen: | 3 | |
Schroeven: | 3, driebladig met een diameter van 4,1 meter | |
Actie radius: | 4800 mijl bij 12 knopen | |
Maximale snelheid: | 30 knopen | |
Bunker capaciteit: | 1126 ton stookolie | |
Grootste lengte over alles: | 155,3 meter | |
Grootste breedte over alles: | 16 meter | |
Diepgang: | 5,5 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 6670 ton | |
Waterverplaatsing volbeladen: | 8078 ton | |
Bemanning: | 526 koppen | |
Hoofdbewapening: | 10 Krupp No.6L/50 15cm kanonnen in open schilden | |
Secondaire bewapening: | 4 7,5cm kanonnen (later zijn er 2 verwijderd om vervangen te worden door 2 40mm mitrailleurs) | |
Luchtdoelgeschut: | 6 Bofors no.1 40mm (Java later 8) en 6 Browning MG .50 mitrailleurs | |
Overige bewapening: | 2 rails voor elk 5 dieptebommen 36 mijnen met mijnenleg rails (later verwijderd) 1 nevelinstallatie 2 Fokker C-11W drijvervliegtuigen |
|
Vuurleidingsysteem: | Hazemeyer, Hengelo | |
Bepantsering: | Gordelpantser 75mm, pantserdekken 25mm, brug 125mm en kanonschilden 100mm |
De beide kruisers waren speciaal bedoeld als kern van de maritieme verdediging van Nederlands Oost-Indië. Hiervoor beschikten zij over relatief hoge en comfortabele verblijven voor de bemanning die door middel van veel patrijspoorten voorzien konden worden van frisse lucht. Kort na hun in dienst stelling vertrokken de schepen dan ook richting de Oost.
De kruisers mochten dan al verouderd zijn bij de oplevering toch vormden zij de trots van de Koninklijke Marine en zij werden dan ook veelvuldig ingezet voor vlagvertoon. Hr. Ms. Java was aanwezig bij de vloot revue in Yokohama, Japan, tijdens de viering van de kroning van de Japanse keizer op 4 december 1928. In 1930 werd een grote vlagvertoon reis gemaakt naar Australië en Nieuw Zeeland door de Java en de beide torpedobootjagers van de Admiralen-klasse Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Evertsen.
Hr. Ms. Sumatra werd minder vaak ingezet voor vlagvertoon omdat zij regelmatig problemen had met haar voortstuwingsinstallatie. Bovendien werd het schip behalve door mechanische pech ook achtervolgd door ongelukken. Zo brak er in 1929 brand uit in de machinekamer waarvan de gevolgen gelukkig beperkt bleven. Op 14 mei 1931 liep het schip op een rif bij Kebatoe, iets ten zuiden van Billiton, en moest door Hr. Ms. Soemba (1925) en de sleepboot Overijssel vlot getrokken worden. De kruiser werd naar het Marine Etablissement in Soerabaja, Java, gesleept om gerepareerd te worden.
In 1934 waren de lichte kruisers van de Java-klasse al toe aan de eerste modernisering. Deze vond plaats op het Marine Etablissement in Soerabaja. De grootschalige verbouwing duurde bijna anderhalf jaar en de aanpassingen waren ingrijpend te noemen. De luchtafweerbatterij werd aangepast waarbij enkele 7,5cm kanonnen werden vervangen door twee extra 40mm mitrailleurs. De mijnenleg rails werden verwijderd omdat de Koninklijke Marine inmiddels beschikte over voldoende gespecialiseerde mijnenleggers. Verder werden de lange, onstabiele paalmasten vervangen door kokermasten voor en lagere masten achter die veel verder naar voren werden geplaatst. De lange masten waren door de invoering van de korte golf radio installaties niet meer nodig als dragers van het radio luchtnet. De kokermasten waren veel minder onderhevig aan trillingen zodat ze veel beter geschikt waren als basis voor vuurleidingstations die achter gepantserde platen geplaatst werden. De metamorfose maakte de schepen veel mooier van lijn.
In 1937 kwam Hr. Ms. Java na een afwezigheid van 12 jaar terug naar Nederland voor groot onderhoud. Maar eerst nam zij van 17 tot en met 20 mei deel aan de vloot revue in het Engelse Spithead vanwege de kroningsfeesten van koning George VI van Groot-Brittannië. Op 23 mei kwam de kruiser aan in Nieuwendiep, de haven van Den Helder waar zij op de faciliteiten van Willemsoord in onderhoud werd genomen. Tijdens deze periode werd de 40mm antiluchtdoel batterij vervangen door een zeer moderne versie van vier dubbelopstellingen 40mm mitrailleurs op basis van het gestabiliseerde Bofors-Hazemeyer systeem.
Op 3 januari 1938 werd de Java weer in dienst gesteld. Kort daarna werd zij richting Spaanse wateren gedirigeerd om Nederlandse koopvaardij schepen te beschermen die in konvooien door de Straat van Gibraltar voeren tijdens de Spaanse burgeroorlog. Op 4 mei van dat jaar vertrok de lichte kruiser weer naar Nederlands Oost-Indië. Vanaf september 1939 werd de kruiser vooral belast met de handhaving van de neutraliteit in de Oost. Hiervoor werden bewakings- en patrouillediensten verricht en buitenlandse schepen aangehouden en onderzocht. Op 27 april 1940 nam kapitein-luitenant-ter-zee Ph.B.M. van Straelen , die op 27 mei van dat jaar bevorderd werd tot kapitein-ter-zee, de bevelvoering van Hr. Ms. Java over van kapitein-ter-zee H.J. Bueninck.
Halverwege 1938 kwam Hr. Ms. Sumatra terug naar Nederland maar verbleef eerst nog een tijd in Spaanse wateren om Nederlandse schepen te beschermen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Op 3 september 1938 was Koningin Wilhelmina 40 jaar vorstin van Nederland en dit werd onder andere gevierd met vlootschouwen in Scheveningen waar Hr. Ms. Sumatra aan deel nam en in Soerabaja waar de Java de honneurs waarnam. Vanaf de aanvang van de Tweede Wereldoorlog kreeg de Sumatra in Nederland dezelfde taak als de Java in de Oost. Het schip had als taak binnen de territoriale wateren toezicht te houden op de handhaving van de Nederlandse neutraliteit.
Om kwart over drie in de nacht van 9 op 10 mei 1940 werd de alarm toestand afgekondigd op de Sumatra die op dat moment op de rede van Vlissingen voor anker lag. Er kwamen regelmatig Duitse vliegtuigen over die bij dag worden als zodanig werden herkend en onder vuur werden genomen. Om zeven uur werd het even rustig en de commandant, kapitein-luitenant-ter-zee C.H. Brouwer las tijdens een alle hens op de campagne de proclamatie van Koningin Wilhelmina voor: Nederland was in oorlog met Duitsland.
De volgende nacht al week de Nederlandse kruiser uit naar Engeland. dit gebeurde in opdracht van de bevelhebber der Zeestrijdkrachten Nederland, vice-admiraal J.T. Furstner, omdat de kruiser niet over voldoende luchtafweer beschikte en men nog geen duidelijk doel had voor het schip. Bovendien wilde men het personeel behouden voor de eigen vloot en dus geen enkel risico lopen de kruiser te verliezen.
Op 20 mei 1940 meerde de Sumatra af langs de kade van Immingham Docks bij Grimsby, aan de riviermonding van de Humber bij Hull. Hier werd een degausing kabel aangebracht rond het schip tegen magnetische mijnen en werd het gesloten, houten brughuis vervangen door een stalen, open brughuis. De komende dagen werd de degausing kabel getest op de Humber. Op 28 mei vertrok het schip onverwachts en voer om Schotland heen door de Ierse Zee naar de Bay of Bristol en liet op 2 juni het anker vallen op de rede van Milfordhaven in zuidwest Wales. Het schip was om Schotland heen gestuurd omdat in het Kanaal Operatie Dynamo bezig was, de evacuatie van het Britse expeditieleger uit Duinkerken. Diezelfde middag ging de gloednieuwe Nederlandse flottieljeleider Hr. Ms. Jacob van Heemskerck niet ver van de Sumatra voor anker.
Het bleek dat de beide Nederlandse schepen aangewezen waren om Prinses Juliana en haar beide dochters Beatrix en Irene naar Canada te brengen. Het onzekere lot van Engeland in de nabije toekomst had Koningin Wilhelmina doen besluiten haar dochter en kleindochters uit te laten wijken naar een veiliger oord. Voor deze gelegenheid vormden Hr. Ms. Sumatra en Hr. Ms. Jacob van Heemskerck het Atlantisch Smaldeel. De van Heemskerck was nog niet helemaal afgebouwd en de vuurleiding van haar hoofdbewapening ontbrak nog. Wel was er snel een degausing kabel aangebracht en was in Falmouth, zuidwest Engeland, nog op het nippertje het, in 25 kisten verpakte, Sperry girokompas aan boord gebracht. Er was op dit moment echter geen tijd om het te installeren zodat de flottieljeleider enkel op een magnetisch kompas moest navigeren. Er werd echter gekozen om dit schip de Sumatra te laten begeleiden omdat het, het enige vaargerede schip was dat even snel was als de oude kruiser.
Op 11 juni bereikte het Atlantisch Smaldeel de Canadese haven Halifax in Nova Scotia na een behouden vaart. Nadat de prinselijke familie op 12 juni, met een speciaal door de Canadese regering beschikbaar gestelde trein, naar Ottawa was afgereisd werd het Atlantisch Smaldeel ontbonden. De Jacob van Heemskerck kreeg toestemming om eerst in Halifax het giro kompas te laten installeren voordat het schip weer naar Falmouth vertrok maar de Sumatra vertok vrijwel meteen uit Canada en reisde via Bermuda en Jamaica naar Curaçao waar het schip op 23 juni aankwam. Hierbij escorteerde de kruiser het transportschip Lady Drake dat Canadese troepen aan boord had met bestemming Jamaica. Op dit eiland werden de Canadese troepen afgezet en nam de Lady Drake 280 Britse infanteristen aan boord die op Curaçao ingezet zouden gaan worden ter verdediging van de aanwezige olie installaties.
De Sumatra bleef tot begin augustus in de Caraïbische wateren en heeft hier, samen met het artillerie opleidingsschip Hr. Ms. van Kinsbergen en enkele Britse kruisers, tevergeefs, deel genomen aan het opsporen van de Duitse raider Widder. Daarna vertrok de kruiser via Kaapstad naar Nederlands Oost-Indië omdat daar een groot gebrek aan marinepersoneel was. Op 15 oktober arriveerde de lichte kruiser in Soerabaja en werd meteen uit dienst genomen om op het Marine Etablissement in groot onderhoud te gaan. Vanaf het vertrek uit Vlissingen op 11 mei had het schip ruim 25.000 zeemijlen afgelegd. Het grootste deel van de bemanning werd overgeplaatst naar de onderzee- en mijnendienst en naar torpedobootjagers van de Admiralen-klasse.
Pas op 27 januari 1942 werd de kruiser weer in dienst gesteld door de nieuwe commandant kapitein-luitenant-ter-zee J.J.L. Willinge. Doordat de kruiser kampte met een ernstig personeelsgebrek en nog steeds niet beschikte over een voldoende effectieve luchtafweer batterij werd het schip naar de geallieerde basis Trincamalee op Ceylon gestuurd. De Japanse dreiging in de Indonesische archipel maakte deze uitwijkmanoeuvre noodzakelijk. Na de Japanse luchtaanvallen op Ceylon op 8 en 9 april 1942 werd besloten het onderbemande schip terug naar Engeland te halen. Daar het Middellandse Zee gebied te gevaarlijk werd geacht voor de oude kruiser werd weer gekozen voor de route via Zuid-Afrika.
Op 31 oktober 1942 meerde Hr. Ms. Sumatra af in Portsmouth, zuid Engeland waar het schip in de marinehaven opgelegd werd. De bemanning hield zich bezig met het schoonmaken en conserveren van het schip. Daar veel bemanningsleden overgeplaatst werden verliepen de werkzaamheden in een gestaag aflopend tempo. Uiteindelijk bleef er in 1943 een kernbemanning over van 51 koppen.
Om als geallieerde strijdkrachten gezamenlijk tegen de Japanse invasies in het Verre Oosten te kunnen optreden werd het ABDACOM (American, British, Dutch and Australian Command) opgericht op 28 december 1941. ABDACOM ging op 2 februari 1942 over tot het oprichten van een Allied Striking Force. Deze striking force bestond uit geallieerde oorlogsschepen die de taak kregen de Japanse invasievloten te stoppen. Hr. Ms. Java, onder bevelvoering van kapitein-ter-zee Ph.B.M. van Straelen maakte deel uit van dit aanvalseskader onder commando van de Nederlandse schout-bij-nacht Karel Doorman.
De eerste actie van de Allied Striking Force waar de Java bij betrokken was, was die in de Gaspar Straten, de naast elkaar liggende zeestraten tussen de eilanden Banka en Billiton ten oosten van Sumatra. Hierbij wilden de geallieerden een Japanse invasievloot onderscheppen die vanuit de Zuid Chinese Zee onderweg was om zuid Sumatra, met de rijke olievelden rond de hoofdstad Palembang, te bezetten. Het geallieerde eskader bestond uit de Nederlandse lichte kruisers Hr. Ms. De Ruyter (schout-bij-nacht Doormans vlaggenschip), Tromp en Java, de Britse zware kruiser HMS Exeter en de lichte Australische kruiser HMAS Hobart. De kruisers werden beschermd door vier Nederlandse en vier Amerikaanse torpedobootjagers. Tijdens een nachtelijke passage van de Stolzestraat liep de Nederlandse torpedoboot jager Hr. Ms. van Ghent op een rif en moest verlaten en vernield worden. Tegen de middag van 15 februari werd het geallieerde eskader aangevallen door Japanse vliegtuigen en zonder dekking van eigen jachtvliegtuigen was de Allied Striking Force kansloos. Onder zware bommenregens werden de schepen van de bondgenoten terug gedreven naar Java. Zuid Sumatra en Palembang werden reeds op 16 februari door de Japanners bezet.
Drie dagen na de vlucht uit de Gaspar Straten werd een kleine Japanse invasievloot verkend die op weg was om Bali te bezetten. Bali was belangrijk voor de geallieerden omdat zich op dit eiland een vliegveld bevond. Als dit in Japanse handen zou vallen, zou Soerabaja, de belangrijkste marinehaven, binnen het vliegbereik van Japanse vliegtuigen komen. Doormans aanvalseskader was echter verspreid over verschillende havens op Java. Daarom werd besloten de Japanners aan te vallen in verschillende aanvalsgolven. Terwijl de Japanse invasie op Bali bijna afgerond was, op de zuidoost kust van het eiland, viel schout-bij-nacht Doorman als eerste de begeleidende Japanse torpedobootjagers Asashio en Oshio aan met de kruisers De Ruyter en Java. Met hun 15cm kanonnen namen zij de vijandelijke schepen onder vuur in de eerste fase van de Slag in Straat Badoeng, maar richtten geen schade aan.
De beide kruisers gingen verder in noordelijke richting zodat de torpedojagers Hr. Ms. Piet Hein, USS Pope en USS John D. Ford een torpedo aanval konden doen. In het gevecht dat volgde werd de Piet Hein tot zinken gebracht en werden de beide Amerikaanse schepen verdreven. De De Ruyter en de Java hadden hun noordelijke koers aangehouden op zoek naar andere vijandelijke schepen. Zij kwamen de volgende morgen onverrichter zake terug in Soerabaja. De tweede geallieerde aanvalsgolf werd ook afgeslagen door de Japanse schepen die versterking hadden gekregen van nog twee torpedobootjagers namelijk de Michishio en de Arashio. In dit gevecht werd de Nederlandse kruiser Hr. Ms. Tromp zo zwaar beschadigd dat zij voor reparaties uit moest wijken naar Australië. Bali werd bezet en het vliegveld kwam ongeschonden in Japanse handen.
Op 25 februari 1942 werd ABDACOM ontbonden omdat de Amerikanen, Britten en Australiërs de strijd tegen de Japanners als verloren beschouwden. Wel bleven de geallieerde schepen die aanwezig waren in Java ter plaatse maar nu onder bevel van de Nederlandse vice-admiraal Conrad Helfrich. Hij deelde de schepen op in een Westelijke- en een Oostelijke Striking Force. De Oostelijke Striking Force opereerde vanuit Soerabaja en bestond uit de Nederlandse lichte kruisers Hr. Ms. De Ruyter en Java, de zware Britse kruiser Exeter, de zware Amerikaanse kruiser Houston en de lichte Australische kruiser Perth. De kruisers zouden beschermd worden door de Nederlandse torpedobootjagers van de Admiralenklasse Hr. Ms. Kortenaer, Witte de With en Banckert en de oude Amerikaanse destroyers USS Paul Jones, Alden, Edwards en Ford. Hr. Ms. Banckert kon echter niet meer ingezet worden omdat zij de dag ervoor zwaar beschadigd raakte bij een Japanse luchtaanval op Soerabaja.
Al op 23 februari had een grote Japanse invasie vloot Balikpapan, Oost-Borneo, verlaten en was op weg richting oost Java. Verder was een kleinere vijandelijke vloot verkend ter hoogte van Malakka en er werd aangenomen dat deze schepen onderweg waren naar het westen van Java. In de nacht van 25 op 26 februari ging het oostelijke aanvalseskader op zoek naar de Japanners maar zonder resultaat. Het volledige ontbreken van luchtverkenning was hier zeker mede debet aan.
De Oostelijke Striking Force werd versterkt met de Britse destroyers HMS Jupiter, HMS Encounter en HMS Electra ten koste van de Westelijke Striking Force. De nieuw gevormde Combined Striking Force vertrok in de avondschemering van 26 februari naar zee. Weer werd de gehele nacht tevergeefs gezocht naar vijandelijke schepen en de volgende dag keerde het eskader terug in Soerabaja om brandstof in te nemen. De vermoeidheid van de bemanningen begon parten te spelen en schout-bij-nacht Doorman seinde naar vice-admiraal Helfrich: “uithoudingsvermogen personeel heden aan grens en morgen zeker ver overschreden”. Maar nog diezelfde middag kwamen berichten binnen waaruit bleek dat het Japanse konvooi verkend was en nogmaals voer de Combined Striking Force uit om de vijandelijke schepen te onderscheppen. De Japanners beschikten voor de verdediging van hun transportschepen over de zware kruisers Nachi en Haguro, de lichte kruisers Naka en Jintsu en dertien torpedobootjagers onder bevelvoering van vice-admiraal Takeo Takagi.
Numeriek waren de Japanners dus niet echt in de meerderheid maar zij hadden een aantal grote voordelen ten opzichte van Doormans geallieerde schepen. Zij beschikten wel over verkenningsvliegtuigen en waren steeds op de hoogte van de positie van de Combined Striking Force. Verder hadden zij geen communicatie problemen die de geallieerden wel kenden door hun verschillende nationaliteiten. De Japanners beschikten totaal over twintig 20cm kanonnen tegenover de 12 van de geallieerden (eigenlijk 15 maar de achterste toren van de USS Houston was nog steeds uitgeschakeld door een eerdere luchtaanval). Tenslotte speelde de eerder genoemde vermoeidheid van de bemanningen het geallieerde aanvalseskader parten.
Rond 16:15 uur werd het eerste contact gemaakt tussen de strijdende partijen en het artillerie duel dat ontstond luidde de Slag in de Javazee in. Nog geen uur later werd HMS Exeter getroffen door een 20cm granaat in de machinekamer. Het kreupele schip werd onder begeleiding van Hr. Ms. Witte de With teruggestuurd naar Soerabaja. In de verwarring die het treffen en afdraaien van de Exeter met zich mee bracht deden de Japanners een grootscheepse torpedoaanval en vuurden 68 torpedo`s af op hun tegenstanders. De meeste werden ontweken maar één van de torpedo`s trof Hr. Ms. Kortenaer in de midscheeps en de torpedobootjager brak in tweeën en zonk snel. Van de 149 opvarenden kwamen er 59 om het leven.
Schout-bij-nacht Doorman liet de Britse jagers een tegenaanval doen maar HMS Electra kreeg een ongelukkige treffer in de machinekamer waardoor het schip stil kwam te liggen. Eén enkele Japanse jager viel de beschadigde destroyer aan en plaatste nog meer treffers die het Britse schip tot zinken brachten. De Amerikaanse torpedobootjagers deden een torpedoaanval en de Japanse schepen trokken zich terug richting hun transportschepen zonder verliezen te lijden. Schout-bij-nacht Doorman maakte gebruik van deze gevechtspauze om zich te hergroeperen. De Amerikaanse fourstackers die geen torpedo`s meer hadden en een tekort aan brandstof kregen keerden terug naar Soerabaja.
In het begin van de avond zochten de overgebleven schepen van de Combined Striking Force naar vijandelijke oorlogsschepen maar ditmaal veel dichter onder de kust van noordelijk Java. HMS Jupiter liep even voor half tien op een mijn (waarschijnlijk een Nederlandse afkomstig van het mijnenveld dat Hr. Ms. Gouden Leeuw kort daarvoor had gelegd). De destroyer zonk pas om half twee `s nachts zodat het aantal slachtoffers beperkt bleef tot de 12 doden die gevallen waren door de ontploffing van de mijn. Schout-bij-nacht Karel Doorman ging verder met zijn uitgedunde aanvalseskader in noordelijke richting en om kwart over tien bereikten de geallieerde schepen de plaats waar de Kortenaer getorpedeerd was. Er bevonden zich nog vele drenkelingen in het water en de laatst overgebleven torpedobootjager, HMS Encounter, kreeg de opdracht om de overlevenden op te pikken en in veiligheid te brengen.
Met de overgebleven vier kruisers, zonder jager dekking, ging Doorman verder in zijn wanhopige poging de Japanners te stoppen. Rond elf uur werden over bakboord de beide zware, Japanse kruisers verkend en weer volgde een artillerie duel. Er werden aan beide zijden treffers geplaatst maar geen enkele had fatale gevolgen. Om twintig over elf deden de Japanse kruisers een torpedoaanval en lanceerden hierbij 12 torpedo`s. Hr. Ms. Java werd in het achterschip getroffen door één van de torpedo`s juist bij de achterste munitiebergplaats. Door de geweldige explosie die volgde brak het gehele achterschip af. De oude kruiser begon snel te zinken en meteen gaf commandant van Straelen de order het schip te verlaten. Omdat de Java zo snel zonk, was er nauwelijks tijd om sloepen of reddingsvlotten uit te zetten en veel van de mannen in het water verdronken onder wie de commandant zelf. Slechts 14 van de 526 bemanningsleden werden opgepikt door Japanse torpedobootjagers en overleefden de Slag in de Javazee.
Twee minuten nadat de Java door een torpedo getroffen werd kreeg Doorman`s vlaggenschip ook een fatale torpedotreffer. Hr. Ms. De Ruyter werd eveneens getroffen in het achterschip en kwam meteen stil te liggen. Er brak brand uit maar er kwam geen munitie tot ontploffing waardoor het schip nog bijna drie uur bleef drijven. De bemanning had dus tijd om zwemvesten om te doen en reddingsvlotten overboord te zetten. Het lukte zelfs om een sloep te strijken ondanks dat de stroom was uitgevallen. Toch kwamen er van de 436 opvarenden 367 om het leven onder wie commandant kapitein-luitenant-ter-zee E.E.B. Lacomblé en eskadercommandant schout-bij-nacht Karel Doorman. Net als bij Hr. Ms. Java een ongelooflijk hoog aantal. De aan uitputting grenzende vermoeidheid van de bemanningsleden zal zeker aan dit drama hebben bijgedragen.
De enige overgebleven geallieerde kruisers, HMAS Perth en de USS Houston verlieten het strijdtoneel en gingen op weg naar Tandjong Priok, de haven van Batavia. De Slag in de Javazee was voorbij en de Japanners hadden een grote overwinning behaald. Java lag nu open voor de invasie. In de namiddag van 28 februari deden de Perth en de Houston een poging te ontkomen aan de Japanners maar zij stuitten op de landing van het westelijke Japanse invasieleger en bonden de strijd aan met de begeleidende oorlogsschepen. Beide geallieerde kruisers gingen ten onder na twee vijandelijke transportschepen en een mijnenveger tot zinken te hebben gebracht en een kruiser en drie torpedobootjagers beschadigd te hebben.
Op 1 maart deed de kreupele Britse kruiser Exeter een uitbraakpoging begeleid door de torpedobootjagers HMS Encounter en USS Pope. Zij werden echter onderschept door vier zware Japanse kruisers en vijf torpedobootjagers en na een kort gevecht tot zinken gebracht bij Bawean Eiland, ongeveer 150 kilometer noordelijk van Soerabaja.
Tijdens de landing in Normandië zouden de geallieerden moeten kunnen beschikken over een aantal havens. Daar de Normandische havens nog bezet waren door de Duitsers werd besloten dat er een tweetal kunstmatige havens zouden worden aangelegd. Begin 1944 werd definitief besloten dat deze zogenaamde Mulberry havens tegen de stormzeeën beveiligd zouden worden door golfbrekers bestaande uit groepen daartoe tot zinken gebrachte schepen. Die schepen kregen de codenaam Corncobs. Uiteindelijk bedroeg hun sterkte 55 oude koopvaardijschepen en vier afgedankte oorlogsschepen die samen 5 golfbrekers zouden vormen. De golfbrekers kregen als codenaam Gooseberries.
Op 21 februari 1944 verzocht de Principel Naval Liaison Officer van de Britse Admiraliteit, Vice-Admiral E.L.S. King, de Nederlandse Commandant zeemacht, vice-admiraal J.T. Furstner, schriftelijk de Sumatra beschikbaar te stellen voor "most important operations in connection with the re-entry into Europe". Deze operaties zouden waarschijnlijk het einde betekenen voor de Nederlandse kruiser. Toch werd het verzoek door Furstner graag ingewilligd. Wel wees hij erop dat het schip slechts een kernbemanning had en dat hij Brits personeel nodig zou hebben om het schip vaargereed te krijgen. Dit werd toegezegd en op 29 april 1944 werd het commando van de Sumatra overgenomen door de Britse Captain G.H. Sutcliff. 182 Britse schepelingen kwamen de 51 koppen tellende Nederlandse bemanning versterken.
Het gereed maken van de Sumatra begon op de marinewerf in Portsmouth. Wat aan voorraden en inventaris gemist kon worden ging van boord. Hetzelfde gebeurde met de 15cm kanonnen en munitie die bestemd werden voor Hr. Ms. Flores (1925) en Hr. Ms. Soemba (1925). De voortstuwingsinstallatie die zich in staat van conservatie bevond werd opnieuw in bedrijf gesteld. Op 1 mei werd tijdens een proefvaart een snelheid bereikt van 20 mijl en de volgende dag vertrok de Sumatra samen met de Britse kruiser Durban, die ook aangewezen was als zinkschip, uit Portsmouth om via de Ierse Zee op te stomen naar Oban, Schotland, waar de Corncobs zich zouden verzamelen. Hr. Ms. Sumatra ging fungeren als hoofdkwartierschip van de formatie Corncob III waartoe verder 16 koopvaardijschepen behoorden. In Oban werden de zeven, uit Portsmouth meegebrachte, springladingen aangesloten op een afvuurcircuit.
Op 31 mei verlieten de Corncobs Oban in zuidelijke richting en wachtten in de baai van Poole op verdere instructies. Op 7 juni vertrokken de zinkschepen naar de Franse kust. Daar aangekomen ankerde de Sumatra op de rede van Caen, voor Ouistreham. Op 9 juni verstoomde de Nederlandse kruiser op eigen kracht naar de aangewezen plaats in Goosberry 5. Om vijf uur die middag werden de springladingen tot ontploffing gebracht, het schip werd ongeveer 10 centimeter in de lucht getild en zonk dan langzaam, zonder naar stuurboord of bakboord over te hellen, weg tot een diepte van 7,5 meter. De positie was 147° Ouistreham-licht op een afstand van ongeveer 4500 meter.
Twee oude lichte kruisers van de Java-klasse, een moderne lichte kruiser, Hr. Ms. De Ruyter, en twee flottieljeleiders van de Tromp-klasse (De Tromp en de Jacob van Heemskerck werden vaak ook lichte kruisers genoemd) waren, naast een aantal kleinere schepen, de enige kapitale schepen die Nederland kon inzetten tegen oppermachtige tegenstanders. Het mag dan ook geen wonder heten dat een groot deel van het materieel verloren ging. Het ontbreken van luchtsteun was naast de numerieke minderheid de voornaamste oorzaak van het noodlottige verloop van de ongelijke strijd die de Koninklijke Marine moest leveren. De bijdrage aan de geallieerde overwinning van Hr. Ms. Java en Hr. Ms Sumatra mag als bijzonder klein worden gezien, maar het was het maximale wat de oude kruisers konden bieden.
Zelfs de Nederlandse regering in de jaren `30 was het er over eens dat de kruisers van de Java-klasse verouderd waren. Er was dan ook al een aanvang gemaakt met het bouwen van vervangers. Bij de bouwwerven van Wilton Fijenoord te Schiedam en de Rotterdamse Droogdok Maatschappij waren de kruisers De Zeven Provinciën en Kijkduin op stapel gezet in 1939. Nog datzelfde jaar werd de naam van de tweede kruiser veranderd in Eendracht. Het ontwerp was van de Nederlandse marineontwerper ing. G. `t Hooft. Toen de Duitsers Nederland bezetten in mei 1940 moesten de kruisers voor hun rekening afgebouwd worden. De bouw verliep echter opzettelijk bijzonder traag en na de oorlog waren de beide casco`s nog steeds in een begin stadium. De ontwerpen werden aangepast en de kruisers werden afgebouwd en als Hr. Ms. De Ruyter en De Zeven Provinciën in 1953 in dienst gesteld.
In de jaren 1950/51 werden de Goosberries voor de Normandische kust gelicht. Op 14 februari 1951 werd het wrak van de Sumatra in Parijs in het openbaar geveild door de Société de vente des surplus en in één lot verkocht met de Durban en de Empire Defence aan de Perzische handelaar M. Aghayan. De Nederlandse staat kreeg de helft van de opbrengst, minus 10% veilingkosten, te weten 6.840.000 Franse Francs.
Op 1 december 2002 werd het wrak van de De Ruyter teruggevonden in de Javazee op ongeveer 6° 11` zuiderbreedte en 112° 8` oosterlengte. Een internationale groep duikers die op zoek was naar HMS Exeter stuitte op Doorman`s vlaggenschip tijdens een zoektocht met sonar. Ook de Java werd door hen ontdekt. De ontdekking kreeg niet zoveel aandacht maar haalde in 2004 nogmaals het nieuws toen uit de wrakken van beide Nederlandse kruisers vier scheepsbellen werden gestolen en te koop werden aangeboden. Dit was grafschennis omdat de wrakken officieel uitgeroepen waren tot oorlogsgraven ter ere van de bijna 900 omgekomen Nederlandse marine mannen.
Nu is de Koninklijke Marine weer eigenaar van de bellen. Eén van de scheepsbellen is geplaatst op het Karel Doorman monument in Soerabaja. De tweede en derde bevinden zich in Den Helder in het Marinemuseum en het Commandementsgebouw de Admiraliteit. De vierde scheepsbel is uitgeleend aan de kloosterkerk in Den Haag waar jaarlijks een herdenkingsdienst wordt gehouden door de Koninklijke Nederlandse Vereniging Onze Vloot om de herinnering aan de Slag in de Javazee te laten voortleven.