De PRESIDENT: De zitting wordt vanmiddag om half vijf geschorst.
Dr. SAUTER: Beklaagde, ik zou willen terugkomen op de kwestie van het zogenaamde leegplunderen van de bezette landen. Als Reichswirtschaftsminister, wat u destijds was, kunt u ons zeker uit eigen ervaring en waarneming informeren over de bijdrage van de bezette gebieden aan de Duitse oorlogsinspanning.
FUNK: De prestaties in de bezette gebieden voor het gezamenlijk voeren van de oorlog waren zonder twijfel van groot belang. Ik heb de bezette gebieden, gesynchroniseerd met de totale Duitse economie, altijd beschouwd als één groot productieorgaan voor het voeren van de oorlog en dat zou leiden tot een nieuwe orde in Europa. Gewoonlijk golden in de bezette gebieden dezelfde economische principes als in Duitsland. In 1944 heb ik statistieken op laten stellen om aan te tonen hoeveel de bezette landen hadden geproduceerd voor de oorlogsinspanning in de drie jaar van 1941 tot 1943 en we kwamen tot een bedrag van 90.000 miljoen Reichsmark. Dat is zeker een uitzonderlijk hoog bedrag maar men moet niet vergeten dat de munteenheden van de diverse landen werden omgezet naar de Reichsmark.
Anders gezegd, de afgenomen koopkracht van de diverse valuta is niet in dit bedrag verwerkt. In werkelijkheid ligt de productie lager dat het bedrag in Reichsmark laat zien.
Tegelijkertijd zette Duitsland tenminste twee/derde van haar totale productie met een waarde van ongeveer 260.000 miljoen Reichsmark in voor de oorlog in Europa, met andere woorden, bijna drie keer zoveel als de bezette gebieden. Bijna tot aan het moment van de invasie slaagde ik er in het geval van Frankrijk in, het financiële en monetaire systeem te reguleren en dus ook het economische en sociale stelsel, tot een mate waarin op het einde van de Duitse bezetting de Franse financiën in feite veel gezonder waren dan de Duitse en als de omstandigheden als gevolg van de impact van de oorlog niet waren ontstaan, zou Frankrijk in staat geweest zijn op die basis een gezond monetair stelsel op te bouwen.
Mijn statistieken worden tot op zekere hoogte bevestigd door een document dat hier is ingediend. Dat is document RF-22, document F-515 dat handelt over de Franse leveranties aan Duitsland. Het is een officieel rapport aan de Franse regering over dwangarbeid in Frankrijk. In dit rapport staan op pagina 38, 39 en 40 tabellen die het aantal leveringen van Frankrijk aan Duitsland tonen in verhouding tot de totale Franse productie. Deze cijfers tonen aan dat van de hele Franse productie waar we het hier over hebben, in die drie jaar gemiddeld 30 tot 35 procent aan Duitsland werd geleverd voor de gezamenlijke oorlogsinspanning. In sommige sectoren, en in het bijzonder die welke nodig zijn voor het levensonderhoud van de Franse bevolking, zoals textiel, pharmaceutische producten, gas, elektra enzovoorts liggen die cijfers aanzienlijk lager en bereiken in sommige gevallen maar 5 of 6 procent. Maar als econoom moet ik zonder aarzelen toegeven dat wanneer deze zaken niet worden bekeken vanuit het oogpunt van gezamenlijke oorlogvoering en de onderlinge economische betrekkingen, een aandeel van 35 procent een heleboel betekent en natuurlijk ernstige gevolgen heeft voor de gehele economie.
Ik heb geen bijzondere cijfers voor Rusland bij de hand. Het Ministerie van Economische Zaken stond zelf geheel buiten de oorlogseconomie van die gebieden; we probeerden alleen maar bepaalde bedrijven als particuliere ondernemingen in die gebieden te laten werken, dat wil zeggen, ze moesten op eigen risico kopen en verkopen. Ik had geen deel aan het bestuur over die sectoren buiten het feit dat ik voorzitter was van de Raad van Toezicht van de Continental Oliemaatschappij die in die gebieden opereerde in overeenstemming met de bepalingen van het Vierjarenplan en de opdrachten van de Wehrmacht. Maar ik persoonlijk, als voorzitter van die raad moest alleen de financiële zaken van die onderneming beheren.
Dr. SAUTER: Beklaagde, aan het einde van de zitting van vanochtend sprak u over het zogenaamde Centraal Planbureau, een orgaan waarover we veel hebben gehoord. U stelde, hoewel erg beknopt, dat u als minister van economie geen belang had bij het feit dat buitenlandse arbeiders naar Duitsland werden gehaald, ongeacht voor bewapening of andere doeleinden. Heb ik u goed begrepen?
FUNK: Dat slaat op de tijd dat ik lid werd van het Centraal Planbureau.
Dr. SAUTER: Wanneer was dat?
FUNK: Ik werd in de herfst van 1943 voor het Centraal Planbureau gevraagd toen ik alle kwesties betreffende de productie had overgedragen aan Speer en toen, voor het eerst op 22 november 1943, woonde ik een zitting van die raad bij. Destijds had ik er niet alleen geen belang bij dat buitenlandse arbeiders naar Duitsland werden gehaald maar in feite wilde ik, vanuit economisch oogpunt, de arbeiders daar laten want de productie van consumptiegoederen was tot in hoge mate van Duitsland naar de bezette gebieden overgeheveld zodat met andere woorden, deze productie, Franse of Belgische ongehinderd aan de Duitse bevolking ten goede zou komen; ik wilde de arbeiders niet laten weghalen en ik wilde ze zeker niet onder dwang laten weghalen want op die manier zou het hele stelsel en het hele sociale leven worden verstoord.
Voor die tijd had ik er als Minister van Economische Zaken natuurlijk belang bij dat de Duitse economie over arbeiders beschikte. Deze kwesties werden echter niet geregeld op het Ministerie van Economische Zaken, maar ofwel binnen het Vierjarenplan, waar een Gevolmachtigde voor Arbeid vanaf het begin actief was ......
De PRESIDENT: (onderbreekt hem) We hebben dit vanmorgen allemaal al aangehoord. Het is vanmorgen allemaal gezegd.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in verband met dit Centraal Planbureau mag ik wellicht naar nog een document verwijzen.
(tot de beklaagde): En dit beklaagde – en beperkt u zich in uw antwoord alstublieft tot deze brief – is een brief die u eens schreef aan Feldmarschall Milch en die hier is ingediend; ik meen door de Franse aanklager als bewijsstuk RF-675, document RF-675. In deze brief, meneer Funk, verontschuldigde u zich ervoor dat u zeer onregelmatig deelnam aan de vergaderingen van het Centraal Planbureau. Destijds stuurde u twee deskundigen van uw ministerie naar die vergadering, twee deskundigen op het gebied van het beheer van civiele voorraden en van de export. Als vervanger van uw staatssecretaris, Dr. Hayler – die later als getuige zal worden opgeroepen – nam een zekere Ohlendorf aan die vergadering van het Centraal Planbureau deel. U hebt deze man, Ohlendorf in deze zaal al in de beklaagdenbank gezien. Ik stel er belang in te weten wat de taken van deze man Ohlendorf waren die blijkbaar tot uw ministerie behoorde.
FUNK: Voor zover het de onderhandelingen van het Centraal Planbureau betrof was ik alleen maar geïnteresseerd in het feit dat tijdens die vergadering de benodigde grondstoffen zouden worden toegewezen voor het beheer van consumptiegoederen en de export. Om die reden werden Ohlendorf en twee andere deskundigen naar die vergadering gestuurd. Ohlendorf werd door mijn staatssecretaris Hayler naar mijn ministerie gehaald. Daarvoor kende ik Ohlendorf slechts vluchtig van een of twee vergaderingen en ik had een buitengewoon gunstige indruk van hem want hij had een zeer heldere geest en kon zijn gedachten altijd op zeer indrukwekkende wijze uiten. Voor die tijd wist ik zelfs niet dat Ohlendorf nog een functie had bij het RSHA, want hij werd aan mij voorgesteld als manager van de Reichsgruppe Handel. Hayler was het hoofd van die organisatie, van de Reichsgruppe Handel en Ohlendorf was zijn rechterhand en werd als zodanig aan mij voorgesteld. Daarom had ik er geen bezwaar tegen dat Ohlendorf bij het Ministerie kwam en de taak overnam die overeenkwam met zijn eigen particuliere zakelijke activiteiten tot op dat moment, het beheer van consumptiegoederen.
Via Hayler ontdekte ik toen dat Ohlendorf ook actief was in het RSHA – hoe dat ook mag heten – als bureauchef van de SD. Ik had echter geen bezwaar tegen deze activiteit want ik was niet helemaal op de hoogte met die activiteiten en bovendien was ik er niet van overtuigd dat er dingen gebeurden die voor het Ministerie onaanvaardbaar waren. Ohlendorf was voornamelijk actief als manager van de Reichsgruppe Handel. Voor zover ik weet had hij slechts een bijbaantje bij het RSHA, of hoe dat ook heette. Natuurlijk was ik erg aangedaan en pijnlijk verrast toen ik hier hoorde over de opdrachten die Ohlendorf met zijn Einsatzstab in voorgaande jaren in Rusland had vervuld. Ik heb nooit een woord gehoord over deze activiteit van Ohlendorf. Hij zelf noemde die dingen nooit tegen mij en tot op dit moment wist ik niet wat voor soort taken zo’n Einsatzstab had.
Ohlendorf sprak nooit over zijn werk bij de SD. Hayler, die hem beter en intiemer kent dan ik, is veel beter in staat om inlichtingen te geven. Hoe dan ook, ik wist niets van het werk van Ohlendorf dat hij per slot voor die tijd al jaren had gedaan en het heeft me sterk aangegrepen dat deze man dat soort dingen heeft gedaan.
Dr. SAUTER: Beklaagde, ik moet u vragen uw mening te geven met betrekking tot de verklaring die door een andere getuige is afgelegd en die we in deze zaal gezien en gehoord hebben. Deze getuige is Dr. Blaha die in deze zaal verslag deed over de toestanden in het concentratiekamp
Dachau en die verklaarde – zoals u zich zult herinnerern – dat het in en rond
Dachau algemeen bekend was dat de Reichswirtschaftsminister Dr. Funk ook aanwezig was geweest bij een van die officiële bezoeken aan het kamp. Zoals u zich zult herinneren antwoordde deze getuige op een vraag van mij dat hij u zelf niet gezien had maar dat in dit verband uw naam was genoemd door andere gevangenen. Bent u ooit in Dachau geweest of een ander concentratiekamp?
FUNK: Nee, ik ben niet in Dachau geweest, noch in een ander concentratiekamp.
Dr. SAUTER: Kunt u dat met een gerust geweten onder ede verklaren?
FUNK: Ja.
Dr. SAUTER: De getuige, Dr. Blaha heeft ook getuigenis afgelegd over het feit dat die inspectie van Dachau volgde op een overleg tussen de ministers van financiën dat in Berchtesgaden of in Reichenhall of ergens in de buurt was gehouden. Daarom vraag ik u: Hebt u ooit deelgenomen aan een overleg met ministers van financiën of in elk geval in de periode die Blaha bedoelt?
FUNK: Nee, ik heb nooit deelgenomen aan een overleg tussen ministers van financiën want zelf ben ik nooit zo’n minister geweest. En in die periode nam ik helemaal geen deel aan enig internationaal overleg. Nee.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, voor zover het uw gezondheid betreft is dit geen goede dag voor u. U hebt geklaagd over de hevige pijn die u vandaag heeft. Ik zal u dus geen verdere vragen stellen behalve een ter afsluiting die u, naar ik zeker weet, kort zal kunnen beantwoorden.
Waarom bleef u tot aan het bittere einde op uw post als Reichswirtschaftsminister en Reichsbankpräsident?
FUNK: Ik beschouwde het als mijn plicht om zo lang als ik kon op deze post te blijven om mijn volk te dienen en tot nut te zijn. Het was juist in de laatste paar jaar dat mijn positie zeer moeilijk werd. Het bestuur raakte in grote mate ontregeld en ik moest grote moeite doen om voorraden voor het volk te krijgen, zeker voor diegenen die door bombardementen dakloos waren geworden. Ik moest voortdurend de voorraden en de depots beschermen tegen willekeurige berovingen door de Gauleiter. In het geval van één Gauleiter moest ik de politie inschakelen. Ik heb niet de tactiek van de verschroeide aarde gevolgd die de Führer had bevolen, zodat zelfs na de bezetting door de vijandelijke machten de voorraden die nog overgebleven waren aan het Duitsde volk ten goede konden komen.
Ik had instructie van de Führer gekregen om een decreet uit te vaardigen volgens welke het aannemen van geld van de Geallieerden na de invasie als hoogverraad zou worden gezien en met de dood bestraft. Ik heb dat besluit niet uitgevaardigd. Ik heb alles in het werk gesteld om staatseigendommen en staatsgeldmiddelen voor vernieling en verspilling te behoeden. Ik heb de deposito’s aan goud en vreemde valuta van de Reichsbank, die in groot gevaar verkeerden, gered. Heel kort, tot aan de laatse minuut meende ik dat het mijn plicht en verantwoordelijkheid was op mijn post te blijven en tot het laatst stand te houden. Zeker toen wij Duitsers hoorden van het Plan Morgenthau, waarbij de status van het Duitse volk verlaagd moest worden tot die van herders en boeren, dat de totale industrie zou worden verwoest wat het uitroeien van 30 miljoen Duitsers zou hebben betekend. En zeker nadat Churchill persoonlijk had verklaard dat het Duitse volk honger zou lijden en dat er epidemieën zouden uitbreken, was er maar een ding voor mij en iedere rechtgeaarde Duitser mogelijk en dat was op zijn post te blijven en alles te doen wat in zijn macht lag om die chaos te voorkomen.
Ik had niet het talent van een verrader of een samenzweerder maar ik heb mijn vaderland en mijn volk altijd innig lief gehad en tot het einde aan toe heb ik alles geprobeerd om mijn land en mijn volk te dienen en tot nut te zijn.
Dr. SAUTER: Meneer de President, misschien mag ik in verband met dit veronderstelde bezoek aan een concentratiekamp verwijzen naar een vragenlijst die we van de getuige Dr. Schwedler hebben ontvangen en die kan worden gevonden in het aanvullende deel als document nummer 14 in de zaak tegen Funk. Deze verklaring – en ik verzoek u de inhoud ervan voor kennisgeving aan te nemen – bevestigt in grote lijnen dat vanaf februari 1938 de getuige Dr. Schwedler de dagelijkse metgezel van beklaagde Funk was; dat Dr. Funk nooit een concentratiekamp heeft bezocht en dat de getuige dat zou hebben geweten als dat wel het geval geweest zou zijn.
Met deze woorden sluit ik mijn verhoor van beklaagde Funk af. Ik dank u zeer.
De PRESIDENT: Wenst een van de andere raadsheren voor de Verdediging vragen te stellen?
Dr. Sauter, u zei dat u verwees naar een verklaring van Dr. Schwedler? Nummer 14? U zei dat u verwees naar de verklaring van Dr. Schwedler waarvan u zei dat het nummer 14 in uw aanvullende deel was. Die schijnt niet in ons exemplaar te zitten.
Dr. SAUTER: Meneer de President, neemt u mij niet kwalijk, het is nummer 13; ik heb me vergist. Het is nummer 13 in het aanvullende deel; nummer 13. Dr. August Schwendler. Het is een vragenlijst.
Dr. OTTO NELTE (raadsman van beklaagde Keitel): Ik heb een vraag die ik u zou willen stellen. De Aanklager heeft beklaagde Keitel als Chef van het
OKW, u als Algemeen Gevolmachtigde voor Economie en Minister Frick als Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur van een gemeenschappelijke feit beschuldigd. De personen in deze drie functies worden genoemd in het Reichsverteidigungsgezetz van 1938. Ongetwijfeld oefenden zij waarschijnlijk bepaalde functies uit die van belang zouden kunnen zijn. De Aanklager sprak in dit verband over een Driemansschap en kende veel macht en belang toe aan dit Driemansschap in verband met het punt van het voorbereiden op aanvalsoorlogen dat de Aanklager ter sprake brengt.
Nu vraag ik u: bestond er een dergelijk Driemansschap en wat waren de functies van de drie genoemde heren volgens het Reichsverteidigungsgesetz?
FUNK: Vanwege de verwarring die er binnen de Duitse leiding heerste konden we zelf nauwelijks de zaken uit elkaar houden; het is dus geen wonder dat de Aanklager zich op dit punt vergist. Zelf heb ik tot aan dit proces nooit van dit driemans comité gehoord. Ik wist niet dat ik lid van een dergelijk Driemansschap, triumviraat of wat dan ook was. Op basis van het Reichsverteidigungsgesetz werden gelijke bevoegdheden verleend aan de Chef van het
OKW, aan de Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur en aan de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie. Deze drie konden, in afwijking van bestaande wetten, richtlijnen geven waarover zij gezamenlijk overleg moesten plegen.
Maar het was de strekking van deze order dat die richtlijnen slechts van ondergeschikt belang konden zijn wat in het algemeen alleen gold voor het terrein van activiteiten van de betrokken functies. Wetgeving voor meer belangrijke zaken werd gedaan ofwel door de Reichsverteidigungsrat – later alleen maar door het doorgeven van de wet van de ene minister aan de andere – ofwel door decreten van de Führer. Voor zover ik weet vonden er slechts vier of vijf vergaderingen van deze raad plaats. Later waren de decreten van de Führer de enige, de belangrijke manier van uitvaardigen van wetten. Die werden door de Führer zelf uitgevaardigd en de betrokken afdelingen werden vaak alleen maar ingelicht. Daarom is dat driemans comité slechts een verzinsel.
Dr. NELTE: Dank u. Ik heb verder geen vragen.
Dr. DIX (raadsman van beklaagde Schacht): Dr. Funk, u hebt het gehad over de wet op de regeling van nationale arbeid en u hebt gezegd dat die onder uw voorganger werd uitgevaardigd. U had het over “mijn voorganger .... “
FUNK: Nee, u vergist zich; ik zei voorgangers.
Dr. DIX: Voorgangers. Kunt u het Tribunaal vertellen onder welke Reichswirtschaftsminister die wet werd uitgevaardigd?
FUNK: Die wet werd uitgevaardigd onder Reichswirtschaftsminister Dr. Schmitt, voor zover ik mij herinner. De daarop volgende overeenkomst met het DAF werd waarschijnlijk gedeeltelijk onder Schacht gesloten. Ik herinner me in het bijzonder de zogenaame Bepalingen van
Leipzig.
Dr. DIX: Dan noemde u ook dat er een afdeling bestond onder Schacht als Algemeen Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie. U zult zich herinneren dat de getuige Vocke het bestaan van een dergelijke afdeling heeft ontkend en Schacht deed dat ook. Welke afdeling bedoelde u? Beschrijft u de afdeling die u bedoelt.
FUNK: Het was geen afdeling in de zin zoals dat hier wellicht is uitgelegd. Het was een comité van deskundigen van de diverse afdelingen dat werd geleid door de vertegenwoordiger van de Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie, dat was Schacht en later door mijn vertegenwoordiger van de Gevolmachtigde. Tijdens de zittingsperiode van Schacht was dat Staatsrat Wohlthat en tijdens mijn zittingsperiode was dat Schacht’s voormalige staatssecreataris Posse.
Dr. DIX: Zeker. Is dat identiek aan het werkcomité dat ontstond op basis van het oude Reichsverteidgungsgesetz en dat voor 1933 bestond?
FUNK: Daarvan ben ik niet op de hoogte.
Dr. DIX: Hoe dan ook, dit werkcomité was samengesteld uit vertegenwoordigers van de diverse departementen?
FUNK: Ja.
Dr. DIX: Samen met het OKW?
FUNK: Met het OKW, met de Reichsinnenminister en later met de nadrukkelijke deelname van de vertegenwoordiger van het Vierjarenplan.
Dr. DIX: En de deskundige van Schacht tijdens zijn bewind was Dr. Wohlthat?
FUNK: Voor zover ik weet, ja.
Dr. DIX: Dan nog één vraag. U sprak over het zogenaamde triumviraat in antwoord op een vraag van mijn confrère van beklaagde Keitel. De vorming van dit triumviraat, de activiteit die u beschreef was na de tijd van Schacht, meen ik?
FUNK: Ja, dat denk ik. Maar activiteit was er niet.
Dr. DIX: Nee.
FUNK: Ik heb nooit deelgenomen aan enige zitting van dat zogenaamde driemans-college.
Dr. DIX: Nee, u zei dat het een verzinsel was.
FUNK: Verder kwamen deze drie mannen nooit bijeen.
Dr. DIX: Nee, u zei dat het een verzinsel was.
Dr. ROBERT SERVATIUS (raadsman van beklaagde Sauckel): Ik heb een vraag betreffende de lonen van de Fremdarbeiter. Heeft Sauckel bijzondere moeite gedaan in verband met de uitbetaling van de lonen? Weet u daar iets van?
FUNK: Ja. Sauckel drong er bij de Reichsbank en bij het Reichswirtschaftsministerium herhaaldelijk op aan dat we op grote schaal lonen naar het buitenland en de bezette gebieden moesten overmaken. Natuurlijk bevonden we ons hier in een moeilijke positie want zeker in de zuidoost Europese landen was de munt sterk gedevalueerd en de koopkracht van de Duitse munt was aanzienlijk gedaald. Ik probeerde een stabiele wisselkoers te handhaven zodat de tendens naar inflatie in die landen niet sterker zou worden en uitlopen op een complete economische chaos door fouten in het financiële beleid. Daarom moesten we extra betalingen doen om de devaluatie van de munt in de bezette gebieden en andere landen enigszins goed te maken. Alles bij elkaar werden er grote bedragen overgemaakt. Ik schat tenminste 2.000 miljoen Reichsmark.
Dr. SERVATIUS: Weet u of Sauckel iets probeerde te doen aan de kleding voor de Fremdarbeiter? Werd daar iets aan gedaan?
FUNK: Hij deed daar grote moeite voor en dat was bijzonder moeilijk voor het Ministerie van Economische Zaken omdat met de kleine hoeveelheid grondstoffen die het Centraal Planbureau ter beschikking had gesteld dit ministerie voor de bevolking moest zorgen. Vanwege het groeiende aantal daklozen door de bombardementen kregen we steeds meer verzoeken om voorraden. Ondanks dat probeerden we toch voor zover mogelijk aan Sauckel’s verzoeken te voldoen maar natuurlijk konden we dat niet volledig.
Dr. SERVATIUS: In welke mate werd er kleding geleverd. Kunt u cijfers noemen?
FUNK: Nee, dat kan ik niet.
Dr. SERVATIUS: Weet u iets over Sauckel’s houding ten opzichte van Himmler want volgens de Aanklager werkte hij met hem samen?
FUNK: Ik herinner me een bepaald voorval. Nadat ik naar Thüringen was gevlucht met mijn goudreserve en de rest van mijn vreemde valuta belde ik op een avond Sauckel op; staatssecretaris Keppler, die hier vaak is genoemd, was ook aanwezig.
In de loop van het gesprek raakten Sauckel en Keppler in een felle discussie met Himmler. Sauckel zei ronduit tegen Himmler dat hij de bestuurlijke eenheid in Duitsland had verstoord; dat hij voornamelijk verantwoordelijk was voor de ontregeling van het bestuur in Duitsland want met de SS had hij een staat binnen de staat gecreërd. Sauckel zei verder: “Hoe kan het volk de discipline handhaven als de kopstukken van het Reich zelf de discipine niet kunnen handhaven.
Dr. SERVATIUS: Ik heb verder geen vragen.
Dr. EGON KUBUSCHOK (raadsman van beklaagde Von Papen): Is het waar dat na de rede van Von Papen in Marburg in juni 1934, Hitler u vroeg om naar Reichspräsident Von Hindenburg te gaan op zijn landgoed in Neudeck om hem het volgende te vertellen:
Vice-kanselier Von Papen had verzocht te mogen aftreden omdat het hem verboden was zijn rede in het openbaar te houden. Dat ontslag zou moeten worden verleend omdat Von Papen zich met zijn toespraak in Marburg schuldig had gemaakt aan een ernstige inbreuk op de discipline van het Reichskabinett.
FUNK: Wanneer Reichspräsident Von Hindenburg op zijn landgoed in Neudeck was nodigde hij me vaak uit voor een bezoek. Ik heb al gezegd dat ik vriendschappelijk met hem omging. Een dergelijk bezoek vond plaats toen de kweste rond de toespraak van Von Papen in Marburg zich voordeed en de Reichsmarschall stelde, voor zover ik me herinner, de Führer voor mij de Reichspräsident over dit voorval te laten inlichten.
De Führer droeg me op dit te doen en ik zei tegen de Reichspräsident dat er een conflict was ontstaan tussen de Führer en Von Papen vanwege een bepaalde toespraak. Ik kende de inhoud van die rede niet omdat intussen de publicatie ervan was verboden. Toen antwoordde de Reichspräsident eenvoudig: “Als hij zich niet aan de regels kan houden moet hij de gevolgen aanvaarden.”
Dr. KUBUSCHOK: Dank u.
Dr. HEINZ FRITZ (raadsman van beklaagde Fritzsche): Beklaagde, waar en wanneer ontmoette u uw medebeklaagde Fritzsche?
FUNK: Toen hij actief was op de persafdeling van het ministerie van Propaganda. Op een dag kwam hij bij mij en wilde geld voor “Transocean” en ik gaf hem dat geld.
Dr. FRITZ: U was destijds staatssecretaris op het Ministerie van Propaganda?
FUNK: Ja.
Dr. FRITZ: In welk jaar was dat?
FUNK: Dat moet in 1933 of 1934 geweest zijn.
Dr. FRITZ: Toen hij bij u kwam, wist u welke functie Fritzsche destijds had op het Ministerie van Propaganda?
FUNK: Ik wist dat hij op de persafdeling werkte.
Dr. FRITZ: Was het een leidende positie die hij had? Was hij misschien hoofd van een afdeling?
FUNK: Nee. Destijds was Dr. Hahnke hoofd van die afdeling, voor zover ik mij herinner. Later was dat Berndt.
Dr. FRITZ: Kon u zien of Fritzsche in nauw contact stond met Dr. Goebbels?
FUNK: Ik werd nooit bij de discussies geroepen die Dr. Goebbels dagelijks met zijn deskundigen voerde. Dat gebeurde via zijn persoonlijke assistent, Dr. Hahnke die later staatssecreataris werd. Maar omdat Fritzsche geen afdelingshoofd was neem ik aan dat hij ook niet bij deze discussies werd geroepen. Voor zover ik weet werden alleen de afdelingshoofden hiervoor uitgenodigd maar Fritzsche zeker niet.
Dr. FRITZ: Dan was hij naar uw weten, in uw hoedanigheid van staatssecretaris destijds, niet een van de naaste medewerkers van Dr. Goebbels, als ik u goed heb begrepen.
FUNK: In die tijd denk ik niet. Ik weet natuurlijk niet wat er later gebeurde.
De PRESIDENT: De Aanklager?
Mr. DODD: Beklaagde, kunt u mij horen?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Wij hebben vanaf vrijdagmiddag naar uw getuigenis geluisterd en zoals we uit uw verklaringen begrijpen bekent u op geen enkele wijze de beschuldigingen die in de Aanklacht tegen u zijn ingebracht, met waarschijnlijk één uitzondering. Het is mij niet duidelijk of u vanmorgen wel of geen bekentenis hebt afgelegd over uw aandeel in de Jodenvervolging. Wilt u ons nu vertellen of u van plan bent schuld te bekennen over het aandeel dat u had in de vervolging van de Joden?
FUNK: Ik zei vanmorgen dat ik een diep gevoel van schuld en schaamte heb voor de dingen die de Joden in Duitsland zijn aangedaan en dat in de periode waarin de terreur en het geweld begonnen ik mij in een ernstig gewetensconflict bevond. Ik voelde, zou ik bijna zeggen, dat er groot onrecht werd gedaan. Ik voelde me echter niet schuldig in verband met de Aanklacht tegen mij, anders gezegd, volgens de Aanklacht zou ik schuldig zijn aan misdaden tegen de menselijkheid omdat ik besluiten ondertekend heb om wetten uit te voeren die door een hoger gezag waren uitgevaardigd en die opgesteld moesten worden zodat de Joden niet al hun rechten werden ontnomen, zodat zij tenminste enige wettelijke bescherming genoten met betrekking tot schadeloosstelling en hervestiging. Ik beken schuld tegenover mijzelf, een morele schuld, maar geen schuld omdat ik besluiten tekende voor het uitvoeren van wetten; in elk geval geen schuld tegenover de mensheid.
Mr. DODD: Goed, dat wilde ik goed kunnen begrijpen. Ook hebt u het Tribunaal verteld dat u – ik denk dat u de uitdrukking “vaak aan de deur maar nooit binnen gelaten” gebruikte en ik begrijp hieruit dat u naar uw eigen mening slechts een klein radertje in deze hele Nazi organisatie was. Is dat zo?
FUNK: Ja...
Mr. DODD: Goed. Dat is een antwoord. Wellicht wilt u het later uitleggen maar voorlopig is het voldoende.
FUNK: Mag ik dit uitleggen Ik wilde zeggen dat er in de positie die ik had altijd hogere autoriteiten waren die de uiteindelijke beslissingen namen. Dat was het geval in alle functies die ik in de Staat had.
Mr. DODD: Goed laten we samen wat bewijsmateriaal doornemen en zien of u werkelijk altijd een ondergeschikte was en een klein mannetje dat nooit naar binnen mocht.
Allereerst is er kwestie die ik wil ophelderen voordat ik met het algemene verhoor begin. U herinnert zich dat toen beklaagde Schacht in de getuigenbank zat, hij het Tribunaal vertelde dat hij nadat hij de Reichsbank had verlaten, een kantoor aan huis had, is dat waar?
FUNK: Ja, dat heeft hij gezegd.
Mr. DODD: Nu hebt u ons bij een andere gelegenheid verteld dat hij bij de Reichsbank nog steeds een kantoor aanhield, is dat zo?
FUNK: Ik weet niet waar of wanneer ik dat heb gezegd maar het kan zo zijn. In de periode waarin hij aftrad werd mij gemeld dat hij nogal vaak naar de Reichsbank kwam en dat daar een kamer voor hem was gereserveerd. Daarnaast had hij nog wat personeel, een secretaresse die hij uit de Reichsbank had meegenomen – dat is alles wat ik weet.
Mr. DODD: Nog een vraag. Bij een andere gelegenheid vertelde u ons dat hij op de Reichsbank een kantoor had waar hij aan bepaalde bankgegevens werkte en waar hij zo af en toe nog contact met u had. Is dat zo? Herinnert u zich ons dat verteld te hebben?
FUNK: Nee, zo was het niet. Schacht kwam zelden ....
Mr. DODD: Als u het zich niet herinnert kan ik u misschien wat op weg helpen. Herinnert u zich op 2, 3 en 4 juni 1945 ondervraagd te zijn door Majoor Hiram Gans van het Amerikaanse leger? Herinnert u zich dat? U weet wie daar bij waren, Göring was er bij, Von Krosigk, Lammers was er bij ....
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Aan u werd deze vraag gesteld, niet waar, of liever voorafgaand aan dat antwoord werden de volgende vragen gesteld:
Vraag: “Behield Schacht na zijn aftreden als President van de Reichsbank nog regeringsfuncties?” Göring antwoordde toen: “Reichsminister,”
Dan nog een vraag: “Had hij een functie?“
Göring antwoordde weer: “Hij bleef Minister zonder Portefeuille.”
Dan nog een vraag: “Was hij aanwezig bij vergaderingen van het Reichskabinett?”
Göring antwoordde weer: “Er werden destijds geen zittingen van het Kabinett gehouden.”
Vraag: “Het was dus zuiver een erefunctie?”
Göring zei: “Zo goed als.”
Toen kwam u ertussen met deze opmerking (Funk is aan het woord): “Na zijn ontslag hield Schacht op de Reichsbank een kantoor aan waar hij werkte aan statistische gegevens van de Reichsbank en waar hij nog steeds af en toe contact met mij had.”
Vraag: “Hoe lang duurde dat”?”
Antwoord: "Dat duurde tot aan het ontslag van Schacht, waarschijnlijk in 1943.”
U hebt die antwoorden, dat antwoord gegeven, niet waar?
FUNK: Dat is niet juist. Zo heb ik het niet gezegd. Ik heb alleen maar gezegd dat mij was gemeld dat hij regelmatig naar de Reichsbank kwam, dat daar een kamer voor hem was gereserveerd en dat hij zelden tegen me sprak. Hij kwam me zelden opzoeken. Dat is niet juist vertaald.
Mr. DODD: U weet waaruit ik voorlees, niet waar? Kent u dit document, nummer 2828-PS?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Delen hiervan zijn al ingediend als bewijsmateriaal in bewijsstuk USA-654. Ik zal later dit gedeelte wat ik heb voorgelezen in een andere vorm indienen.
Advocaat Sauter verwees voor u vanmorgen naar een brief die u meen ik in 1939 aan Hitler had geschreven, een nogal overdreven brief wat volgens u lag aan de algemene stemming van destijds en aan het feit dat die over uw 50ste verjaardag ging. Is dat zo? Er was voor u een andere reden om in verband met uw verjaardag die brief aan Hitler te schrijven, niet waar? Weet u wat ik bedoel?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Ontving u van Hitler 520.000 Reichsmark als verjaardagsgeschenk?
FUNK: Nee, dat is niet waar.
Mr. DODD: Hebt u geen geschenk gekregen van Göring en Goebbels .....
FUNK: Ja ...
Mr. DODD: Wacht u even tot ik klaar ben – u schijnt het zich niet te herinneren – u kreeg van Göring en Goebbels in eerste instantie een geschenk van 250.000 Reichsmark dat bijeen was gebracht door vooraanstaande zakenlieden in Duitsland en 270.000 Reichsmark die afkomstig waren van een speciale rekening die door Göring en Goebbels werd beheerd. Toen hoorde Hitler daarvan en gaf u opdracht dat bedrag terug te geven omdat een gedeelte ervan afkomstig was uit de industrie en zelf gaf hij u een zogenaamde toelage tot een bedrag van 520.000 Reichsmark, dat is toch zo?
FUNK: Het eerste is niet juist, het laatste wel. Maar mag ik de bijzonderheden uitleggen want die zijn van heel andere aard.
Mr. DODD: Gaat uw gang.
FUNK: Op mijn 50ste verjaardag bezochten de President en het Directoraat van de Reichswirtschaftskammer, het hoogste orgaan van de Duitse economie mij en verklaarden dat ze mij vanwege mijn 20 jaar dienst aan de Duitse economie, met toestemming van de Führer een landgoed in Beieren wilden geven. Dat was een twijfelachtig cadeau want later had ik daar veel problemen mee. Er werd daar een groot huis gebouwd omdat, zo was mij verteld de Führer had gezegd dat hij wilde dat ik daar ook ging werken. De belastingen waren echter zo hoog dat ik die niet kon betalen en de resterende bouwkosten ook niet. Daarop wendde ik mij niet tot Göring maar hij hoorde erover en liet mij 300.000 Reichsmark geven om mij uit mijn financiële problemen te helpen. Ik kreeg geen cent van Goebbels maar met zijn toestemming gaf de filmmaatschappij samen met de Wirtschaftskammer mij dat geld. Toen de Führer hoorde over de moeilijkheden die ik had met het betalen van belastingen en het doen van andere uitgaven stelde hij mij een bedrag van 500.000 Reichsmark ter beschikking. Met het andere geld dat ik kreeg, deed ik twee schenkingen, een van 500.000 Reichsmark aan de Reichsbank voor de familieleden van het personeel van de bank dat in de oorlog was omgekomen en nog eens 200.000 Reichsmark aan het Reichswirtschaftsministerium voor de familieleden van het personeel van dat ministerie dat omgekomen was in de oorlog. Ik was alleen maar in staat om in dat grote huis en op dat grote landgoed te wonen en het onderhoud te betalen omdat ik een betrekkelijk hoog inkomen had. Vanaf het begin echter, toen ik de enorm hoge kosten ervan zag, in het bijzonder van belastingen enzo, besloot ik in overleg met mijn vrouw dat na mijn dood dit landgoed weer aan de Reichsbank of aan mijn thuisland Pruissen zou worden nagelaten. Ik heb dit ook regelmatig met het Reichsbankdirektorat besproken.
Mr. DODD: Ik stel niet zoveel belang in wat u ermee hebt gedaan, ik wil alleen maar weten of u het hebt gekregen? En u hebt het gekregen, niet waar? U kreeg 520.000 Reichsmark.
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U gaf bij een gelegenheid op eigen intiatief ook een geschenk uit algemene middelen aan beklaagde Frick, niet waar? Gaf u op 12 maart 1942 geen verjaardagsgeschenk van 250.000 Reichsmark aan Frick?
FUNK: Dat weet ik niet.
Mr. DODD: U herinnert zich dat niet? U herinnert zich dat niet? Weet u niets van de andere geschenken die aan elk van deze beklaagden uit algemene middelen werden gegeven, hetzij vanuit uw positie als President van de Reichsbank, hetzij als belangrijke functionaris van de Nazi partij? Weet u iets over deze andere mannen en wat zij uit de algemene middelen ontvingen?
FUNK: Die gelden werden niet door mij gegeven. Die werden door Lammers uit het fonds van de Führer gegeven. Ik heb dergelijke gelden nooit uitgegeven.
Mr. DODD: Dat waren algemene middelen niet waar? Ze kwamen nergens anders vandaan dan uit de algemene middelen? U weet dus niet dat Rosenberg 250.000 Reichsmark kreeg. Wist u dat?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Januari 1944; was u toen President van de Reichsbank?
FUNK: Ja, maar deze gelden kwamen nooit van de Reichsbank. Dat waren gelden uit fondsen die door Lammers werden beheerd en ik neem aan dat de gelden uit het Adolf Hitlerfonds kwamen of uit andere fondsen. Maar de Reichsbank had met die fondsen niets te maken.
Mr. DODD: Weet u dat Von Neurath op 2 februari 1943 250.000 Reichsmark kreeg? Weet u daar iets van? U was toen president van de Reichsbank.
FUNK: Daar weet ik niets van.
Mr. DODD: U hebt gehoord over Lammers en zijn 600.000 Reichsmark. U weet dat Keitel op 22 september 1942 250.000 Reichsmark kreeg. U hebt daar nooit iets over gehoord?
FUNK: De Reichsbank had met al die zaken helemaal niets te maken.
Mr. DODD: U weet dat Von Ribbentrop op 30 april 1943 500.000 Reichsmark kreeg. Daar hebt u nooit iets over gehoord? Generaal Milch kreeg in 1941 500.000 Reichsmark; geen van deze zaken kwam ooit onder uw aandacht?
FUNK: Ik heb nooit iets met deze kwesties te maken gehad. Dat waren de zaken van Lammers en het geld kwam niet van de Reichsbank.
Mr. DODD: Nu heb ik begrepen dat u hebt gezegd dat u in de eerste dagen van de Nazi partij in feite niet de economisch adviseur van Hitler of de partij was. Naar uw mening was u dat niet. Het is echter een feit dat u door het publiek, door industriëlen, door partijleden en hoge partijfunctionarissen in het algemeen als zodanig werd beschouwd. Is dat niet juist?
FUNK: Ik werd, zoals ik hier heb gezegd, zo genoemd vanwege mijn activiteiten in 1932. Ik trad op als bemiddelaar tussen de Führer en enkele vooraanstaande economen en korte tijd deed ik in de Partij het werk dat hier is beschreven.
Mr. DODD: U hebt uzelf bij gelegenheid de economisch adviseur genoemd, niet waar? Tenminste bij één gelegenheid, bij een ondervraging, had u het toen niet over uzelf als economisch adviseur van de Partij. Herinnert u zich dat?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Ik denk dat u het er mee eens zult zijn dat u in het algemeen als zodanig werd beschouwd maar het echt belangrijke is dat het publiek dacht dat u het ook was.
FUNK: Ik heb hier getuigd dat ik zo door de pers werd genoemd en vanuit de pers werd deze beschrijving blijkbaar gemeengoed. Zelf heb ik die uitdrukking niet gebruikt.
Mr. DODD: Was u in de begindagen de belangrijkste contactman tussen de Nazipartij en de industrie?
FUNK: In 1932 – en dat is het enige jaar waar het over gaat in verband met partijactiviteiten van mijn kant – was ik niet actief in de Partij voor of na dat jaar. Ik heb wel degelijk gesprekken geregeld tussen Hitler en vooraanstaande industriëlen, die ik bij naam kan noemen. Maar anderen deden dat ook, bij voorbeeld staatssecretaris Keppler.
Mr. DODD: Ik vraag u niet naar andere mensen, ik vraag u of u wel of niet de belangrijkste contactman was. In feite werd u door de industrie aangemoedigd, niet waar om actief te worden binnen de Partij?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U fungeerde als tussenpersoon tussen de Nazis en de grote ondernemingen in Duitsland?
FUNK: Het nam niet veel tijd in beslag, maar ik deed het.
Mr. DODD: Of het u nu veel of weinig tijd kostte interesseert ons niet. Het kostte u enige tijd. Dat is waar u mee bezig was.
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U herinnert zich misschien document EC-440. Het is in feite een verklaring die u opmaakte en voorbereidde over de relatie tussen de Duitse industrie en de Nazi Partij in de Nationaalsocialistische leiding van de Staat. U herinnert zich die verklaring die u op 28 juni 1945 opstelde? U herinnert zich misschien dat u zei: “Keppler, die later staatssecretaris werd en die voor mij fungeerde als economisch adviseur van de Führer .... “ U gebruikte die termen. Herinnert u zich dat?
FUNK: Keppler?
Mr. DODD: Ja, hij was de adviseur voor u. Dat herinnert u zich?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Nu, als ik u goed begrijp wilt u het Tribunaal doen geloven dat u op het Ministerie van Propaganda slechts iets als een administratief medewerker was en geen belangrijk persoon en dat u niet precies wist wat er gebeurde. Is dat uw positie?
FUNK: Nee, ik had een nogal veel omvattende taak en dat was de leiding over een grote culturele en economische onderneming. Dat heb ik hier verklaard. Die bestond uit filmmaatschappijen, theaters, orkesten, de Duitse Handelsraad en het bestuur over de hele Duitse radio omroep; een onderneming die een honderd mijoen waard was, dat wil zeggen een zeer uitgebreide activiteit, een organisatorische, economische en financiële activiteit. Maar propaganda werd uitsluitend en alleen door Goebbels gedaan.
Mr. DODD: Ja. U kende het beleid en de doelstellingen van het Ministerie van Propaganda; daar bestaat toch geen twijfel over?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U kende dat, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Goed. We kunnen nu overgaan op een andere kwestie waarnaar ik eerder verwees, om een andere zaak op te helderen. Herinnert u zich dat beklaagde Schacht, in de getuigenbank, zei, denk ik, op die nu beroemde bijeenkomst waar een aantal industriëlen samen waren gekomen om Hitler te begroeten, dat hij de collecte niet had meegenomen. Schacht zei dat hij het niet gedaan had. Ik denk dat hij zei dat Göring het had gedaan of iemand anders. Herinnert u zich de getuigenis van Schacht? U herinnert zich, zelf over dit onderwerp te zijn ondervraagd?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Herinnert u zich wat u ons destijds vertelde?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Wat vertelde u ons?
FUNK: Ik zei dat Schacht na toespraken door Göring en Hitler een korte toespraak hield en dat hij de aanwezigen vroeg om zo te zeggen naar de kassier te gaan en in te tekenen, anders gezegd, het geld bijeen te brengen voor het verkiezingsfonds. Hij nam het geld mee en zei dat de kolenindustrie .....
Mr. DODD: Wie?
FUNK: Hij zei .....
Mr. DODD: Wie was degene die het geld meenam? Ik begrijp niet wie u bedoelt met “hij.”
FUNK: Schacht.
Mr. DODD: Dat is alles wat ik daarover wilde weten. Wanneer hoorde u voor het eerst dat de opstanden van 1938 niet spontaan waren?
FUNK: In de morgen van 9 november, op weg van huis naar het Ministerie zag ik voor het eerst wat er tijdens de nacht was gebeurd. Daarvoor had ik er niet de geringste aanwijzing voor dat dergelijke excessen en terreurmaatregelen opzettelijk waren.
Mr. DODD: Ik denk dat u mij verkeerd hebt begrepen. Ik vroeg u niet wanneer u voor het eerst over de opstanden hoorde; ik vroeg u wanneer u erachter kwam dat ze niet spontaan waren, dat u voor het eerst hoorde dat ze door iemand anders waren bedacht en voorbereid?
FUNK: Dat ontdekte ik pas later.
Mr. DODD: Nou, hoeveel later?
FUNK: Ik meen heel veel later. Later was er veel discussie over deze kwestie en het werd nooit duidelijk wie eigenlijk de aanstichter van deze terreurmaatregelen en dit geweld was en waar het bevel vandaan kwam. We wisten dat het afkomstig was uit München. We waren daar intussen op 9 november achter gekomen maar of het nu Goebbels of Himmler was en tot op welke hoogte de Führer deel had aan die maatregelen heb ik nooit kunnen achterhalen. Uit mijn telefoongesprek met Goebbels, dat ik vandaag heb genoemd, wordt een ding duidelijk: de Führer moet over die kwestie hebben geweten want hij vertelde me dat de Führer had besloten – en Göring zei dat ook – dat de Joden volledig uit het economische leven verdreven moesten worden. Hieruit moest ik de conclusie trekken dat de Führer zelf van deze kwestie afwist.
Mr. DODD: Nu wordt uit dat telefoongesprek nog iets duidelijk: U wist dat Goebbels de zaak in gang had gezet, niet waar en dat was de dag nadat het gebeurde. U wist dat het niet spontaan was en daarom belde u Goebbels op en gaf hem er van langs; is dat niet zo?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Hoeveel dagen later hield u die vlammende rede over wat er met de Joden zou moeten gebeuren? Ongeveer zes dagen later, niet waar? Ik bedoel de rede die in de Frankfurter Zeitung werd gepubliceerd; uw raadsman verwees er vanochtend naar.
FUNK: Ja, om te beginnen .....
Mr. DODD: En in die rede probeerde u het aan het publiek te laten voorkomen dat het een spontane opstand was, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Dat was toch niet waar?
FUNK: Dat wist ik toen nog niet. Destijds geloofde ik nog steeds dat het echt iets was waar grote delen van de bevolking achter stonden. Veel later ontdekte ik dat er een hele machinerie in gang gezet was.
Mr. DODD: Wilt u het Tribunaal nu vertellen dat op de morgen van uw telefoongesprek met Goebbels, toen u hem in feite die opstanden verweet, u er zich niet zeer goed van bewust was dat hij het was begonnen. Is dat uw mening?
FUNK: Destijds wist ik niet wie dit terreurregime was begonnen en hoe het was uitgevoerd; dat was helemaal nieuw voor mij.
Mr. DODD: Als u niet wist wie het begonnen was, dan wist u dat iemand het begonnen was en dat het niet spontaan was?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: En toch liet u het in uw toespraak van 15 november aan het publiek voorkomen dat het een slechts een opstand was van de kant van de Duitse bevolking, niet waar?
FUNK: Ik baseerde dat op de moordaanslag op – ik weet niet wie hij was, een of andere attaché in Parijs – en die aanslag veroorzaakte in feite veel onrust. Dat lijdt geen twijfel.
Mr. DODD: Ik denk dat u nu mijn vraag begrijpt, beklaagde. U zei bij die gelegenheid, u gebruikte deze woorden: “Het feit dat de laatste felle explosie van verontwaardiging van het Duitse volk vanwege een misdadige aanval van een Jood op het Duitse volk heeft plaats gevonden .... “ en zo voorts en u ging verder. U probeerde het te laten voorkomen alsof dit een spontane reactie van het Duitse volk was en ik blijf erbij dat u wel beter wist en het al enkele dagen wist, niet waar?
FUNK: Maar ik wist niet dat dat is wat er gebeurde. Ik geef toe dat ik wist dat de aanzet van een of ander bureau afkomstig was.
Mr. DODD: Nou goed dan. Wanneer gebruikte u de uitdrukking “
Kristallnacht” Weet u wat die uitdrukking betekent; waar die vandaan kwam?
FUNK:
Kristallnacht?
Mr. DODD: Ja.
FUNK: Ja, ik heb die term een keer gebruikt in verband met die actie.
Mr. DODD: U hebt de uitdrukking ingevoerd.
FUNK: Omdat er veel ruiten vernield waren.
Mr. DODD: U bent degene die de uitdrukking het eerst gebruikte. Dat bent u niet waar? Dat was uw uitdrukking?
FUNK: Ja, ik heb hem gebruikt.
Mr. DODD: En u gebruikte hem omdat u die rede van de Frankfurter Zeitung hield?
FUNK: Ik heb die actie ooit met die term omschreven omdat er veel ruiten waren gesneuveld.
Mr. DODD: Nu, laten we iets verder gaan naar de wel bekende bijeenkomst van 12 november waar Göring en Goebbels en al die anderen hun opmerkingen maakten over het
Jodendom en u zei dat u daar aanwezig was. U maakte die dag geen enkel bezwaar tegen wat er ook maar werd gezegd, niet waar?
FUNK: Nee. Ik probeerde alleen maar bepaalde dingen gedaan te krijgen om iets voor de Joden te behouden, bijvoorbeeld hun aandelen en andere stukken. Ook slaagde ik erin de dat de winkels weer geopend werden zodat de zaken minder snel zouden verlopen en ik heb nog meer gedaan.
Mr. DODD: Dat begrijp ik maar vanochtend dacht ik dat u nogal gevoelig was over de vreselijke dingen die de Joden waren overkomen en u herinnert zich enkele suggesties die op die dag door Goebbels en Göring werden gedaan; dat waren nogal nare dingen, niet waar?
FUNK: Ja, ik heb openlijk toegegeven dat ik behoorlijk geschokt was.
Mr. DODD: Was u dat? Nou .......
FUNK: En dat mijn geweten aan mij knaagde.
Mr. DODD: Goed. Daarna ging u verder en hield uw toespraak van de Frankfurter Zeitung en u voerde die besluiten uit, hoewel u wist dat uw geweten u parten speelde, dat is toch zo?
FUNK: Maar die besluiten moesten worden uitgevaardigd. Dat heb ik hier al herhaaldelijk benadrukt. Ik had geen gewetenswroeging omdat die besluiten werd uitgevaardigd. Ik had last van mijn geweten vanwege de reden daarvoor. Maar de decreten zelf .....
Mr. DODD: Daar vraag ik u nu juist naar.
FUNK: Maar de decreten moesten worden uitgevaardigd. De redenen ervoor; ja, dat geef ik toe.
Mr. DODD: U weet dat Schacht in de beklaagdenbank zei dat als hij Minister van Economie was geweest, hij niet dacht dat die dingen zouden zijn gebeurd. Herinnert u zich dat hij dat hier onlangs heeft gezegd?
FUNK: Ja, hij moet machtige en invloedrijke betrekkingen met de Partij hebben gehad, anders had hij niet kunnen slagen.
Mr. DODD: U had die relaties met de Partij niet, niet waar? U was niet bij de Partij, u was Minister?
FUNK: Nee, ik had die relaties niet en ik kon die terreurdaden niet voorkomen.
Mr. DODD: Dat zullen we wel eens zien. Uw raadsman heeft namens u een verklaring ingediend van ene Oeser, O-e-s-e-r; Herinnert u zich dat? O-e-s-e-r, herinnert u zich hem?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Herinnert u zich hem?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: En zijn verklaring – vragenlijst was het denk ik .....
De PRESIDENT: Mr. Dodd, ik schors de zitting voor slechts 10 minuten.