Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, met betrekking tot de zojuist gestelde en beantwoorde vragen zou ik naar enkele documenten willen verwijzen en u vragen die voor kennisgeving aan te nemen. Ik ga indienen, of heb al ingediend in mijn documentenboek 2 uittreksels van het Duitse memorandum van 29 augustus 1932 in document Von Neurath-40; uittreksels van een interview van Von Neurath met de vertegenwoordiger van Wolff’s Telegraafbureau, het officiële nieuwsagentschap van het Duitse Reich in document Von Neurath-41 van documentenboek 2; een uittreksel van een verklaring door de heer Von Neurath aan de vertegenwoordigers van de Duitse pers op 30 september 1932 in document Von Neurath-45 in documentenboek 2; een uittreksel van een brief van beklaagde aan de voorztitter van de Ontwapeningsconferentie, nummer Von Neurath-43 in documentenboek 2 en ten slotte zou ik willen verwijzen naar een rede van de Duitse afgevaardigde naar de Ontwapeningsconferentie in Genève, nummer Von Neurath-39 in mijn documentenboek dat de ontwikkeling aantoont van de mening en houding van de beklaagde, en van het Duitse beleid, ten opzichte van de ontwapeningsonderhandelingen die op de 16de door de Ontwapeningsconferentie werden hervat.
(tot de beklaagde): Meneer Von Neurath, in de hierboven genoemde documenten benadrukt u dat de kwestie van de ontwapening uitsluitend moest worden opgelost met vreedzame middelen en dat er geen enkele vorm van geweld mocht worden gebruikt. Strookt de tendens, zoals die hier is uitgedrukt echt met uw overtuiging en stelde die het leidende principe, het exclusieve leidende principe van uw beleid voor?
VON NEURATH: Gedurende de hele periode waarin ik Reichsaussenminister was zijn er geen middelen gebruikt die internationaal ongebruikelijk of ontoelaatbaar waren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Op de 16de moesten de onderhandelingen in de Ontwapeningsconferentie weer beginnen. Wat was het resultaat van de bijeenkomst van die Conferentie?
VON NEURATH: Engeland stelde uiteindelijk voor – in eerste instantie bereikte de Ontwapeningsconferentie niets, maar later ontstond in december 1932 de zogenaamde Vijf Mogendheden Verklaring op voorstel van Engeland. Deze verklaring erkende het recht van Duitsland op gelijke rechten en het schrappen van die bepalingen in het Verdrag van Versailles die voor Duitsland discriminerend waren. Na deze verklaring, die werd opgesteld door de oorlogvoerende landen en later door de Ontwapeningsconferentie of de Assemblée van de Volkenbond zelf, werden Duitsland’s gelijke rechten voor altijd erkend. Daarom kon Duitsland haar recht uitoefenen deel V van het Verdrag van Versailles af te wijzen door te verwijzen naar de verplichting tot algemene ontwapening die door de ondertekenaars was aangegaan. Deze Vijf Mogendheden Verklaring schiep voor Duitsland de noodzakelijk voorwaarde om weer deel te nemen aan het overleg binnen de Ontwapeningsconferentie.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik zou willen verwijzen naar de tekst van de Vijf Mogendheden Verklaring van 11 december 1932. Nummer Von Neurath 47-a in mijn documentenboek. Ik zou ook willen verwijzen naar een artikel door beklaagde in de Heimatdienst over deze erkenning van gelijke rechten voor Duitsland. De tekst staat in nummer Von Neurath-48 in mijn documentenboek 2. Dat was nog voor de machtsovername.
(tot de beklaagde): Nu, in januari 1933 werd Hitler benoemd tot Reichskanzler en zo kwam de greep naar de macht door de
NSDAP tot stand. Hebt u op een of andere manier deelgenomen aan die greep naar de macht en Hitler’s benoeming tot Reichskanzler?
VON NEURATH: Nee, ik had part nog deel aan enige fase in de onderhandelingen betreffende de benoeming van Hitler tot Reichskanzler. Niemand, zelfs niet de Reichspräsident en zeker geen partijleider vroeg mij naar mijn mening. Ik had geen nauwe banden met een van de partijleiderss, zeker niet met de leiders van de Nationaalsocialistische Partij. Göring en Von Papen hebben in dit verband een volkomen juiste getuigenis afgelegd.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat voor gevoelens had u zelf over deze kwestie van Hitler’s benoeming tot Reichskanzler, anders gezegd over de machtsovername door de Partij?
VON NEURATH: Ik had ernstige bedenkingen maar zoals ik in het begin zei, gezien de situatie rond de partijen en de onmogelijkheid een regering te vormen zonder de Nationaalsocialisten zag ik geen andere mogelijkheid tenzij iemand een burgeroorlog zou willen beginnen; over de uitkomst daarvan kon geen twijfel bestaan gezien het overweldigende aantal volgelingen van Hitler.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Gezien de houding die u zojuist hebt beschreven, waarom bleef u aan als Reichsaussenminister in de nieuw gevormde regering van Hitler?
VON NEURATH: Op dringend verzoek van Von Hindenburg.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik graag willen verwijzen naar de verklaring van Barones Ritter, nummer Von Neurath-3 in mijn documentenboek 1 die al genoemd is; met toestemming van het Tribunaal zou ik er een korte passage uit willen voorlezen:
“Toen er in 1933 een nieuwe regering werd gevormd met Hitler als Reichskanzler, eiste Von Hindenburg van Hitler de toezegging dat Von Neurath aan zou blijven als Minister van Buitenlandse Zaken. Von Hindenburg verzocht Von Neurath dus om aan te blijven en Von Neurath voldeed aan de wens van Von Hindenburg in overeenstemming met zijn eerdere belofte. Ik weet dat Von Neurath in de loop der tijd regelmatig ernstige bedenkingen had maar dat hij van mening was dat het zijn patriotische plicht was aan te blijven.
“In dit verband herinner ik me de bijzonder treffende vergelijking van een groot rotsblok dat door zijn positie midden in de rivier de kracht van de woeste stroom kan beteugelen terwijl het aan de wal geen invloed zou hebben. Hij zei regelmatig: “Wanneer de Duitsers zich vaak afvragen waarom ik met deze regering samenwerk, dan denken ze altijd alleen maar aan heersende tekortkomingen zonder in te zien hoeveel bijkomende rampen ik nog kan verhinderen. Ze vergeten hoeveel kracht het kost alleen door deze muur van Myrmidons heen te breken .......”
Daarmee bedoelt Barones Ritter de kleine kring rondom Hitler – om die te doorbreken om bij Hitler te komen.
(tot de beklaagde): Weet u waarom Von Hindenburg wilde dat u aanbleef, anders gezegd zitting te nemen in Hitler’s Kabinet als Minister van Buitenlandse Zaken?
VON NEURATH: Om de voortzetting van een vreedzaam buitenlands beleid te garanderen en om Hitler ervan te weerhouden die onbezonnen stappen te nemen die gezien zijn impulsieve aard te verwachten waren; in één woord gezegd, om als rem te fungeren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Stelde Von Hindenburg het niet als feitelijke voorwaarde voor Hitler’s benoeming tot Reichskanzler dat u zou aanblijven als Minister van Buitenlandse Zaken, anders gezegd: zitting nemen in zijn kabinet?
VON NEURATH: Ja. dat vertelde hij mij later.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen verwijzen naar de verklaring van voormalig Ambassadeur Curt Prufer, nummer Von Neurath-4 in mijn documentenboek en ik zou er een korte passage uit willen voorlezen:
“Omdat Von Hindenburg conservatief was, was zijn principiële politieke houding ...
De PRESIDENT: Op welke pagina staat dat?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Pagina 27, bewijsstuk 4.
“Omdat Von Hindenburg conservatief was, was zijn principiële politieke houding waarschijnlijk dezelfde als die van Freiherr Von Neurath. Er bestond bij niemand die ook maar enigszins op de hoogte was van de situatie enige twijfel over dat Von Hindenburg zelf, met het verlenen van die macht aan Hitler dit met terughoudendheid deed en alleen onder zware druk van de binnenlandse politieke ontwikkelingen.
Wanneer hij er onder dergelijke omstandigheden op stond en zelfs als voorwaarde stelde dat Freiherr Von Neurath, zijn vroegere politieke adviseur, in functie zou blijven was dit ongetwijfeld te danken aan het feit dat hij zich wilde verzekeren van tenminste één stabiele pijler onder de buitenlandse politiek, dat wil zeggen voor vrede te midden van die kolkende nieuwe krachten die hem persoonijk zeker duister en onaangenaam voorkwamen.”
Hebt u met Von Hindenburg hierover gesproken en hebt u hem verteld over uw aarzeling, uw bedenkingen tegen het deelnemen aan Hitler’s kabinet?
VON NEURATH: Ja, daarover liet ik bij hem geen enkele twijfel bestaan.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat antwoordde Von Hindenburg daarop?
VON NEURATH: Hij zei mij dat ik dit offer moest brengen, anders zou hij geen rustig ogenblik meer hebben; dat Hitler nog geen enkele ervaring had op het gebied van buitenlandse politiek.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Was het alleen om die reden dat u besloot zitting te nemen in Hitler’s kabinet?
VON NEURATH: Ja. De Britse aanklager, Sir David heeft op de zitting van 1 maart van dit jaar verklaard dat ik door zitting te nemen in Hitler’s kabinet mijn eer en mijn reputatie heb verkocht. Ik onthoud mij van enig verder commentaar op deze meest ernstige belediging.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik een zin willen citeren uit het dagboek 1933-37 van Ambassadeur Dodd, nummer Von Neurath-13 in mijn documentenboek. Ik zou de notitie van 6 april 1934 willen citeren, op pagina 100; pagina 55 van de Duitse tekst die luidt als volgt. Het is een opmerking van Dodd die op de heer Von Neurath slaat:
“Ik heb medelijden met die helder denkende Duitsers die de wereldse zaken goed kennen, voor hun land moeten werken en zich toch moeten onderwerpen aan de onkunde en de dictatuur van Hitler en zijn volgelingen.”
In deze gesprekken met Von Hindenburg, beloofde u hem dat u lid van het kabinet zou blijven zo lang als het voor u mogelijk zou zijn de koers van de buitenlandse politiek in een vreedzame richting te sturen en ontwikkelingen in de richting van een oorlog te vermijden, zelfs al zou op een moment in de toekomst Von Hindenburg overlijden?
VON NEURATH: Ja, hij heeft tegenover mij herhaaldelijk die wens uitgedrukt.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Dat was ongetwijfeld de reden waarom u in functie bleef na de dood van Von Hindenburg.
VON NEURATH: Ja maar ook omdat ik in de tussentijd had ontdekt dat Hitler zich vanwege zijn opgewonden karakter vaak liet overhalen tot ondoordachte stappen en op die manier de vrede kon bedreigen. Bij vele gelegenheden heb ik door ervaring ook echter geleerd dat hij in dergelijke gevallen naar mijn bezwaren wilde luisteren.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Zoals u zich bewust bent heeft de Aanklager u in het bijzonder beschuldigd van het zitting nemen als Minister van Buitenlandse Zaken in Hitler’s kabinet maar bovenal van uw aanblijven na de dood van Von Hindenburg.
VON NEURATH: Hoe kunnen ze mij iets verwijten wat voor mij volkomen onverklaarbaar is. Ik ben nooit lid van een partij geweest; ik heb nooit trouw gezworen aan een partijprogramma en ik heb ook nooit trouw gezworen aan een partijleider. Ik heb gediend onder de Keizerlijke regering, ben door de Socialistische regering onder Ebert gevraagd terug te keren in de diplomatieke dienst en werd door diezelfde regering benoemd tot Minister en Ambassadeur. Ik heb gediend onder democratische, liberale en conservatieve regeringen. Zonder mijzelf te identificeren met hun diverse programma’s en vaak in de oppositie tegen de regeringspartij van die tijd heb ik slechts de belangen van mijn vaderland behartigd in samenwerking met de andere machten.
Er was voor mij geen reden niet te proberen hetzelfde te doen onder Hitler en de Nationaalsocialistische Partij. Men kan met enig uitzicht op succes een tegengestelde mening slechts laten gelden van binnen uit, als lid van de regering. Vrijheid van meningsuiting en gebruik van de pers was verboden in Duitsland, of tenminste zeer moeilijk gemaakt. Persoonlijke vrijheid was in gevaar. Bovendien is het in andere landen niet veel anders; daarmee bedoel ik regeringsdeelname door diverse partijen en ik zou het voorbeeld van Reynaud kunnen aanhalen, of van Lord Vansittart die ik goed ken en die in Engeland op Buitenlandse Zaken zat als invloedrijk staatssecretaris onder zowel conservatieve als Labor regeringen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Maar waarom bleef u na 30 juni 1934 en de bloedige gebeurtenissen van die tijd nog in de regering? Waarom trad u toen niet af? U weet dat de Aanklager andere beklaagden het verwijt heeft gemaakt dat zij onder die omstandigheden lid van de regering bleven.
VON NEURATH: Afgezien van het feit dat ik uit de beschrijving die Hitler destijds van de Röhm Putsch gaf moest concluderen dat het om een serieuze opstand ging, heb ik uit eigen ervaring een aantal revoluties gekend, bij voorbeeld de Russische revolutie en zoals ik al heb gezegd de Fascistiche revolutie in Rome en ik heb gemerkt dat bij dergelijke revoluties onschuldige mensen er het meest onder lijden. Bovendien had ik mij Von Hindenburg’s houding geheel tot de mijne gemaakt; zelfs als ik had willen aftreden zou hij dat nooit hebben toegestaan.
Als voorbeeld dat ik de ernst van die opstand en de waarheid van Hitler’s beschrijving ervan wel moest erkennen zou ik kort willen opmerken dat op die dag, 30 juni, een broer van de Japanse Keizer in Berlijn was en ik moest hem voor het diner uitnodigen. Generaloberst Von Fritsch was ook bij dat diner aanwezig samen met een aantal hoge officieren en ambtenaren van Buitenlandse Zaken. De Prins verscheen niet op het diner, dat is te zeggen, hij kwam een uur te laat. Toen ik hem naar de reden vroeg hoorde ik dat mijn huis ook was omsingeld door de SA en zij hadden de Prins ervan weerhouden mijn huis binnen te gaan. Een paar dagen later, nadat Generaloberst Von Fritsch de gebeurtenissen vanuit militair oogpunt had beschreven vroeg hij mij of ik wist dat hijzelf en ook ik op de lijst van de heer Röhm hadden gestaan. Die opstand was dus niet zo onschuldig als hier meen ik door de getuige Gisevius is omschreven.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Hebt u, voordat u besloot zitting te nemen in Hitler’s kabinet, met hem gesproken over de principes en de koers van de buitenlandse politiek die u van plan was te volgen?
VON NEURATH: Ja, tot in bijzonderheden. Ik heb hem uitgelegd dat wij onze doelen alleen konden bereiken met onderhandelingen en met een beleid dat overeenkomt met de internationale situatie. Dat zou geduld vragen. Hitler scheen mij destijds te begrijpen en ik had gedurende volgende jaren dezelfde indruk. Ik ben ervan overtuigd dat hij destijds volledig instemde met de voortzetting van dit beleid en het eerlijk meende. Hij benadrukte regelmatig dat hij wist wat oorlog was en er niet nog een wilde meemaken.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou nogmaals willen verwijzen naar de verklaring van Ambassadeur Prufer, nummer Von Neurath-4 in mijn documentenboek 1 en met toestemming van het Tribunaal zou ik het volgende willen citeren:
“Het beleid van Von Neurath was er een van internationaal begrip en vrede....” - Dat staat op pagina 29 – “Dit beleid strookte met het feit dat Von Neurath ook streefde naar een herziening van de strenge bepalingen van het Verdrag van Versailles. Hij wilde dit echter uitsluitend bereiken door onderhandelingen en in geen geval door geweld.” Dan op dezelfde pagina ...”
De PRESIDENT: Hebt u dat al niet voorgelezen?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja. Ik wil nu de passage voorlezen die daar op volgt:
“Ik ben er zeker van dat Freiherr Von Neurath, net als alle andere ambtenaren op Buitenlandse Zaken niets concreets wist over mogelijke plannen voor geweld van Hitler’s kant. In tegendeel, gedurende de eerste jaren na de regeringswisseling hechtte men over het algemeen geloof aan de vaak herhaalde verklaring van vreedzame bedoelingen van de Nationaalsocialistische leiders. Ik ben zelfs van mening dat die laatsten zelf gedurende de eerste jaren geen oorlog wilden beginnen. In de hoogste kringen van de Partij, waartoe Von Neurath in het geheel niet behoorde, werd eerder geloofd en gehoopt dat het mogelijk zou zijn gemakkelijke overwinningen te behalen zonder oorlog met de tot dan toe succesvolle methoden van bluf en verrassing. Het was pas later dat de grootheidswaanzin, die ontstond uit hun geloof in eigen geluk, hun onfeilbaarheid en hun onoverwinnelijkheid die door onbeperkte kruiperigheid tot mystieke proporties was uitgegroeid, Hitler en zijn onmiddellijke omgeving ertoe brachten oorlog toe te voegen aan hun politieke machtsinstrumenten. Wij, ambtenaren van de diplomatieke dienst en met ons Freiherr Von Neurath als onze baas, raakten slechts geleidelijk en als buitenstaanders op de hoogte van die ontwikkeling. Tot aan ongeveer het begin van 1936 werden er slechts zeer weinig ambtenaren toegelaten tot de Partij die van haar kant de staf van Buitenlandse Zaken, waaronder de pas toegelaten leden, met achterdocht en wantrouwen behandelde.”
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, dit is toch allemaal argumentering? U leest wel heel veel voor.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik ben al klaar, Meneer de President.
(tot de beklaagde): Zag u zelf in het Partijprogramma van de Nationaalsocialisten enige bedoeling of wens om te breken met andere mogendheden?
VON NEURATH: Nee. In tegenstelling tot de beweringen van de Aanklager die in juistheid niets winnen door herhaling, kan ik onmogelijk enige bedoeling ontdekken om toevlucht te nemen tot gewapende vijandelijkheden in het geval dat deze doelen niet worden bereikt en uit Hitler’s diverse uitlatingen weet ik dat hij destijds, aan het begin van zijn regeerperiode, dergelijke bedoelingen niet had. Hij wenste een zo goed mogelijke verstandhouding met Engeland en stabiele, vreedzame betrekkingen met Frankrijk die de oude vijandigheid tussen de twee volken zou wegnemen. Het laatste, vertelde hij mij, was de speciale reden voor zijn openbare aankondiging na de volksraadpleging in het Saargebied dat hij eens en voor altijd iedere poging om de Elzas te heroveren afzwoer.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: De Aanklager uit in het bijzonder de beschuldiging dat u uit de volgende zin van het Partijprogramma moet hebben geweten dat de Nazis agressieve doelen op het gebied van buitenlandse politiek nastreefden en dat zij dus vanaf het prille begin op oorlog aanstuurden. De zin luidt:
“Wij eisen de hereniging van alle Duitsers in een Groot-Duitsland op basis van het recht op zelfbeschikking van landen. Wij eisen gelijke rechten voor het Duitse volk ten opzichte van andere naties, het afzweren van het Verdrag van Versailles en het Verdrag van St. Germain.”
Wilt u hier alstublieft commentaar op geven?
VON NEURATH: Zelfs vandaag kan ik in de zinnen die net zijn geciteerd geen enkele agressieve geest ontdekken. Het recht op zelfbeschikking is een basis voorwaarde van de moderne staat, erkend door internationaal recht. Het was ook de basis, althans in theorie, van het Verdrag van Versailles en op dezelfde basis werden in de grensgebieden de volksraadplegingen gehouden. De hereniging van alle Duitsers op basis van dit erkende principe was daarom een absoluut toelaatbare grondstelling, voor zover het internationale wetgeving en buitenlands beleid betreft.
Het afschaffen van de discriminerende bepalingen uit het Verdrag van Versailles door de voorwaarden in het verdrag te wijzigen was het essentiële doel van het buitenlands beleid van Duitsland, zo ook van alle bourgeois en SociaalDemocratische regeringen die aan de Nationaalsocialisten vooraf gingen. Ik zie niet in hoe iemand er agressieve bedoelingen uit kan afleiden wanneer een volk probeert zich te bevrijden van de last van een verdrag waarvan het denkt dat het onrechtvaardig is, voorop gesteld dat dit met vreedzame middelen gebeurt.
En ik zou eraan willen toevoegen dat dit het buitenlands beleid was waar ik voor stond tot het moment, aan het einde van 1937, toen ik mij moest realiseren dat Hitler ook oorlog als middel van zijn beleid beschouwde.
Daarvoor, zoals al eerder gezegd, was daar nooit sprake van geweest.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat was het effect van Hitler’s greep naar de macht in Duitsland op andere landen?
VON NEURATH: Een merkbare spanning en wantrouwen jegens de nieuwe regering was het directe resultaat. De vijandigheid was onmiskenbaar. Het was mij bijzonder duidelijk tijden de Economische Wereldconferentie in Londen in 1933 waar ik de gelegenheid had met vele oude vrienden te spreken en leden van andere delegaties en mij definitief te overtuigen van deze verandering van stemming. Het practische effect van die stemming was meer voorzichtigheid bij ale onderhandelingen, waaronder de zitting van de Ontwapeningsconferentie die net begon.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, Ik zou in dit verband willen verwijzen naar een brief, Von Neurath-11 in mijn documentenboek. Het is een verslag van de heer Von Neurath aan Reichspräsident Von Hindenburg vanaf de conferentie in Londen. Het is gedateerd 19 juni 1933. Ik zal slechts een korte passage citeren:
“Helaas moet ik zeggen dat de indrukken die ik hier heb opgedaan hoogst alarmerend zijn.”
De PRESIDENT: Op welke pagina staat dat?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Pagina 47.
De PRESIDENT: Ja, gaat u verder.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: “Gezien de rapporten van de hoofden van onze buitenlandse missies was ik voorbereid op veel slechte uitingen, veel sombere gebeurtenissen en storende meningen van de kant van de vreemde landen. Niettemin koesterde ik, ondanks mijn angsten, goede hoop dat veel hiervan wellicht van voorbijgaande aard zou zijn, dat het zichzelf zou oplossen. Mijn vrees bleek echter meer gerechtvaardigd dan mijn hoop. Ik herkende Londen amper. Ik trof daar een sfeer aan, eerst in de Engelse wereld en daarna in internationale kringen die een verslechtering aantoonde in de politieke en psychologische houding ten opzichte van Duitsland die niet ernstig genoeg kan worden genomen.”
(tot de beklaagde): Nu werden er in de winter van 1933-1934 verdere onderhandelingen gevoerd binnen het belangrijkste comité van de Ontwapeningsconferentie. Kunt u het verloop van die onderhandelingen kort beschrijven? Dat is belangrijk gezien latere ontwikkelingen.
VON NEURATH: Een Frans plan van 14 november 1932 vormde de basis voor de onderhandelingen van toen. Dit plan voorzag vreemd genoeg in de omvorming van beroepslegers in dienstplichtlegers want volgens de mening die door de Franse afgevaardigden destijds werd gepresenteerd konden alleen dat soort legers beschouwd worden als defensieve legers terwijl staande legers bestaande uit beroepsmilitairen een aanvallend karakter zouden hebben.
Deze mening van Franse kant was volledig nieuw en was niet alleen precies het tegenovergestelde van het eerdere Franse standpunt maar was ook een afwijking van de bepalingen in het Verdrag van Versailles voor de ontwapening van Duitsland. Dit betekende voor Duitsland – waartegen het duidelijk was gericht – de ontbinding van haar staande leger van 100.000 man. Bovendien liet Frankrijk met dit nieuwe plan zien dat zijzelf niet wenste te ontwapenen. Een verklaring van de Franse afgevaardigde, Paul Boncour tijdens de zitting van 8 februari 1933 bevestigt dit.
Frankrijk handhaafde ook hetzelfde standpunt in de daaropvolgende discussies over het zogenaamde werkplan, op 30 januari 1933 ingediend door Engeland, door middel waarvan Engeland het tempo van de onderhandelingen wilde verhogen. Deze poging, de onderhandelingen te versnellen, die bedoeld was om de uiteenlopende meningen van de diverse machten in lijn te brengen, faalde vanwege de koppige houding van Frankrijk. Er werd toen een verandering in het programma aangebracht in een poging deze problemen te verhelpen waarbij de kwestie van de sterkte van legers het eerst werd besproken.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: In dit verband zou ik willen indienen en het Tribunaal verzoeken voor kennisgeving aan te nemen document nummer 49 in mijn documentenboek 2. Dit bevat uittreksels uit het Engelse werkprogramma van 30 januari 1933; en ook van mijn documenten 46 en 47 die ook in documentenboek 2 zitten. Die bevatten uittreksels uit het Franse plan voor het gelijkvormig maken van de continentale Europese legersystemen. Tenslotte nummer 47 in mijn documentenboek 2 dat uittreksels bevat uit de rede van de heer Von Neurath tot de Assemblée van de Volkenbond tijdens haar zitting van 2 december 1932, die de onderhandelingen tot op dat moment beschrijft.
(tot de beklaagde): Wat was de houding van de Ontwapeningsconferentie ten opzichte van de behandeling van de ontwapening als zodanig, anders gezegd het terugbrengen van de legersterkte?
VON NEURATH: Om dit te behandelen moet ik voortdurend naar notities verwijzen want het is onmogelijk om al die bijzonderheden, moties en formuleringen te onthouden. Het onderwerp in kwestie is zo gedetailleerd dat ik dat alleen aan de hand van notities ......
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, we hebben het hier de hele morgen al over en we zijn nog niet eens aan 1933 toe. Het Tribunaal is van mening dat u teveel op details in gaat. Zoals ik al heb aangegeven is het grootste deel hiervan een poging om aan te tonen dat het Verdrag van Versailles onrechtvaardig was en dat is niet van belang.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, mag ik het volgende opmerken? Ik wil de onrechtvaardigheid van het Verdrag van Versailles niet aantonen maar ik moet .....
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, wilt u zo vriendelijk zijn verder te gaan? Zoals ik zei, wij menen dat u veel te diep op details ingaat.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Goed.
Wat gebeurde er toen, meneer Von Neurath om de onderhandelingen weer op gang te krijgen. Op 16 maart diende de Britse Eerste Minister een nieuw plan in .....
De PRESIDENT: Wij hebben niets te maken met het ontwapeningsprograamma.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, ik moet niettemin aantonen wat de hele achtergrond en de sfeer was om de motieven voor ons uittreden uit de Volkenbond, hetgeen ons is verweten, nauwkeuriger te kunnen verklaren; Duitsland trad in de herfst van 1933 uit de Volkenbond......
De PRESIDENT: Er is toch niets op tegen dat Von Neurath zijn invloed heeft uitgeoefend op Duitsland om uit de Volkenbond te treden?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ja, dat is er wel. Ik kan het uittreden uit de Volkenbond alleen maar verklaren op basis van de voorafgaande gebeurtenissen. Ik kan niet in een paar woorden zeggen dat dit of dat de reden was; eerder moet ik uitleggen hoe er geleidelijk een bepaalde sfeer ontstond en wat de omstandigheden waren die de Duitse regering geen andere keus liet dan uit de Ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond te treden, want deze factoren verklaren de beslissing van de Duitse regering zich te herbewapenen. In de geschiedenis en in de politiek zijn beslissingen en acties altijd het gevolg van wat vooraf ging. Bij de ontwikkeling van deze politieke situatie hebben we inderdaad te maken met een periode van ontwikkeling gedurende enkele jaren, niet met een spontane gebeurtenis of spontane beslissing. In het geval van een militair bevel kan ik niet met zekerheid zeggen of dit bevel tot stand kwam door bevelen van de andere zijde; eerder moet ik beschrijven .....
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, we hoeven al die argumenten niet aan te horen. Wij wensen alleen dat u verder gaat. Ik wijs u erop dat u al bijna de hele morgen bezig bent en we zijn nog niet eens aan 1933 toegekomen.
VON NEURATH: Meneer de President, ik zal proberen heel kort te zijn als ik aan die periode toekom, het uittreden uit de Ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond.
Zoals ik al zei sleepten de onderhandelingen zich voort tot in de zomer van 1933. In de herfst vwas er nog een zitting van de Ontwapeningsconferentie waarop min of meer hetzelfde onderwerp nogmaals werd behandeld. Nou, het resultaat van deze conferentie was dat ontwapening resoluut door de Westerse mogendheden werd afgewezen en dat was de reden waarom wij eerst de Ontwapeningsconferentie verlieten omdat wij vonden dat we er geen nuttig werk meer konden doen. Hierna trokken we ons ook terug uit de Volkenbond omdat we de mislukking ervan op vele terreinen hadden gezien.
En dat, heel in het kort, brengt ons op het punt waarop wij genoodzaakt waren uit de Volkenbond te treden. De redenen die ons daartoe noodzaakten heb ik uitvoerig besproken in een rede die mijn raadsman wellicht zal kunnen indienen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Welke datum bedoelt u, meneer Von Neurath?
VON NEURATH: October 1933, de 16de; een rede tot de buitenlandse pers. In deze rede zei ik dat onze terugtrekking uit de Ontwapeningsconferentie en uit de Volkenbond geenszins betekende dat Duitsland weigerde deel te nemen aan enige onderhandeling of discussie, in het bijzonder met de Westerse mogendheden.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, van deze rede staat het uittreksel op pagina 59 in mijn documentenboek. Omdat het in grote lijnen hetzelfe is wat de heer Von Neurath net heeft verklaard, behalve dat het gedetailleerder is, ben ik bereid af te zien van het voorlezen van het uittreksel wat ik wel van plan was.
In dit verband moet ik de aandacht vestigen op de documenten over de hele periode die ik heb ingediend en waar we snel doorheen gegaan zijn, zodat die tenminste een beeld schetsen hoe de zaken tegen eind oktober tot een hoogtepunt kwamen. In dit verband zou ik willen verwijzen naar document Von Neurath-56, een rede door de heer Von Neurath tot de buitenlandse pers; dan Hitler’s oproep aan het Duitse volk, nummer Von Neurath-58; het zojuist geciteerde document Von Neurath-59; naar het Duitse memorandum over de kwestie van bewapening en gelijke rechten van 18 december 1933; Document Von Neurath-61; Nummer Von Neurath-62, een interview met de heer Von Neurath door de Berlijnse vertegenwoordiger van de New York Times op 29 december 1933; het Duitse antwoord op het Franse memorandum van 1 januari 1934, nummer Von Neurath-64 in mijn documentenboek 3; het Duitse memorandum van 13 maart 1934, nummer Von Neurath-67; de rede van de President van de Ontwapeningsconferentie, Sir Nevile Henderson, van 10 april 1934, nummer Von Neurath-68; en tenslotte het aide-mémoire van de Reichsregierung aan het Britse memorandum over ontwapening van 16 april, nummer Von Neurath-69.
Mij is net verteld dat ik de verkeerde voornaam heb genoemd. Dat was Arthur Henderson.
(tot de beklaagde): Half april 1934 vond er een zeer belangrijke gebeurtenis plaats. Wilt u hier iets over zeggen want deze verklariing, deze nota veroorzaakte een volledige ommekeer, een verandering in de Europese politiek.
VON NEURATH: Dat was een Franse nota, gericht aan de Britse regering in antwoord op een Brits verzoek en op een Duits memorandum van 13 maart 1934 dat ging over de voortzetting van de onderhandelingen. De details zijn vervat in de rede tot de Berlijnse pers die net is geciteerd. Met deze Franse nota faalden de pogingen om tot een vergelijk te komen in de kwestie van de ontwapening echter weer vanwege het nee van de Fanse regering.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Ik zou willen verwijzen naar diverse documenten hierover die ik in mijn documentenboek 3 heb ingediend; nummer Von Neurath-66, een uittreksel uit een rede door de Belgische Premier, Graaf Broqueville van maart 1934; een uittreksel uit het dagboek van Ambassadeur Dodd, nummer Von Neurath-63; dan nummer Von Neurath-70, een uittreksel uit de nota van de Franse regering, die net is genoemd, aan de Britse regering op 17 april 1934; de rede van Aussenminister Von Neurath, de beklaagde, tot vertegenwoordigers van de Berlijnse pers, waarin hij commentaar gaf op deze Franse nota, nummer Von Neurath-74 in mijn documentenboek; tenslotte een uittreksel uit de rede van de Amerikaanse afgevaardigde naar de Ontwapeningsconferentie, Norman Davis, van 29 mei 1934.
Hierin wordt de ploselinge verandering in de Europese politiek waar ik het net over had ....
De PRESIDENT: Hebt u daar een nummer van genoemd?
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Van het laatste, Meneer de President?
De PRESIDENT: Ja.
Dr. VON LUDINGHAUSEN: Nummer Von Neurath-76.
De PRESIDENT: Ja; gaat u verder.
VON NEURATH: Voordat ik die vraag beantwoord mag ik misschien een opmerking maken? De Aanklager heeft mij een rede van Hitler laten zien van 23 september 1939 tot de bevelhebbers van het leger waarin hij het had over de politieke en organisatorische maatregelen die aan de oorlog vooraf gingen.
De PRESIDENT: Dat was op 23 september, zegt u?
VON NEURATH: 23 september 1939. De Aanklager ziet in het noemen van onze terugtrekking uit de Volkenbond en de Ontwapeningsconferentie een teken van agressieve bedoelingen die destijds al bestonden en verwijt mij dat.
Zoals ik al herhaaldelijk heb benadrukt, was er tot aan 1937 nooit enige sprake van agressieve bedoelingen of voorbereiding op een aanvalsoorlog. De rede die de Aanklager noemt werd door Hitler gehouden zes jaar na deze gebeurtenissen en 18 maanden na mijn aftreden als Aussenminister. Het is duidelijk dat voor een man als Hitler, op dat moment, na de zegenrijke beëindiging van de oorlog tegen Polen, de gebeurtenissen anders leken dan ze in werkelijkheid geweest waren. Deze gebeurtenissen kunnen echter niet achteraf worden beoordeeld, anders gezegd voorafgaand aan de datum van die rede net zo min als Duitsland’s buitenlands beleid nu beoordeeld kan worden maar dat moet worden gezien vanuit de heersende mening in de tijd waarin ze plaats vonden.
En nu als antwoord op uw vraag: Naar mijn mening liggen de redenen allereerst min of meer in het feit dat in de loop van de voorafgaande diplomatieke onderhandelingen was aangetoond dat Engeland en Italië niet langer onvoorwaardelijk achter Frankrijk stonden en niet langer Frankrijk’s vijandige houding ten opzichte van de kwestie van gelijke rechten voor Duitslansd wilden steunen. Hetzelfde standpunt werd ingenomen door de neutrale staten – Denemarken, Spanje, Noorwegen, Zweden en Zwitserland – in een nota van 14 april 1934 gericht aan de Ontwapeningsconferentie. Daarom vreesde Frankrijk destijds blijkbaar geïsoleerd te raken en dus het gevaar te lopen niet in staat te zijn haar weigering om enige vorm van ontwapening toe te passen te handhaven: ikzelf ben uitvoerig op die houding van Frankrijk, vanuit Duits standpunt, ingegaan in mijn eerder genoemde rede tot de Duitse pers op meen ik 27 april 1934.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Wat waren de verdere gevolgen van deze Franse nota van 17 april, voor zover het de houding van de Franse buitenlandse politiek betrof?
VON NEURATH: Slechts een paar dagen na deze nota ondernam de Franse Minister van Buitenlandse Zaken, M. Louis Barthou een reis naar het Oosten, naar Warschau en Praag. Zoals al gauw bleek was het doel van deze reis naar Polen en Tsjechoslowakije de weg te effenen voor een herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen deze landen en de andere landen van de zogenaamde “Kleine Entente” en de Sovjet Unie en zo de weg vrij te maken voor Rusland als deelnemer aan de Europese politiek. Barthou’s pogingen waren succesvol. Polen zowel als Tsjechoslowakije herstelden de diplomatieke betrekkingen met Rusland. Tijdens een tweede reis slaagde Barthou erin met alle staten van de Kleine Entente tot overeenstemming te komen over het Oostelijke pact dat was voorgesteld door Frankrijk en Rusland.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Werden er op dezelfde tijd geen onderhandelingen gevoerd over een Oostelijk Pact dat later ook een instrument tegen Duitsland bleek te zijn?
VON NEURATH: Ja, dat heb ik net genoemd. Er werd een Oostelijk Pact uitgewerkt en gepresenteerd dat we zouden hebben aanvaard voor zover het de grondprincipes betrof maar wat daarna op niets uitliep omdat verwacht werd dat wij verplichtingen zouden aangaan die wij niet konden vervullen, namelijk de verplichting steun te verlenen bij alle conflicten die tussen de Oostelijke landen zouden kunnen ontstaan. Wij waren niet in een positie om zoiets te doen en dus liep dat Oostelijke Pact op niets uit.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Mag ik in verband met de zojuist afgelegde verklaringen verwijzen naar drie documenten in mijn documentenboek 3; nummer Von Neurath-72, een officieel communiqué van 24 april 1934 over de gesprekken van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken in Warschau; nummer Von Neurath-73, een officieel communiqué van 27 april 1934 over de gesprekken van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken in Praag en een uittreksel uit een rede van de Franse Minister van Buitenlandse Zaken op 30 mei 1934, nummer Von Neurath-77.
(tot de beklaagde): Wat was uw verdere beleid na het plotseling afbreken van de onderhandelingen door deze Franse nota?
VON NEURATH: We probeerden allereerst door middel van onderhandelingen met de afzonderlijke mogendheden een blijvende en stabiele vrede te bereiken op basis van de praktische erkenning van onze gelijke rechten en een algemeen begrip tussen alle volken. Ik had de Duitse missies in het buitenland tot taak gegeven onderhandelingen met de afzonderlijke regeringen te beginnen.
Ten einde de onderhandelingen weer op gang te krijgen had Hitler besloten om een uitnodiging van Mussolini voor een vriendschappelijk gesprek in Venetië te aanvaarden. Het doel van deze bijeenkomst was, zoals Mussolini later zei te proberen de wolken te verdrijven die de politieke horizon van Europa verduisterden.
Een paar dagen na zijn terugkomst uit Venetië hield Hitler een belangrijke rede waarin hij Duitsland’s wens tot vrede bevestigde.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Meneer de President, in dit verband zou ik willen verwijzen naar document Von Neurath-80 in documentenboek 3, een uittreksel uit die rede van Hitler in Gera op 17 juni 1934 – natuurlijk alleen het gedeelte dat vanuit het oogpunt van buitenlandse politiek van belang is.
Zou u de zitting nu willen schorsen, Meneer de President?
De PRESIDENT: Dr. Von Lüdinghausen, het Tribunaal hoopt dat u op maandag, wanneer u verder gaat in staat zult zijn deze politieke geschiedenis, die natuurlijk aan iedereen die hem heeft meegemaakt goed bekend is, in het bijzonder het Tribunaal dat het allemaal al heeft aangehoord, minder gedetailleerd te behandelen.
Dr. VON LÜDINGHAUSEN: Dat zal ik proberen, Meneer de President.
(The Tribunal adjourned until 24 June 1946 at 1000 hours.]
(de zitting wordt verdaagd tot 24 juni 1946 om 10:00 uur.)
Zie ook:
Slotverklaring Von Neurath,
Vonnis Von Neurath.