TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting 1 22-06-1946

De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, het Tribunaal ziet dat u een aanvullend verzoek heeft gedaan voor een extra getuige, Ambassadeur François-Poncet; is dat juist? En voor een paar extra aanvullende documenten?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Jawel, Meneer de President. Mag ik met betrekking tot het verzoek om M. François-Poncet de volgende opmerkingen maken. Ambassadeur François-Poncet heeft in de tussentijd gereageerd op de oproep die hij heeft ontvangen en ik kreeg zijn brief 2 dagen geleden via de Franse delegatie, zij het als een afschrift. De Franse delegatie heeft mij echter beloofd dat het origineel bij het Tribunaal zal worden ingediend en zij, zowel als de Britse delegatie hebben geen bezwaar tegen het gebruik ervan. Daarom zal het verzoek om ondervraging van de getuige …..
De PRESIDENT: Dat de brief wordt gebruikt, bedoelt u?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Het oproepen en het verhoor van de getuige zijn dus onnodig, evenals dat verzoek van mij.
De PRESIDENT: Dat lijkt het Tribunaal een geschikte procedure, afhankelijk natuurlijk van enige relevante vraag over het onderwerp van die brief.
Nu wat betreft de documenten waar u om vraagt, heeft de Aanklager daar bezwaar tegen of niet?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja, in twee gevallen die ik al heb weggestreept. De twee documenten die ik ook wilde indienen en waartegen de Aanklager bezwaar heeft gemaakt, heb ik weggelaten, die zitten niet langer meer in mijn documentenboeken.
De PRESIDENT: Volgens het document dat voor mij ligt schijnt de Aanklager tegen drie ervan bezwaar te hebben gemaakt. Ik weet niet of dat waar is of niet.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Twee, nummers 93 en 101 uit mijn documentenboeken; daartegen is bezwaar gemaakt en die ik heb ik teruggenomen.
De PRESIDENT: Ja, neemt u mij niet kwalijk, ik had ongelijk. Goed dan, u hebt ze ingetrokken; dat is prima. Gaat u alstublieft verder.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, mag ik allereerst zeggen dat tot nu toe alleen de vertaling van documentenboek 1 compleet is. Dat boek staat iedereen ter beschikking. De andere zijn echter nog niet klaar. Ik zou niettemin graag willen dat mij wordt toegestaan allereerst de documenten uit de documentenboeken te citeren in verband met de desbetreffende vragen; ik zal de nummers geven en een korte beschrijving en er wellicht ook korte passages uit citeren zodat het verband intact blijft en ons wellicht de moeite wordt bespaard de documenten nogmaals in te dienen nadat ze zijn vertaald; iets wat per slot tijdsverspilling zou zijn.
De PRESIDENT: U bedoelt dat u de documenten wilt gebruiken voordat u de beklaagde hebt opgeroepen?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Nee, nee, in de loop van het verhoor.
De PRESIDENT: Ja, u stelt dus voor de beklaagde op te roepen?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja.
(Beklaagde Von Neurath gaat naar de beklaagdenbank,)
De PRESIDENT: Wilt u alstublieft uw naam zeggen?
KONSTANTIN VON NEURATH (Beklaagde): Konstantin von Neurath.
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: Ik zweer bij God, de Almachtige en Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal spreken, niets zal achterhouden en niets zal toevoegen.
(de beklaagde herhaalt de eed.)
De PRESIDENT: Neemt u plaats.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer Von Neurath, wilt u ons alstublieft in het kort iets vertellen over uw achtergrond, uw opvoeding thuis en uw opleiding?
VON NEURATH: Ik ben op 2 februari 1873 geboren. Van vader’s kant kom ik uit een oud geslacht van ambtenaren. Mijn grootvader, overgrootvader en mijn over-overgrootvader waren Minister van Justite en van Buitenlandse Zaken in Württemberg. Van moeder’s kant kom ik uit een edel Schwabisch geslacht waarvan de voorouders voornamelijk officier waren in het Keizerlijke Oostenrijkse leger.
Tot aan mijn twaalfde werd ik in grote soberheid op het platteland opgevoed met bijzondere nadruk op de plichten van trouw, verantwoordelijkheid, patriotisme en een Christelijke levenswijze samen met een Christelijke verdraagzaamheid ten opzichte van andere geloven.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Later behaalde u uw schooldiploma en ging naar de universiteit. Waar en wanneer?
VON NEURATH: Na het doorlopen van de middelbare school studeerde ik rechten in Tübingen en Berlijn en slaagde daar voor de beide staatsexamens rechten.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Welke officiële functies bekleedde u na uw examens tot aan het moment waarop u werd benoemd tot Reichsaussenminister?
VON NEURATH: In 1901 kwam ik in de buitenlandse dienst van het Reich. Allereerst werkte ik op het Ministerie in Berlijn en in 1903 werd ik toegevoegd aan de consul-generaal in Londen. Van daar keerde ik terug naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Berlijn en werkte daar op alle afdelingen van dat Ministerie. In 1914.....
De PRESIDENT: Wanneer?
VON NEURATH: 1914.
De PRESIDENT: Bedoelt u dat u 11 jaar in Londen bent geweest?
VON NEURATH: Bijna, ja. Daarna werd ik naar Constantinopel gestuurd als Ambassaderaad. Eind 1916 nam ik ontslag uit de diplomatieke dienst – vanwege een onenigheid met het beleid van Reichskanzler Von Bethmann-Holweg. Daarna werd ik Chef van het Kabinet van de Koning van Württemberg tot aan de revolutie van 1918.
In februari 1919 verzocht de Sociaaldemocratische volkscommissaris, Ebert mij terug te keren in diplomatieke dienst. Dat deed ik op voorwaarde dat ik mijn eigen politieke meningen mocht behouden en werd toen Minister voor Denemarken waar mijn voornaamste taak bestond uit het beslechten van de geschillen die wij met Denemarken hadden over de zogenaamd kwestie Schleswig.
In december 1921 werd ik Ambassadeur in Rome bij de Italiaanse regering waar ik tot 1930 bleef. Daar maakte ik de Fascistische revolutie mee met zijn bloedige gebeurtenissen en de gevolgen. Vanaf het begin had ik felle meningsverschillen met Mussolini die geleidelijk uitgroeiden tot een vertrouwelijke relatie van zijn kant.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog was ik kapitein in een regiment Grenadiers en in december 1914 werd ik wegens dapperheid in actie onderscheiden met het EK1 (Eisernes Kreuz 1ste Kl). Ik raakte gewond en keerde daarna naar mijn post in Constantinopel terug.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat is uw houding ten opzichte van Kerk en religie?
VON NEURATH: Zoals ik u al heb verteld, ben ik Christelijk opgevoed en ik heb altijd de Christelijke Kerk en de Christelijke moraal beschouwd als het fundament van de Staat. Daarom heb ik keer op keer geprobeerd Hitler over te halen niet toe te staan dat de anti-kerkelijke houding van bepaalde groeperingen binnen de Partij werkelijkheid zouden worden. In gevallen van excessen die door Partijorganisaties en individuele Partijleden werden begaan tegen kerken, kloosters en zo ben ik altijd tussenbeide gekomen, voor zover ik daartoe in staat was.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik willen citeren uit de verklaring, afgelegd door de provinciale bisschop Wurm in Stuttgart. Deze verklaring heeft nummer Von Neurath-1 in mijn documentenboek 1. Ik citeer:
"Ik leerde de heer Von Neurath kennen ten tijde van de Kerkstrijd. Ik meende dat ik mij tot hem kon wenden als een man uit dezelfde provincie en als afstammeling van een geslacht dat vriendschappelijk stond ten opzichte van de Protestantse Kerk. Zijn vader was lid van de provinciale Protestantse synode. Ik werd in dit vertrouwen niet teleurgesteld. Hij ontving mij regelmatig en regelde vaak besprekingen voor mij met andere leden van het Reichskabinett. In het bijzonder steunde hij mij, samen met Innenminister Dr. Frick en Reichsjustizminister Dr. Gürtner in de herfst van 1934, toen ik uit mijn ambt was gezet en huisarrest had gekregen vanwege een onwettige tussenkomst van de kant van Reichsbischof Ludwig Müller als gevolg van mijn weerstand tegen de overheersing van de Kerk door Duitse Christenen. Hij bereikte mijn vrijlating uit mijn huisarrest en mijn herbenoeming door de Staat tot Reichsbischof. Hij bracht in de Reichskanzlei ook een discussie op gang met als gevolg de afschaffing van de illegale wetgeving van de kant van de Reichsbischof. Gedurende latere perioden in de Kerkstrijd kreeg ik altijd een vriendelijk onthaal en van zijn kant een volledig begrip voor de zorgen van de Kerk."
Ik zou ook graag willen verwijzen naar een verklaring die verschijnt onder nummer Von Neurath-2 in mijn documentenboek. Dat is een verklaring van een oude en intieme vriend van beklaagde, de jurist en notaris Manfred Zimmermann uit Berlijn. Ik zou graag een korte passage uit die verklaring willen citeren.
De PRESIDENT: Ik denk niet dat het nodig is dat allemaal voor te lezen. Het Tribunaal zal het natuurlijk in overweging nemen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Prima, maar ik vond het belangrijk omdat dit tweede document afkomstig is van een man die de beklaagde gedurende de afgelopen 40 jaar zeer goed gekend heeft. Ik vond het om die reden belangrijk, naast de verklaring van Bisschop Wurm, een uitspraak te citeren van een man die bekend is met zijn dagelijks leven. Als u, Meneer de President, echter gelooft dat het niet nodig is als ik het hier voorlees, dan zal ik er slechts naar verwijzen.
De PRESIDENT: U hoeft het niet allemaal voor te lezen maar u kunt onze aandacht vestigen op de belangrijkste passages.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, de passage die ik wilde citeren staat op pagina 5 van die verklaring, onder alinea 5. Die begint met: "Constantin von Neurath is volgens zijn familie en op grond van zijn opleiding en ontwikkeling een man met in ieder opzicht een oprecht karakter."
Daar kan ik dus van af zien.
Ik zou een verklaring van Pastoor Roller en de burgemeester van Enzweihingen willen overleggen. Dat is het dorp waar Von Neurath woont. Dit is nummer Von Neurath-24 in mijn documentenboek 1.
Meneer Von Neurath, wat was in dit verband uw houding ten opzichte van het Jodenvraagstuk?
VON NEURATH: Ik ben nooit anti-semiet geweest. Mijn Christelijke en humanitaire opvattingen weerhielden mij daarvan. Een terugdringen van de ongepaste Joodse invloed op alle terreinen van het openbare en culturele leven, zoals die zich in Duitsland na de Eerste wereldoorlog had ontwikkeld, beschouwde ik echter als wenselijk. Maar ik was tegen zowel alle geweldsmaatregelen tegen de Joden als propaganda tegen de Joden. Ik vond de hele rassenpolitiek van de Nationaalsocialistische Partij verkeerd en om die reden bestreed ik die. Nadat de anti-Joodse wetten van kracht waren verklaard bestreed ik de uitvoering ervan en hield niet-Arisch personeel van Buitenlandse Zaken zolang mogelijk aan. Pas nadat de Partij de beslissing had geforceerd betreffende de benoeming van ambtenaren beperkte ik mij tot het verdedigen van individuele personen. Ik heb diverse van hen geholpen te emigreen.
Die zogenaamde rassenwet werd door een fanatiek racist binnen de Partij opgesteld en werd in Neurenberg aanvaard ondanks mijn heftige protesten.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen verwijzen naar een verklaring van de voormalig Ambassadeur Dr. Curt Prufer en er een korte zin uit voorlezen. Dit document is Von Neurath-4 in mijn documentenboek. Ambassadeur Prufer was Ministerialdirektor op Buitenlandse Zaken toen Von Neurath Aussenminister was. Ik zou een korte passage willen citeren betreffende zijn houding jegens ambtenaren van diverse geloven.
De PRESIDENT: Wilt u ons het paginanummer noemen?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Het is pagina 9 van de Duitse tekst.
De PRESIDENT: Ja, en bij ons pagina 21?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja.
"Von Neurath kwam in veel gevallen op voor ambtenaren op Buitenlandse Zaken waartegen vanwege hun ras, hun geloof of hun vroegere lidmaatschap van andere partijen door de Nationaalsocialisten bezwaar werd gemaakt. Zodoende bleef een aantal ambtenaren van Joods of gemengd bloed in dienst tot aan de dood van Von Hindenburg en zolang Von Neurath nog alleen de zeggenschap had over kwesties betreffende ambtenaren. In feite maakten sommige van dergelijke ambtenaren nog promotie."
"Pas na de dood van Von Hindenburg, toen de Rijksministers net als andere afdelingshoofden het recht van definitieve beslissing in alle kwestie betreffende ambtenaren werd ontnomen door een decreet van de Führer en deze bevoegdheid werd overgedragen aan de plaatsvervanger van de Führer, drong het radicalisme van de Partij ook tot in deze sector door en nam, zeker na het aftreden van Von Neurath steeds grimmiger vormen aan."
De PRESIDENT: Waar was dat een antwoord op?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Dat was de verklaring van voormalig Ambassadeur Dr. Curt Prufer.
De PRESIDENT: Ja, dat weet ik. Ik wilde weten waarop dit een antwoord was.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik begrijp het, nummer 4. Het is een verklaring, geen vragenlijst in die zin.
De PRESIDENT: Dat is in ons afschrift in ieder geval in alinea’s ingedeeld.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Nummer 18, het is het antwoord op vraag 18.
Mag ik ook uw aandacht vestigen op een verklaring van Barones Ritter uit München. Barones Ritter is een ver familielid van beklaagde. Zij is de weduwe van de voormalige Beierse Ambassadeur bij de Heilige Stoel. Zij heeft Von Neurath vele jaren gekend en is goed op de hoogte van zijn manier van denken. Dit is nummer 3 in mijn documentenboek 1 en ik zou willen citeren van pagina 3, een korte passage slechts:
"Dezelfde verdraagzaamheid die hij toonde voor Christelijke geloven toonde hij ook ten opziche van het Joodse probleem. Daarom heeft hij uit principe Hitler’s rassenpolitiek afgewezen. In de praktijk wist hij tot aan 1937 ook te voorkomen dat vele Joden die onder zijn gezag stonden werden ontslagen. Verder hielp hij iedereen die professioneel of persoonlijk dicht bij hem stond en die getroffen was door de wetten betreffende de Joden, voor zover hij daartoe in staat was, om hen te behoeden voor financiële en andere nadelen."
Meneer Von Neurath, wat was uw houding ten opzichte van Hitler’s anti-Joodse tendens en maatregelen?
VON NEURATH: Daarin zag ik een anti-semitisme dat het Duitse volk niet helemaal vreemd was maar in de praktijk geen gevolgen had. Ik protesteerde bij Hitler tegen alle excessen waar ik van wist en niet alleen om redenen van buitenlandse politiek smeekte ik hem om in het bijzonder Goebbels en Himmler af te remmen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In verband met deze kwestie zou ik een vraag willen invoegen. Wat wist u van de activiteiten en de excessen van de Gestapo, de SA en de SS?
In dit verband zou ik u de getuigenis van Gisevius willen voorleggen die hier een paar dagen geleden is ondervraagd. Hij zei:
"Afgezien daarvan overhandigde ik aan een van de naaste medewerkers van de Aussenminister destijds," – dat was u – "Ambassadeur Von Billow-Schwante, de Chef Protocol zoveel materiaal als ik maar kon en volgens de informatie die Von Billow-Schwante mij gaf heeft hij dat materiaal regelmatig doorgegeven."
Dit is materiaal dat vermoedelijk excessen betreft, in het bijzonder tegen buitenlanders natuurlijk.
VON NEURATH: De verklaring van deze getuige Gisevius dat mijn Chef Protocol mij in het algemeen had moeten inlichten over de activiteiten van de Gestapo is een volkomen verkeerde conclusie. Officieel hoorde ik via klachten van ambassadeurs en ministers over opstootjes en ook over arrestaties door de politie en de SA maar ik wist niets van de algemene officiële instituten van de Gestapo en haar activiteiten.
In elk geval dat mij bekend werd eiste ik bovenal dat de Innenminister, het hoofd van de politie en de Gestapo mij een uitleg gaven en de schuldigen bestraften.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat wist u of wat werd u bekend over concentratiekampen? Wanneer hoorde u voor het eerst over deze instellingen en wanneer en van wie hoorde u over de toestanden die in deze kampen heersten?
VON NEURATH: Het instituut concentratiekamp was mij bekend uit de Boerenoorlog. Het bestaan van dergelijke kampen in Duitsland werd mij bekend in 1934 of 1935 toen twee ambtenaren van mijn departement, waaronder de Chef Protocol die de heer Gisevius noemde, plotseling werden gearresteerd. Toen ik naar hun verblijfplaats informeerde, ontdekte ik dat ze waren afgevoerd naar een zogenaamd concentratiekamp. Ik liet Himmler en Heydrich komen en protesteerde bij hen, wat uitliep op een zeer heftig meningsverschil. Ik beklaagde mij direct bij Hitler en deze twee ambtenaren werden vrijgelaten. Ik vroeg hen hoe zij waren behandeld en beiden gaven toe dat afgezien van het gebrek aan vrijheid, de behandeling niet slecht was geweest.
Het concentratiekamp waarheen ze waren afgevoerd was het kamp in Oranienburg. Later hoorde ik van het bestaan van een kamp bij Dachau en in 1939 hoorde ik ook over Buchenwald omdat de Tsjechische studenten die door Himmler waren gearresteerd daarheen waren afgevoerd.
De omvang van de concentratiekampen, zoals die hier bekend is geworden, in het bijzonder de behandeling van de gevangenen en het bestaan van de vernietigingskampen, dat zijn zaken waarover ik hier voor het eerst in Neurenberg heb gehoord.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Door wie en wanneer werd u tot Reichsaussenmnister benoemd en hoe kwam die benoeming tot stand?
VON NEURATH: Ik werd op 2 juni 1932 door Reichspräsident Von Hindenburg benoemd tot Minister van Buitenlandse Zaken. Al in 1929, na de dood van Stresemann, had Von Hindenburg mij willen benoemen tot Minister van Buitenlandse Zaken. Ik weigerde dat destijds omdat ik vanwege de partij toestanden die in die dagen in de Reichstag heersten, geen mogelijkheid zag voor een stabiele buitenlandse politiek. Ik was lid van geen van de ongeveer 30 partijen, zodat ik niet in staat geweest zou zijn enige steun te vinden in de Reichstag van toen. Von Hindenburg kreeg echter mijn toezegging dat ik gehoor zou geven aan zijn oproep mocht het vaderland zich in nood bevinden.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik het telegram willen aanhalen waarin Buitenlandse Zaken de heer Von Neurath meedeelde dat de Reichspräsident wenste dat hij een leidende functie zou gaan bekleden in de regering van die tijd. Dit is een afschrift van het telegram dat telefonisch aan hem verzonden was, nummer 6 in mijn documentenboek.
"Aan de Ambassadeur persoonlijk; door hemzelf te decoderen."
"Berlijn, 31 mei 1932."
Het was gericht aan Londen.
"De Reichspräsident verzoekt u, gezien uw eerder gedane belofte, het Ministerie van Buitenlandse Zaken over te nemen in het presidentiële kabinet dat nu wordt gevormd en dat zal bestaan uit personen van de rechtervleugel vrij van bindingen met politieke partijen en die niet zozeer door de Reichstag zal worden gesteund dan wel door het gezag van de Reichspräsident. De Reichspräsident doet een dringend beroep op u het vaderland in dit moeilijke uur uw diensten niet te onthouden. Mocht u niet in staat zijn onmiddellijk een bevestigend antwoord te geven, vraag ik u onmiddellijk terug te keren."
Het is ondertekend door Bulow, destijds staatssecretaris op Buitenlandse Zaken.
Ik vestig ook uw aandacht op een afschrift van de brief van het hoofd van de afdeling Politieke Zaken van Buitenlandse Zaken over de benoeming van Von Neurath tot Reichsaussenminister, een brief die destijds is geschreven aan een vriend van hem, Ambassadeur Rumelin. De schrijver van deze brief, Ministerialdirektor Dr. Kopke zal tijdens zijn verhoor de echtheid van deze brief bevestigen, anders gezegd, het feit dat dit een doorslag is van het origineel gericht aan Ambassadeur Rumelin.
Ik meen daarom dat ik op dit tijdstip het document niet hoef voor te lezen. Het document is Von Neurath-8 in mijn documentenboek.
(tot de beklaagde): Hebt u spontaan besloten om gevolg te geven aan de oproep van Von Hindenburg en die moeilijke functie op u genomen, dubbel moeilijk als die in die dagen was?
VON NEURATH: Nee, helemaal niet. Ik was destijds allerminst genegen om de post van Aussenminister over te nemen. Ik hield van mijn functie van Ambassadeur in Londen, ik had daar goede betrekkingen met de regering en de Koninklijke Familie en ik hoopte daarom dat ik beide landen, Groot-Brittannië en Duitsland van dienst kon blijven. Ik kon Von Hindenburg’s verzoek gewoon niet negeren maar zelfs toen besliste ik pas nadat ik een uitvoerig persoonlijk gesprek met hem had gehad waarin ik mijn eigen doelstellingen en ideeën betreffende de buitenlandse politiek van Duitsland naar voren bracht en waarin ik mij verzekerde van zijn steun voor een vreedzane ontwikkeling en de middelen om gelijkwaardigheid voor Duitsland te bereiken, haar positie in de Volkenbond te verstevigen en het weer verkrijgen van Duitsland’s souvereiniteit over nationaal territorium.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Mag ik in dit verband verwijzen naar de verklaring van de voormalige Ambassadeur Prufer, die ik al heb aangehaald; het is Von Neurath-4 in mijn documentenboek. Ik zou uit dit document alinea 7 willen citeren die verwijst naar de benoeming van beklaagde door Von Hindenburg. In mijn Duitse tekst is dit pagina 27:
"In kringen van hogere ambtenaren van Buitenlandse Zaken was het een wel bekend feit dat toen Von Hindenburg Hitler tot Reichskanzler benoemde, hij daar bijna de voorwaarde aan verbond dat Von Neurath in functie zou blijven als Minister van Buitenlandse Zaken. Freiherr von Neurath drong zich op geen enkele wijze binnen op deze post toen hij hem in 1932 aanvaardde. In tegendeel, al in 1929, toen Von Hindenburg hem had gevraagd de ministerspost te aanvaarden had hij geweigerd omdat hij, geen lid van enige partij zijnde en dus zonder steun van een partij, hij zich niet geschikt achtte om een ministerie over te nemen in een staat die op parlementaire grondslag werd geregeerd. Pas in 1932, toen Von Hindenburg die hij bijzonder vereerde, zijn eerste zogenaamde Presidentiële kabinet vormde, liet hij zijn twijfels varen en nam zitting in het kabinet als Minister van Buitenlandse Zaken."
(tot de beklaagde): Wat was uw oordeel over de interne situatie van die tijd?
VON NEURATH: De ontwikkelingen in partijrelaties waren in 1932 tot een punt gekomen waarop ik van mening was dat er nog maar twee mogelijkheden open stonden: Ofwel zou er enige vorm van regeringsdeelname moeten komen door de Nationaalsocialistische Partij die in aantal sterk gegroeid was of wanneer deze eis niet zou worden ingewilligd zou er een burgeroorlog uitbreken.
De bijzonderheden betreffende de vorming van de regering in 1933 en Hitler’s klim naar de macht zijn al uitgebreid door beklaagde Von Papen omschreven.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat was uw eigen oordeel over en uw houding ten opzichte van Hitler, ten opzichte van het Nationaalsocialisme in het algemeen en Nationaalsocialistische ideeën en in het bijzonder ten opzichte van de Partij?
VON NEURATH: Ik kende Hitler niet persoonlijk. Ik verafschuwde de methoden van de Partij tijdens haar strijd om de macht in de staat; haar ideeën waren mij niet tot in bijzonderheden bekend. Enkele ervan, in het bijzonder op socialistisch gebied, leken mij wel goed; andere vond ik revolutionaire opvattingen die langzaam zouden wegslijten op de manier zoals ik die had gezien tijdens de Duitse revolutie van 1918 en later ook tijdens de Fascistische revolutie in Italië. Over het algemeen stond ik er niet sympathiek tegenover; in elk geval vond ik in die dagen dat de beslissende rol die door Hitler en de Nationaalsocialistische Partij in de Duitse politiek werd gespeeld, of Hitler’s solistische leiding over de politiek verkeerd was en niet in het belang van Duitsland, zeker niet in het belang van Duitsland’s buitenlandse politiek.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Mag ik in dit verband een andere passage citeren uit de al eerder genoemde verklaring van Ambassadeur Prufer, nummer Von Neurath-4 in mijn documentenboek op pagina 28. Dat is in zoverre interessant omdat Prufer ambtenaar was op het ministerie van beklaagde:
"Freiherr Von Neurath was geen Nationaalsocialist. Vanwege zijn afkomst en traditie was hij vierkant tegen de Nationaalsocialistische doctrine voor zover het radicale en gewelddadige principes betrof. Deze afkeer, die hij niet probeerde te verbergen was in het bijzonder gericht tegen excessen door partijafdelingen gepleegd tegen mensen met andere opvattingen, in het bijzonder tegen de Joden en mensen van gedeeltelijk Joodse afkomst; buiten dat was die gericht tegen de algemene inmenging door de Nationaalsocialistische Partij in elk belangrijk aspect van het Duitse volk en de Staat; anders gezegd tegen de eis tot totalitairisme, het Führerprinzip, kort gezegd, tegen de dictatuur."
"In de jaren 1936 tot 1938, toen ik hem in mijn hoedanigheid als hoofd van de afdeling budget en personeel zeer regelmatig ontmoette, vertelde Freiherr Von Neurath mij en anderen in mijn aanwezigheid in niet mis te verstane bewoordingen hoe de groeiende extreme tendenzen in Duitsland’s binnen- en buitenlands beleid hem met vrees en walging vervulden."
Meneer de President, mag ik het Tribunaal ook verzoeken de vragenlijst van Graaf Schwerin von Krosigk, de voormalige Reichsfinanzminister voor kennisgeving aan te nemen; nummer Von Neurath-25 in mijn documentenboek.
(tot de beklaagde): Nu, verder gaand naar uw ideeën, gedachten en principes over buitenlandse politiek; wat was uw houding ten opzichte van het Verdrag van Versailles en de Volkenbond?
VON NEURATH: Het zijn de zinloze en onmogelijke bepalingen in het Verdrag van Versailles, waardoor het economische stelsel van de hele wereld ontregeld werd, waarin de wortels van het Nationaalsocialisme liggen en daarmee de oorzaak van de Tweede Wereldoorlog. Door het onderbrengen van dit verdrag bij de Volkenbond en door tot op zekere hoogte de Volkenbond tot waakhond van de bepalingen van dit verdrag te maken, werd het oorspronkelijke doel, namelijk het kweken van begrip tussen de naties en het bewaren van de vrede een illusie. Zeker, de statuten stonden de mogelijkheid van herziening toe. Maar de Assemblée van de Volkenbond maakte geen gebruik van deze mogelijkheid. Nadat de Verenigde Staten zich hadden teruggetrokken en Rusland, en later ook Japan uit deze zogenaamde Volkenbond traden, bestond die in grote meerderheid slechts uit een verzameling geïnteresseerde partijen die de status quo, die juist door het Verdrag van Versailles was geschapen, wenste te handhaven. In plaats van de spanningen weg te nemen die in de loop der tijd steeds weer optraden, was het doel van deze Assemblée de bestaande toestand geheel niet te wijzigen. Dat een grote en vredelievende natie, die door het Verdrag van Versailles werd gediscrimineerd, hier geen moment voor kon instaan was iets dat ieder vooruitziend staatman kon herkennen. En het was niet alleen in Duitsland waar er voortdurend op werd gewezen dat dit tot een kwaad einde moest leiden maar in Genève, de speeltuin van spraakzame en ijdele politici, was dit gepraat tegen doveman’s oren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Het is ongetwijfeld een historisch feit dat onder alle regeringen die aan Hitler vooraf gingen, de Duitse buitenlandse poltiek tot doel had het Verdrag van Versailles te wijzigen, hoewel uitsluitend met vreedzame middelen. Was dit ook het beleid van Von Hindenburg of zou Von Hindenburg wellicht genegen zijn geweest een andere oplossing te kiezen, een oplossing door geweld en oorlog?
VON NEURATH: Nee, in geen geval; zelfs al zou Duitsland voor dat doel de militaire middelen hebben gehad. Hij zei mij keer op keer dat een nieuwe oorlog koste wat kost moest worden voorkomen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, mag ik uw aandacht vestigen op en verzoeken voor kennisgeving aan te nemen een uittreksel uit een rede, op 25 september 1928 gehouden door Graaf Bernstorff, de afgevaardigde namens Duitsland bij de Volkenbond. Dat is Von Neurath-34 in mijn documentenboek-2. De vertaling is echter nog niet beschikbaar. Die zal hoop ik op maandag worden ingediend. Ik verwijs ook, en verzoek u voor kennisgeving aan te nemen een uittreksel uit een rede, gehouden in Kiel op 19 mei 1931 door de voormalig Reichskanzler Brüning; nummer Von Neurath-36 in mijn documentenboek-2. Ook een uittreksel uit de rede gehouden tot de Assemblée van de Volkenbond door de voormalig Reichsaussenminister Curtiuss, de opvolger en vriend van Reichskanzler Stresemann die kort daarvoor was gestorven.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik vertelde de heer Von Lüdinghausen net dat ik deel II heb. Ik weet niet of het Tribunaal de Engelse vertaling heeft.
De PRESIDENT: Nee, dat denk ik niet. Sir David; heeft de Aanklager ingestemd met de relevantie, de toelaatbaarheid van deze documenten?
SIR DAVID: Edelachtbare, we zullen geen bezwaar maken tegen dergelijke korte verwijzingen zoals die tot dusverre zijn gedaan. U zult het met mij eens zijn dat ik de mening van Aanklager met betrekking tot het Verdrag van Versailles al heb gegeven, zolang die als wijze van inleiding binnen redelijke grenzen blijft. Ik maak geen formele bezwaren.
De PRESIDENT: Meneer Von Lüdinghausen, het Tribunaal heeft een aantal documenten die de onrechtmatigheid van het Verdrag van Versailles zouden aantonen, als bewijsmateriaal geweigerd; omdat de Aanklager deze houding nu eenmaal heeft ingenomen, zal het Tribunaal deze documenten slechts als historische documenten beschouwen, die doen niet echt ter zake. De enige vraag is of de beklaagden hebben geprobeerd het Verdrag van Versailles met geweld te doen mislukken. We houden ons niet bezig met de rechtmatigheid of de onrechtmatigheid.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Nee, Meneer de President, ik heb die documenten niet ingediend om kritiek te leveren op het Verdrag van Versailles. Ik wilde alleen maar het feit vaststellen dat ook eerdere regeringen met vreedzame middelen dezelfde doelen nastreefden die mijn cliënt later als Reichsaussenminister nastreefde, zodat er daarom onder zijn leiding geen enkele verandering werd aangebracht in aard en doelstellingen van het Duitse buitenlandse beleid ten opzichte van de Westerse mogendheden. Dat was de reden en niet de kritiek als zodanig.
De PRESIDENT: Dat weet ik, Dr. Von Lüdinghausen maar al het bewijsmateriaal dat de beklaagde in de laatste paar minuten heeft aangedragen was kritiek op de onrechtmatigheid van het Verdrag van Versailles.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja, dat was zijn algemene inleiding, maar ik probeerde alleen maar de voortzetting van het beleid te bewijzen.
(tot de beklaagde): Wat waren uw eigen opvattingen over de voortzetting van het buitenlands beleid met betrekking tot de kwestie die we zojuist hebben behandeld?
VON NEURATH: Ik was van mening dat de oplossing van de diverse politieke problemen alleen maar kon worden bereikt met vreedzame middelen en stap voor stap. Volledige gelijkheid voor Duitsland op alle gebieden, daarom ook op militair gebied, ook het herstel van souvereiniteit in het hele territorium van het Reich en het elimineren van elke vorm van discriminatie waren de vereiste voorwaarden. Maar dat te bereiken was voornamelijk de eerste taak van Duitsland’s buitenlands beleid.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik graag nogmaals willen wijzen op de verklaring van Ambassadeur Prufer, Von Neurath-4 in mijn documentenboek en met toestemming van het Tribunaal zou ik, om de uitspraken die beklaagde zojuist heeft gedaan te onderbouwen hieruit een gedeelte van alinea 12 willen citeren:
"Het beleid van Von Neurath was er een van internationaal begrip en vrede. Dit beleid strookte met het feit dat Von Neurath ook streefde naar een herziening van de strenge bepalingen van het Verdrag van Versailles. Hij wilde dit echter uitsluitend bereiken door onderhandelingen en in geen geval door geweld. Alle uitlatingen en richtlijnen van hem die ik als zijn medewerker ooit zag of hoorde wezen in die richting. Het feit dat Freiherr Von Neurath zich als een verdediger van vrede beschouwde kan het beste worden geillustreerd met een uitspraak die hij deed toen hij Buitenlandse Zaken verliet. Hij zei destijds tegen een kleine groep collega’s dat een oorlog nu waarschijnlijk niet langer kon worden voorkomen. Hij bedoelde daar waarschijnlijk mee dat het buitenlands beleid uit zijn handen zou worden overgedragen in die van roekeloze personen."
(tot de beklaagde): Meneer Von Neurath, u was het dus met Von Hindenburg volledig eens in het resoluut afwijzen van het gebruik van enig geweld ten einde dit doel te bereiken, de herziening van het Verdrag van Versailles; u achtte het bereiken van dit doel mogelijk en u was een uitgesproken tegenstander van elke oorlogszuchtige ontwikkeling, die u zag als de grootst mogelijke ramp, niet alleen voor Duitsland maar voor de hele wereld?
VON NEURATH: Ja. Duitsland en de hele wereld zaten nog steeds midden in de ernstige economische crisis die was veroorzaakt door de bepalingen van het Verdrag van Versailles. Iedere nieuwe oorlogszuchtige ontwikkeling kon daarom alleen maar leiden tot een grotere ramp.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Op 2 juni 1932, een paar dagen nadat u als Aussenminister was aangetreden begon in Lausanne de bijeenkomst van de zogenaamde Conferentie voor Herstelbetalingen en u en de nieuwe Reichskanzler Von Papen waren daar aanwezig. Wilt u ons heel in het kort vertellen wat het doel van die conferentie was?
VON NEURATH: De herstelbetalingen die door het Verdrag van Versailles waren opgelegd en die nooit definitief waren vastgesteld, moesten nu formeel volledig worden vastgesteld, anders gezegd, er moest beslist worden over het uiteindelijke bedrag. Dat doel werd bereikt.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Vond er op hetzelfde moment in Genève geen vergadering plaats van de Ontwapeningsconferentie?
VON NEURATH: Ja, deze onderhandelingen vonden ook bijna op het zelfde tijdstip plaats.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik, voor een algemeen begrip erop willen wijzen dat het instituut Ontwapeningsconferentie teruggaat op een resolutie die op 25 september 1928 door de Volkenbond werd aangenomen waarin het nauwe verband tussen internationale veiligheid, vrede tussen alle Europese staten en de beperking in bewapening werd benadrukt. In dit verband zou ik willen verwijzen naar de tekst van de resolutie die door de Volkenbond werd aangenomen; nummer Von Neurath-33 in mijn documentenboek. Die staat op pagina 90 van documentenboek 2.
(tot de beklaagde): Kunt u ons een kort verslag doen van het verloop van die ontwapeningsonderhandelingen?
VON NEURATH: Nou, het is natuurlijk erg moeillijk een kort verslag te geven. De Ontwapeningsconferentie was door de Volkenbond ingesteld met het doel, de ontwapening van alle naties te bereiken, waarin in Artikel 8 werd voorzien als equivalent voor de Duitse ontwapening die al in 1927 was voltooid. De onderhandelingen tijdens deze conferentie werden echter na enige tijd opgeschort, ondanks de protesten van de Duitse afgevaardigden. De voorafgaande onderhandelingen en deze schorsing maakten het overduidelijk, zelfs in die tijd, dat de staten die zich niet hadden ontwapend niet bereid waren zich te ontwapenen volgens de standaarden en methoden die voor Duitsland’s eerdere ontwapening golden. Dit feit maakte het voor Duitsland onmogelijk een resolutie te aanvaarden die destijds door de conferentie was voorgesteld en de Duitse afgevaardigde kreeg daarom instructie te verklaren dat Duitsland geen deel zou nemen aan het werk van de Conferentie zolang Duitsland’s gelijke recht op gelijke deelname aan de resultaten van de conferentie niet werd erkend.
De PRESIDENT: Dr. Von Ludinghausen, kunnen we nu schorsen?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Jawel, Meneer de President.

Definitielijst

dictatuur
Staatsvorm waarbij de macht in een land in de handen is van één persoon, de dictator. Oorspronkelijk een Romeinse staatsvorm voor tijden van nood, waarbij de totale macht 6 maanden in de handen lag van één persoon om de crisis het hoofd te bieden.
Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Eisernes Kreuz
Duitse militaire onderscheiding.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
regiment
Onderdeel van een divisie. Een divisie bestaat uit een aantal regimenten. Bij de landmacht van oudsher de benaming van de grootste organieke eenheid van één wapensoort.
revolutie
Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.
Volkenbond
Internationale volkerenorganisatie voor samenwerking en veiligheid (1920-1941). De bond was gevestigd in Genève, in het altijd neutrale Zwitserland. In de dertiger jaren kon zij weinig uitrichten tegen het agressieve optreden van Japan (Mantsjoerije), Italië (Abessinië) en Hitler. De Volkenbond was in feite de voorganger van de Verenigde Naties.
volkscommissaris
In de Sovjetunie een minister.

Afbeeldingen

Konstantin Freiherr von Neurath, minister van Buitenlandse Zaken (1932-1938) en daarna Rijksprotector van Bohemen en Moravië. Bron: Bundesarchiv, N 1310 Bild-135 / CC-BY-SA 3.0.

Ochtendzitting 2

Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, met betrekking tot de zojuist gestelde en beantwoorde vragen zou ik naar enkele documenten willen verwijzen en u vragen die voor kennisgeving aan te nemen. Ik ga indienen, of heb al ingediend in mijn documentenboek 2 uittreksels van het Duitse memorandum van 29 augustus 1932 in document Von Neurath-40; uittreksels van een interview van Von Neurath met de vertegenwoordiger van Wolff’s Telegraafbureau, het officiële nieuwsagentschap van het Duitse Reich in document Von Neurath-41 van documentenboek 2; een uittreksel van een verklaring door de heer Von Neurath aan de vertegenwoordigers van de Duitse pers op 30 september 1932 in document Von Neurath-45 in documentenboek 2; een uittreksel van een brief van beklaagde aan de voorztitter van de Ontwapeningsconferentie, nummer Von Neurath-43 in documentenboek 2 en ten slotte zou ik willen verwijzen naar een rede van de Duitse afgevaardigde naar de Ontwapeningsconferentie in Genève, nummer Von Neurath-39 in mijn documentenboek dat de ontwikkeling aantoont van de mening en houding van de beklaagde, en van het Duitse beleid, ten opzichte van de ontwapeningsonderhandelingen die op de 16de door de Ontwapeningsconferentie werden hervat.
(tot de beklaagde): Meneer Von Neurath, in de hierboven genoemde documenten benadrukt u dat de kwestie van de ontwapening uitsluitend moest worden opgelost met vreedzame middelen en dat er geen enkele vorm van geweld mocht worden gebruikt. Strookt de tendens, zoals die hier is uitgedrukt echt met uw overtuiging en stelde die het leidende principe, het exclusieve leidende principe van uw beleid voor?
VON NEURATH: Gedurende de hele periode waarin ik Reichsaussenminister was zijn er geen middelen gebruikt die internationaal ongebruikelijk of ontoelaatbaar waren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Op de 16de moesten de onderhandelingen in de Ontwapeningsconferentie weer beginnen. Wat was het resultaat van de bijeenkomst van die Conferentie?
VON NEURATH: Engeland stelde uiteindelijk voor – in eerste instantie bereikte de Ontwapeningsconferentie niets, maar later ontstond in december 1932 de zogenaamde Vijf Mogendheden Verklaring op voorstel van Engeland. Deze verklaring erkende het recht van Duitsland op gelijke rechten en het schrappen van die bepalingen in het Verdrag van Versailles die voor Duitsland discriminerend waren. Na deze verklaring, die werd opgesteld door de oorlogvoerende landen en later door de Ontwapeningsconferentie of de Assemblée van de Volkenbond zelf, werden Duitsland’s gelijke rechten voor altijd erkend. Daarom kon Duitsland haar recht uitoefenen deel V van het Verdrag van Versailles af te wijzen door te verwijzen naar de verplichting tot algemene ontwapening die door de ondertekenaars was aangegaan. Deze Vijf Mogendheden Verklaring schiep voor Duitsland de noodzakelijk voorwaarde om weer deel te nemen aan het overleg binnen de Ontwapeningsconferentie.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik zou willen verwijzen naar de tekst van de Vijf Mogendheden Verklaring van 11 december 1932. Nummer Von Neurath 47-a in mijn documentenboek. Ik zou ook willen verwijzen naar een artikel door beklaagde in de Heimatdienst over deze erkenning van gelijke rechten voor Duitsland. De tekst staat in nummer Von Neurath-48 in mijn documentenboek 2. Dat was nog voor de machtsovername.
(tot de beklaagde): Nu, in januari 1933 werd Hitler benoemd tot Reichskanzler en zo kwam de greep naar de macht door de NSDAP tot stand. Hebt u op een of andere manier deelgenomen aan die greep naar de macht en Hitler’s benoeming tot Reichskanzler?
VON NEURATH: Nee, ik had part nog deel aan enige fase in de onderhandelingen betreffende de benoeming van Hitler tot Reichskanzler. Niemand, zelfs niet de Reichspräsident en zeker geen partijleider vroeg mij naar mijn mening. Ik had geen nauwe banden met een van de partijleiderss, zeker niet met de leiders van de Nationaalsocialistische Partij. Göring en Von Papen hebben in dit verband een volkomen juiste getuigenis afgelegd.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat voor gevoelens had u zelf over deze kwestie van Hitler’s benoeming tot Reichskanzler, anders gezegd over de machtsovername door de Partij?
VON NEURATH: Ik had ernstige bedenkingen maar zoals ik in het begin zei, gezien de situatie rond de partijen en de onmogelijkheid een regering te vormen zonder de Nationaalsocialisten zag ik geen andere mogelijkheid tenzij iemand een burgeroorlog zou willen beginnen; over de uitkomst daarvan kon geen twijfel bestaan gezien het overweldigende aantal volgelingen van Hitler.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Gezien de houding die u zojuist hebt beschreven, waarom bleef u aan als Reichsaussenminister in de nieuw gevormde regering van Hitler?
VON NEURATH: Op dringend verzoek van Von Hindenburg.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik graag willen verwijzen naar de verklaring van Barones Ritter, nummer Von Neurath-3 in mijn documentenboek 1 die al genoemd is; met toestemming van het Tribunaal zou ik er een korte passage uit willen voorlezen:
“Toen er in 1933 een nieuwe regering werd gevormd met Hitler als Reichskanzler, eiste Von Hindenburg van Hitler de toezegging dat Von Neurath aan zou blijven als Minister van Buitenlandse Zaken. Von Hindenburg verzocht Von Neurath dus om aan te blijven en Von Neurath voldeed aan de wens van Von Hindenburg in overeenstemming met zijn eerdere belofte. Ik weet dat Von Neurath in de loop der tijd regelmatig ernstige bedenkingen had maar dat hij van mening was dat het zijn patriotische plicht was aan te blijven.
“In dit verband herinner ik me de bijzonder treffende vergelijking van een groot rotsblok dat door zijn positie midden in de rivier de kracht van de woeste stroom kan beteugelen terwijl het aan de wal geen invloed zou hebben. Hij zei regelmatig: “Wanneer de Duitsers zich vaak afvragen waarom ik met deze regering samenwerk, dan denken ze altijd alleen maar aan heersende tekortkomingen zonder in te zien hoeveel bijkomende rampen ik nog kan verhinderen. Ze vergeten hoeveel kracht het kost alleen door deze muur van Myrmidons heen te breken .......”
Daarmee bedoelt Barones Ritter de kleine kring rondom Hitler – om die te doorbreken om bij Hitler te komen.
(tot de beklaagde): Weet u waarom Von Hindenburg wilde dat u aanbleef, anders gezegd zitting te nemen in Hitler’s Kabinet als Minister van Buitenlandse Zaken?
VON NEURATH: Om de voortzetting van een vreedzaam buitenlands beleid te garanderen en om Hitler ervan te weerhouden die onbezonnen stappen te nemen die gezien zijn impulsieve aard te verwachten waren; in één woord gezegd, om als rem te fungeren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Stelde Von Hindenburg het niet als feitelijke voorwaarde voor Hitler’s benoeming tot Reichskanzler dat u zou aanblijven als Minister van Buitenlandse Zaken, anders gezegd: zitting nemen in zijn kabinet?
VON NEURATH: Ja. dat vertelde hij mij later.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen verwijzen naar de verklaring van voormalig Ambassadeur Curt Prufer, nummer Von Neurath-4 in mijn documentenboek en ik zou er een korte passage uit willen voorlezen:
“Omdat Von Hindenburg conservatief was, was zijn principiële politieke houding ...
De PRESIDENT: Op welke pagina staat dat?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Pagina 27, bewijsstuk 4.
“Omdat Von Hindenburg conservatief was, was zijn principiële politieke houding waarschijnlijk dezelfde als die van Freiherr Von Neurath. Er bestond bij niemand die ook maar enigszins op de hoogte was van de situatie enige twijfel over dat Von Hindenburg zelf, met het verlenen van die macht aan Hitler dit met terughoudendheid deed en alleen onder zware druk van de binnenlandse politieke ontwikkelingen.
Wanneer hij er onder dergelijke omstandigheden op stond en zelfs als voorwaarde stelde dat Freiherr Von Neurath, zijn vroegere politieke adviseur, in functie zou blijven was dit ongetwijfeld te danken aan het feit dat hij zich wilde verzekeren van tenminste één stabiele pijler onder de buitenlandse politiek, dat wil zeggen voor vrede te midden van die kolkende nieuwe krachten die hem persoonijk zeker duister en onaangenaam voorkwamen.”
Hebt u met Von Hindenburg hierover gesproken en hebt u hem verteld over uw aarzeling, uw bedenkingen tegen het deelnemen aan Hitler’s kabinet?
VON NEURATH: Ja, daarover liet ik bij hem geen enkele twijfel bestaan.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat antwoordde Von Hindenburg daarop?
VON NEURATH: Hij zei mij dat ik dit offer moest brengen, anders zou hij geen rustig ogenblik meer hebben; dat Hitler nog geen enkele ervaring had op het gebied van buitenlandse politiek.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Was het alleen om die reden dat u besloot zitting te nemen in Hitler’s kabinet?
VON NEURATH: Ja. De Britse aanklager, Sir David heeft op de zitting van 1 maart van dit jaar verklaard dat ik door zitting te nemen in Hitler’s kabinet mijn eer en mijn reputatie heb verkocht. Ik onthoud mij van enig verder commentaar op deze meest ernstige belediging.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik een zin willen citeren uit het dagboek 1933-37 van Ambassadeur Dodd, nummer Von Neurath-13 in mijn documentenboek. Ik zou de notitie van 6 april 1934 willen citeren, op pagina 100; pagina 55 van de Duitse tekst die luidt als volgt. Het is een opmerking van Dodd die op de heer Von Neurath slaat:
“Ik heb medelijden met die helder denkende Duitsers die de wereldse zaken goed kennen, voor hun land moeten werken en zich toch moeten onderwerpen aan de onkunde en de dictatuur van Hitler en zijn volgelingen.”
In deze gesprekken met Von Hindenburg, beloofde u hem dat u lid van het kabinet zou blijven zo lang als het voor u mogelijk zou zijn de koers van de buitenlandse politiek in een vreedzame richting te sturen en ontwikkelingen in de richting van een oorlog te vermijden, zelfs al zou op een moment in de toekomst Von Hindenburg overlijden?
VON NEURATH: Ja, hij heeft tegenover mij herhaaldelijk die wens uitgedrukt.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Dat was ongetwijfeld de reden waarom u in functie bleef na de dood van Von Hindenburg.
VON NEURATH: Ja maar ook omdat ik in de tussentijd had ontdekt dat Hitler zich vanwege zijn opgewonden karakter vaak liet overhalen tot ondoordachte stappen en op die manier de vrede kon bedreigen. Bij vele gelegenheden heb ik door ervaring ook echter geleerd dat hij in dergelijke gevallen naar mijn bezwaren wilde luisteren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Zoals u zich bewust bent heeft de Aanklager u in het bijzonder beschuldigd van het zitting nemen als Minister van Buitenlandse Zaken in Hitler’s kabinet maar bovenal van uw aanblijven na de dood van Von Hindenburg.
VON NEURATH: Hoe kunnen ze mij iets verwijten wat voor mij volkomen onverklaarbaar is. Ik ben nooit lid van een partij geweest; ik heb nooit trouw gezworen aan een partijprogramma en ik heb ook nooit trouw gezworen aan een partijleider. Ik heb gediend onder de Keizerlijke regering, ben door de Socialistische regering onder Ebert gevraagd terug te keren in de diplomatieke dienst en werd door diezelfde regering benoemd tot Minister en Ambassadeur. Ik heb gediend onder democratische, liberale en conservatieve regeringen. Zonder mijzelf te identificeren met hun diverse programma’s en vaak in de oppositie tegen de regeringspartij van die tijd heb ik slechts de belangen van mijn vaderland behartigd in samenwerking met de andere machten.
Er was voor mij geen reden niet te proberen hetzelfde te doen onder Hitler en de Nationaalsocialistische Partij. Men kan met enig uitzicht op succes een tegengestelde mening slechts laten gelden van binnen uit, als lid van de regering. Vrijheid van meningsuiting en gebruik van de pers was verboden in Duitsland, of tenminste zeer moeilijk gemaakt. Persoonlijke vrijheid was in gevaar. Bovendien is het in andere landen niet veel anders; daarmee bedoel ik regeringsdeelname door diverse partijen en ik zou het voorbeeld van Reynaud kunnen aanhalen, of van Lord Vansittart die ik goed ken en die in Engeland op Buitenlandse Zaken zat als invloedrijk staatssecretaris onder zowel conservatieve als Labor regeringen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Maar waarom bleef u na 30 juni 1934 en de bloedige gebeurtenissen van die tijd nog in de regering? Waarom trad u toen niet af? U weet dat de Aanklager andere beklaagden het verwijt heeft gemaakt dat zij onder die omstandigheden lid van de regering bleven.
VON NEURATH: Afgezien van het feit dat ik uit de beschrijving die Hitler destijds van de Röhm Putsch gaf moest concluderen dat het om een serieuze opstand ging, heb ik uit eigen ervaring een aantal revoluties gekend, bij voorbeeld de Russische revolutie en zoals ik al heb gezegd de Fascistiche revolutie in Rome en ik heb gemerkt dat bij dergelijke revoluties onschuldige mensen er het meest onder lijden. Bovendien had ik mij Von Hindenburg’s houding geheel tot de mijne gemaakt; zelfs als ik had willen aftreden zou hij dat nooit hebben toegestaan.
Als voorbeeld dat ik de ernst van die opstand en de waarheid van Hitler’s beschrijving ervan wel moest erkennen zou ik kort willen opmerken dat op die dag, 30 juni, een broer van de Japanse Keizer in Berlijn was en ik moest hem voor het diner uitnodigen. Generaloberst Von Fritsch was ook bij dat diner aanwezig samen met een aantal hoge officieren en ambtenaren van Buitenlandse Zaken. De Prins verscheen niet op het diner, dat is te zeggen, hij kwam een uur te laat. Toen ik hem naar de reden vroeg hoorde ik dat mijn huis ook was omsingeld door de SA en zij hadden de Prins ervan weerhouden mijn huis binnen te gaan. Een paar dagen later, nadat Generaloberst Von Fritsch de gebeurtenissen vanuit militair oogpunt had beschreven vroeg hij mij of ik wist dat hijzelf en ook ik op de lijst van de heer Röhm hadden gestaan. Die opstand was dus niet zo onschuldig als hier meen ik door de getuige Gisevius is omschreven.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Hebt u, voordat u besloot zitting te nemen in Hitler’s kabinet, met hem gesproken over de principes en de koers van de buitenlandse politiek die u van plan was te volgen?
VON NEURATH: Ja, tot in bijzonderheden. Ik heb hem uitgelegd dat wij onze doelen alleen konden bereiken met onderhandelingen en met een beleid dat overeenkomt met de internationale situatie. Dat zou geduld vragen. Hitler scheen mij destijds te begrijpen en ik had gedurende volgende jaren dezelfde indruk. Ik ben ervan overtuigd dat hij destijds volledig instemde met de voortzetting van dit beleid en het eerlijk meende. Hij benadrukte regelmatig dat hij wist wat oorlog was en er niet nog een wilde meemaken.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou nogmaals willen verwijzen naar de verklaring van Ambassadeur Prufer, nummer Von Neurath-4 in mijn documentenboek 1 en met toestemming van het Tribunaal zou ik het volgende willen citeren:
“Het beleid van Von Neurath was er een van internationaal begrip en vrede....” - Dat staat op pagina 29 – “Dit beleid strookte met het feit dat Von Neurath ook streefde naar een herziening van de strenge bepalingen van het Verdrag van Versailles. Hij wilde dit echter uitsluitend bereiken door onderhandelingen en in geen geval door geweld.” Dan op dezelfde pagina ...”
De PRESIDENT: Hebt u dat al niet voorgelezen?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja. Ik wil nu de passage voorlezen die daar op volgt:
“Ik ben er zeker van dat Freiherr Von Neurath, net als alle andere ambtenaren op Buitenlandse Zaken niets concreets wist over mogelijke plannen voor geweld van Hitler’s kant. In tegendeel, gedurende de eerste jaren na de regeringswisseling hechtte men over het algemeen geloof aan de vaak herhaalde verklaring van vreedzame bedoelingen van de Nationaalsocialistische leiders. Ik ben zelfs van mening dat die laatsten zelf gedurende de eerste jaren geen oorlog wilden beginnen. In de hoogste kringen van de Partij, waartoe Von Neurath in het geheel niet behoorde, werd eerder geloofd en gehoopt dat het mogelijk zou zijn gemakkelijke overwinningen te behalen zonder oorlog met de tot dan toe succesvolle methoden van bluf en verrassing. Het was pas later dat de grootheidswaanzin, die ontstond uit hun geloof in eigen geluk, hun onfeilbaarheid en hun onoverwinnelijkheid die door onbeperkte kruiperigheid tot mystieke proporties was uitgegroeid, Hitler en zijn onmiddellijke omgeving ertoe brachten oorlog toe te voegen aan hun politieke machtsinstrumenten. Wij, ambtenaren van de diplomatieke dienst en met ons Freiherr Von Neurath als onze baas, raakten slechts geleidelijk en als buitenstaanders op de hoogte van die ontwikkeling. Tot aan ongeveer het begin van 1936 werden er slechts zeer weinig ambtenaren toegelaten tot de Partij die van haar kant de staf van Buitenlandse Zaken, waaronder de pas toegelaten leden, met achterdocht en wantrouwen behandelde.” De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, dit is toch allemaal argumentering? U leest wel heel veel voor.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik ben al klaar, Meneer de President.
(tot de beklaagde): Zag u zelf in het Partijprogramma van de Nationaalsocialisten enige bedoeling of wens om te breken met andere mogendheden?
VON NEURATH: Nee. In tegenstelling tot de beweringen van de Aanklager die in juistheid niets winnen door herhaling, kan ik onmogelijk enige bedoeling ontdekken om toevlucht te nemen tot gewapende vijandelijkheden in het geval dat deze doelen niet worden bereikt en uit Hitler’s diverse uitlatingen weet ik dat hij destijds, aan het begin van zijn regeerperiode, dergelijke bedoelingen niet had. Hij wenste een zo goed mogelijke verstandhouding met Engeland en stabiele, vreedzame betrekkingen met Frankrijk die de oude vijandigheid tussen de twee volken zou wegnemen. Het laatste, vertelde hij mij, was de speciale reden voor zijn openbare aankondiging na de volksraadpleging in het Saargebied dat hij eens en voor altijd iedere poging om de Elzas te heroveren afzwoer.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: De Aanklager uit in het bijzonder de beschuldiging dat u uit de volgende zin van het Partijprogramma moet hebben geweten dat de Nazis agressieve doelen op het gebied van buitenlandse politiek nastreefden en dat zij dus vanaf het prille begin op oorlog aanstuurden. De zin luidt:
“Wij eisen de hereniging van alle Duitsers in een Groot-Duitsland op basis van het recht op zelfbeschikking van landen. Wij eisen gelijke rechten voor het Duitse volk ten opzichte van andere naties, het afzweren van het Verdrag van Versailles en het Verdrag van St. Germain.”
Wilt u hier alstublieft commentaar op geven?
VON NEURATH: Zelfs vandaag kan ik in de zinnen die net zijn geciteerd geen enkele agressieve geest ontdekken. Het recht op zelfbeschikking is een basis voorwaarde van de moderne staat, erkend door internationaal recht. Het was ook de basis, althans in theorie, van het Verdrag van Versailles en op dezelfde basis werden in de grensgebieden de volksraadplegingen gehouden. De hereniging van alle Duitsers op basis van dit erkende principe was daarom een absoluut toelaatbare grondstelling, voor zover het internationale wetgeving en buitenlands beleid betreft.
Het afschaffen van de discriminerende bepalingen uit het Verdrag van Versailles door de voorwaarden in het verdrag te wijzigen was het essentiële doel van het buitenlands beleid van Duitsland, zo ook van alle bourgeois en SociaalDemocratische regeringen die aan de Nationaalsocialisten vooraf gingen. Ik zie niet in hoe iemand er agressieve bedoelingen uit kan afleiden wanneer een volk probeert zich te bevrijden van de last van een verdrag waarvan het denkt dat het onrechtvaardig is, voorop gesteld dat dit met vreedzame middelen gebeurt.
En ik zou eraan willen toevoegen dat dit het buitenlands beleid was waar ik voor stond tot het moment, aan het einde van 1937, toen ik mij moest realiseren dat Hitler ook oorlog als middel van zijn beleid beschouwde.
Daarvoor, zoals al eerder gezegd, was daar nooit sprake van geweest.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat was het effect van Hitler’s greep naar de macht in Duitsland op andere landen?
VON NEURATH: Een merkbare spanning en wantrouwen jegens de nieuwe regering was het directe resultaat. De vijandigheid was onmiskenbaar. Het was mij bijzonder duidelijk tijden de Economische Wereldconferentie in Londen in 1933 waar ik de gelegenheid had met vele oude vrienden te spreken en leden van andere delegaties en mij definitief te overtuigen van deze verandering van stemming. Het practische effect van die stemming was meer voorzichtigheid bij ale onderhandelingen, waaronder de zitting van de Ontwapeningsconferentie die net begon.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, Ik zou in dit verband willen verwijzen naar een brief, Von Neurath-11 in mijn documentenboek. Het is een verslag van de heer Von Neurath aan Reichspräsident Von Hindenburg vanaf de conferentie in Londen. Het is gedateerd 19 juni 1933. Ik zal slechts een korte passage citeren:
“Helaas moet ik zeggen dat de indrukken die ik hier heb opgedaan hoogst alarmerend zijn.”
De PRESIDENT: Op welke pagina staat dat?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Pagina 47.
De PRESIDENT: Ja, gaat u verder.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: “Gezien de rapporten van de hoofden van onze buitenlandse missies was ik voorbereid op veel slechte uitingen, veel sombere gebeurtenissen en storende meningen van de kant van de vreemde landen. Niettemin koesterde ik, ondanks mijn angsten, goede hoop dat veel hiervan wellicht van voorbijgaande aard zou zijn, dat het zichzelf zou oplossen. Mijn vrees bleek echter meer gerechtvaardigd dan mijn hoop. Ik herkende Londen amper. Ik trof daar een sfeer aan, eerst in de Engelse wereld en daarna in internationale kringen die een verslechtering aantoonde in de politieke en psychologische houding ten opzichte van Duitsland die niet ernstig genoeg kan worden genomen.”
(tot de beklaagde): Nu werden er in de winter van 1933-1934 verdere onderhandelingen gevoerd binnen het belangrijkste comité van de Ontwapeningsconferentie. Kunt u het verloop van die onderhandelingen kort beschrijven? Dat is belangrijk gezien latere ontwikkelingen.
VON NEURATH: Een Frans plan van 14 november 1932 vormde de basis voor de onderhandelingen van toen. Dit plan voorzag vreemd genoeg in de omvorming van beroepslegers in dienstplichtlegers want volgens de mening die door de Franse afgevaardigden destijds werd gepresenteerd konden alleen dat soort legers beschouwd worden als defensieve legers terwijl staande legers bestaande uit beroepsmilitairen een aanvallend karakter zouden hebben.
Deze mening van Franse kant was volledig nieuw en was niet alleen precies het tegenovergestelde van het eerdere Franse standpunt maar was ook een afwijking van de bepalingen in het Verdrag van Versailles voor de ontwapening van Duitsland. Dit betekende voor Duitsland – waartegen het duidelijk was gericht – de ontbinding van haar staande leger van 100.000 man. Bovendien liet Frankrijk met dit nieuwe plan zien dat zijzelf niet wenste te ontwapenen. Een verklaring van de Franse afgevaardigde, Paul Boncour tijdens de zitting van 8 februari 1933 bevestigt dit.
Frankrijk handhaafde ook hetzelfde standpunt in de daaropvolgende discussies over het zogenaamde werkplan, op 30 januari 1933 ingediend door Engeland, door middel waarvan Engeland het tempo van de onderhandelingen wilde verhogen. Deze poging, de onderhandelingen te versnellen, die bedoeld was om de uiteenlopende meningen van de diverse machten in lijn te brengen, faalde vanwege de koppige houding van Frankrijk. Er werd toen een verandering in het programma aangebracht in een poging deze problemen te verhelpen waarbij de kwestie van de sterkte van legers het eerst werd besproken.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen indienen en het Tribunaal verzoeken voor kennisgeving aan te nemen document nummer 49 in mijn documentenboek 2. Dit bevat uittreksels uit het Engelse werkprogramma van 30 januari 1933; en ook van mijn documenten 46 en 47 die ook in documentenboek 2 zitten. Die bevatten uittreksels uit het Franse plan voor het gelijkvormig maken van de continentale Europese legersystemen. Tenslotte nummer 47 in mijn documentenboek 2 dat uittreksels bevat uit de rede van de heer Von Neurath tot de Assemblée van de Volkenbond tijdens haar zitting van 2 december 1932, die de onderhandelingen tot op dat moment beschrijft.
(tot de beklaagde): Wat was de houding van de Ontwapeningsconferentie ten opzichte van de behandeling van de ontwapening als zodanig, anders gezegd het terugbrengen van de legersterkte?
VON NEURATH: Om dit te behandelen moet ik voortdurend naar notities verwijzen want het is onmogelijk om al die bijzonderheden, moties en formuleringen te onthouden. Het onderwerp in kwestie is zo gedetailleerd dat ik dat alleen aan de hand van notities ......
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, we hebben het hier de hele morgen al over en we zijn nog niet eens aan 1933 toe. Het Tribunaal is van mening dat u teveel op details in gaat. Zoals ik al heb aangegeven is het grootste deel hiervan een poging om aan te tonen dat het Verdrag van Versailles onrechtvaardig was en dat is niet van belang.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, mag ik het volgende opmerken? Ik wil de onrechtvaardigheid van het Verdrag van Versailles niet aantonen maar ik moet .....
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, wilt u zo vriendelijk zijn verder te gaan? Zoals ik zei, wij menen dat u veel te diep op details ingaat.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Goed.
Wat gebeurde er toen, meneer Von Neurath om de onderhandelingen weer op gang te krijgen. Op 16 maart diende de Britse Eerste Minister een nieuw plan in .....
De PRESIDENT: Wij hebben niets te maken met het ontwapeningsprograamma.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik moet niettemin aantonen wat de hele achtergrond en de sfeer was om de motieven voor ons uittreden uit de Volkenbond, hetgeen ons is verweten, nauwkeuriger te kunnen verklaren; Duitsland trad in de herfst van 1933 uit de Volkenbond......
De PRESIDENT: Er is toch niets op tegen dat Von Neurath zijn invloed heeft uitgeoefend op Duitsland om uit de Volkenbond te treden?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja, dat is er wel. Ik kan het uittreden uit de Volkenbond alleen maar verklaren op basis van de voorafgaande gebeurtenissen. Ik kan niet in een paar woorden zeggen dat dit of dat de reden was; eerder moet ik uitleggen hoe er geleidelijk een bepaalde sfeer ontstond en wat de omstandigheden waren die de Duitse regering geen andere keus liet dan uit de Ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond te treden, want deze factoren verklaren de beslissing van de Duitse regering zich te herbewapenen. In de geschiedenis en in de politiek zijn beslissingen en acties altijd het gevolg van wat vooraf ging. Bij de ontwikkeling van deze politieke situatie hebben we inderdaad te maken met een periode van ontwikkeling gedurende enkele jaren, niet met een spontane gebeurtenis of spontane beslissing. In het geval van een militair bevel kan ik niet met zekerheid zeggen of dit bevel tot stand kwam door bevelen van de andere zijde; eerder moet ik beschrijven .....
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, we hoeven al die argumenten niet aan te horen. Wij wensen alleen dat u verder gaat. Ik wijs u erop dat u al bijna de hele morgen bezig bent en we zijn nog niet eens aan 1933 toegekomen.
VON NEURATH: Meneer de President, ik zal proberen heel kort te zijn als ik aan die periode toekom, het uittreden uit de Ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond.
Zoals ik al zei sleepten de onderhandelingen zich voort tot in de zomer van 1933. In de herfst vwas er nog een zitting van de Ontwapeningsconferentie waarop min of meer hetzelfde onderwerp nogmaals werd behandeld. Nou, het resultaat van deze conferentie was dat ontwapening resoluut door de Westerse mogendheden werd afgewezen en dat was de reden waarom wij eerst de Ontwapeningsconferentie verlieten omdat wij vonden dat we er geen nuttig werk meer konden doen. Hierna trokken we ons ook terug uit de Volkenbond omdat we de mislukking ervan op vele terreinen hadden gezien.
En dat, heel in het kort, brengt ons op het punt waarop wij genoodzaakt waren uit de Volkenbond te treden. De redenen die ons daartoe noodzaakten heb ik uitvoerig besproken in een rede die mijn raadsman wellicht zal kunnen indienen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Welke datum bedoelt u, meneer Von Neurath?
VON NEURATH: October 1933, de 16de; een rede tot de buitenlandse pers. In deze rede zei ik dat onze terugtrekking uit de Ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond geenszins betekende dat Duitsland weigerde deel te nemen aan enige onderhandeling of discussie, in het bijzonder met de Westerse mogendheden.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, van deze rede staat het uittreksel op pagina 59 in mijn documentenboek. Omdat het in grote lijnen hetzelfe is wat de heer Von Neurath net heeft verklaard, behalve dat het gedetailleerder is, ben ik bereid af te zien van het voorlezen van het uittreksel wat ik wel van plan was.
In dit verband moet ik de aandacht vestigen op de documenten over de hele periode die ik heb ingediend en waar we snel doorheen gegaan zijn, zodat die tenminste een beeld schetsen hoe de zaken tegen eind oktober tot een hoogtepunt kwamen. In dit verband zou ik willen verwijzen naar document Von Neurath-56, een rede door de heer Von Neurath tot de buitenlandse pers; dan Hitler’s oproep aan het Duitse volk, nummer Von Neurath-58; het zojuist geciteerde document Von Neurath-59; naar het Duitse memorandum over de kwestie van bewapening en gelijke rechten van 18 december 1933; Document Von Neurath-61; Nummer Von Neurath-62, een interview met de heer Von Neurath door de Berlijnse vertegenwoordiger van de New York Times op 29 december 1933; het Duitse antwoord op het Franse memorandum van 1 januari 1934, nummer Von Neurath-64 in mijn documentenboek 3; het Duitse memorandum van 13 maart 1934, nummer Von Neurath-67; de rede van de President van de Ontwapeningsconferentie, Sir Nevile Henderson, van 10 april 1934, nummer Von Neurath-68; en tenslotte het aide-mémoire van de Reichsregierung aan het Britse memorandum over ontwapening van 16 april, nummer Von Neurath-69.
Mij is net verteld dat ik de verkeerde voornaam heb genoemd. Dat was Arthur Henderson.
(tot de beklaagde): Half april 1934 vond er een zeer belangrijke gebeurtenis plaats. Wilt u hier iets over zeggen want deze verklariing, deze nota veroorzaakte een volledige ommekeer, een verandering in de Europese politiek.
VON NEURATH: Dat was een Franse nota, gericht aan de Britse regering in antwoord op een Brits verzoek en op een Duits memorandum van 13 maart 1934 dat ging over de voortzetting van de onderhandelingen. De details zijn vervat in de rede tot de Berlijnse pers die net is geciteerd. Met deze Franse nota faalden de pogingen om tot een vergelijk te komen in de kwestie van de ontwapening echter weer vanwege het nee van de Fanse regering.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou willen verwijzen naar diverse documenten hierover die ik in mijn documentenboek 3 heb ingediend; nummer Von Neurath-66, een uittreksel uit een rede door de Belgische Premier, Graaf Broqueville van maart 1934; een uittreksel uit het dagboek van Ambassadeur Dodd, nummer Von Neurath-63; dan nummer Von Neurath-70, een uittreksel uit de nota van de Franse regering, die net is genoemd, aan de Britse regering op 17 april 1934; de rede van Aussenminister Von Neurath, de beklaagde, tot vertegenwoordigers van de Berlijnse pers, waarin hij commentaar gaf op deze Franse nota, nummer Von Neurath-74 in mijn documentenboek; tenslotte een uittreksel uit de rede van de Amerikaanse afgevaardigde naar de Ontwapeningsconferentie, Norman Davis, van 29 mei 1934. Hierin wordt de ploselinge verandering in de Europese politiek waar ik het net over had ....
De PRESIDENT: Hebt u daar een nummer van genoemd?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Van het laatste, Meneer de President?
De PRESIDENT: Ja.
Dr. VON LUDINGHAUSEN: Nummer Von Neurath-76.
De PRESIDENT: Ja; gaat u verder.
VON NEURATH: Voordat ik die vraag beantwoord mag ik misschien een opmerking maken? De Aanklager heeft mij een rede van Hitler laten zien van 23 september 1939 tot de bevelhebbers van het leger waarin hij het had over de politieke en organisatorische maatregelen die aan de oorlog vooraf gingen.
De PRESIDENT: Dat was op 23 september, zegt u?
VON NEURATH: 23 september 1939. De Aanklager ziet in het noemen van onze terugtrekking uit de Volkenbond en de Ontwapeningsconferentie een teken van agressieve bedoelingen die destijds al bestonden en verwijt mij dat.
Zoals ik al herhaaldelijk heb benadrukt, was er tot aan 1937 nooit enige sprake van agressieve bedoelingen of voorbereiding op een aanvalsoorlog. De rede die de Aanklager noemt werd door Hitler gehouden zes jaar na deze gebeurtenissen en 18 maanden na mijn aftreden als Aussenminister. Het is duidelijk dat voor een man als Hitler, op dat moment, na de zegenrijke beëindiging van de oorlog tegen Polen, de gebeurtenissen anders leken dan ze in werkelijkheid geweest waren. Deze gebeurtenissen kunnen echter niet achteraf worden beoordeeld, anders gezegd voorafgaand aan de datum van die rede net zo min als Duitsland’s buitenlands beleid nu beoordeeld kan worden maar dat moet worden gezien vanuit de heersende mening in de tijd waarin ze plaats vonden.
En nu als antwoord op uw vraag: Naar mijn mening liggen de redenen allereerst min of meer in het feit dat in de loop van de voorafgaande diplomatieke onderhandelingen was aangetoond dat Engeland en Italië niet langer onvoorwaardelijk achter Frankrijk stonden en niet langer Frankrijk’s vijandige houding ten opzichte van de kwestie van gelijke rechten voor Duitslansd wilden steunen. Hetzelfde standpunt werd ingenomen door de neutrale staten – Denemarken, Spanje, Noorwegen, Zweden en Zwitserland – in een nota van 14 april 1934 gericht aan de Ontwapeningsconferentie. Daarom vreesde Frankrijk destijds blijkbaar geïsoleerd te raken en dus het gevaar te lopen niet in staat te zijn haar weigering om enige vorm van ontwapening toe te passen te handhaven: ikzelf ben uitvoerig op die houding van Frankrijk, vanuit Duits standpunt, ingegaan in mijn eerder genoemde rede tot de Duitse pers op meen ik 27 april 1934.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat waren de verdere gevolgen van deze Franse nota van 17 april, voor zover het de houding van de Franse buitenlandse politiek betrof?
VON NEURATH: Slechts een paar dagen na deze nota ondernam de Franse Minister van Buitenlandse Zaken, M. Louis Barthou een reis naar het Oosten, naar Warschau en Praag. Zoals al gauw bleek was het doel van deze reis naar Polen en Tsjechoslowakije de weg te effenen voor een herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen deze landen en de andere landen van de zogenaamde “Kleine Entente” en de Sovjet Unie en zo de weg vrij te maken voor Rusland als deelnemer aan de Europese politiek. Barthou’s pogingen waren succesvol. Polen zowel als Tsjechoslowakije herstelden de diplomatieke betrekkingen met Rusland. Tijdens een tweede reis slaagde Barthou erin met alle staten van de Kleine Entente tot overeenstemming te komen over het Oostelijke pact dat was voorgesteld door Frankrijk en Rusland.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Werden er op dezelfde tijd geen onderhandelingen gevoerd over een Oostelijk Pact dat later ook een instrument tegen Duitsland bleek te zijn?
VON NEURATH: Ja, dat heb ik net genoemd. Er werd een Oostelijk Pact uitgewerkt en gepresenteerd dat we zouden hebben aanvaard voor zover het de grondprincipes betrof maar wat daarna op niets uitliep omdat verwacht werd dat wij verplichtingen zouden aangaan die wij niet konden vervullen, namelijk de verplichting steun te verlenen bij alle conflicten die tussen de Oostelijke landen zouden kunnen ontstaan. Wij waren niet in een positie om zoiets te doen en dus liep dat Oostelijke Pact op niets uit.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Mag ik in verband met de zojuist afgelegde verklaringen verwijzen naar drie documenten in mijn documentenboek 3; nummer Von Neurath-72, een officieel communiqué van 24 april 1934 over de gesprekken van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken in Warschau; nummer Von Neurath-73, een officieel communiqué van 27 april 1934 over de gesprekken van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken in Praag en een uittreksel uit een rede van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken op 30 mei 1934, nummer Von Neurath-77.
(tot de beklaagde): Wat was uw verdere beleid na het plotseling afbreken van de onderhandelingen door deze Franse nota?
VON NEURATH: We probeerden allereerst door middel van onderhandelingen met de afzonderlijke mogendheden een blijvende en stabiele vrede te bereiken op basis van de praktische erkenning van onze gelijke rechten en een algemeen begrip tussen alle volken. Ik had de Duitse missies in het buitenland tot taak gegeven onderhandelingen met de afzonderlijke regeringen te beginnen.
Ten einde de onderhandelingen weer op gang te krijgen had Hitler besloten om een uitnodiging van Mussolini voor een vriendschappelijk gesprek in Venetië te aanvaarden. Het doel van deze bijeenkomst was, zoals Mussolini later zei te proberen de wolken te verdrijven die de politieke horizon van Europa verduisterden.
Een paar dagen na zijn terugkomst uit Venetië hield Hitler een belangrijke rede waarin hij Duitsland’s wens tot vrede bevestigde.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik willen verwijzen naar document Von Neurath-80 in documentenboek 3, een uittreksel uit die rede van Hitler in Gera op 17 juni 1934 – natuurlijk alleen het gedeelte dat vanuit het oogpunt van buitenlandse politiek van belang is.
Zou u de zitting nu willen schorsen, Meneer de President?
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, het Tribunaal hoopt dat u op maandag, wanneer u verder gaat in staat zult zijn deze politieke geschiedenis, die natuurlijk aan iedereen die hem heeft meegemaakt goed bekend is, in het bijzonder het Tribunaal dat het allemaal al heeft aangehoord, minder gedetailleerd te behandelen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Dat zal ik proberen, Meneer de President.
(The Tribunal adjourned until 24 June 1946 at 1000 hours.] (de zitting wordt verdaagd tot 24 juni 1946 om 10:00 uur.)

Zie ook: Slotverklaring Von Neurath, Vonnis Von Neurath.

Definitielijst

dictatuur
Staatsvorm waarbij de macht in een land in de handen is van één persoon, de dictator. Oorspronkelijk een Romeinse staatsvorm voor tijden van nood, waarbij de totale macht 6 maanden in de handen lag van één persoon om de crisis het hoofd te bieden.
Groot-Duitsland
Een Duitsland met zodanige grenzen dat alle Duitssprekenden binnen die grenzen kunnen wonen. Streven van de Nazi-partij.
Putsch
Staatsgreep, vaak gepaard gaand met het gebruik van geweld.
revolutie
Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.
Volkenbond
Internationale volkerenorganisatie voor samenwerking en veiligheid (1920-1941). De bond was gevestigd in Genève, in het altijd neutrale Zwitserland. In de dertiger jaren kon zij weinig uitrichten tegen het agressieve optreden van Japan (Mantsjoerije), Italië (Abessinië) en Hitler. De Volkenbond was in feite de voorganger van de Verenigde Naties.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
17-10-2009
Laatst gewijzigd:
09-01-2019
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.