In 1925 en 1927/28 werden bij verschillende Nederlandse werven acht nieuwe torpedobootjagers op stapel gezet, verdeeld in twee groepen, ter vervanging van de verouderde roofdierklasse torpedobootjagers. Het ontwerp van deze klasse kwam van de Britse werf Yarrow & Co te Glasgow. De prototypes van dit ontwerp waren HMS Ambuscade en HMS Amazone, twee fleet destroyers die de Britse Admiraliteit in 1924/25 liet bouwen. Met slechts kleine wijzigingen werd het ontwerp door de Koninklijke Marine overgenomen.
De eerste groep van de Admiralenklasse werd gevormd door Hr. Ms. De Ruyter, Hr. Ms. Evertsen (1926), Hr. Ms. Piet Hein en Hr. Ms. Kortenaer. De De Ruyter werd op 1 oktober 1934 omgedoopt in Hr. Ms. Van Ghent omdat de in aanbouw zijnde, lichte kruiser Hr. Ms. De Ruyter deze naam kreeg. Deze vier schepen werden in 1925 op stapel gezet bij de werven Koninklijke Mij. De Schelde (KMS) te Vlissingen en bij Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek te Rotterdam en in 1928 in dienst gesteld.
De tweede groep bestond uit Hr. Ms. Van Galen, Hr. Ms. Witte de With, Hr. Ms. Banckert en Hr. Ms. Van Nes. De kiel van deze schepen werd gelegd in de loop van 1927/28 bij de Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord te Rotterdam en Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek, die eveneens in de Maasstadgevestigd was. In de loop van 1929/31 werden zij in dienst gesteld. Zij waren vrijwel identiek aan de eerste groep maar hadden één 7,5cm kanon minder en beschikten over vier 40mm mitrailleurs.
Er kan gerust gesproken worden van een geslaagd ontwerp. De torpedobootjagers van de Admiralenklasse waren zeer zeewaardig, wendbaar en snel. De Piet Hein haalde bij een proefvaart in Schotse wateren een snelheid van meer dan 36 knopen. Dit was meer dan 4 knopen sneller dan in het ontwerp was voorzien. Wel waren zij wat lichter bewapend dan menig buitenlandse torpedobootjager in die tijd maar zij beschikten over een uitstekende vuurleiding van Nederlandse makelij.
Gebouwd bij | Op stapel | In dienst | Einde | |
Van Ghent ex De Ruyter (GT ex DR) | Koninklijke Maatschappij De Schelde Vlissingen | 28 augustus 1925 | 31 mei 1928 | 15 februari 1942 op rif gelopen en door bemanning vernield |
Hr. Ms. Evertsen (1926) | Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek Rotterdam | 5 augustus 1925 | 12 april 1928 | 28 februari 1942 in zinkende toestand op rif gezet en verlaten |
Piet Hein (PH) | Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek Rotterdam | 26 augustus 1925 | 25 juni 1928 | 19 februari 1942 tot zinken gebracht door Japanse torpedobootjagers |
Kortenaer (KN) | Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek Rotterdam | 24 augustus 1925 | 3 september 1928 | 27 februari 1942 gezonken door Japanse torpedotreffer |
Van Galen (VG) | Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord Rotterdam | 28 mei 1927 | 22 oktober 1929 | 10 mei 1940 gezonken in de Merwedehaven na Duitse luchtaanval |
Witte de With (WW) | Maatschappij voor Scheeps- en Werktuigbouw Fijenoord Rotterdam | 28 mei 1927 | 20 februari 1930 | 2 maart 1942 vernield door personeel van en op het Marine Etablissement te Soerabaja |
Banckert (BK) | Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek Rotterdam | 15 augustus 1928 | 14 november 1930 | 2 maart 1942 vernield op het Marine Etablissement te Soerabaja |
Van Nes (VN) | Burgerhout`s Scheepswerf en Machinefabriek Rotterdam | 15 augustus 1928 | 12 maart 1931 | 17 februari 1942 gezonken bij Japanse luchtaanval |
Technische gegevens:
Klasse: | Admiralenklasse |
aantal: | 8 |
Land: | Nederland |
Grootste lengte over alles: | 98,15 meter |
Grootste breedte over alles: | 9,45 meter |
Diepgang: | 3 meter |
Waterverplaatsing: | 1316 ton leeg, 1680 ton volbeladen |
Machine installatie: | 2 Parsons turbines, 3 Yarrow ketels |
Machine vermogen: | 31.000 pk |
Aantal schroeven: | 2 |
Maximale snelheid: | 32 knopen |
Bemanning: | 149 koppen |
Bewapening: | 4 kanonnen 12cm, 1 kanon 7,5cm (VG, WW, BK, VN) 2 kanonnen 7,5cm (GT, EV, PH, KN) 4 mitrailleurs 40mm (VG, WW, BK, VN) 4 mitrailleurs 12,7mm, 6 torpedolanceerbuizen van 53,3cm in 2 drielingopstellingen, 4 dieptebomwerpers met 12 dieptebommen, 2 lanceerinrichtingen voor 24 Vickers mijnen, 1 Van Berkel W-A drijvervliegtuig |
Voordat de kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau in 1933 vast stationschip in Nederlands West-Indië werd namen de torpedobootjagers van de Admiralenklasse deze taak één voor één waar. Hun basis was Parera in Willemstad op het Antilliaanse eiland Curaçao en de schepen bezochten de overige Antilliaanse eilanden, Suriname en andere bestemmingen in het Caribische gebied.
Vanaf 1933 vertrokken de torpedojagers in paren naar Nederlands Oost-Indië en opereerden daar in groep 1, 2 en 3 torpedobootjagers. De overige twee schepen van de Admiralenklasse lagen in onderhoud of vertrokken voor speciale opdrachten terug naar Nederland. In 1934 was Karel W.F.M. Doorman commandant van Hr. Ms. Witte de With en in 1935 voerde hij het bevel over de Evertsen en was tevens commandant van groep 1 torpedobootjagers.
Tijdens de jaren `30 werden ook veel reizen gemaakt voor vlagvertoon. Meestal bestond een dergelijk eskader uit een kruiser van de Java-klasse begeleid door een groep van twee Admiralenklasse torpedobootjagers.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak waren de torpedojagers van de Admiralenklasse eigenlijk al verouderd. Het ontwerp stammend uit begin jaren `20 kon niet vergeleken worden met buitenlandse torpedobootjagers. Vooral de moderne Japanse torpedobootjagers waren veel beter uitgerust. Deze waren over het algemeen groter en zwaarder bewapend en beschikten allemaal over ASDIC (een apparaat dat een elektronisch signaal uitzond en de echo ervan om kon zetten in een geluid, de bekende “ping”). Van de Nederlandse schepen werden alleen Hr. Ms. Van Ghent en Hr. Ms. Witte de With met een dergelijk apparaat uitgerust in het begin van de oorlog.
Vanaf 10 mei 1940 werden de torpedobootjagers in de Oost ingezet als handhavers van de neutraliteit en belast met bewakings- en escorte diensten.
Al tijdens de mobilisatie in Nederland, in 1939 werd besloten een torpedobootjager uit Nederlands Oost-Indië over te laten komen om de verdediging van de Nederlandse zeegaten te versterken. Hr. Ms. Van Galen kwam op 8 mei 1940 aan in Den Helder. Er was wat achterstallig onderhoud maar verder was het schip in redelijke conditie. Het enige echte probleem was dat de 40mm mitrailleurs niet in geëleveerde stand werkten. Dit mankement zou in Den Helder verholpen worden.
Nederland werd echter op 10 mei 1940 aangevallen door de Duitsers. Vijandelijke luchtlandingstroepen hadden grote delen van Rotterdam bezet waaronder het vliegveld Waalhaven. Hierdoor konden zij nog meer troepen aanvoeren. De torpedoboot Hr. Ms. Z 5 en de motortorpedoboot TM 51 hadden met groot succes de Duitsers beschoten en hierop werd besloten nog een oorlogsschip naar Rotterdam te sturen. De Van Galen onder commandant kapitein-luitenant-ter-zee A.S. Pinke, verliet de haven van Den Helder en spoedde zich naar Rotterdam.
Ter hoogte van Ter Heide, net onder Scheveningen, werden een tiental Duitse vliegtuigen op het strand waargenomen die tijdens laagwater troepen hadden aangevoerd. De torpedobootjager nam deze toestellen onder vuur met de 12cm batterij zonder vaart te verminderen en vernietigde er drie alvorens door te varen richting de Maasstad.
Met 18 mijls vaart, de brug omsjort met kooigoed tegen splinterwerking, stoomde het schip de Waterweg op. Ter hoogte van Vlaardingen werd het schip aangevallen door Stuka`s die de torpedobootjager bestookten met bommen en hun boordwapens. Ruim dertig aanvallen kreeg het Nederlandse schip te verduren en evenveel bommen werden afgeworpen. Doordat de 40mm mitrailleurs niet gebruikt konden worden was het schip kansloos tegen deze luchtaanvallen. Bovendien kon op de smalle waterweg niet gemanoeuvreerd worden om de aanvallen te ontwijken.
De Van Galen kreeg geen enkele voltreffer, maar liep door een groot aantal near misses (indirecte bomtreffers) zoveel schade op dat de commandant besloot de dekking van een veilige haven op te zoeken. In de Merwehaven aangekomen liet de bemanning het schip tegen de kade schampen om vaart te verminderen en meerde af. De commandant inspecteerde zijn schip en kwam snel tot de conclusie dat het niet meer te redden was. De scheepshuid was op talloze plaatsen gescheurd en doorboord door kogels en granaatscherven. Vele leidingen waren gesprongen en het achterschip stond geheel onder water. De opdracht werd gegeven het schip te verlaten. Kort daarna zonk het schip over stuurboord weg.
Tijdens de luchtaanvallen was er één dode gevallen en dertien gewonden. Het schip werd op last van de Duitse bezetter in oktober 1941 gelicht maar het kon niet meer gerepareerd worden. Het werd later in Hendrik Ido Ambacht gesloopt.
Op 2 februari 1942 werd door het American, British, Dutch and Australian Command (ABDACOM) besloten tot de formatie van een geallieerd aanvalseskader, Allied Striking Force genoemd, met als commandant de Nederlandse schout-bij-nacht Karel Doorman. Hr. Ms. Van Ghent, met als commandant LTZ 1 Schotel, werd bij dit eskader ingedeeld.
Twaalf dagen later vertrok Doorman`s eskader richting Sumatra om de Japanse invasiemacht die Palembang wilde bezetten, te onderscheppen. De vijand werd verwacht tussen de eilanden Banka en Billiton ten oosten van Sumatra. In de nacht van 14 op 15 februari passeerde het eskader de smalle Stolzestraat waarbij de torpedobootjagers naast elkaar voeren om de kruisers te beschermen. Hr. Ms. Van Ghent bezette de meest rechtse positie. Om half vijf `s morgens liep het schip vast op het Bamidjorif tussen de eilanden Banka en Billiton.
Er vielen geen doden of gewonden maar er brak brand uit in de voormachinekamer. De Nederlandse torpedobootjager Banckert schoot te hulp en nam de bemanning van haar zusterschip aan boord. Zoveel mogelijk waardevolle spullen, waaronder torpedo`s, kompassen en munitie, werden met behulp van de motorsloepen overgeladen. Voordat de Banckert de plek des onheils verliet werd het achterschip van de Van Ghent opgeblazen en schoot de Banckert vier 12cm granaten in de boeg van het vastgelopen schip. De bemanning werd veilig afgeleverd in Soerabaja.
De Allied Striking Force werd later verdreven door Japanse luchtaanvallen waardoor de Japanse invasievloot niet aangevallen kon worden laat staan gestopt. Zuid-Sumatra en de hoofdstad Palembang werden reeds een dag later door de Japanners bezet.
Op 16 februari 1942 werd Hr. Ms. Van Nes naar Billiton gestuurd waar commandant LTZ 1 C.A. Lagaay rendez-vous moest maken met het lijnschip van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM), S.S. Sloet van der Beele. Dit schip was onderweg naar Tandjong Pandan, de hoofdstad van Billiton, om de daar aanwezige Nederlanders te evacueren naar Java. Rond acht uur `s morgens op 17 februari kwamen beide schepen aan in de haven van Tandjong Pandan waar de Sloet van der Beele in twee uur tijd 400 militairen en burgers aan boord nam. Vervolgens werd de haven verlaten en koers gezet richting Java.
Nog geen half uur na vertrek werd op de Van Nes een Japans verkenningsvliegtuig waargenomen dat onmiddellijk onder vuur werd genomen met de 40mm mitrailleurs en het 7,5cm kanon. Nauwelijks was dit vliegtuig verdwenen of er werd een op grote afstand een jager of kruiser verkend. Onmiddellijk spoedde de Van Nes op de vermeende vijand af en op ongeveer 14 kilometer afstand werd het vuur geopend. De torpedobootjager gaf 16 salvo`s af met de voorste 12cm kanonnen waarvan er enkele doel troffen. Op 4.000 meter afstand werd het vuren gestaakt. Het doel bleek geen vijand te zijn maar het wrak van de Van Ghent die de dag daarvoor op het rif was vastgelopen.
Om één uur die middag werd er wederom luchtalarm gegeven omdat er twee groepen Japanse bommenwerpers van elk tien toestellen werden waargenomen. De vijandige vliegtuigen vielen eerst de traag manoeuvrerende Sloet van der Beele aan en er werden vijf bommen boven het schip afgeworpen. Door hard stuurboord aan boord te geven konden vier van de bommen ontweken worden maar de vijfde was een voltreffer. De bom kwam ongelukkig terecht in de machinekamerschacht en kwam diep in het schip tot ontploffing. Binnen vijf minuten zonk het schip van de KPM rechtstandig naar de bodem van de Javazee, vijf reddingsboten met 203 overlevenden achterlatend. Tijdens deze aanval vonden 249 personen de dood.
Nu concentreerden de Japanse bommenwerpers zich op Hr. Ms. Van Nes. Twee uur lang werd de torpedobootjager met bommen bestookt maar steeds kon de snel manoeuvrerende en van koers wisselende jager aan een treffer ontkomen. Groot was de opluchting aan boord toen de vijandelijke toestellen verdwenen maar dit was van korte duur. Aan de horizon verschenen andere Japanse bommenwerpers en deze begonnen op hun beurt het Nederlandse schip te bombarderen. Om 15:20 uur liet commandant Lagaay het volgende bericht uitgaan: “aanval duurt voort, zijn licht beschadigd”. Dit was het laatste bericht van de Van Nes want tien minuten later werd zij getroffen door een bom op het achterschip en meteen daarna volgde een tweede treffer in de midscheeps. Er volgde een enorme explosie waarop het schip in tweeën brak en zonk. Van de 143 opvarenden verloren er 68 het leven.
Na de oorlog bleek uit Japanse documenten dat de vliegtuigen afkomstig waren van het Japanse vliegdekschip Ryujo. Bovendien hielden de Japanners de kruiser Chokai en de torpedobootjagers Shirakumo en Isonami achter de hand om de Nederlandse torpedobootjager uit te schakelen als dit door de vliegtuigen niet zou lukken.
Hr. Ms. Piet Hein maakte eveneens deel uit van de Allied Striking Force onder schout-bij-nacht Karel Doorman. Op 18 februari 1942 werd een kleine Japanse invasievloot verkend door een geallieerd vliegtuig. De Japanse vloot bestond uit twee transportschepen die werden geëscorteerd door vier torpedobootjagers en was op weg naar Bali. Diezelfde dag nog werd het konvooi aangevallen door geallieerde vliegtuigen en één van de transportschepen werd hierbij beschadigd. Hierop verlegden de Japanners hun koers en gingen onder Bali door en dan noordwaarts door Straat Badoeng, tussen Bali en het kleine eiland Nusa Besar, in de avond van 19 februari waar de landing plaats vond op de zuidoost kust van Bali.
Doormans eskader was op dat moment verdeeld en kon niet op zeer korte termijn gehergroepeerd worden. Toch was de verdediging van Bali zeer belangrijk omdat zich op het eiland ten westen van Java een vliegveld bevond. Als het in handen van de Japanners zou vallen zou Soerabaja, de belangrijkste geallieerde marine haven in het Verre Oosten, binnen het vliegbereik komen van Japanse vliegtuigen. Daarom werden de geallieerde schepen in afzonderlijke groepen op de vijand afgestuurd.
De Japanners hadden juist de landing afgerond en de laatste schepen die nog aan de Balinese kust lagen waren het transportschip Sasago Maru en de torpedobootjagers Asashio en Oshio. De eerste groep die in contact kwam met de Japanners bestond uit de Nederlandse kruisers Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Java en de torpedobootjagers Hr. Ms. Piet Hein, USS John D. Ford en USS Pope. Zij hadden kort daarvoor de haven van Tjilatjap, aan Java`s zuidoost kust verlaten. De kruisers vielen als eerste aan en namen met hun 15cm kanonnen de beide Japanse torpedobootjagers onder vuur maar richtten geen schade aan. Zij gingen verder in noordelijke richting zodat de geallieerde torpedobootjagers een torpedoaanval zouden kunnen doen.
Hr. Ms. Piet Hein, onder commando van LTZ 1 J.M.L.I. Chömpff, ging hierbij voorop en werd onthaald op een regen van granaten terwijl zijzelf drie torpedo`s op het transportschip afvuurde. De Piet Hein kreeg enkele near misses te verwerken van de Asashio en vuurde twee torpedo`s af op het Japanse schip die beide misten. Het Nederlandse schip gaf enkele 12cm salvo`s af, legde een rookscherm aan en veranderde van koers. Om 23:10 uur werd Hr. Ms. Piet Hein getroffen door twee 12,7cm granaten en er brak brand uit bij het achterste mastplatform en in de achterste ketelruimte waardoor schip stil kwam te liggen. Nu werd het schip van zeer dichtbij getroffen door talloze 25mm antiluchtdoel kogels van de Asashio. De aandacht van de Japanners werd afgeleid door de Amerikaanse schepen die torpedo`s afvuurden op de Japanse jagers en op het transportschip. Op de zwaar beschadigde Piet Hein had men nu tijd om de motorsloep te strijken en een aantal zwaar gewonden van boord te halen.
Om 23:16 uur kon de Piet Hein weer enige vaart maken door een uiterste inspanning van het machinekamer personeel. Op dat moment vuurden zowel de Asashio als de Oshio een aantal torpedo`s op de zwaar beschadigde Nederlandse torpedobootjager en één van de Long Lance torpedo`s trof het ongelukkige schip aan bakboord waarna het snel zonk. Hierbij viel een groot aantal slachtoffers. Slechts 33 van de 149 opvarenden konden zich redden met behulp van de motorsloep en enkele reddingsvlotten. De twee Amerikaanse schepen werden in zuidoostelijke richting verdreven door de fel van zich afbijtende Japanse schepen.
De tweede geallieerde aanvalsgroep bestond uit de lichte Nederlandse kruiser Hr. Ms. Tromp en vier Amerikaanse torpedobootjagers en kwam vanuit Soerabaja. Zij werden geconfronteerd met vier Japanse torpedobootjagers omdat de Arashio en de Michishio van hun escorte taak van de het beschadigde transportschip Sagami Maru waren ontheven en zich naar de plaats begeven hadden waar de Slag in Straat Badoeng begonnen was. Tijdens dit gevecht werden de Tromp en de Michishio zwaar beschadigd en de Asashio en de Oshio liepen lichte schade op maar de Japanners konden niet gestopt worden.
Het garnizoen van 600 Indonesische milities op Bali bood geen weerstand tegen de Japanners en het vliegveld werd geheel intact veroverd. De Japanse overwinning van de Slag in Straat Badoeng droeg bij aan hun verdere, snelle opmars in Nederlands Oost-Indië.
Hr. Ms. Kortenaer werd op 2 februari eveneens ingedeeld bij het aanvalseskader van schout-bij-nacht Karel Doorman. De torpedobootjager ontliep op 19 februari de Slag in Straat Badoeng omdat zij bij het verlaten van de haven van Tjilatjap aan de grond liep en schade aan het roer opliep.
Op 26 februari werd aan de opperbevelhebber van de geallieerde zeestrijdkrachten, vice-admiraal Conrad Helfrich, doorgegeven dat er twee Japanse konvooien onderweg waren richting Java. In totaal waren er 97 Japanse schepen voor troepenvervoer begeleid door sterke vlooteenheden bestaande uit kruisers en torpedobootjagers. Eén van de konvooien werd bij Malakka gesignaleerd en het andere in Straat Makassar. Het Japanse invasieleger aan boord van de schepen zou te sterk zijn voor de verdediging van Java en de enige hoop lag in de vernietiging van de konvooien. Vice-admiraal Helfrich vormde hiertoe twee formaties. De Eastern Striking Force en de Western Striking Force.
Op 27 februari werd de Eastern Striking Force er op uit gestuurd om het Japanse konvooi te onderscheppen dat vanuit Straat Makassar richting Soerabaja opstoomde. Het Geallieerde eskader bestond op dat moment uit de zware kruisers HMS Exeter en de USS Houston, de lichte kruisers HMAS Perth, Hr. Ms. De Ruyter (Doormans vlaggenschip) en Hr. Ms. Java begeleid door drie Britse, vier Amerikaanse en de Nederlandse torpedobootjagers Hr. Ms. Kortenaer en Hr. Ms. Witte de With.
Het geallieerde eskader was sterk in het nadeel ten opzichte van de Japanners die over de zware kruisers Nachi en Haguro, de lichte kruisers Naka en Jintsu en 13 torpedobootjagers beschikten. De Japanners konden gebruik maken van twintig 20cm kanonnen tegenover het geallieerde aantal van twaalf omdat de achterste toren van de Houston was uitgeschakeld door een eerdere luchtaanval. Verder beschikte schout-bij-nacht Doorman over geen enkele steun vanuit de lucht terwijl de vijand ruimschoots de beschikking had over verkenningsvliegtuigen. Bovendien hadden de geallieerden geen eigen uitgewerkte seincode wat vaak tot communicatiestoornissen zou leiden. Als laatste waren de bemanningen van de Allied Striking Force de uitputting nabij door de onafgebroken acties van de afgelopen weken.
Omstreeks 16:15 uur werd het eerste contact gemaakt tussen de geallieerde oorlogsschepen en de Japanse begeleidingsschepen onder bevel van vice-admiraal Takeo Takagi. Een artillerieduel volgde waarbij de Exeter om 17:08 uur getroffen werd in de machinekamer door een 20cm granaat. Het kreupele schip keerde terug naar Soerabaja onder begeleiding van Hr. Ms. Witte de With.
In de verwarring die het treffen en wegdraaien van de Exeter met zich mee bracht vuurden de Japanners niet minder dan 68 torpedo`s af op de geallieerde schepen. De meeste konden worden ontweken maar één trof om 17:15 uur Hr. Ms. Kortenaer in de midscheeps waardoor het schip in tweeën brak en zeer snel zonk. Van de 149 opvarenden kwamen er 59 om het leven. De commandant van de Kortenaer, LTZ 1 Kroese had de overlevenden op hun reddingsvlotten georganiseerd en alle vlotten aan elkaar laten knopen. `s Avonds om kwart over tien passeerden de restanten van de Eastern Striking Force de plek waar de Nederlandse torpedobootjager ten onder was gegaan. De enige overgebleven jager van het eskader, HMS Encounter, kreeg de opdracht de overlevenden op te pikken en naar Soerabaja te brengen.
Met de resterende vier kruisers ging schout-bij-nacht Doorman weer tot de aanval over. Omstreeks twintig over elf die avond deden de zware Japanse kruisers weer een torpedoaanval op de geallieerde kruisers. Hierbij werden Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Java beide fataal getroffen. De zware Amerikaanse kruiser USS Houston en de lichte Australische kruiser HMAS Perth weken uit naar Tandjong Priok. De oostelijke helft van Java lag nu open voor het Japanse invasieleger.
Hr. Ms. Evertsen (1926) maakte samen met de Australische lichte kruiser HMAS Hobart, de oude, lichte Britse kruisers HMS Danae en HMS Dragon en de nog oudere Britse torpedobootjagers HMS Scout en HMS Tenedos deel uit van de Western Striking Force. Deze schepen waren in de nacht van 26 op 27 februari uitgevaren om de Japanse strijdkrachten aan te vallen die een 100 mijl ten noorden van Straat Soenda, tussen Java en Sumatra, waren verkend. Misschien wel gelukkig voor dit kleine eskader werd er geen contact gemaakt met de vijand. `s Morgens de 27e werd het eskader verkend door een Japans vliegtuig maar niet aangevallen door de Japanners omdat de commandant van de westelijke invasievloot, schout-bij-nacht Kurita Takeo bang was in een val te lopen.
Na de verloren Slag in de Javazee kreeg de Western Striking Force de opdracht om uit te wijken naar Ceylon. Behalve Hr. Ms. Evertsen omdat zij aangewezen werd om USS Houston en HMAS Perth te begeleiden van Tandjong Priok naar Tjilatjap door Straat Soenda. Rond zeven uur `s avonds 28 februari vertrokken de geallieerde kruisers uit de haven van Batavia, maar de Evertsen was nog niet zover. Pas een uur later kon zij vertrekken en zag vier uur later de vuurverschijnselen van een nachtelijk artillerie duel. De Houston en de Perth waren uitgelopen bij de landing van het westelijke Japanse invasieleger en waren de strijd aangegaan met de Japanse begeleiders van de invasiemacht. Beide schepen gingen hierbij verloren maar ook de Japanners leden schade. Twee transportschepen en een mijnenveger zonken door toedoen van de geallieerde kruisers en een Japanse kruiser en drie torpedobootjagers liepen schade op.
De Evertsen wilde dit gevecht ontwijken en commandant LTZ 1 W.M. de Vries besloot dekking te zoeken onder de kust van Sumatra en zo via Straat Soenda de Indische oceaan te bereiken. Dit leek goed te gaan tot het Nederlandse schip werd gezien door de Japanse jagers Murakumo en Shirakumo die de zuidflank van de Japanse invasie moesten dekken bij de Bantam Baai, Zuid-Sumatra. De Japanners openden meteen het vuur maar de Evertsen kon door een koersverandering ontkomen. Na ongeveer tien minuten werd weer een zuidelijke koers gekozen.
De commandant wilde nu proberen om langs de oostkant van het eilandje Krakatau de oceaan te bereiken maar weer werd het Nederlandse schip verkend door dezelfde Japanse jagers die meteen weer het vuur openden. Dit maal werden echter meteen treffers geplaatst waardoor een brand ontstond die niet bedwongen kon worden. Onder dekking van een nevelscherm wist de Evertsen aan zijn belagers te ontkomen maar het schip was niet meer te redden. Commandant de Vries zette het daarom aan de grond op het eilandje Seboekoe Besar aan de zuidkust van Sumatra.
Het schip werd verlaten en enkele uren later bereikte de brand de achterste munitiebergplaats en deze vloog in de lucht waarbij het achterschip werd weggeslagen. Op 1 maart overleden twee zwaar gewonde schepelingen en de overige bemanningsleden werden op 9 maart krijgsgevangen gemaakt.
Hr. Ms. Witte de With was vlak in de buurt van de Kortenaer toen deze de fatale torpedotreffer kreeg. Commandant LTZ 1 Schotel had grote moeite om zelf enkele torpedo`s te ontwijken zodat aan het oppikken van drenkelingen van het zusterschip niet gedacht kon worden. Commandant Schotel hield in verband met de vele bellenbanen van torpedo`s rekening met de aanwezigheid van vijandelijke onderzeeboten zodat hij besloot enkele dieptebommen af te werpen.
Op dat moment waren de beide Britse jagers HMS Encounter en HMS Jupiter in gevecht gewikkeld met een Japanse torpedobootjager. De Witte de With nam de vijandelijke jager onder vuur met haar 12cm batterij en er werd meteen een treffer waargenomen. De Japanse jager verlegde haar vuur naar het Nederlandse schip dat lichte schade opliep door enkele near misses terwijl de antenne werd stukgeschoten. Daarna draaiden de beide vijandelijke jagers van elkaar af en gingen op tegenkoers. De beide Britse torpedojagers waren onder dekking van een nevelscherm afgedraaid.
De Slag in de Javazee was voorbij voor Hr. Ms. Witte de With toen commandant Schotel de opdracht kreeg de kreupele Britse kruiser HMS Exeter naar Soerabaja te begeleiden. Terwijl de opvarenden van de torpedobootjager zagen dat de overgebleven kruisers en jagers zich achter de De Ruyter aansloten was het voor de Nederlandse torpedobootjager zaak de zware Britse kruiser op te sporen. Deze was inmiddels overgegaan op een zuidelijke koers richting Soerabaja en met enige moeite kreeg het Nederlandse schip radiocontact met haar zwaar beschadigde bondgenoot. Ongeveer 400 meter voor de kruiser uit stomend, gaf zij de koers aan en `s avonds om ongeveer negen uur op 27 februari liepen de schepen de haven van Soerabaja binnen.
Op 1 maart werd Hr. Ms. Witte de With het slachtoffer van een Japanse luchtaanval op het Marine Etablissement in Soerabaja. Een bom sloeg door de bak en ontplofte in het matrozenverblijf. Verder werd door een near miss een groot gat in de scheepswand geslagen onder de waterlijn. Bovendien was één van de schroefassen beschadigd door een vroegtijdige ontploffing van een eigen dieptebom. Waarschijnlijk was dit gebeurd tijdens de Slag in de Javazee gedurende de Japanse torpedoaanval. Om deze redenen werd het schip vernield door een vernielingsploeg van het Marine Etablissement.
Hr. Ms. Banckert was als eenheid opgenomen in de Allied Striking Force. Na de opdeling in een Eastern Striking Force en een Western Striking Force werd Hr. Ms. Banckert ingedeeld bij het oostelijke aanvalseskader.
Op 24 februari werd de torpedobootjager, afgemeerd in de Perak haven te Soerabaja, bij een Japanse luchtaanval zwaar beschadigd door een groot aantal near misses en werd opgenomen in het 3500 tons drijvende dok op het Marine Etablissement. Nog in het dok liggend werd tijdens de luchtaanval van 28 februari door een near miss verdere schade opgelopen aan het achterschip.
Op 2 maart werd besloten het Marine Etablissement te vernielen samen met alle schepen die niet meer konden ontkomen naar Australië of Ceylon. Met het kanon van de onderzeeboot Hr. Ms. K XVIII werd het drijvende dok waarin de Banckert opgenomen was tot zinken gebracht. De torpedojager viel om en werd vervolgens door haar eigen bemanning vernield.
Na de capitulatie van Nederlands Oost-Indië op 8 maart 1942 kwamen de vernielde havenfaciliteiten en schepen in Soerabaja in Japanse handen. Het wrak van de Banckert werd op 20 maart 1944 gelicht en gerepareerd onder reparatienummer 103 op de faciliteiten van de Cavite Naval Base bij Manilla op de door de Japanners bezette Filipijnen. Op 20 april 1944 werd het schip geclassificeerd als patrouilleboot PB-106. De reparaties werden echter nooit volledig afgemaakt doordat de tijd en de materialen ontbraken. Op 23 oktober 1945 gaven de Japanners in Soerabaja zich over en kwam het schip weer in Nederlandse handen. Het was echter niet meer te herstellen en in september 1949 werd de Banckert door Nederlandse oorlogsschepen als doelschip in Straat Madoera tot zinken gebracht.
Het noodlottige verloop van de strijd tegen Duitsland in mei 1940 en Japan in februari 1942 betekende het einde voor de Admiralenklasse torpedobootjagers. Het was dan ook een ongelijke strijd geweest tegen oppermachtige vijanden. Aan de commandanten en bemanningen van de torpedobootjagers en alle andere Nederlandse oorlogsschepen heeft het niet gelegen. Zij beschikten over meer dan genoeg vakmanschap en moed en hebben meer gedaan dan men van hun kon verwachten. Zij waren alleen met te weinig en beschikten niet over voldoende middelen waarbij vooral het ontbreken van luchtsteun fatale gevolgen heeft gehad.
Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een aanvang gemaakt om de torpedobootjagers van de Admiralenklasse te vervangen. De Koninklijke Marine kon haar oorlogstaken niet voortzetten zonder dergelijke schepen. Omdat niet op zo`n korte tijd gebouwd kon worden werd hulp gezocht bij de Britse Admiraliteit en er werd overeengekomen dat Nederland een aantal Britse torpedobootjagers zou kopen.
Dit werden de volgende eenheden:
Schip | Britse naam | Op stapel gezet | Te water gelaten | In Nederlandse dienst |
Hr. Ms. Van Galen (2) | HMS Noble | 10 juli 1937 | 17 april 1941 | 11 februari 1942 |
Hr. Ms. Tjerk Hiddes | HMS Non Pareil | 22 mei 1940 | 25 juni 1941 | 27 mei 1942 |
Hr. Ms. Banckert (2) | HMS Quilliam | 19 augustus 1940 | 29 november 1941 | 21 november 1945 |
Hr. Ms. Kortenaer (2) | HMS Scorpion | 19 juni 1941 | 26 augustus 1942 | 1 oktober 1945 |
Hr. Ms. Piet Hein (2) | HMS Serapis | 14 augustus 1941 | 25 maart 1943 | 5 oktober 1945 |
Hr. Ms. Evertsen (2) | HMS Scourge | 26 juni 1941 | 8 december 1942 | 1 februari 1946 |
Hr. Ms. Marnix | HMS Garland | 22 augustus 1934 | 24 oktober 1935 | 16 januari 1950 |