SIR DAVID: Edelachtbare, het Tribunaal zou nu voor zich moeten hebben een verklaring van onze bezwaren tegen bepaalde documenten, ingedeeld in zes groepen. Als bijlage zult u een Engelse samenvatting van de documenten aantreffen, waarin in het kort de inhoud van elk document wordt vermeld. Edelachtbare, met betrekking tot de eerste groep, mag ik twee bezwaren verwijderen, tegen nummer 19, dat in de zaak tegen Schacht is aanvaard en als ik Dr. Siemers goed begrijp zal hij niet aandringen op het gebruik van nummer 76.
Nu, Edelachtbare, de andere in die groep:
Nummer 9 is een serie citaten uit het boek van Lersner over Versailles.
Nummer 10, het citaat uit een boek van de Duitse linkse publicist Thomas Mann.
Nummer 17 is “Failure of a Mission” door Neville Henderson.
Nummer 45 is een citaat uit een boek van de heer Churchill.
Nummer 47 is een verslag van een klacht aan Lord Halifax over een kritisch artikel in de News Chronicle over Hitler.
Edelachtbare, nummer 66 is nogal anders. Als het Tribunaal zo goed zou willen zijn ernaar te kijken, het is een verslag van een Duitse jurist, Dr. Mosler – ik denk dat dat zijn naam moet zijn – een autoriteit op het gebied van internationaal recht dat handelt over de actie tegen Noorwegen. Dr. Siemers is natuurlijk zeer open tegen mij geweest en hij heeft gezegd dat het hem goed uit zou komen om dit, wat in feite een juridisch argument is, op te nemen in zijn documentenboek. Dat is natuurlijk niet echt de bedoeling van die documentenboeken maar het is natuurlijk een zaak voor het Tribunaal en we meenden daar de aandacht op te moeten vestigen.
Dan, Edelachtbare, nummer 76 valt uit.
Nummers 93 tot 96 zijn citaten uit Russische kranten. Nummer 101 is een citaat van Havas, het Franse nieuwsagentschap.
Nummers 102 tot 107 zijn lagere bevelen die betrekking hebben op de Lage Landen die zoals de Aanklager toegeeft geen waarde hebben als bewijsmateriaal.
Dan zijn er in de tweede groep een aantal documenten die zoals de Aanklager toegeeft niet van belang zijn voor enige kwestie in deze zaak.
De PRESIDENT: Sir David, u hebt nummer 109 niet genoemd, niet waar?
SIR DAVID: Neemt u mij niet kwalijk, Edelachtbare, het staat op de tweede regel. Dat is een ander juridisch argument, het effect van de oorlog op de juridische positie van Ijsland, een citaat uit het Britse tijdschrift “Information on Public Law and International Law.”
De PRESIDENT: Prima.
SIR DAVID: Edelachtbare, de Aanklager acht de tweede groep niet ter zake doend.
Nummer 22 is een Belgisch besluit van 1937, handelend over de mogelijke evacuatie van de bevolking in tijd van oorlog.
Nummer 39 is een Frans document over het Midden Oosten.
Nummers 63 en 64 zijn twee toespraken, een van de heer Emery, een andere van de heer Churchill over de positie van Griekenland aan het einde van 1940, ongeveer twee maanden na het begin van de Italiaanse campagne tegen Griekenland.
Nummer 71 is een niet gedateerd besluit betreffende een studie van routes in België dat naar onze mening weinig waarde heeft als bewijsmateriaal.
Nummer 76 komt uit als de Altmark.
De PRESIDENT: Zei u 76 valt uit?
SIR DAVID: Ja, Edelachtbare, dat is de Altmark. Het is hetzelfde als in nummer 71. Het spijt me, Edelachtbare, het had moeten worden weggelaten.
Nummer 99 zijn de notulen van de 9de vergadering van de gecombineerde Kabinetsraad op 27 april 1940 en handelt over een suggestie van M. Reynaud met betrekking tot de Zweedse ertsmijnen. Omdat dat speelde lang na de Noorse campagne en omdat er in Noorwegen natuurlijk nooit iets mee is gedaan lijkt het ons voor dit proces van weinig belang te zijn.
Nummers 102 tot 107 heb ik behandeld onder groep 1. Dat zijn kleine onbelangrijke memoranda betreffende de Lage landen.
Nummer 112 is een Frans document waarin Paul Reynaud een verklaring van de heer Churchill citeert dat hij tot het einde zal doorvechten, iets wat in 1946 ook weer van weinig waarde lijkt.
Nu, Edelachtbare, de volgende groep zijn documenten die door het Tribunaal werden geweigerd toen ze werden aangevraagd door beklaagde Von Ribbentrop. De eerste twee gaan over de Britse herbewapening en de andere over de Balkan en Griekenland. Het Tribunaal zal zich wellicht de groep herinneren die het heeft afgewezen bij de aanvraag van Von Ribbentrop. De vijfde groep is eigenlijk ontoelaatbaar op basis van schijnheiligheid. Ik denk dat het geheel Franse documenten zijn die handelen over voorstellen in een zeer pril stadium met betrekking tot de verwoesting van olievelden of een blokkade van de Donau in het Midden Oosten en die wel werden bewaard maar nooit opgevolgd. Edelachtbare, het zijn documenten gedateerd in het voorjaar van 1940 en zoals ik zeg, die gaan over zeer prille stadia die nooit werden uitgevoerd. De plannen werden nooit uitgevoerd.
De zesde groep zijn documenten die handelen over Noorwegen en die na de bezetting van Frankrijk in beslag werden genomen. Zoals ik het argument van Dr. Siemers begrijp wordt er niet gesuggereerd dat de beklaagden kennis hadden van deze documenten in de periode waarin zij hun agressieve actie tegen Noorwegen uitvoerden; maar er wordt gezegd dat zij over andere informatie beschikten. Natuurlijk wat hun eigen informatie betreft hebben we geen enkel bezwaar gemaakt en dat deze documenten vermoedelijk de rapporten van hun agenten ondersteunen. Feitelijk, zoals aangetoond door document 83 waartegen we geen bezwaar maken, handelen die ook over voorlopige voorstellen die niet werden uitgevoerd en waarmee niet verder werd gegaan; maar naar de mening van de Aanklager moet de belangrijke kwestie zijn wat de beklaagden wisten voor 9 april 1940 en het is niet belangrijk om op een groot aantal documenten in te gaan die slechts vaag overeenkomen met de informatie die beklaagden volgens hun eigen verklaring hadden.
Edelachtbare, ik heb geprobeerd ze heel kort te behandelen omdat ik het Tribunaal een belofte heb gedaan over de tijd maar ik hoop dat ik duidelijk heb aangegeven wat onze bezwaren waren.
Dr. WALTER SIEMERS (raadsman van beklaagde Raeder): Heren Rechters, het is voor mij uiterst moeilijk mijn positie te definiëren met betrekking tot zoveel documenten, zeker omdat ik weet dat deze documenten nog niet zijn vertaald en dat de inhoud over het algemeen niet bekend is aan betrokkenen. Daarom mag ik erop wijzen dat er een zeker gevaar schuilt in het op deze manier behandelen van documenten. Gedeeltelijk zijn het de grondslagen voor mijn verdediging.
Daarom zou ik nu willen verklaren dat ik bij de behandeling van deze documenten gedwongen zal zijn, teneinde de redenen voor het belang van dit bewijsmateriaal te noemen, die passages aan te geven die ik niet voor het verslag zal hoeven voor te lezen want zogauw het documentenboek klaar is zal het aan het Tribunaal bekend zijn en door u kunnen worden gelezen.
Ik zal de volgorde aanhouden die Sir David heeft gehanteerd. Allereerst de eerste groep, documenten 9 en 10. In de nota die Sir David bij het Tribunaal heeft ingediend wijst hij erop dat het indienen van deze documenten in strijd is met de bepalingen van het Tribunaal van 29 maart. In antwoord zou ik erop willen wijzen dat het standpunt van de Aanklager onjuist is. De bepaling van het Tribunaal luidde dat er geen documenten mogen worden ingediend betreffende de onrechtvaardigheid van het Verdrag van Versailles en de druk die daaruit ontstond. Deze documenten handelen niet over die onrechtvaardigheid en die druk; zij dienen eerder om een aantal voorbeelden te geven van de subjectieve houding van een man als Noske, een Sociaal Democraat die zeker geen aanvalsoorlog wenste te beginnen. Enkele andere verklaringen in nummers 9 en 10 tonen het denken van de regering en de heersende klasse van destijds aan met betrekking tot defensieve maatregelen en de vrees dat in het geval van een aanval door Polen bij voorbeeld de Duitse strijdkrachten wellicht te zwak zouden kunnen zijn. Dit zijn feiten, puur en simpel en ik geef u de plechtige verzekering dat ik geen enkele zin zal citeren waardoor discussie zou kunnen ontstaan. Bovendien heb ik dat voornamelijk nodig als basis voor mijn slotpleidooi.
Nummer 17 is een heel kort uittreksel uit het boek ‘Failure of a Mission’ door Henderson, geschreven in 1940. Ik meen dat er geen bezwaar bestaat tegen het citeren van ongeveer 15 regels als ik die in mijn slotpleidooi wil gebruiken om aan te tonen dat Henderson, die Duitsland goed kende, in 1940 nog geloofde dat hij destijds bepaalde goede punten van het regime moest erkennen; ik meen dat de conclusie gerechtvaarigd is dat men niet kan verwachten dat een Duitse legercommandant kritischer zou zijn dan de Britse Ambassadeur van toen.
Dan komen we aan document 45. Het is waar dat dit document uit een boek van Churchill is gehaald maar het behandelt een feit dat ik wil bewijzen, het feit dat er al vele jaren voor de Eerste Wereldoorlog een Britse Defensiecommissie bestond. In de inhoudsopgave die Sir David heeft ingediend wordt het woord “Reichsverteidigungsausschuss” gebruikt en ik concludeer daarom dat dit een vergissing van de zijde van de Aanklager is die meende dat het de Duitse Reichsverteidigungsrat betekende; dat is niet juist. Dit document toont aan hoe het gebeurde dat de Aanklager per abuis het belang overschatte van de Reichsverteidigungsrat omdat de Aanklager die natuurlijk vergeleek met de Britse Defensiecommissie, die in haar activiteiten veel verder ging.
Nummer 47 is bewijsmateriaal om aan te tonen dat toen de Duitse Ambassade erop wees dat een uitermate kritisch artikel over Hitler in de News Chronicle was verschenen, Lord Halifax er in een reactie op wees dat het hem niet mogelijk was enige invloed op de krant uit te oefenen. Ik zou dit willen vergelijken met het feit dat de Aanklager het heeft doen voorkomen alsof Raeder iets te maken zou hebben gehad met het betreurenswaardige artikel in de Völkische Beobachter: “Churchill bracht de
Athenia tot zinken.” Raeder was net zo min betrokken bij dat artikel als Lord Halifax bij het artikel in de News Chronicle en hij was helaas nog minder machtig dan de Britse regering.
Nummer 66 gaat over de mening van Dr. Mosler, een specialist op het gebied van internationaal recht; zijn mening over de actie in Noorwegen in een zeer verkorte vorm zoals het Tribunaal ongetwijfeld zal toegeven. Het Tribunaal zal ook moeten toestaan dat ik bij mijn verdediging van de Noorse actie uitvoerig moet spreken over de onderliggende principes van internationaal recht. De onderliggende principes van internationaal recht zijn bepaald geen eenvoudige zaak. Ik heb er niets op tegen om dit zelf in alle nodige details te bespreken. Ik werd alleen geleid door de gedachte dat het Tribunaal keer op keer verzocht heeft om tijd te besparen. Ik meen dat we aanzienlijke tijd kunnen besparen wanneer deze meningsuiting mij wordt gegund zodat ik niet talloze uittreksels en auteurs tot in detail hoef te citeren om de juiste juridische rechtvaardiging aan te tonen. Ik zou de juridische kwestie dan in een half uur kunnen behandelen waar het zonder deze uiting voor mij absoluut onmogelijk is om een dergelijke kwestie in een half uur te behandelen. Als de Aanklager er geen bezwaar tegen heeft wanneer ik meer tijd gebruik dan heb ik geen bezwaar als het document mij wordt onthouden. Dan zal ik de gevolgen moeten aanvaarden.
Nummer 76 is inmiddels geschrapt, anders gezegd, dat is mij door de Aanklager gegund.
Nummers 93 tot 96 zijn uittreksels van verklaringen uit de officiële Moskouse kranten, de Izvestia en de Pravda. Deze verklaringen bewijzen dat tenminste destijds de mening van de Sovjets betreffende de Duitse actie in Noorwegen overeen kwam met de Duitse opvatting van destijds. Als het Tribunaal van mening is dat deze korte citaten niet als bewijs kunnen worden toegelaten, zal ik er niet al te zeer op aandringen om dat ik in die fase van het proces in elk geval gedwongen zal zijn die te bespreken. Het Tribunaal zal zich herinneren dat Duitsland en Rusland in die periode bevriend waren en de mening van de Sovjets over een zuiver juridisch probleem moet in ieder geval beschouwd worden als zijnde van enig belang.
Dan nummer 101; neemt u mij niet kwalijk, Sir David maar als ik me niet vergis heeft dr. Braun anderhalf uur geleden gezegd dat nummer 101 geweigerd moet worden. Goed dan; nummers 101 tot 107. De actie tegen Noorwegen betrof, zoals ik al heb gezegd een kwestie van internationaal recht. Het betreft de vraag of een land de neutraliteit van een ander land mag schenden als bewezen kan worden dat een andere strijdende natie ook de bedoeling heeft de neutraliteit van het eerder genoemde neutrale land te schenden. Bij het presenteren van mijn bewijsmateriaal zal ik aantonen dat Grossadmiral Raeder in de herfst van 1939 allerlei soorten rapporten ontving met als strekking dat de Geallieerden van plan waren de territoriale wateren van Noorwegen onder hun eigen bescherming te plaatsen, anders gezegd, in Noorwegen te landen teneinde bases in Noorwegen te verkrijgen. Wanneer ik de Noorse documenten behandel zal ik op dit punt terugkomen. Ik zou op dit punt willen zeggen dat het noodzakelijk is uit te leggen en te bewijzen dat de juridische houding, ingenomen door de Geallieerden ten opzichte van de mogelijke schending van de neutraliteit van een land in de jaren 1939 en 1940 precies dezelfde was als de houding van beklaagde Raeder in het geval van Noorwegen op dat moment.
Daarom is het noodzakelijk niet alleen Noorwegen te behandelen maar ook om aan te tonen dat dit een basis gedachte was die eenvoudig kan worden bewezen door op grond van deze documenten te verwijzen naar soortgelijke kwesties. Deze gelijksoortige kwesties behelzen allereerst de plannen van de Geallieerden met betrekking tot de Balkan en ten tweede met de plannen van de Geallieerden met betrekking tot de olievelden in de Kaukasus. Heren Rechters, het is zeker niet mijn bedoeling, zoals Sir David heeft gesuggereerd deze documenten te gebruiken uit een oogpunt van schijnheiligheid, vanuit het oogpunt dat de beklaagde iets heeft gedaan wat de Geallieerden ook hebben gedaan of van plan waren te doen. Ik houd me alleen bezig met de beoordeling van de acties van beklaagde Raeder vanuit een juridisch oogpunt. Men kan dergelijke acties allleen begrijpen wanneer de hele kwestie aan het licht wordt gebracht.
Het is mijn mening – en in aanvulling hierop zou ik willen verwijzen naar de verklaring van de mening van Dr. Mosler, bewijsstuk Raeder 66 – dat dit niet tot onderwerp van een beschuldiging kan worden gemaakt.
We houden ons bezig, Heren Rechters, met het recht op zelfbehoud zoals dat in principe wordt erkend door het internationale recht. In dit verband zou ik ....
De PRESIDENT: Dr. Siemers, we willen in deze fase niet al te diep op deze kwesties ingaan, weet u. Als u vermeldt wat uw redenen ter ondersteuning zijn en ze kort vermeldt zullen we in staat zijn de kwestie te beoordelen.
Dr. SIEMERS: Het spijt me zeer dat ik op die details moet ingaan, maar wanneer door het bezwaar van de Aanklager ....
De PRESIDENT: Het Tribunaal wenst die bijzonderheden niet aan te horen. Ik heb gezegd dat het Tribunaal die bijzonderheden niet wenst aan te horen.
Dr. SIEMERS: Ik vraag het Tribunaal slechts het feit in overweging te nemen dat dit de principes van internationaal recht betreft, door Kellogg zelf vastgelegd in 1928 namelijk het recht op zelfbehoud of het “recht op zelfverdediging.” Om die reden zou ik die documenten willen aanvoeren die aantonen dat net als de Geallieerden correct handelden volgens dat principe, beklaagde Raeder dat ook deed.
Document 22 is het volgende. Ik heb diverse principiële meningen gegeven die gelden voor een groot aantal van de resterende documenten, zodat ik kan verwijzen naar de uitspraken die ik al heb gedaan. Deze uitspraken gelden ook voor de documenten 22 en 39.
Wat betreft de documenten 63 en 64 zou ik erop willen wijzen dat deze documenten Griekenland betreffen; niet alleen deze twee maar ook een latere groep van misschien 10 of 12 documenten die ik kort zou willen behandelen.
Wat betreft Griekenland is de situatie als volgt:
Ik moet toegeven dat ik meer dan verbaasd was dat de Aanklager bezwaar maakte tegen deze documenten, ongeveer 14 in totaal. In document C-12, bewijsstuk GB-226, beschuldigt de Aanklager Raeder ervan op 30 december 1939 te hebben bevolen en ik citeer:
“Griekse koopvaarders in de door de Verenigde Staten en Engeland aangeduide verboden gebieden moeten als vijandelijke schepen worden behandeld.” De beschuldiging zou gerechtvaardigd zijn als Griekenland zich niet op een dusdanige manier had gedragen dat Raeder zijn toevlucht moest nemen tot dit bevel.
Als de documenten betreffende Griekenland, die aantonen dat Griekenland zich niet strikt hield aan haar neutraliteit worden geschrapt dan kan ik geen tegenbewijs inbrengen. Ik geloof niet dat het de bedoeling van de Aanklager is mijn presentatie van het bewijsmateriaal op deze manier te beperken.
Dit zijn allemaal documenten die teruggaan naar die periode en die aantonen dat Griekenland haar koopvaarders ter beschikknig stelde aan Engeland dat in oorlog was met Duitsland. Daarom konden ze worden behandeld als vijandelijke schepen.
SIR DAVID: Ik zou willen zeggen dat ik het Tribunaal had moeten vertellen dat ik geen bezwaar zou maken tegen de documenten 53 en 54 omdat die wel degelijk het inhuren van Griekse koopvaarders door de Britse regering betreffen.
De PRESIDENT: Maar u hebt er geen bezwaar tegen gemaakt; u protesteerde niet tegen de nummers 53 of 54.
SIR DAVID: Ik wilde duidelijk maken dat ik er geen bezwaar tegen heb.
De PRESIDENT: Er staat hier geen protest op papier. Waar hebt u het over, Dr. Siemers, 63 en 64 en niet 53 en 54
Oh, neem me niet kwalijk, ik zie het verderop staan. Ik zie het, wilt u dat alstublieft schrappen?
Dr. SIEMERS: Er is geen bezwaar tegen de nummers 53 en 54?
SIR DAVID: Nee, geen bezwaar, Edelachtbare, mijn collega had het over de Griekse vloot.
De PRESIDENT: Ja, neem me niet kwalijk, ik verstond het niet goed.
Dr. SIEMERS: Hetzelfde, zoals ik al heb gezegd betreffende de documenten 101 tot 107 geldt ook voor document 71.
Nummer 99 behoort eigenlijk tot groep 6, de Noorse documenten en ik zou naar deze in hun totaliteit willen verwijzen en later verwijzen naar nummer 99. Al deze documenten gaan over Noorwegen, anders gezegd, de voorbereidingen door de Geallieerden betreffende Noorwegen. Deze documenten betreffen de voorbereidingen op de landing bij Narvik, de landing bij Stavanger, bij Bergen en de absolute noodzaak tot het verkrijgen van bases in Noorwegen. De documenten vermelden dat het Duitsland niet langer moet worden toegestaan ijzererts uit Zweden te krijgen. Ze gaan tot op bepaalde hoogte ook over Finland. Er zijn gelijksoortige documenten die hetzelfde plan ondersteunen nadat de Russisch-Finse oorlog was geëindigd.
Ik zou uit deze documenten willen citeren om het belang ervan te bewijzen. Omdat het Tribunaal mij heeft gezegd dat ik dat niet kan doen verzoek ik dat deze korte verwijzingen voldoende mogen zijn. De feiten, vervat in deze documenten komen punt voor punt overeen met de rapporten die Grossadmiral Raeder vanaf september 1939 tot maart 1940 ontving van de Inlichtingendienst van de Duitse Wehrmacht, geleid door Admiraal Canaris. Deze plannen komen overeen met de informatie die Raeder gedurende diezelfde 6 maanden ontving van de Marineattaché in Oslo, Korvettenkapitän Schreiber en met de informatie die hij ontving in een brief van Admiraal Canaris eind september 1939.
De informatie uit deze drie bronnen noodzaakten beklaagde Raeder te wijzen op het grote gevaar wanneer Noorwegen in handen van de Geallieerden zou vallen, hetgeen zou betekenen dat Duitsland de oorlog had verloren. Het is daarom een zuiver strategische overweging. De bezetting van Noorwegen had, zoals door de Britse Aanklager is beweerd, niets te maken met prestige of de zucht naar een overwinning maar had uitsluitend betrekking op deze positieve informatie.
Ik moet daarom allereerst bewijzen dat beklaagde Raeder wel degelijk deze informatie ontving en ten tweede dat deze rapporten objectief waren.
De PRESIDENT: Dr. Siemers, u behandelt nu document 99, niet waar?
Dr. SIEMERS: Ja, 99 en de hele groep 6.
De PRESIDENT: Ik weet niet wat u met groep 6 bedoelt; 99 zit in groep B.
Dr. SIEMERS: De groep onder letter F, die Sir Davis groep 6 noemde, de laatste op de pagina.
De PRESIDENT: Het bezwaar van de Aanklager tegen dat document was dat het een document is van 27 april 1940, de tijd nadat Duitsland Noorwegen was binnen gevallen. Daar hebt u niets over gezegd.
Dr. SIEMERS: Ik wilde voorkomen ieder document afzonderlijk te behandelen want ik geloof dat deze in hun algemeenheid kunnen worden behandeld. Echter in dit bijzondere geval ....
De PRESIDENT: Ik wil niet dat u ieder document afzonderlijk behandelt. Ik dacht dat u het had over document 99. Als u ze per groep kunt behandelen, doet u dat alstublieft.
U neemt echter een groot deel van de tijd van het Tribunaal in beslag.
Dr. SIEMERS: Document 99 zijn de notulen van de negende bijeenkomst van de Opperste Raad, de militaire staf operaties van Engeland en Frankrijk op 27 april. De kop toont zonder twijfel aan dat dat na de bezetting van Noorwegen was. Dat is echter een formeel bezwaar. De inhoud van dit document toont aan dat tijdens deze zitting de deelnemers de gebeurtenissen bespraken tijdens de periode voor de bezetting en de belangrijkste Geallieerde leiders namen eraan deel. Chamberlain, Halifax, Churchill, Sir Samuel Hoare, Sir Alexander Cadogan, et cetera and, aan Franse kant waren Reynaud, Daladier, Gamelin, en Darlan aanwezig; deze heren bespraken de eerdere plannen die, dat moet ik toegeven, waren mislukt vanwege de Duitse bezetting van Noorwegen. Maar zij bespraken wel degelijk hoe noodzakelijk het was dat de ertsvoorraden in Zweden in handen van de Geallieerden moesten komen, wat er gedaan moest worden om Duitsland te verhinderen nog erts te krijgen en hoe de vernietiging van deze ertsvoorraden moest gebeuren. Ik geloof daarom dat, hoewel dit later gebeurde, deze gedachtengang die ik heb genoemd belangrijk is.
Dan komen we toe aan document 100. Dit behandelt de zitting van de Franse Oorlogsraad van 9 april 1940 en gaat over dezelfde kwestie: wat de Geallieerden van plan waren geweest en wat er nu kon worden voorbereid nu het verslag over de actie van Duitsland net was binnengekomen.
De documenten 102 tot 107 zijn al behandeld. Voor document 110 geldt dezelfde uitleg als voor de documenten 101 tot 107.
Document 112 is een document dat aantoont dat Churchill al in mei 1940 een actieve deelname van Amerika verwachtte. Ik wil dit inbrengen in verband met de beschuldiging tegen beklaagde Raeder dat hij in de lente van 1941 nauw betrokken was bij het ontketenen van een oorlog tegen de Verenigde Staten door Japan. Voor mij is dit document lang niet zo belangrijk als de basis documenten waarnaar ik uitvoerig heb verwezen. Daarom laat ik dit helemaal ter beoordeling van de Aanklager of het Tribunaal.
De volgende groep bestaat uit documenten die werden afgewezen voor de zaak tegen Von Ribbentrop. Ik zou erop willen wijzen dat ik in de zaak tegen Von Ribbentrop niet de gelegenheid had mijn positie te schetsen met betrekking tot de rechtvaardiging en het belang van deze documenten. Daarom acht ik het onvoldoende eenvoudig te stellen dat deze documenten voor de zaak tegen Von Ribbentrop werden geweigerd, dat de beschuldigingen tegen Von Ribbentrop ...
De PRESIDENT: We hebben de argumenten nauwkeurig overwogen en besloten dat die documenten niet toelaatbaar zijn.
Dr. SIEMERS: Ik meende dat die beslissing alleen gold voor de zaak tegen Von Ribbentrop, omdat er tijdens die behandeling geen andere gezichtspunten zijn besproken, namelijk over de beschuldiging tegen Raeder, in welk verband er in document C-152 uitdrukkelijk wordt gesteld dat Raeder de bezetting van heel Griekenland te weeg bracht. Dat is een beschuldiging die niet tegen Von Ribbentrop werd geüit maar alleen tegen Raeder. Hoe kan ik die beschuldiging weerleggen als mij die documenten worden geweigerd.
De PRESIDENT: Dr. Siemers, het Tribunaal kent de documenten en kent de beschuldigingen tegen Raeder en zij wensen er verder geen argumenten over aan te horen. Zij zullen de kwestie overwegen.
Dr. SIEMERS: Neemt u mij niet kwalijk. Onder deze omstandigheden ben ik gedwongen na te gaan of al deze documenten in de zaak tegen Von Ribbentrop behandeld zijn. Mijn notities komen, zoals ik de Aanklager vanmorgen heb verteld, niet overeen met de verklaringen van de Aanklager. Wellicht mag ik er aan het einde van de zitting, mocht ik daartoe op dit moment niet in staat zijn, erop wijzen of de documenten al of niet identiek zijn. Het is echter een feit dat deze documenten in de zaak tegen Von Ribbentrop niet in hun geheel zijn gepresenteerd en dat het Tribunaal die dus niet in hun geheel kent. Of Dr. Horn precies dezelfde passages heeft gemarkeerd als die welke ik wens te gebruiken kan ik niet met zekerheid zeggen voor zover het elk afzonderlijk document betreft. Ik weet alleen dat dr. Horn in het merendeel van de gevallen niet het hele document heeft gepresenteerd omdat hij het slechts presenteerde vanuit het standpunt van de zaak tegen Von Ribbentrop.
De PRESIDENT: U hebt uw uittreksels waarschijnlijk aan de Aanklager aangeboden. De Aanklager vertelt ons dat die uittreksels dezelfde zijn als die welke voor de zaak tegen Von Ribbentrop werden geweigerd.
SIR DAVID: Edelachtbare, we hebben slechts een lijst documenten tot zover. We hebben de uittreksels niet gezien.
(er wordt even gepauzeerd terwijl de Aanklagers overleg plegen).
Edelachtbare, neemt u mij niet kwalijk. Ik sprak voor mijn beurt. We hebben de uittreksels in het Duits gezien en we hebben ze nog niet laten vertalen. We hebben ons best gedaan wat het Duits betreft.
De PRESIDENT: 24 en 25 zijn in elk geval allebei toespraken in het Engels.
SIR DAVID: Ja, Edelachtbare, sommige zijn dat. Neemt u mij niet kwalijk, Edelachtbare, dat zijn ze wel. U hebt helemaal gelijk.
De PRESIDENT: Sir David, naar wat ik begrijp zegt Dr. Siemers dat dit niet dezelfde passages van bewijsmateriaal zijn, of voorgesteld bewijsmateriaal dat in de zaak tegen Von Ribbentrop werd verworpen.
SIR DAVID: Edelachtbare, ik heb de controle niet zelf gedaan maar Majoor Barrington, die de Von Ribbentrop documenten heeft nagekeken heeft ze doorgenomen en heeft de twee vergeleken en hij gaf me datgene wat de basis vormt voor onze motie. Dat is de situatie. Edelachtbare, ik kan u niet zeggen dat ik ze in feite zelf heb nagekeken.
De PRESIDENT: Wel, zegt Dr. Siemers ons dat dat niet waar is?
SIR DAVID: Voor zover ik Dr. Siemers begrijp zei hij dat hij niet wist of het dezelfde uittreksels waren.....
Dr. SIEMERS: Mag ik in dat verband alstublieft een opmerking maken. Ik ben er niet helemaal zeker van dat ik in ieder afzonderlijk geval kan zeggen welke uittreksels opgenomen zijn in de zaak tegen Von Ribbentrop, maar het zijn niet dezelfde. Ik weet zeker dat het niet dezelfde zijn want om het werk van de vertaalafdeling te verlichten heb ik de nummers vergeleken en in die paar gevallen waarin die identiek waren heb ik de vertaalafdeling gezegd dat die identiek waren zodat ze niet een tweede keer hoefden te worden vertaald. Maar het spijt me te moeten zeggen dat een groot aantal documenten niet hetzelfde waren omdat ze door Dr. Horn en Von Ribbentrop vanuit een totaal verschillend oogpunt zijn aangevraagd. Ik mag er wellicht ook op wijzen dat de nummers onder groep D die hier zijn genoemd als documenten Von Ribbentrop nummers 29, 51, 56, 57, 60, 61, 62, hoewel ik alles heb geprobeerd om ze te vinden, niet in het documentenboek van Von Ribbentrop konden worden gevonden. En de lijst vermeldt niet welke nummers ze in dat documentenboek wel moeten hebben.
SIR DAVID: Edelachtbare, dat wordt ook niet gesuggereerd. Wat ik zei is dat ze in dezelfde serie zitten die over hetzelfde onderwerp gaat – de kwestie Griekenland en de Balkan – als de documenten die het Tribunaal in de zaak tegen Von Ribbentrop heeft verworpen.
De PRESIDENT: Wel, Dr. Siemers, ik denk dat het de beste weg voor u is vanmiddag die documenten onder C nog eens door te nemen om te ontdekken of ze dezelfde zijn als die welke in de zaak tegen Von Ribbentrop zijn verworpen; en als ze dat niet zijn precies aangeven waarin ze verschillen van die geweigerde documenten om aan te tonen dat ze voor uw zaak van belang zijn; wij verwachten dat tegen 5 uur te hebben.
Wilt u nu met de andere doorgaan?
Dr. SIEMERS: Mag ik een opmerking maken over wat Sir David zei met betrekking tot groep D? Daar werd geen bezwaar tegen gemaakt omdat ze al genoemd zijn de zaak Von Ribbentrop maar alleen omdat ze over hetzelfde onderwerp gaan, dat is waar. Het zelfde onderwerp, namelijk Griekenland wordt behandeld; ik kan alleen maar antwoorden dat de Aanklager beklaagde Raeder er in document C-152 van heeft beschuldigd te hebben aangestuurd op en het uitvoeren van de bezetting van heel Griekenland. De feiten betreffende deze uitspraak van drie regels kan ik alleen maar presenteren als mij enkele documenten betreffende Griekenland worden toegestaan en alleen wanneer deze niet worden geweigerd vanwege het feit dat de documenten betreffende Griekenland in de zaak Von Ribbentrop in hun geheel werden geweigerd.
Ik kom nu toe aan groep E die begint met document 26. Dezelfde uitspraken gelden hier als die welke ik al gedaan heb met betrekking tot de documenten 101 tot 107. De door de Geallieerden voorbereide aanvallen op de olievelden in neutraal Roemenië en in de neutrale Kaukasus – zou ik tussen haakjes willen opmerken – zijn tijdens dit proces al behandeld. Het Tribunaal zal zich herinneren dat ik Göring tijdens zijn verhoor heb gevraagd naar notities in Jodl’s dagboek betreffende deze vraag en hij heeft inlichtingen verstrekt over de door Duitsland ontvangen rapporten, op pagian 6031 en 6033 van het transcript van 18 maart (deel IX, pagina 402-404).Deze getuigenis betreft ook alleen de subjectieve kant, anders gezegd, wat Duitsland bekend was. Ik moet bewijzen dat de objectieve kant, het feit dat dit in werkelijkheid is voorbereid, precies overeenkomt met de subjectieve kant, anders gezegd met deze rapporten. Deze documenten, de nummers 26, 30 tot 32, 36, 37, 39, 40 to 44 moeten dat bewijzen.
Dan komt nummer 99 dat al is behandeld, dat lijkt hier in tweevoud te zijn; nummer 101 en 110 schijnen ook duplicaten te zijn.
Ik kom nu aan groep 6 betreffende de aanval op Noorwegen en waarvan wordt verondersteld dat die niet van belang zijn. Ik heb in principe mijn redenen al gegeven en ik verzoek het Tribunaal mij deze documenten onder geen beding te weigeren. Als mij deze documenten niet worden toegestaan ben ik gewoon niet in een positie om op een redelijke manier bewijsmateriaal te presenteren zonder alles zelf te moeten vertellen. Ik kan alleen maar bewijs leveren met betrekking tot zo’n belangrijke kwestie als de documenten mij worden toegestaan, net zoals die aan de Aanklager werden toegestaan. Maar als die documenten, praktisch alle documenten betreffende deze kwestie worden geweigerd dan weet ik niet hoe ik die kwestie moet behandelen. Ik meen dat het Tribunaal mij in deze zaak zal willen bijstaan.
Ik verzoek dit in het bijzonder om de volgende redenen: Toen ik mijn redenen noemde om dit specifieke bewijsmateriaal te presenteren heb ik gevraagd of de dossiers van de Britse Admiraliteit konden worden overlegd die handelen over de voorbereidingen betreffende Scandinavië, Noorwegen dus. Sir David heeft daar toen geen bezwaar tegen gemaakt maar heeft gezegd dat hij met de Britse Admiraliteit moest overleggen. Het Tribunaal heeft aldus besloten en mijn verzoek toegewezen. In de tussentijd heeft de Britse Admiraliteit geantwoord en ik neem aan dat Sir David zal toestaan dat ik het antwoord voorlees dat mij ter beschikking is gesteld. Het antwoord luidt als volgt – het gaat over, als ik dat van te voren mag zeggen .....
De PRESIDENT: Wij hebben het antwoord ontvangen niet waar? We hebben het antwoord ontvangen en aan u meegedeeld.
Dr. SIEMERS: Dank u zeer. Uit dit antwoord blijkt dat de dossiers niet worden overlegd, dat ik niet de vereiste toestemming krijg. Er blijkt ook uit dat bepaalde feiten die belangrijk zijn voor mijn presentatie van bewijsmateriaal worden toegegeven door de Britse Admiraliteit maar in werkelijkheid ben ik niet in staat iets te bewijzen door middel van documenten. Omdat ik niet in staat ben gebruik te maken van dit bewijsmateriaal verzoek ik dat mij tenminste de andere manier van presenteren van bewijsmateriaal wordt toegestaan, namelijk de documenten die opgenomen zijn in de Duitse Witboeken. Dit zijn documenten die als juist erkend zijn. In alle gevallen zijn het facsimiles. Die kunnen nauwkeurig worden onderzocht en ik meen ...
De PRESIDENT: Dr. Siemers, we behandelen uw aanvraag voor afzonderlijke documenten. We hebben het niet over argumenten of kritiek in het algemeen die u wilt uiten. We horen u alleen maar aan in antwoord op bepaalde bezwaren van de kant van de Britse aanklager.
Dr. SIEMERS: Edelachtbare, tenzij ik me sterk vergis – in welk geval u mij zeker zult verbeteren – heeft Sir David, enkele uitzonderingen daar gelaten, zijn positie met betrekking tot de documenten onder F beschreven, dat is een groot aantal van nummer 59 tot 91 met sommige weglatingen – als geheel en niet zijn positie met betrekking tot ieder document afzonderlijk. Maar ik moet op vrijwel ieder document hetzelfde zeggen en vroeg alleen maar dat mij die documenten in hun totaliteit worden toegestaan want zonder die documenten kan ik niet opschieten ...
De PRESIDENT: U verwees niet naar die documenten. U verwees naar het feit dat de Britse Admiraliteit niet bereid was haar dossiers voor u te openen. Dat heeft helemaal niets met deze documenten te maken.
Dr. SIEMERS: Ik denk dat ik verkeerd begrepen ben. Heren Rechters, ik heb al duidelijk gesteld waarom ik deze documenten nodig heb bij het presenteren van mijn bewijsmateriaal betreffende de actie in Noorwegen. Behalve dat heb ik alleen maar gezegd dat wanneer mij deze documenten niet worden toegestaan, ik geen bewijsmateriaal kan presenteren. Dat wordt mij ontnomen. Ik vroeg het Trbunaal alleen maar het feit in overweging te nemen dat die documenten uit Londen, waar ik oorspronkelijk op had gerekend, mij niet ter beschikking staan. En ik weet niet waarom dit verzoek, dat ik aan het Tribunaal doe en dat alleen dient als uitleg voor mijn eerdere uitspraken, door het Tribunaal verkeerd wordt opgevat.
De PRESIDENT: Is dat alles wat u hebt te zeggen?
Dr. SIEMERS: Ik ben nu klaar, Heren Rechters. Het is helemaal mijn bedoeling niet al deze documenten voor te lezen of er teveel tijd aan te besteden. Ik meen dat wanneer mij deze documenten worden toegestaan het presenteren van bewijsmateriaal veel eenvoudiger wordt, want dit zijn groepen documenten die de chronologische ontwikkelingen van bepaalde plannen tonen; wanneer ik het 5de, 6de of 7de document heb hoef ik ze niet afzonderlijk voor te lezen. Maar als mij slechts een document wordt toegestaan kom ik in een uitzonderlijk moeilijke positie en zal ik meer details moeten bespreken dan ik zou moeten wanneer ik gewoon naar die documenten zou kunnen verwijzen.
De PRESIDENT: Het Tribunaal zal de kwestie in overweging nemen. Nu, Dr. Dix.
Dr. DIX: (tot de beklaagde) We komen nu toe aan de hele kwestie betreffende uw veronderstelde kennis van Hitler’s directe oorlogsbedoelingen. U hebt in algemene zin al gezegd dat Hitler nooit met u over oorlog sprak. Hebt u daar iets aan toe te voegen?
SCHACHT: Nee.
Dr. DIX: U stipte ook de kwestie aan van zijn oprechtheid van zijn garanties voor vrede en zijn voorstellen voor ontwapening. Hebt u daar iets aan toe te voegen?
SCHACHT: Nee, in het begin geloofde ik dat allemaal.
Dr. DIX: En hebben de diverse leden van het Kabinett ooit met u gesproken over oorlogszuchtige bedoelingen?
SCHACHT: Ik heb nooit van mijn collega’s in het Reichskabinett iets gehoord dat mij kon doen geloven dat er iemand een oorlog zou willen beginnen of het zou toejuichen wanneer Duitsland een oorlog zou beginnen.
Dr. DIX: Nu komen we toe aan uw eigen houding ten opzichte van de oorlog. U hebt al uw algemene houding aangegeven toen u het had over uw filosofie als pacifist. Ik geloof daarom dat het nuttiger is wanneer ik uit mijn eigen documentenboek de mening van een derde persoon voorlees, iemand die u goed kent, een voormalig lid van het Directoraat van de Reichsbank, Hülse. Het is document Schacht 37-C, pagina 160 van de Duitse en 168 van de Engelse tekst. Het is een beëdigde verklaring. En daarin, beginnend met alinea 2 zegt Hülse:
“Ik herinner me in de jaren 1935 tot 1939 diverse toevallige gesprekken met Dr. Schacht over oorlog en herbewapening. In deze gesprekken drukte hij altijd zijn afkeer uit van iedere oorlog en ieder oorlogszuchtig gedrag. Hij had de vaste overtuiging dat een oorlog zelfs voor de overwinnaar alleen maar nadeel brengt en dat een nieuwe Europese oorlog over het geheel een misdaad tegen de cultuur en de menselijkheid zou zijn. Hij hoopte op een langdurige periode van vrede voor Duitsland omdat zij die harder nodig had dan andere landen om haar wankele economische situatie te verbeteren en te stabiliseren.”
“Naar mijn weten sprak Dr. Schacht tot aan het begin van 1938 op vergaderingen van het Directoraat van de Reichsbank en in privë gesprekken over het onderwerp bewapening alleen maar over defensieve maatregelen. Ik meen me te herinneren dat hij me half 1938 zei dat Hitler’s uitdagende optreden tegen Oostenrijk en het Sudetenland nog minder dan onnadenkend was vanuit militair standpunt gezien.”
“Hij zei dat Duitsland alleen maar een defensieve bewapening was begonnen die voor een verdediging absoluut onvoldoende zou blijken in geval van een aanval door een van de grote mogendheden; een mogelijkheid waarmee Hitler rekening moest houden. Hij zei dat hij nooit had gehoord dat de Wehrmacht op enige manier was voorbereid of uitgerust voor een aanvalsoorlog.”
“Toen de oorlog werkelijk uitbrak en zich meer en meer uitbreidde zei hij herhaaldelijk dat hij zich zeer vergist had in zijn beoordeling van Hitler’s persoonlijkheid; hij had lange tijd gehoopt dat Hitler zich zou ontwikkelen tot een echte staatsman die er na de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog alles aan zou doen om oorlog te voorkomen.”
U hebt de kwestie van de annexatie van Oostenrijk al aangestipt en uw algemene mening gegeven. Ik vraag u nu een concrete uitspraak te doen over de Anschluss nadat die ook feitelijk had plaatsgevonden en in het bijzonder over de manier waarop die werd uitgevoerd.
SCHACHT: Dat deze Anschluss er op enig moment zou komen wisten wij Duitsers allemaal. Wat betreft de diverse politieke onderhandelingen die gevoerd werden tussen Hitler, Schuschnigg en anderen, was ik natuurlijk net zo weinigh ingelicht als de andere ministers in het Kabinett, met mogelijke uitzondering van Göring, Von Ribbentrop en misschien nog een of twee anderen. De feitelijke Anschluss in maart was een complete verrassing voor ons, niet het feit maar de datum. Een grote verrassing en wij, in ieder geval mijn kennissen en ikzelf waren volledig verrast.
Dr. DIX: Hoe beoordeelde u de aard, de manier en de voortgang van die Anschluss?
SCHACHT: Ik geloof dat er veel kan worden gezegd over de manier. Wat we vervolgens hebben gehoord en wat ik tijdens dit proces te weten ben gekomen is zeker niet erg verheugend maar ik denk dat dat weinig praktische invloed heeft gehad op de Anschluss zelf en de loop der gebeurtenissen. Het hele geval was meer een demonstratie tegenover de buitenwereld. Gelijk aan misschien de inval in het Rijnland; maar het had naar mijn mening geen groot effect op het verloop van de onderhandelingen. Ik heb het nu over de intocht van de troepen. Deze intocht was min of meer een feestelijk onthaal.
Dr. DIX: De Aanklager heeft erop gewezen dat u in maart 1938 de verhouding tussen de Schilling en de Reichsmark hebt gewijzigd voor het geval van een mogelijke Anschluss en hiermee wil de Aanklager blijkbaar bewijzen dat u van te voren van deze actie op de hoogte was. Wilt u ons uw standpunt hierover vertellen?
SCHACHT: Het feit waar de Aanklager op doelt was een gesprek van een Luitenant-kolonel Wiedemann op 11 maart om ongeveer 3 uur ‘s middags – ik meen het me te herinneren maar ik kan niet zeggen of het per telefoon of persoonlijk was – iemand, het kan Luitenant-kolonel Wiedemann geweest zijn die mij vroeg hoe de koopkracht van de troepen in Oostenrijk moest worden geregeld mochten Duitse troepen Oostenrijk binnen trekken, zuiver als valutabeleid, en of het nodig was om regels op te stellen. Ik zei hem dat natuurlijk alles betaald moest worden; alles wat de troepen daar misschien zouden kopen en dat tegen de koers, als ze met Schillings betaalden en niet in Reichsmark van 1 mark op 2 Schilling. Dat was de koers die destijds werd vastgesteld, die vrij stabiel bleef en werd erkend als de erkende verhouding van de Schilling ten opzichte van de Reichsmark. Het feit dat ik in de middag van de 11de over deze kwestie werd benaderd vormt het beste bewijs dat ik van te voren niet op de hoogte was van deze kwestie.
Dr. DIX: De Aanklager beschouwt verder als een beschuldiging tegen u dat u in uw rede voor de Nationale Bank van Oostenrijk, na de intocht van de troepen u beslist Nationaalsocialistische termen hebt gebruikt en zo de Anschluss verwelkomde.
Wellicht kunnen we deze gelegenheid aangrijpen om tijd te besparen en te reageren op de beschuldiging die herhaaldelijk door de Aanklager is geüit dat u in toespraken, petities en dergelijke het soms nodig vond een toon aan te slaan waarvan waarschijnlijk kon worden gezegd dat die Nationaalsocialistische ideeën uitdroeg. Dat is als indirect bewijs tegen u gebruikt.
Wilt u alstublieft uw standpunt omschrijven met betrekking tot die argumenten en de reden noemen voor die houding van u?
SCHACHT: Als ik dat in de eerste jaren deed, deed ik dat alleen maar om partijkringen en de mensen te herinneren aan het oorspronkelijke programma van de Nationaalsocialistische Partij waarmee de feitelijke houding van de partijleden en functionarissen in direct contrast stonden. Ik heb altijd geprobeerd aan te tonen dat de principes die ik in vele politieke kwesties huldigde volledig overeenstemden met de principes van het Nationaalsocialistische programma zoals die waren neergelegd in het partijprogramma, namelijk gelijke rechten voor iedereen, de waarde van het individu, respect voor de Kerk enzovoorts.
In de latere jaren gebruikte ik ook regelmatig Nationaalsocialistische termen omdat vanaf de tijd van mijn rede in Königsberg de tegenstelling tussen mijn opvattingen en die van Hitler over de partij volkomen duidelijk waren. Langzaam aan kreeg ik binnen de partij de naam een vijand van de partij te zijn, een mans wiens opvattingen niet strookten met die van de partij. Vanaf dat moment was niet alleen de mogelijkheid van mijn samenwerking maar ook mijn eigen bestaan in gevaar; op zulke momenten waarin ik mijn activiteiten, mijn vrijheid en mijn leven ernstig zag bedreigd door de partij gebruikte ik die momenten om door middel van nadrukkelijke Nationaalsocialistische terminologie aan te tonen dat ik geheel binnen het kader van de nationale politiek bleef en dat mijn activiteiten in overeenstemming waren met dat beleid om mij zelf tegen die aanvallen te beschermen.
Dr. DIX: Met andere woorden, de getuigenis van getuige Gisevius in herinnering halend over een opmerking van Goerdeler, gebruikte u de methode van Talleyrand in dit geval?
SCHACHT: Ik ben niet helemaal bekend met de methoden van Talleyrand maar in ieder geval camoufleerde ik mijzelf.
Dr. DIX: In dit verband zou ik een passage willen voorlezen uit de verklaring van Schniewind die al herhaaldelijk is aangehaald. Het is Schacht-34. Ik heb die pagina al vaak aangegeven. Het is pagina 118 van de Duitse, 126 van de Engelse tekst. Schniewind zegt:
“Als aan de andere kant Schacht soms opmerkingen maakte, mondeling of schriftelijk die gezien kunnen worden alsof hij erg ver ging zich te vereenzelvigen met het Hitler regime, die opmerkingen waren ons natuurlijk bekend; maar wat Schacht werkelijk dacht was aan bijna iedere ambtenaar van de Reichsbank en op het Ministerie van Economische Zaken bekend en bovenal natuurlijk aan zijn naaste collega’s.
“Bij vele gelegenheden vroegen wij Schacht of hij niet te ver was gegaan met die opmerkingen. Hij antwoordde altijd dat hij onder dermate zwaar vuur lag van de partij en van de SS dat hij zich alleen maar kon beschermen met sterke uitspraken en listige verklaringen.”
Ik mag wellicht verduidelijken dat Schniewind een hoge ambtenaar op het Rijsksministerie van Economische Zaken was en direct met en onder Schacht werkte.
De Aanklager heeft ook verwezen naar een verklaring van Tilly, inhoudende dat u toegaf dat u Hitler in staat achtte tot agressieve bedoelingen. Wilt u daar iets over zeggen?
SCHACHT: Die verklaring van de Britse majoor Tilly is volkomen correct. Ik vertelde Majoor Tilly tijdens de inleidende verhoren dat ik in 1938, tijdens de affaire Von Fritsch en daarna, er van overtuigd raakte dat Hitler hoe dan ook een oorlog ten koste van alles niet wilde voorkomen en dat hij er zelfs mogelijk op uit was een oorlog te beginnen. Terugkijkend verwonderde ik mij over een aantal uitspraken van Hitler en vroeg mij af of Hitler in de loop der jaren het punt had bereikt waarop hij een oorlog mogelijk niet uit de weg zou gaan. En ik zei tegen Majoor Tilly dat de enige reden die ik kon bedenken was dat ik, terugkijkend, de indruk had dat Hitler was vervallen in de rol waarin noodzakelijkerwijs iedere dictator moet vallen die niet tijdig zijn macht wenst op te geven; namelijk zijn volk een soort overwinning te moeten geven – dat was waarschijnlijk Hitler’s gedachtengang.
Dr. DIX: Dat is dezelfde verklaring die Prins Metternich over Napoleon gaf.
U hebt terloops al opgemerkt dat u achterdochtig werd tijdens de affaire Von Fritsch. Getuige Gisevius heeft die affaire tot in detail voor het Tribunaal beschreven. We wensen niet in herhalingen te vallen. Daarom vraag ik u met betrekking tot de affaire Von Fritsch alleen iets te zeggen in aanvulling op of wijziging van de getuigenis van Gisevius. Als dat lang gaat duren – en dat kan ik niet beoordelen – zou ik het Tribunaal willen voorstellen de zitting nu te schorsen, mocht het Tribunaal dat wensen.
SCHACHT: Ik heb maar een korte opmerking.
Dr. DIX: Een korte opmerking. Beantwoordt u de vraag dan ook kort.
De PRESIDENT: Ja, als hij het kort kan houden kan hij dat beter nu doen.
SCHACHT: Het is maar een enkele opmerking die ik zou willen toevoegen. Het relaas dat Gisevius gedaan heeft over de ontwikkeling van de affaire Von Fritsch is naar mijn weten en volgens mijn ervaring volledig correct in ieder detail. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Ik kan dat alleen maar bevestigen. Aan de andere kant zou ik willen verwijzen naar een rede van Hitler van 20 februari 1938 voor de Reichstag die een opmerking bevat die zelfs toen al mijn aandacht trok. Hij zei – en ik citeer zijn rede uit ‘Die Dokumente der Deutschen Politik’ waarvan alle exemplaren hier beschikbaar zijn:
“De wijzigingen in het Reichskabinett en het militaire bestuur van 4 februari” – anders gezegd, de wijzigingen die werden aangebracht volgend op de affaires van Von Fritsch en Von Blomberg – “hadden tot doel binnen de kortste tijd de versterking van onze militaire machtsmiddelen te bereiken die in de huidige situatie als noodzakelijk moet worden beschouwd.”
Deze opmerking bevestigde ook mijn mening dat de omschakeling van een vreedzaam naar een militair beleid van Hitler’s kant duidelijk werd; ik wilde een verwijzing naar die opmerking, die het relaas van Gisevius aanvult, niet weglaten.
Dr. DIX: Dat is bewijsstuk Schacht-28 uit ons documentenboek, pagina 81 van de Engelse en pagina 74 van de Duitse tekst. Daar wordt die passage aangehaald.
De PRESIDENT: Prima, ik schors de zitting voor tien minuten.