Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer von Neurath, in de aanklacht wordt melding gemaakt van een conferentie op 28 mei 1938 waar Hitler. Von Ribbentrop, Göring en de opperbevelhebbers van de strijdkrachten aanwezig waren. In de verklaring van de heer Wiedemann wordt beweerd dat u ook daarbij aanwezig was.
VON NEURATH: Ik kan me een dergelijke conferentie helemaal niet herinneren, noch de verklaring van Hitler die door Wiedemann werd genoemd. Bovendien wisten Keitel, Von Ribbentrop, Göring en Raeder ook niets van deze bijeenkomst. Wellicht is hier sprake van een vergissing of hij wordt verward met de bijeenkomst van 22 of 28 april 1938 die door Schmundt wordt genoemd, maar ik was bij die conferentie niet aanwezig; ik was niet eens in Berlijn.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Na uw aftreden had u zich volledig uit het openbare leven teruggetrokken. Tijdens de Sudeten crisis in de herfst van 1938, had u daar actief deel aan en bepleitte u een vreedzaam beleid?
VON NEURATH: Ja, na mijn ontslag in februari 1938 woonde ik op mijn landgoed. Rond 26 september kreeg ik telefoon van een van mijn vroegere collega’s op het ministerie die mij vertelde dat Hitler de strijdkrachten opdracht had gegeven op 28 september klaar te zijn voor vertrek. Blijkbaar wilde hij de Sudetenkwestie met geweld oplossen. Mij werd gevraagd onmiddellijk naar Berlijn te komen en te proberen Hitler van zijn voornemen af te brengen.
Gedurende de nacht ging ik naar Berlijn. Na aankomst vroeg ik op Buitenlandse Zaken naar de situatie en meldde aan Hitler dat ik aanwezig was. Ik werd weggestuurd. Niettemin ging ik op 28 september naar de Reichskanzlei en daar trof ik Hitler en zijn hele entourage, klaar voor vertrek. Ik vroeg naar Hitler en hoorde dat hij in zijn kamer was maar niemand wilde ontvangen. Niettemin ging ik naar de deur en liep Hitler’s kamer in. Toen hij mij zag vroeg hij op barse toon: “Wat doet u hier?” Ik antwoordde dat ik hem wilde wijzen op de gevolgen van zijn voorgenomen stap. Ik legde hem uit dat hij een Europese oorlog zou ontketenen en waarschijnlijk een wereldoorlog wanneer hij Tsjechoslowakije zou binnenvallen terwijl de onderhandelingen over de Sudetenkwestie nog aan de gang waren; dat Tsjechoslowakije ongetwijfeld tegenstand zou bieden en dat het geen gemakkelijke strijd zou worden; in elk geval zouden Engeland, Frankrijk en Polen erbij betrokken raken. Ik zei hem dat het een misdaad zou zijn die hij nooit kon verantwoorden, het verspillen van zoveel bloed voordat alle mogelijkheden voor een vreedzame oplossing zouden zijn uitgeput. Ik wist dat Mr. Chamberlain bereid was tot overeenstemming te komen en dat hij ook bereid was de Tsjechen over te halen het Sudetenland af te staan als daardoor een oorlog kon worden voorkomen.
De PRESIDENT: Hoe wist u dat Mr. Chamberlain bereid was te komen?
VON NEURATH: Omdat ik de Britse Ambassadeur op straat had ontmoet.
De PRESIDENT: Gaat u verder.
VON NEURATH: Hitler weigerde een dergelijke conferentie te overwegen. Tijdens ons gesprek was Göring echter verschenen en hij steunde mij in mijn pogingen Hitler over te halen een conferentie te houden. Uiteindelijk stemde Hitler toe op voorwaarde dat ik Chamberlain, Daladier en Mussolini de volgende dag naar Berlijn kon halen. Omdat dat voor Mussolini onmogelijk was stelde ik München voor als plaats van onderhandeling. Ik nam onmiddellijk contact op met de Britse en Franse Ambassadeurs die beiden op weg waren om Hitler te ontmoeten. Hitler zelf telefoneerde rechtstreeks met Mussolini en tegen 6 uur waren alle beloften en toezeggingen binnen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou het Tribunaal willen verzoeken document nummer 20 in mijn documentenboek 1, pagina 72b voor kennisgeving aan te nemen; een uittreksel uit het boek van Ambassadeur Henderson, Failure of a Mission.
(tot de beklaagde): Nam u persoonlijk deel aan de conferentie van München die toen volgde?
VON NEURATH: Ja. Gezien Hitler’s geïrriteerde toestand was ik bezorgd over het verloop van de conferentie en ik zei hem dat ik het nuttig vond dat ik ook naar München ging omdat ik de buitenlandse vertegewoordigers persoonlijk kende en om die reden als bemiddelaar kon optreden. Toen hij toestemde nodigde Göring mij uit mee te gaan in zijn speciale trein. Later, in de loop van de lange zitting sprak ik regelmatig met de drie personen en met Hitler en probeerde te bemiddelen in de moeilijkheden die ontstonden.
Aan het einde van het overleg vroeg Mr. Chamberlain mij de volgende dag een gesprek met de Führer alleen te regelen, zonder Von Ribbentrop omdat hij een nieuw voorstel wilde doen. De Führer wilde dat eerst niet maar uiteindelijk kon ik hem overhalen. Tijdens dit gesprek werd een overeenkomst tot overleg bereikt tussen Engeland en Duitsland waarbij Frankrijk zich later aansloot. Chamberlain, die in hetzelfde hotel logeerde als ik, toonde mij na het gesprek die overeenkomst met grote vreugde en ook ik was verheugd die te zien. Ik hoopte dat Anglo-Duitse betrekkingen, die na de bijeenkomsten van Bad Godesberg en Berchtesgaden waren verslechterd, door deze overeenkomst weer normaal konden worden en dat de deur naar volgende conferenties zou worden geopend. Omdat Chamberlain mij had uitgenodigd in de zomer van 1937 naar Engeland te komen, zei ik hem onmiddellijk dat ik niet geloofde dat Hitler, die mij had verboden in de zomer van 1937 naar Engeland te gaan, nu zijn toestemming zou geven, te meer omdat ik geen Minister van Buitenlandse Zaken meer was.
In januari 1938 herhaalde de Britse Ambassadeur de uitnodiging maar ik moest hem zeggen dat ik niet de gelegenheid had gehad om Hitler’s toestemming te krijgen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik willen indienen document 21 in mijn documentenboek. Het is een brief van de Franse Ambassadeur destijds, François-Poncet, gedateerd 18 oktober 1938, een paar weken na de Conferentie van München. Ik zou er slechts twee zinnen uit willen citeren:
“Maar van ons beiden ben ik het die u de meeste dank verschuldigd is. Ik heb van u altijd, zelfs op de meest pijnlijke momenten, de meest vriendelijke, de meest voorkomende en de meest vertrouwelijke ontvangst genoten. U hebt een moeilijke taak voor mij gemakkelijk gemaakt. Ik zal nooit vergeten wat ik u schuldig ben.”
Meneer de President, op dit punt zou ik een brief van Ambassadeur Poncet willen indienen die ik een paar dagen geleden heb ontvangen en die ik genoemd heb bij het verzoek aan het begin van mijn zaak. Ik vroeg of de Franse Ambassadeur als getuige kon worden opgeroepen en als antwoord hierop werd op 7 juni een brief van de Ambassadeur gestuurd aan de Franse aanklager waarvan ik vorige week via het bureau van de algemeen secretaris een afschrift heb ontvangen – ik meen donderdag of vrijdag.
Ondanks het feit dat deze brief niet de vorm heeft van een beëdigde verklaring, maar een persoonlijke brief aan de aanklager is, zou ik willen verzoeken hem te aanvaarden als ware het een beëdigde verklaring. Het origineel van deze brief is in het bezit van de Franse aanklager en hij heeft beloofd het origineel op verzoek van het Tribunaal in te dienen. Ik neem de vrijheid om het gewaarmerkte afschrift in te dienen.
De PRESIDENT: Het originele document moet nu bij het Tribunaal worden ingediend, of anders zo spoedig mogelijk.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Eergisteren heb ik met een lid van de Franse aanklagers gesproken die mij zei dat ze hem op het moment niet hier hebben. Ik weet niet waar hij is. Daarom vraag ik om hem in te dienen, anders zou ik hem al hebben ingediend.
De PRESIDENT: Prima, maar hij moet zo snel mogelijk worden ingediend.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja.
De PRESIDENT: U wenst hem als bewijsmateriaakl te presenteren?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja.
De PRESIDENT: Welk nummer is het?
Dr. VON LUDINGHAUSEN: 162.
De PRESIDENT: Er is geen bezwaar tegen, neem ik aan?
SIR DAVID: Geen bezwaar, Edelachtbare.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Deze brief luidt, als ik tenminste een korte passage mag citeren:
“Hij”- dat is de heer von Neurath – “maakte de incidenten nooit erger; integendeel, hij zocht altijd een persoonlijke en vreedzame oplossing. Hij stelde alles in het werk om de taak van de buitenlandse diplomaten in de Duitse hoofdstad te verlichten. Zij waren hem dankbaar, net als ik. Ik twijfel er niet aan of hij wees Hitler voortdurend op de gevaren waaraan hij Duitsland bloot stelde door de excessen van zijn regime en dat hij hem de stem van de voorzichtigheid en behoudendheid liet horen.”
Nu kom ik aan een ander onderwerp en ik zou het volgende willen presenteren.
(tot de beklaagde): De documenten die door de Aanklager zijn ingediend tonen aan dat gedurende uw zittingsperiode als Reichsaussenminister een vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken deel nam aan zittingen van de Reichsverteidigungsrat en dat u op grond van het Reichsverteidigungsgesetz van 1938 als President van de Geheime Kabinetsraad lid was van deze Reichsverteidigungsrat.
Wilt u hier iets over zeggen?
VON NEURATH: Noch als Reichsaussenminister, noch als President van de Geheime Kabinetsraad had ik iets te maken met zaken van de Reichsverteidigungsrat. Ik heb nooit deelgenomen aan enige ziitting of overleg. Zoals hier al is gezegd hadden alle ministeries vanaf 1933 zogenaamde Reichsverteidigungsexperte die zich bezig moesten houden met interdepartementale kwesties die voortkwamen uit een mogelijke mobilisatie in geval van een verdedigingsoorlog. Zoals Dr. Schacht al heeft verklaard was de Reichsverteidigungsrat niets anders dan de legalisering van een commissie die al voor 1933 bestond.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Zag u in het bestaan van een dergelijke commissie of raad voor de verdediging van het Reich tekenen van voorbereiding op een aanvalsoorlog?
VON NEURATH: Nee, in geen geval. De omschrijving geeft al aan dat het te maken had met voorbereidingen voor de verdediging van het Reich tegen een aanval en geen voorbereiding op een aanval. Bovendien weet ik dat in Frankrijk zowel als in Engeland dergelijke regelingen al lang bestonden.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik zou willen indienen document 78 op pagina 213 van mijn documentenboek 3. Dat is een uittreksel uit een verklaring op 6 juni 1934 afgelegd door de Franse Minister van Oorlog, Pétain voor de Legercommissie van de Franse Assemblée Nationale waarin de benodigdheden worden genoemd voor een defensieraad of commissie.
De PRESIDENT: Een ogenblik graag. Het Tribunaal denkt niet dat bewijzen dat andere landen andere organisaties hadden van belang zijn voor deze zaak.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: De Aanklager beweert dat Hitler u meer onderscheidingen verleende dan sommige Nazi leiders zelf en concludeert daaruit dat u bijzonder dicht bij Hitler stond. Wilt u hier alstublieft iets over zeggen?
VON NEURATH: Dat is een vrij opmerkelijke veronderstelling. Het was duidelijk dat Hitler mij als oudste minister die de staat langer dan 40 jaar had gediend, niet kon overslaan bij het toekennen van onderscheidingen en eretitels maar die bleven beperkt tot wat gebruikelijk is voor zittende hoge staatsfunctionarissen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou de aparte onderscheidingen willen noemen waarom een beschuldiging tegen u is geüit. U droeg de Orden des Deutschen Adlers en het Kriegsverdienstkreuz 1.
VON NEURATH: Ja, de Orden des Deutschen Adlers werd in 1937 ingesteld en zou alleen aan buitenlanders worden toegekend. Die zou in het buitenland echter niet veel waarde hebben gehad maar zou meer gezien worden als een speciale onderscheiding, zoals een koloniale onderscheiding, als geen enkele Duitser hem had. Om die reden kende Hitler mij in mijn hoedanigheid van Reichsaussenminister direct bij het instellen van de Orde het Grootkruis van de Orde toe en verhoogde daarmee de waarde van de onderscheiding ....
De PRESIDENT: Dr. von Lüdinghausen, is het niet voldoende wanneer beklaagde heeft gezegd dat het gebruikelijk was dat deze titels werden verleend? Wij hoeven de bijzondere waarde van iedere orde niet te onderzoeken, niet waar? Het lijkt me nogal ver gezocht.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik noemde het alleen maar omdat de Aanklager het ook specifiek ter sprake heeft gebracht.
(tot de beklaagde): De Aanklager uit verder de beschuldiging dat u op 30 januari 1937, tijdens die wel bekende kabinetszitting het Goldenes Parteiabzeichen van Hitler ontving en zodoende lid werd van de Nazi partij. Hoe staat het daarmee?
VON NEURATH: Voor wat betreft de manier waarop die werd toegekend, daarover hebben de heren Schacht en Raeder hier al verklaringen afgelegd. Ik was lid van geen enkele partij. Tussen 1933 en 1937 werd mij herhaaldelijk verzocht lid te worden van de Partij maar ik weigerde. Mijn houding ten opzichte van de Partij was algemeen bekend. Om die reden werd ik regelmatig door de Partij aangevallen. Ik vind dat de reden waarom deze onderscheiding op 30 januari 1937 werd toegekend aan diverse leden van het Kabinet en ook aan generaals die helemaal geen lid van de Partij konden worden, hier al uitvoerig is beschreven en dat ik er niet nog eens op hoef in te gaan.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Toen, verrassend genoeg kreeg u van Hitler de honoraire rang van
SS-Obergruppenführer.
VON NEURATH: Ja, dat was een complete verrassing voor me. In september 1937 had Mussolini zijn bezoek aan Berlijn aangekondigd. Een paar dagen voor dat bezoek was ik niet in Berlijn. Toen ik ‘s ochtends terugkwam trof ik mijn kleermaker bij de deur van mijn huis met het uniform van een SS-Gruppenführer. Ik vroeg hem wat dat betekende. Hij zei me dat de Reichskanzlei hem opdraccht had gegeven onmiddellijk een uniform voor mij te maken. Ik ging toen naar Hitler en vroeg hem waarom hij dat had gedaan. Hij zei dat hij wilde dat alle mensen die bij de ontvangst van Mussolini aanwezig zouden zijn in uniform zouden zijn. Ik vertelde hem dat mij dat niet erg zinde en moest hem uitleggen dat ik in geen geval ondergeschikt wilde zijn aan Himmler en met de SS niets te maken wilde hebben. Hitler verzekerde mij plechtig dat dat niet van mij zou worden gevraagd en dat ik geen enkele verplichting had jegens de SS; en dat gebeurde ook niet. Bovendien had ik niet de bevoegdheid orders te geven en mijn latere promotie tot
SS-Obergruppenführer gebeurde blijkbaar in het kader van algemene promoties zonder speciale nadruk.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Droeg u dat uniform ooit?
VON NEURATH: Voor zover ik mij herinner slechts twee keer; tijdens de ontvangst van Mussolini en ook in 1938 toen ik naar Ankara werd gestuurd voor de begrafenis van Kemal Pasha. Bij officiële gelegenheden droeg ik altijd het uniform van de ambtenaar, dat intussen was ontworpen, zonder enige insignes.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Op uw 70ste verjaardag, 2 februari 1943, ontving u van diverse kanten felicitaties en andere uitdrukkingen van waardering voor uw persoon en uw activiteiten. U werd onder andere gefeliciteerd door Hitler en u ontving bovendien een cheque van 250.000 mark. Wilt u ons alstublieft vertellen wat de betekenis van deze donatie was, als men dat zo mag noemen?
VON NEURATH: De Amerikaanse aanklager heeft deze gift onlangs genoemd. Hij vergat alleen eraan toe te voegen dat ik hem weigerde. De gebeurtenissen waren als volgt:
Op de dag van mijn 70ste verjaardag kwam ‘s ochtends een koerier van Hitler bij mij en bracht mij een felicitatiebrief en een olieverfschilderij van een Italiaans landschap van een jonge Duitse schilder. De brief bevatte een cheque van 250.000 mark. Ik was pijnlijk verrast en zei direct tegen de koerier dat ik deze zogenaamde donatie als een belediging zag, dat ik geen lakei was die je met een fooi kon afschepen en dat hij de cheque mee terug moest nemen. Hij zei dat hij niet gemachtigd was dat te doen. De volgende morgen ging ik naar de Rijksminister van Financiën om hem de cheque te overhandigen voor de Rijksschatkist. Hij zei dat hij vanwege formele redenen – ik meen omdat de cheque ten laste kwam van een speciale rekening van Hitler – die niet kon accepteren. Op zijn advies droeg ik de cheque over aan de Reichskreditanstalt ten gunste van een speciale rekening en lichtte de bevoegde financiële autoriteit schriftelijk in. Ik heb nooit een pfennig van dat bedrag aangeraakt. Het schilderij, waarvan de waarde niet bijzonder groot was, weigerde ik niet omdat het volledig binnen het kader van een normaal verjaardagsgeschenk paste en terugsturen zou als een opzettelijke belediging worden gezien.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik verzoek in dit verband toestemming twee brieven van de Reichskreditanstalt in te dienen die ik op mijn verzoek zaterdag heb ontvangen. Die bevatten de bevestiging dat dit volledige bedrag van 250.000 mark plus gekweekte rente nog steeds op een speciale rekening bij de Reichskreditanstalt staat. Dit is het bewijs dat de heer von Neurath feitelijk nooit een pfennig van die zogenaamde donatie heeft opgenomen of die op enig andere wijze gebruikt heeft.
De PRESIDENT: Wilt u ons de nummers daarvan geven?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: 160 en 161, Meneer de President; in de haast heb ik alleen de Engelse vertaling door mijn kantoor kunnen laten maken. De Franse en Russische vertaling zal een dezer dagen aan de Franse en Russische aanklager worden gegeven. Zoals ik heb gezegd, ik heb ze pas op zaterdagmiddag ontvangen.
(tot de beklaagde): Een andere beschuldiging wordt tegen u geüit dat u in conservatieve kringen in Duitsland werkte als een soort lid van een Vijfde Colonne om hen over te halen zich met het Nationaalsocialistische regime te verzoenen en die te aanvaarden omdat het feit dat u in de regering bleef door hen als voorbeeld kon worden gezien. Wat hebt u daarop te zeggen?
VON NEURATH: Deze bewering is onzin want het was in heel Duitsland en in het buitenland bekend dat ik geen Nationaalsocialist was, maar eerder dat ik Nationaalsocialistische excessen tegen de Kerk en tegen de Joden bestreed en dat ik bovendien ieder beleid dat een bedreiging voor de vrede vormde, dwarsboomde. Dat werd duidelijk aangetoond door mijn ontslag in februari 1938; dat de algemene opwinding hierover niet in de Duitse pers tot uitdrukking kwam was te wijten aan het feit dat daarvoor geen Duitse pers beschikbaar was. Het is daarom volkomen absurd dat deze conservatieve kringen konden hebben gedacht dat ik in mijn hart een Nazi was, zoals de Aanklacht luidt. Andere landen wisten dit net zo goed en zagen in mij een hindernis voor het beleid van de Nazis. Dat ik niet werd gezien als een slaafse volgeling van de Nazi theoriën, zoals in de Aanklachtt vermeld, is het best bekend bij de buitenlandse diplomaten in Berlijn omdat zij mijn voortdurende strijd tegen de Partij van dichtbij konden meemaken.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen indienen een uittreksel uit het tijdschrift Das Archiv van 1937 en een uittreksel uit een artikel in de Pester Lloyd waarin de toespraak staat die de deken van het Berlijnse Corps Diplomatique namens het hele Corps hield tot de heer von Neurath op zijn 65ste verjaardag op 2 februari 1938. Beide documenten bevinden zich in mijn documentenboek 4, nummer 127 en in documentenboek 1, nummer 18.
Daarmee heb ik het gedeelte betreffende de buitenlandse politiek afgerond en de persoonlijke punten in de Aanklacht tegen de heer von Neurath. Ik kom nu toe aan het tweede aspect van de Aanklacht, uw activiteiten als Reichsprotektor van Bohemen en Moravië.
(tot de beklaagde): Na het oplossen van de Sudeten crisis hebt u zich geheel uit het politieke leven teruggetrokken, niet waar?
VON NEURATH: Ja, ik was maar zelden in Berlijn. Voor het merendeel was ik op mijn landgoed in Würtemberg of in de bergen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In september 1939, was u toen in Berlijn en had u enige kennis van Hitler’s plannen voor een inval in Tsjechoslowakije?
VON NEURATH: U bedoelt aan het einde van de winter van 1939?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Aan het einde van de winter, ja.
VON NEURATH: Nee, ik hield me afzijdig. De geschillen tussen Duitsland en Tsjechoslowakije ....
De PRESIDENT: September 1939?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Dat was mijn fout. Ik bedoelde aan het einde van de winter.
De PRESIDENT: Van 1938, bedoelt u?
Dr. VON LUDINGHAUSEN: 1939.
VON NEURATH: 1938-1939.
De geschillen tussen ons en Tsjechoslowakije over de behandeling van de Sudeten-Duitsers door de Tsjechen waren opgelost door de afscheiding van het Sudetenland. Het pad naar vriendschappelijke samenwerking was geëffend. Een van de brandpunten voor de bedreiging van de vrede in Europa was weggenomen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Toen kwam in de nacht van 14 op 15 maart 1939 in Berlijn dat beroemde meningsverschil tussen Hitler en de President van de Tsjechoslowaakse republiek, Hacha. Deze conferentie is hier al besproken. Ik denk niet dat ik er tot in bijzonderheden op in hoef te gaan. In elk geval weet u ervan.
Ik zou u willen vragen, wist u van deze gebeurtenissen zoals die beschreven zijn, in het bijzonder zoals vermeld in document 2798-PS?
VON NEURATH: Nee, daar wist ik niets van. Ik hoorde daar pas veel later over, ik hoorde hier pas over de notities van de heer Hewel maar nadat ik over deze gebeurtenissen hoorde, was ik er fel op tegen en ik zou de functie van Reichsprotektor onder geen enkele voorwaarde op mij hebben genomen als ik destijds van die gebeurtenissen had geweten. Ik was volkomen verrast door de gebeurtenissen van maart 1939. Zoals ik al zei, ik kreeg niet langer informatie over buitenlandse politiek. Ik was afhankelijk van de radio en de kranten. Ik vond dat na de Overeenkomst van München de voorbereidingen voor een aanval op Tsjechoslowakije waren verdwenen.
Ik hoorde van Hacha’s bezoek aan Berlijn, net als iedere andere Duitser, de volgende dag via de radio en de kranten. De officiële verklaring over de overname van de bescherming van het restant van Tsjechoslowakije leek me niet onwaarschijnlijk nadat Slowakije onafhankelijk was geworden en nadat ik hoorde dat de Tsjechische Minister van Buitenlandse Zaken, Chvalkovski in de loop van de winter van 1938-1939 in Berlijn had gezegd dat het vroegere beleid van Tsjechoslowakije geheel gewijzigd moest worden en dat er naar nauwere betrekkingen met Duitsland werd gestreefd. Ik maakte me er echter zorgen over hoe de ondertekenaars van München op deze ontwikkeling, die in strijd was met de overeenkomst die in München was gesloten, zouden reageren. Mijn eerste vraag aan Hitler, toen ik op zijn verzoek naar Wenen ging, was of Engeland en Frankrijk van tevoren waren ingelicht en hun toestemming hadden gegeven. Toen hij zei dat dat volkomen onnodig was en dat de Tsjechische regering zelf ons had gevraagd de bescherming over te nemen, was ik mij er direct van bewust hoe gevaarlijk de situatie was en dat zei ik tegen Hitler.
Destijds geloofde ik echter nog steeds dat het in feite een vrije beslissing van de Tsjechische regering was geweest. Hitler’s verzoek, de functie van Reichsprotektor te aanvaarden was een complete verrassing voor mij, te meer omdat ik er achter was gekomen dat hij mij mijn spontane tussenkomst in september 1938, die tot de conferentie van München had geleid ernstig had verweten. Ik had mijn bedenkingen om die functie te aanvaarden, die ik ook tegenover Hitler uitte. Ik realiseerde me dat een invasie in Tsjechoslowakije de ondertekenaars van de Overeenkomst van München in ieder geval sterk zou verontrusten, zelfs wanneer Hacha uit eigen beweging om bescherming had gevraagd en het was me ook duidelijk dat iedere verslechtering van de situatie door een slechte behandeling van de Tsjechen een onmiddellijke oorlogsdreiging zou veroorzaken. Het geduld van Frankrijk en Engeland zou zeker uitgeput raken. Ik zei dit ook tegen Hitler. Hitler’s antwoord was dat dat juist de reden was waarom hij mij vroeg de functie op mij te nemen – om aan te tonen dat hij geen beleid wenste te voeren dat vijandig was tegenover Tsjechoslowakije. In het buitenland stond ik algemeen bekend als een vreedzaam en behoudend man en hij zou mij de meest uitgebreide bevoegdheden geven om tegen alle excessen op te treden, in het bijzonder die van het Sudeten-Duitse element. Omdat ik nog steeds aarzelde en zei dat ik de toestand in Tsjechoslowakije niet kende en geen bestuurder was, zei Hitler mij dat ik het moest proberen, dat ik op ieder moment kon worden afgelost. Hij gaf me twee ervaren heren mee die de toestand kenden. Ik was me destijds niet bewust van het feit dat de politie en de SS, zoals toen al gebruikelijk, niet ondergeschikt waren aan enige hogere autoriteit en het mij dus onmogelijk zou maken het regime van geweld door Himmler en zijn kliek te voorkomen.
Maar ik ontkom er niet aan erop te wijzen dat de grote verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikelingen bij de andere mogendheden lag, in het bijzonder de ondertekenaars van München. In plaats van een papieren protest had ik verwacht dat zij tenminste hun ambassadeurs zouden terug roepen. Dan zou voor het moment de spanning misschien zijn toegenomen maar het Duitse volk zou zich hebben gerealiseerd hoe gevaarlijk de situatie was, Hitler zou het nemen van verdere agressieve stappen hebben nagelaten en de oorlog kon zijn voorkomen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: De beschuldiging wordt geüit dat u deze functie aanvaardde zodat door misbruik van uw humane en diplomatieke reputatie aan de wereld de indruk kon worden gegeven dat de Tsjechen behoorlijk behandeld zouden worden terwijl het tegendeel het geval was. Wilt u hier kort iets over zeggen?
VON NEURATH: Dat is volkomen onjuist. Hitler zei dat ik moest proberen de Tsjechen aan de nieuwe omstandigheden te laten wennen en de Duitse bevolking, die vervuld was van haat vanwege de jaren van strijd voor hun nationaliteit en maatregelen ter onderdrukking te vrijwaren van excessen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Welke garanties gaf Hitler u met betrekking tot uw functie?
VON NEURATH: Hij verzekerde mij dat hij mij altijd op alle mogelijke manieren zou steunen bij mijn werk van het correct oplossen van nationale conflicten en de Tsjechen tevreden te stellen met een verzoenend en behoudend beleid. In het bijzonder zou hij mijn bestuur vrijwaren van alle aanvallen door politieke radicalen, vooral door de SS, de politie en de Sudeten-Duitsers; ik had in het bijzonder op dat gevaar gewezen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Was u er destijds van overtuigd dat Hitler bij het geven van die garanties voor een humane behandeling van de Tsjechen eerlijk en oprecht was?
VON NEURATH: Ja, die indruk had ik zeker.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: U geloofde dus dat hij zich zou houden aan de garanties die hij u gaf?
VON NEURATH: Ja.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wist u destijds van plannen of voornemens met betrekking tot een gedwongen germanisering van de Tsjechen?
VON NEURATH: Nee, dat was mij volkomen onbekend. Ik zou dat zo’n onzin hebben gevonden dat ik niet zou hebben geloofd dat iemand dergelijke ideeën ook maar kon hebben.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Gelooft u nog steeds dat Hitler’s garanties en bedoelingen destijds eerlijk bedoeld waren en dat ze slechts door verdere ontwikkelingen bedrieglijk werden?
VON NEURATH: Ja, die waren destijds zeker oprecht gemeend.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen verwijzen naar een document in mijn documentenboek 5, onder nummer 142, dat bevat een uittreksel uit Henderson’s Failure of a Mission. Ik zou het Tribunaal willen verzoeken dit voor kennisgeving aan te nemen.
(tot de beklaagde): In verband met die periode beschuldigt de Aanklager u van het sluiten van de Duits-Slowaakse Overeenkomst van maart 1939 betreffende de onafhankelijkheid van Slowakije. Had u iets te maken met het opstellen van dit verdrag of met het uitroepen van de onafhankelijkheid van Slowakije?
VON NEURATH: Nee. Ik hoorde pas over de verklaring van onafhankelijkheid van Slowakije en al deze gebeurtenissen nadat die openbaar waren gemaakt.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat waren de beginselen voor uw bestuursprogramma in Praag?
VON NEURATH: Het was mij volkomen dudelijk dat een verzoening van het Tsjechische volk met de nieuw geschapen omstandigheden alleen maar geleidelijk tot stand gebracht kon worden, door zoveel mogelijk hun nationale gevoelens te ontzien en zonder radicale maatregelen. Onder meer gunstige omstandigheden zou dat vele generaties hebben geduurd. Daarom probeerde ik een geleidelijke aanpassing en een verzachting van het vroegere vijandige beleid.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen verwijzen naar document 143 in mijn documentenboek. Dat is een reproductie van een artikel over het doel van zijn bestuur in Praag dat de heer von Neurath eind maart 1939 publiceerde in de Europäische Revue. Ik verzoek het Tribunaal dit voor kennisgeving aan te nemen.
Dit artikel toont heel duidelijk aan met welke bedoelingen en plannen de heer von Neurath destijds zijn functie aanvaardde. Ik verzoek het Tribunaal dit voor kennisgeving aan te nemen.
(tot de beklaagde): Wat waren de omstandigheden die u in Praag aantrof toen u die functie in april 1939 aanvaardde?
VON NEURATH: De Tsjechen waren over het algemeen teleurgesteld over het gedrag van hun vroegere bondgenoten van de herfst van 1938. Zij leken in grote mate bereid te zijn tot loyaliteit en samenwerking. De invloed van anti-Tsjechische en Sudeten-Duitse kringen, gesteund door Himmler en de SS, was echter aanzienlijk. Die invloed werd in het bijzonder gepersonifiëerd door de Sudetenleider Karl Hermann Frank, die op aanwijzing van Himmler als mijn staatssecretaris was benoemd. Ik had vanaf het begin de grootste moeilijkheden met hem want hij was voorstander van een volkomen ander beleid jegens de Tsjechen.
De functie van Reichsprotektor moest nog vorm krijgen. Het hoofd van het bestuur was een ervaren bestuursambtenaar, staatssecretaris Von Burgsdorff die hier is verhoord. Onder hem ressorteerden de diverse ministeries die rechtstreeks door de betrokken ministeries in Berlijn werden opgezet. In het provinciaal bestuur werd voor ieder Tsjechisch district een Duitse Oberlandrat benoemd als toezichthouder. Die werden door de Reichsinnenminister benoemd.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Aan wie was de politie ondergeschikt?
VON NEURATH: De politiemacht was volledig onafhankelijk van mijn departement. Die stond direct onder de Reichsführer-SS en Chef van de Duitse politie, Himmler dus.
Himmler benoemde mijn eigen staatssecretaris Frank tot HSSPF, die dus een dubbelfunctie kreeg. Onder Frank stond op zijn beurt de commandant van de SIPO. Alle politiemaatregelen werden door Frank of rechtstreeks door Himmler en het RSHA bevolen zonder verzoek om mijn toestemming, zonder dat ik zelfs tevoren werd ingelicht. Dit feit veroorzaakte de meeste problemen waarmee ik in Praag voortdurend te kampen had.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: De uitleg over de positie van de politie in een Tsjechisch rapport, nummer USSR-60 dat door de Aanklager is ingediend stelt de kwestie in een iets ander licht. Blijft u bij de omschrijving die u zojuist hebt gegeven?
VON NEURATH: Ja, absoluut.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: U werd slechts achteraf ingelicht over politiemaatregelen maar werd nooit van te voren om toestemming gevraagd?
VON NEURATH: Ja en ik werd maar zelden achteraf ingelicht. Ik hoorde vaak slechts van de Tsjechische regering of van individuele personen over incidenten waarover ik zelfs achteraf niet door de politie werd ingelicht; dan moest ik bij Frank navraag doen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband verwijs ik naar het Decreet van 1 september 1939 dat ik woordelijk heb ingediend onder nummer 149 in mijn documentenboek 5 en ik zou op het volgende willen wijzen: Dit decreet is verdeeld in twee volkomen afgescheiden delen. Deel 1 betreft de opbouw van het bestuur van de Reichsprotektor en deel 2, volledig daarvan afgescheiden, betreft de opzet van de Duitse SIPO die rechtstreeks ressorteert onder de Reichsführer-SS en Chef van de Duitse politie. De uiterlijke vorm van dit decreet, deze bewuste scheiding van twee bestuurlijke afdelingen toont al aan, als ik dat zo mag zeggen, dat de politie en de politiemacht uitsluitend onder Himmler of onder zijn Berlijnse ambtenaren vielen. Dit benadrukt al het feit dat de Reichsprotektor daar geen invloed op kon uitoefenen. Dat is de grote tragedie van de activitieten van de heer von Neurath als Reichsprotektor. Hij wordt automatisch beschuldigd van zaken waarvoor hij nooit de verantwoordelijk nam en nooit kon nemen. De Aanklager verwijst in het bijzonder naar paragraaf 13 van dit decreet dat administratieve maatregelen vermeldt, volgens welke de Reichsprotektor en de Reichsführer-SS in overleg met eerstgenoemde administratieve maatregelen kan nemen voor de handhaving van openbare orde en veiligheid in het Protektorat, zelfs tot over de grenzen die voor dit doel zijn gesteld.
Wat betekent dit?
VON NEURATH: Ik weet niet wat in dit decreet wordt bedoeld met administratieve maatregelen. Het lijkt me een zeer algemeen bevel te zijn, vermoedelijk doelend op nog uit te geven algemene instructies. Hoe dan ook, zolang ik in Praag was hebben noch de Reichsführer-SS, noch ik van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Alle arrestaties werden gedaan zonder mij van te voren in te lichten, op basis van paragraaf 11 van deze order die net is voorgelezen en die op geen enkele wijze de politie in het Protektorat aan mij ondergeschikt maakt.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Heeft Hitler u in Wenen niet verzekerd dat u in het Protektorat de volledige uitvoerende macht zou krijgen en dat die zich ook over de politie zou uitstrekken?
VON NEURATH: Nee, dat heb ik al genoemd.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Hebt u geprobeerd die situatie te veranderen en van Hitler controle over de politie te krijgen, of tenminste invloed op de politie te krijgen?
VON NEURATH: Ja. Ik heb herhaaldelijk bij Hitler mijn beklag gedaan in verband met het terugkerende geweld en de excessen door de politie. Hij beloofde me steeds weer dat hij die toestanden zou onderzoeken maar er gebeurde niets. De invloed van Himmler, die de politie in het hele Reich als zijn eigen domein zag, was te sterk.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Het Tsjechoslowaakse rapport waarop de Aanklacht is gebaseerd houdt, naast het hoofd van de politie ook de Reichsprotektor – dat bent u – tot september 1941 verantwoordelijk voor de terreurdaden van de
Gestapo. Op basis van de uitspraken die u net hebt gedaan, aanvaardt u ook maar enigszins dergelijke verantwoordelijkheid?
VON NEURATH: Nee, ik moet dat ten stelligste ontkennen. Ik heb al uitgelegd hoe de situatie werkelijk was, dat ik geen enkele invloed had.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou in dit verband twee of drie zinnen willen citeren uit document 153 in mijn documentenboek 5, bestaande uit notulen van het verhoor van voormalig staatssecretaris Frank door de Tsjechische delegatie op 30 mei 1945. Deze notulen van Frank’s getuigenis luiden:
“Noch de Reichsprotektor, noch ik was verantwoordelijk voor de acties van de politie. De uiteindelijke verantwoordelijkheid lag bij
Heinrich Himmler als hoofd van de Duitse politie. De
Gestapo kreeg haar instructies rechtstreeks uit Berlijn, ofwel van Himmler zelf of van het RSHA.”
(tot de beklaagde): Kon u door uw aanwezigheid in Praag in de praktijk iets doen om tenminste de ergste maatregelen af te zwakken die door de politie of de Gestapo werden opgelegd of naderhand de meest ernstige gevolgen doen verminderen? Wilt u alstublieft omschrijven hoe u tussenbeide kwam en hoe u probeerde in deze kwesties Frank te beïnvloeden?
VON NEURATH: Ik kreeg voortdurend verzoeken van President Hacha, de Tsjechische regering en van privé personen. Mijn departement had het voor het grootste deel druk met deze zaken. Ik liet ieder verzoek aan mij persoonlijk doen en in alle gevallen waarin tussenkomst ook maar enigszins gerechtvaardigd was, liet ik Frank of de commandant van de SIPO aan mij rapporteren en probeerde hen ertoe te bewegen de arrestant vrij te laten. Het was echter een voortdurend gevecht met Frank en met de politie hoewel ik in vele gevallen succes boekte. In de loop der tijd werden vele honderden mensen die waren gearresteerd op mijn aandringen vrijgelaten. Bovendien werden vele vonnissen verzacht met betrekking tot briefverkeer, het sturen van voedsel en zo.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Kort nadat u in functie kwam, voorkwam u niet de arrestatie en onderwerping aan maatregelen ter heropvoeding van de in Praag achtergebleven gezinsleden van de ministers Netschas en Feierabend, die naar het buitenland waren gevlucht?
VON NEURATH: Ja, dat is waar. Frank had de arrestatie bevolen van de gezinsleden van deze twee ministers. Toen ik ervan hoorde haalde ik hem over van deze stap af te zien.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, mag ik voorstellen om nu te schorsen want dit gedeelte is afgerond en ik kom nu toe aan persoonlijke vragen?
(de zitting wordt geschorst.)