Dr. DIX: Ik vind, Dr. Schacht dat we allebei iets langzamer moeten spreken en pauzeren tussen vraag en antwoord.
Nu, reageert u alstublieft op de beschuldiging van de Aanklager dat u een expansionist was. Wilt u alstublieft uw positie verklaren?
SCHACHT: Ik heb nooit in mijn leven ook maar een meter ruimte geëist die niet van Duitsland was en heb ook nooit een dergelijk idee gehad.
Ik ben van mening dat het niet nationalistisch is om te proberen vreemde volken te overheersen en te regeren en ook is inbeslagname van vreemd grondgebied geen politiek rechtvaardige actie.
Dit zijn de twee vragen waar we ons vandaag veel mee bezig houden.
Ik mag er, om mijn positie te verduidelijken, misschien aan toevoegen wat ik precies onder nationalisme versta en waarom ik juist tegen iedere en elke vorm van expansionisme was. Slechts een zin is voldoende, een zin uit een rede die ik in augustus 1935 heb gehouden. Bij die gelegenheid zei ik, en ik citeer:
"Wij willen het geloof uitdrukken dat zelfrespect eerbeid voor anderen vereist; het handhaven van onze nationale individualiteit moet niet betekenen kleinering van de individualiteit van anderen; door het respecteren van de acties van anderen respecteren wij onze eigen acties; en een economische competitiestrijd kan uiteindelijk alleen maar worden gewonnen door voorbeelden en prestaties en niet met geweld of bedrog."
Dr. DIX: Volgens de mening van de Aanklager hebt u in 1936 openlijk met oorlog gedreigd, bij welke gelegenheid u schijnt te hebben gezegd dat de geest van Versailles eraan bijdroeg de waanzin van oorlog levend te houden. Ik heb het over document EC-415, een document waarnaar de Aanklager heeft verwezen.
SCHACHT: Ik heb in de loop van dit proces nooit begrepen hoe er een oorlogsdreiging in dit citaat kan zitten. Het citaat eindigt met de woorden – en ik moet in het Engels citeren omdat ik alleen de Engelse tekst voor mij heb:
"De geest van Versailles blijft in de waanzin van oorlog voortleven en er zal geen ware vrede zijn, geen vooruitgang of wederopbouw totdat de wereld zich van deze geest afkeert. Het Duitse volk zal nooit moe worden, deze waarschuwing te herhalen."
Aan het einde staat dat het Duitse volk nooit moe zal worden, deze waarschuwing te herhalen. Het lijkt me vanzelfsprekend dat hierbij uitdrukking wordt gegeven aan het feit dat ik anderen waarschuw tegen het volharden in oorlogswaanzin. Ik waarschuw onszelf niet, ik waarschuw de hele wereld om te voorkomen dat de geest van Versailles blijft voortleven.
Dr. DIX: De Aanklager beschuldigt u er in dit verband verder van dat u in het openbaar instemde met het idee van Lebensraum voor het Duitse volk. In dit speciale verband werd verwezen naar een toespraak die u op 9 december 1936 in Frankfurt hield waarin u zei: "Duitsland heeft te weinig Lebensraum voor haar bevolking."
SCHACHT: Deze rede van 9 december 1936 was een rede die uitsluitend ging over het herstel van de koloniale rechten van Duitsland. Ik heb nooit enige Lebensraum voor Duitsland geëist anders dan koloniale ruimte. En in dit verband ben ik weer verbaasd dat het juist de Amerikaanse Aanklager is die mij beschuldigt van mijn inspanningen in die richting want in de Veertien Punten van Wilson, waaraan men zich later helaas niet heeft gehouden, wordt rekening gehouden met de koloniale belangen van Duitsland. Als gevolg zei ik keer op keer: "Als jullie vrede wensen in Europa, geef Duitsland dan een economische uitweg waardoor Duitsland zich kan ontwikkelen en aan haar behoeften kan voldoen. Anders zal Duitsland een bron van onrust en een probleem voor Europa blijven."
Ik zou slechts een zin willen citeren uit de rede die ik hield:
"Vrede in Europa hangt samen met de vrede in de wereld ervan af of de dichtbevolkte gebieden in centraal Europa middelen van bestaan zullen hebben."
Ik heb keer op keer op dit standpunt gewezen maar ik heb geen moment deze ideeën verbonden aan een gewapend conflict.
Ik zou een andere zin uit die rede willen citeren:
"Ik heb dit punt niet genoemd met betrekking tot die delen van Duitsland die haar werden afgenomen"- en ik heb het over de verliezen die Duitsland heeft geleden – "zodat we de conclusie van oorlogszuchtige bedoelingen kunnen trekken; mijn hele positie en mijn werk zijn gericht op het doel, vrede in Europa te brengen door vreedzame en verstandige besluiten en maatregelen."
De PRESIDENT: Wilt u mij alstublieft het PS nummer en het stuknummer geven van die twee toespraken.
Dr. DIX: Dat kan ik op het moment niet, Edelachtbare. Het spijt me maar ik zal proberen die te krijgen en schriftelijk in te dienen. De laatste is de rede in Franfurt en de andere .....
De PRESIDENT: Dat is wel in orde. U laat het ons schriftelijk weten, niet waar?
Dr. DIX: Ja zeker.
SCHACHT: Misschien mag ik verwijzen naar twee andere zinnen uit mijn artikel dat in 1937 gepubliceerd werd in Foreign Afffairs, het bekende Amerikaanse tijdschrift. Ik heb de Duitse vertaling voor me liggen en daar staat in de inleiding, en ik citeer:
"Ik maak deze inleidende opmerkingen om de situatie te verduidelijken. De koloniale kwestie is vandaag, net als in het verleden, voor Duitsland geen kwestie van imperialisme of militairisme maar nog steeds simpelweg een kwestie van economisch voortbestaan."
Misschien mag ik wijzen op het punt dat zeer invloedrijke Amerikanen het voortdurend met deze mening eens waren. Ik heb een verklaring van de medewerker van President Wilson, Kolonel House die het bekende onderscheid maakte tussen de "bezitters" en de "bezitlozen" en die veel invloed had bij het bepleiten van het overwegen van koloniale belangen van Duitsland. Misschien kan ik afzien van het citaat.
Dr. DIX: In dit verband zou ik willen verwijzen naar het document dat door de Aanklager is ingediend, document L-111, bewijsstuk USA-630. Dit document handelt over het gesprek dat u had met de Amerikaanse ambassadeur Davies en waarin u ervan wordt beschuldigd, indirect met het verbreken van vrede te hebben gedreigd.
SCHACHT: Ik heb net al uiteen gezet dat ik voortdurend heb gezegd dat Europa geen vreedzame ontwikkeling kan doormaken als er geen middelen van bestaan zijn voor het totaal overbevolkte centrale Europa – en ik meen dat de huidige toestand aantoont hoe volkomen gelijk ik had – en hoe onmogelijk het is deze grote mensenmassa binnen Europa te voeden. En buiten dat had ik er groot belang Hitler af te leiden van zijn totaal misplaatste ideeën over Europa en daarom troostte ik mij voortdurend grote moeite zijn aandacht te vestigen op de koloniale kwestie zodat ik zijn gedachten af kon leiden van de waanzinnige ideeën over expansionisme in het Oosten. Ik herinner me dat ik in 1932, kort voordat hij in functie trad, een gesprek met hem had waarin ik hem voor de eerste keer met deze feiten confronteerde en hem in het bijzonder vertelde wat voor een complete onzin het zou zijn te denken aan een expansie in het Oosten.
Daarna sprak ik in de volgende jaren keer op keer over de koloniale kwestie totdat ik eindelijk, in de zomer van 1936, de mogelijkheid had mijn ideeën te verwezenlijken en Hitler mij de missie opdroeg, die ik hem had voorgesteld, naar Parijs te gaan om met de Franse regering de mogelijkheden te bespreken voor een aanvaardbare oplossing van de kwestie betreffende koloniën voor Duitsland. Dat gebeurde ook werkelijk in de zomer van 1936. En tot tevredenheid van mijzelf en andere vrienden van de vrede kan ik zeggen dat de regering Leon Blum, die toen aan de macht was, welwillende waardering toonde voor deze oplossing van de voedsel- en economische problemen in Europa en van haar kant verklaarde dat zij bereid waren de koloniale kwestie te behandelen met als doel het wellicht teruggeven van een of twee koloniën aan Duitsland. Leon Blum nam het toen, met mijn instemming op zich om de Britse regering in te lichten over deze gesprekken teneinde haar toestemming te verkrijgen of om een discussie over deze kwestie binnen de Britse regering op gang te brengen. Dat gebeurde ook maar de Britse regering aarzelde maandenlang voordat zij uiteindelijk een standpunt in deze kwestie innam en dus sleepte de discussie zich voort tot aan de eerste maanden van de
Spaanse burgeroorlog en werd overschaduwd en verdrongen door de problemen van de
Spaanse burgeroorlog zodat een voortzetting van deze discussie over de koloniale kwestie nooit tot stand kwam.
Destijds, in januari 1937, toen de Amerikaanse ambassadeur in Moskou, Ambassadeur Davies mij in Berlijn opzocht was ik nogal geërgerd door de traagheid waarmee de Britse regering aan deze voorstellen voldeed en dus deed ik een verzoek om begrip en steun en vertelde Ambassadeur Davies over deze hele kwestie. Ik heb voortdurend en herhaaldelijk geprobeerd de steun te verkrijgen van vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering. Ik heb steeds weer geprobeerd, deze heren te informeren over de binnenlandse toestanden en ontwikkelingen in Duitsland, hen zoveel als mogelijk te vertellen wat nog in overeenstemming was met Duitse belangen en hen op de hoogte te houden. Dat geldt voor Ambassadeur Davies, Ambassadeur Dodd, Ambassadeur Bullitt toen hij in Berlijn was en zovoorts.
Naar dit gesprek met Ambassadeur Davies wordt verwezen in het document dat de Aanklager heeft ingediend, document L-111 en dat is gehaald uit het boek dat Ambassadeur Davies schreef over zijn missie in Moskou en wellicht komen we later op dit boek terug.
Als de kern van mijn conversatie met Davies zou ik nog een zin willen citeren, die ik weer in het Engels moet citeren omdat ik alleen het Engelse boek tot mijn beschikking heb:
"Schacht drong er serieus op aan dat er een of ander gunstig plan kon worden opgesteld als de onderhandelingen konden worden geopend en dat die, als die succesvol zouden zijn, de Europese oorlogsdreiging konden verminderen, volken bevrijden van de enorme uitgaven voor bewapening, de vrije stroom van internationale handel konden herstellen, een uitweg bieden voor de ijver en de natuurlijke vaardigheden van zijn landgenoten en hun huidige wanhoop veranderen in hoop voor de toekomst."
Dr. DIX: In dit verband speelt de beëdigde verklaring van Fuller een belangrijke rol, dat is bewijsstuk USA-629 en document EC-450. Volgens deze verklaring zou u tegenover Fuller hebben verklaard dat wanneer Duitsland geen koloniën zou kunnen krijgen door onderhandelingen, zij deze zou veroveren. Omschrijft u alstublieft uw houding ten opzichte van deze verklaring.
SCHACHT: In een Duits drama wordt een intrigant door een tiran opgedragen een man van eer ten val te brengen en hij geeft als antwoord:
"Noem mij een woord dat deze man heeft gezegd en ik zal hem hangen." Ik geloof, Heren Rechters, dat er in deze rechtszaal niet een man is die op een of ander moment in zijn leven een ongelukkig woord heeft gesproken. En hoeveel makkelijker is dat wanneer hij in een vreemde taal spreekt die hij niet volledig beheerst.
Ik ken de heer Fuller als een gerespecteerd zakenman en de discussie die hij hier weergeeft heeft hij ongetwijfeld naar beste weten weergegeven. Hijzelf zegt terecht dat zelfs wanneer hij had geprobeerd de exacte woorden weer te geven, hij niet kon garanderen dat elk woord ook is gezegd. Maar als ik deze woorden heb gezegd, dan lijkt het alleen maar dat ik zei dat wij Duitsers koloniën moesten hebben en die zouden krijgen. Of ik heb gezegd, "we zullen ze nemen" of "we zullen ze krijgen" is voor mij na een periode van 10 jaar natuurlijk onmogelijk met zekerheid te zeggen.
De vertegenwoordiger van de Aanklager vond de uitdrukking "we zullen ze nemen" een wat kleurloos effect hebben en daarom geloof ik dat hij er iets aan heeft toegevoegd want in het voorlezen van de beschuldigingen zei hij tweemaal dat ik gezegd zou hebben "we zullen deze koloniën met geweld innemen" en bij een tweede gelegenheid zei hij zelfs "we zullen deze koloniën met geweld van wapens innemen." Maar "geweld" of "geweld van wapens" worden in de hele verklaring van Fuller niet genoemd. En als ik dat woord had gebruikt of zelfs ook maar zijdelings, dan zou Mr. Fuller terecht moeten hebben gezegd: "U wilt dus uw koloniën met geweld innemen; hoe denkt u dat te doen?" Het zou volslagen onzin zijn geweest te beweren dat Duitsland ooit in staat geweest zou zijn overzeese koloniën met geweld in te nemen. Het ontbrak haar – en het zal haar altijd ontbreken – aan beheersing van de zee, iets wat hiervoor noodzakelijk is.
Fuller maakte geen bezwaar tegen mijn wijze van uitdrukken en in zijn gesprek ging hij onmiddellijk verder en ik citeer:
"U zei enige tijd geleden dat de benodigde grondstoffen niet door Duitsland konden worden verkregen vanwege haar gebrek aan buitenlandse valuta. Zou een stabilisatie u helpen?"
Daarom, liever dan opgewonden te raken over het feit dat ik koloniën met geweld wilde innemen - iets dat ik nooit heb gezegd en dat indruist tegen mijn opvattingen, zoals ik al heb verklaard – gaat hij onmiddellijk verder over buitenlandse valuta en stabilisatie.
Dr. DIX: De Aanklager beweert verder dat u belang stelde in de verovering van aangrenzende gebieden in Europa.
SCHACHT: Deze kwestie is niet zo onschuldig als de voorgaande fout van de Aanklager. Tijdens een eerdere ondervraging werd ik als volgt beschuldigd en de Aanklager verwees bij het voorlezen van zijn beschuldigingen hier naar dat feit, en ik citeer de Aanklager:
"Op 16 april, bij gelegenheid van de conferentie in Parijs over herstelbetalingen, zei Schacht: "Duitsland kan over het algemeen alleen maar betalen als de Corridor en Opper-Silezië aan Duitsland worden teruggegeven."
Dat is het verhoor van 24 augustus 1945. Volgens het letterlijke verslag van het verhoor antwoordde ik:
"Het kan zijn dat ik iets dergelijks heb gezegd."
Natuurlijk waar het de woordkeuze betreft van een uitspraak die ik 10 of 15 jaar geleden heb gedaan kon ik me dat niet herinneren. Maar ik herinner me wel dat ik in verband met de Corridor en Opper-Silezië een opmerking heb gemaakt en omdat ik moest aannemen dat wanneer de Aanklager dit verslag aan mij overlegde, het een correct stenografisch verslag zou zijn, om die reden bestreed ik de opmerking niet die ik zou hebben gemaakt en zei dat het kon zijn dat ik iets dergelijks heb gezegd. De Aanklager neemt het woord "wellicht" en heeft daar de volgende zin van gemaakt:
"Dit citaat werd aan Schacht voorgelezen en hij zei dat het juist was."
Deze bewering van de Aanklager is daarom onjuist. Ik zei: "Het kan zijn dat ik iets dergelijks heb gezegd," maar ik heb niet gezegd dat de verklaring die mij werd voorgelegd correct was.
Gelukkig slaagde ik er tijdens mijn gevangenschap hier in mijn boek te pakken te krijgen, een boek dat ik schreef over het opschorten van herstelbetalingen dat uitkwam in 1931 en waarin ik gelukkig de tekst heb opgenomen van de uitspraak over de kwestie waar we het nu over hebben. Ik heb de exacte tekst en ik zou willen zeggen dat dit boek is ingediend als bewijsmateriaal en uit die tekst blijkt wat ik letterlijk heb gezegd:
"Betreffende de kwestie van voedsel en voedselvoorraden van Duitsland is het van bijzonder belang dat de invoer van voedingsmiddelen is afgenomen"- neem mij niet kwalijk – "dat de invoer zal afnemen." – het spijt me nogmaals. Ik kan dit niet lezen – "dat de invoer van voedingsmiddelen zal afnemen en gedeeltelijk door binnenlandse productie zal worden goedgemaakt. Daarom kunnen we niet om het feit heen dat belangrijke, overtollige landbouwgebieden in het oostelijk deel van Duitsland verloren zijn gegaan door overdracht en dat een groot gebied dat vrijwel volledig agrarisch was van het Reich is afgesplitst. Daarom neemt de economische welvaart van dit gebied, oost-Pruissen geleidelijk aan af en de Rijksregering moet dit gebied steunen en subsidiëren. Er moeten daarom voortdurend passende maatregelen worden genomen om deze pijnlijke toestand te verhelpen die de betalingsmogelijkheden van Duitsland aanzienlijk hinderen.
Dr. DIX: Edelachtbare, dit is uit ons documentenboek, document Schacht-16, pagina 38 van de Duitse, pagina 44 van de Engelse tekst.
SCHACHT: Dit citaat komt absoluut niet overeen met de verklaring die mij tijdens het verhoor is voorgelegd en we kunnen daaruit op geen enkele manier de conclusie trekken dat ik voorstander was van een teruggave van die gebieden. Wat ik vroeg was dat met de afsplitsing van deze gebieden rekening moest worden gehouden wanneer de mogelijkheid van Duitsland om te betalen en de betalingen werden bepaald. Toen de Aanklager er in zijn pleidooi aan toevoegde: "Ik zou erop willen wijzen dat dit hetzelfde gebied is waarover de oorlog in september 1939 begon," meen ik dat dat een insinuatie is die de Aanklager eerder kenmerkt dan mij, tegen wie die was gericht.
Dr. DIX: Als onderdeel van het indirecte bewijs voor de wens tot agressie, waarvan u wordt beschuldigd, noemt de Aanklager ook uw wens - uw veronderstelde wens – voor de Anschluss van Oostenrijk. Wilt u alstublieft uw mening geven over deze beschuldiging?
SCHACHT: Vanaf 1919 achtte ik de Anschluss met Oostenrijk onvermijdelijk en in nationale zin, spiritueel en cultureel was dat welkom. Maar dat economisch gezien de Anschluss met Oostenrijk niet zozeer een verruiming dan wel een nadeel zou zijn wist ik altijd al. Maar de wens van het Oostenrijkse volk erbij te horen, opgenomen te worden in Duitsland – die wens maakte ik tot de mijne en zei dat wanneer er 6.5 miljoen mensen spontaan in 1919 en later in talloze demonstraties hun wens kenbaar maakten opgenomen te worden in de broederschap van een Groot-Duitsland, dat een gebeurtenis was waar geen enkele Duitser tegen kon zijn maar die in het belang van Oostenrijk met vreugde moest worden verwelkomd. In dat opzicht steunde en respecteerde ik altijd de wens van Oostenrijk bij het Reich te horen en wilde die wens laten uitkomen zogauw de externe politieke toestand dat zou toelaten.
Dr. DIX: Mijn aandacht is zonet gevestigd op het feit dat u nog steeds te snel spreekt en dat de vertaling iets achter blijft. Wilt u alstublieft iets langzamer spreken.
Wat was uw mening met betrekking tot de inlijving van het Sudetenland bij Duitsland?
SCHACHT: Betreffende de inlijving van het Sudetenland, ik dacht nooit aan iets dergelijks. Natuurlijk was Tsjechoslowakije een Europees probleem en het viel te betreuren dat in die staat met 5.5 miljoen Tsjechen, 2.5 miljoen Slowaken en en ongeveer 3.5 miljoen Duitsers, het Duitse element geen middelen had zich te laten horen. Maar juist omdat het Tsjechoslowaakse probleem niet alleen een Duits-Tsjechisch maar ook een Slowaaks-Tsjechisch probleem was, zocht ik naar een manier voor een oplossing voor dit probleem en wenste het op zo'n manier dat Tsjechoslowakije een federale staat zou worden, vergelijkbaar misschien met Zwitserland, opgedeeld in drie verschillende, cultureel afzonderlijke maar politiek verenigde gebieden; dat zou een garantie zijn voor de eenheid van een Duits-Tsjechische-Slowaakse staat.
Dr. DIX: Wat was uw mening en houding ten opzichte van oorlog; daarmee bedoel ik waar het filosofische, ideologische en praktische overwegingen betreft?
SCHACHT: Ik beschouwde oorlog altijd als een van de meest vernietigende zaken waaraan de mensheid is blootgesteld en op grond van basisprincipes was ik gedurende mijn hele leven pacifist.
Dr. DIX: Dr. Schacht, gedurende uw meditaties en overdenkingen hebt u vast en zeker de fundamentele en grote verschillen overwogen tussen legitiem en op ethiek gebaseerd soldaat zijn en militairisme in haar vele ontaarde vormen. Wat bedoelde u met het laatste en wat was uw opvatting daarover, het militairisme.
SCHACHT: Natuurlijk zag ik de noodzaak voor een land in, zich te verdedigen in geval van een oorlogsdreiging en ik heb altijd achter die theorie gestaan. In die zin was ik altijd voorstander van een Wehrmacht maar het vak van soldaat vind ik altijd vol van ontberingen en gekenmerkt door de bereidheid offers te brengen, niet omdat misschien tijdens een oorlog een soldaat zijn leven moet geven – dat is de plicht van iedere burger van militaire leeftijd – maar omdat zijn hele streven en ambitie erop gericht moet zijn dat hij het vak dat hij heeft geleerd nooit zal hoeven uitoefenen. Een soldaat, een beroepsofficier die niet per definitie een pacifist is, heeft naar mijn mening zijn roeping gemist. Als gevolg was ik altijd tegen elke vorm van militaire uiting en elke uitwas. Ik ben altijd tegen het militairisme geweest maar ik vind dat het soldatisme, bewust van zijn verantwoordelijkheid, de hoogste roeping is die een burger kan volgen.
Dr. DIX: George Messersmith, zoals u weet de Consul-generaal van de Verenigde Staten in Berlijn destijds, zegt ergens in een van zijn verklaringen die door de Aanklager zijn ingediend dat u hem hebt verteld, en herhaaldelijk hebt verteld over de agressieve bedoelingen van de Nazi's. Wilt u in dat verband alstublieft uw mening geven?
SCHACHT: Allereerst zou ik willen opmerken dat ik natuurlijk nooit een dergelijke opmerking heb gemaakt, niet tegen Mr. Messersmith, noch tegen iemand anders. Wat betreft die drie verklaringen van Mr. Messersmith, die door de Aanklager zijn ingediend, daar zou ik verder nog iets naders over willen zeggen.
Mr. Messersmith beweert dat hij regelmatig contact met hij had en talloze persoonlijke gesprekken met mij heeft gevoerd en ik zou hier en nu willen verklaren dat ik naar mijn beste herinnering Mr. George Messersmith slechts twee of drie keer in mijn hele leven heb gezien. Mr. George Messersmith doet het voorkomen alsof hij talloze contacten en vele persoonlijke gesprekken met mij had en hij beweert verder dat zijn officiële positie hem met mij in contact bracht als Reichsbankpräsident en Minister van Economie.
Ik kan me niet herinneren Mr. Messersmith ook maar een keer in mijn kantoor te hebben ontvangen. Mr. George Messersmith grijpt die twee of drie gesprekken aan en karakteriseert mij vervolgens. Hij noemt mij cynisch, ambitieus, egoïstisch, ijdel, dubbelzinnig. Ik ben helaas niet in de gelegenheid een gelijksoortig uitgebreid beeld van het karakter van Mr. Messersmith te geven. Maar ik moet zijn geloofwaardigheid zeker bestrijden.
En als eerste reden hiervoor zou ik een algemene opmerking van Mr. Messersmith willen citeren. In zijn verklaring van 30 augustus 1945, document 2385-PS, zegt Mr. George Messersmith en ik citeer:
"Toen de Nazi Partei in Duitsland aan de macht kwam, vertegenwoordigde zij slechts een klein gedeelte van de Duitse bevolking."
In tegenstelling daarmee stel ik dat voordat de Nazi Partei in Duitsland aan de macht kwam, zij ongeveer 40 % van alle zetels in de Reichstag bezette. Dat percentage noemt Mr. Messersmith een klein deel van de Duitse bevolking. Als diplomatieke rapporten overal zo betrouwbaar zijn als in dit geval is het geen wonder dat landen elkaar niet begrijpen.
Ik zou graag nog een specifieke opmerking van de heer Messersmith willen rechtzetten. De heer Messersmith beweert, zoals ik net heb gezegd, dat zijn taken hem met mij als Minister van Economie in contact brachten. In zijn verklaring van 28 augustus, 1760-PS, zegt de heer Messersmith en ik citeer:
"Gedurende de golf van terroristische activiteiten in mei en juni 1934 had ik mijn taken als Amerikaans Zaakgelastigde in Wenen al op mij genomen." In Augustus 1934 werd ik Minister van Economie terwijl aan de andere kant de heer Messersmith al in mei 1934 beweert dat hij aan zijn officiële werkzaamheden in Wenen begon, maar dit weerhoudt hem er niet van te beweren dat zijn officiële taken hem regelmatig met mij als Minister van Economie in contact brachten. Ik geloof dat dit het herinneringsvermogen van de heer Messersmith voldoende aantoont.
Dr. DIX: In een gelijksoortig verband verwees de Aanklager herhaaldelijk naar het dagboek van de voormalige ambassadeur in Berlijn, Mr. Dodd dat na zijn dood op basis van zijn persoonlijke aantekeningen door zijn kinderen werd gepubliceerd. Dit document heeft als nummer EC-461. De Aanklager citeert regelmatig uit dit dagboek om aan te tonen dat Mr. Dodd u ook een oorlogsophitser vond. Ik weet natuurlijk dat u bevriend was met Mr. Dodd, dat feit wordt in zijn dagboek aangetoond. Kunt u mij vertellen hoe die twee feiten met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden?
SCHACHT: Ten eerste zou ik willen zeggen dat Ambassadeur Dodd een van de meest onbesproken personen was die ik ooit ontmoet heb, een rechtgeaard man, een man van onvoorwaardelijke trouw aan zijn overtuigingen. Hij was docent geschiedenis, ongetwijfeld een goed historicus. Hij heeft aan Duitse universiteiten gestudeerd. Ik geloof dat hij zich in zijn graf zou omdraaien als hij kon weten dat de notities die hij terloops in zijn dagboek zette door zijn twee kinderen zonder commentaar werden verzameld en zonder onderzoek gepubliceerd.
Mr. Dodd had, het spijt me te moeten zeggen, een karaktertrek die de omgang met hem wat moeilijk maakte. Ik geloof dat de reden hiervoor lag in zijn rotsvaste overtuiging die hem vanaf het begin wat afkering maakte van invloeden van buitenaf. Hij vond het nogal moeilijk zich makkelijk verstaanbaar te maken en hij was nog minder in staat de meningen van anderen in het juiste licht te zien. Vele dingen die hem werden verteld begreep hij verkeerd en zag die in een verkeerd licht.
Op pagina 176 in zijn dagboek, onderaan, staat een zin die ik zou willen aanhalen om het punt dat ik probeer te maken te illustreren. Hier zegt hij: "Ik sprak 15 minuten lang met Phipps" – de Britse ambassadeur van toen – "over het verzamelde bewijs voor Duitsland's grote oorlogsactiviteiten." Deze uitspraak dateert uit de herfst van 1934 en ik geloof dat er niemand kan zeggen dat er in de herfst van 1934 enige sprake was van oorlogsactiviteiten aan de zijde van Duitsland. Mr. Dodd gebruikt de uitdrukking "oorlog" ongetwijfeld in plaats van "bewapening"; Hij zegt "Krieg" in plaats van "Aufrüstung". In die zin geloof ik dat hij de woorden verkeerd begrepen heeft.
En als verder bewijs voor het probleem dat men had om de Ambassadeur dingen te laten begrijpen, zou ik misschien mogen zeggen dat Buitenlandse Zaken hem eens had gevraagd een secretaresse mee te nemen die dan notities kon maken van de gesprekken met vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken zodat misverstanden konden worden voorkomen. Ik geloof daarom dat al deze verklaringen van Mr. Dodd gemakkelijk verkeerd begrepen kunnen worden. Wat mijzelf betreft kan ik alleen maar zeggen wat ik al over de heer Messersmith heb gezegd; dat ik het natuurlijk nooit heb gehad over oorlogsplannen.
Dr. DIX: Nu staat in dit dagboek dat hij u goed gezind was. Hebt u enig bewijs voor die vriendschappelijke houding jegens u?
SCHACHT: Mag ik misschien verwijzen naar de correspondentie met Henderson?
Dr. DIX: Ja, we kunnen die later behandelen.
SCHACHT: Dan zal ik me beperken tot uw vraag. Dodd was zeer vriendelijk tegen mij en ik respecteerde hem zeer. Ik zag als teken van zijn vriendschap dat hij kort voor zijn vertrek uit Berlijn mij thuis opzocht – dit geval staat ook in zijn dagboek vermeld – en ik zou slechts een zin willen citeren: "Ik ging naar het huis van Dr. Schacht in Berlijn-Dahlem. Ik wilde in het bijzonder Schacht ontmoeten wiens leven in gevaar schijnt te zijn."
Met andere woorden: de heer Dodd had gehoord van een dreigende aanslag op mijn leven door de Nationaalsocialisten en vond dat belangrijk genoeg en een reden om persoonlijk naar mijn huis te komen en mij te waarschuwen.
Een tweede vorm van bewijs voor zijn vriendschap jegens mij kan worden gevonden in het laatste bezoek dat hij mij bracht een paar dagen voor zijn vertrek naar Amerika. Destijds zocht hij mij op en zei mij dringend dat ik met hem mee naar Amerika moest gaan, of zo snel mogelijk na hem, dat ik naar Amerika zou moeten verhuizen en dat ik daar een hartelijk welkom zou krijgen. Ik denk dat hij dat nooit tegen me zou hebben gezegd als hij niet een zekere mate van vriendschap voor mij had gekoesterd.
Dr. DIX: Dit zijn bijzondere vriendendiensten en men kan nauwelijks aaannemen dat de overleden ambassadeur u deze diensten had verleend als hij u had beschouwd als oorlogsophitser en vriend van de Nazi's en in het bijzonder – en ik zou dit voor het Hoge Tribunaal willen benadrukken – als men bedenkt dat de heer Dodd een van de weinige geaccrediteerde diplomaten in Berlijn was die zeer duidelijk geen enkele sympathie koesterde voor het heersende regime, in feite was hij er vierkant tegen.
Ik zeg met opzet 'de paar diplomaten' en Dr. Schacht ik zou graag zien dat u uw mening geeft over wat ik zeg. U zult zich herinneren dat die diplomaten die zich politiek en sociaal afzijdig hielden van Hitler's regime, zoals de Nederlandse minister, de magnifieke heer Van Limburg-Stirum of de Finse minister, de oprechte en grote Sociaaldemocraat Wuolijoki, dat de meeste van deze diplomaten door hun regeringen werden teruggeroepen. Hoe komt dat een tegenstander van de Nazi's zoals Dodd openlijk zulke vriendendiensten leverde aan iemand die hij beschouwde als een vriend van de Nazi's? Bent u het met mijn mening eens?
SCHACHT: Ja, ik ben het volledig met u eens.
Mr. JUSTICE JACKSON: Ik protesteer met klem tegen dit gepreek tussen bank en tafel. Het lijkt me toe dat aan getuige is toegestaan alles te zeggen wat de heer Dodd ooit heeft geschreven en in zijn mond is gelegd wat hij denkt dat Dodd bedoelde. Het werd hem toegestaan breed uit te weiden in het karakteriseren van alle Amerikaanse vertegenwoordigers, maar het lijkt me toe dat dit volledig ontspoort en voor deze getuige niet passend om een karakterschets van hem te geven en hem te vergelijken met andere ambassadeurs en andere diplomatieke vertegenwoordigers.
Er ligt hier geen verzoek om inlichtingen over feiten. Ik herhaal, we beschuldigen Dr. Schacht hier niet vanwege zijn opvattingen. We beschuldigen hem van zeer specifieke feiten die men slechts zeer schoorvoetend lijkt te willen benaderen en behanden.
De PRESIDENT: Ik denk dat u verder moet gaan, Dr. Dix, dat u van dit gedeelte, van deze documenten af moet stappen.
Dr. DIX: Misschien mag ik kort opmerken dat het verre van mij of van de heer Schacht is ons gedwongen te voelen onze mening te geven over politieke of diplomatieke personen maar aan de andere kant, wanneer de Aanklager verklaringen of dagboeken van deze personen indient en deze documenten tijdens dit proces als bewijsmateriaal tegen mijn cliënt gebruikt, dan ......
De PRESIDENT: Het Tribunaal is van mening dat wanneer u uw vragen stelt en ze kort stelt, het veel beter zou zijn en we sneller op zouden kunnen schieten.
Dr. DIX: Ja. Over het algemeen heb ik korte vragen gesteld, Edelachtbare. Ik zei dit nu alleen omdat ik de procedure zou willen volgen, die meen ik door het Tribunaal is goedgekeurd, in deze fase een deel van het bewijsmateriaal te behandelen; en dus wilde ik de geloofwaardigheid van Dodd's dagboek ter sprake brengen. Dat is document Schacht-43 in mijn documentenboek; de Duitse tekst pagina 194, de Engelse tekst pagina 202. We hebben het hier over de correspondentie tussen de uitgever van Dodd's dagboek en Sir Neville Henderson, die handelt over diverse verkeerde uitspraken in het dagboek. Ik zal afzien van de vrij lange brief van Sir Neville – dat zijn vijf pagina' s folio – en ik zal slechts enkele zinnen citeren.
Op pagina 196 van de Duitse tekst schrijft Sir Neville:
"Neem bijvoorbeeld de eerste aan mij toegeschreven uitspraak over Von Neurath .... Het is heel goed mogelijk dat ik bij Hitler ....."enzovoorts.
Dan op dezelfde pagina, in het midden de volgende alinea:
"En het is het zelfde met de algemene discussie. Het is totaal onbegrijpelijk dat ik daar gezegd zou hebben wat er is genoteerd over
Bismarck en de annexatie van Tsjechoslowakije en andere landen."
En op dezelfde pagina, iets verder naar beneden, boven de laatste alinea staat:
"Noch kon ik misschien hebben gezegd dat Duitsland de Donau-Balkan zone moet overheersen."
En op de volgende pagina, tweede alinea:
"De aan mij toegeschreven opmerking dat Engeland en Duitsland de wereld moeten regeren" is volslagen onzin en sluit nauwelijks aan op de voorafgaande zin over de Verenigde Staten.
Nu staan er overeenkomstige passages op deze en de volgende pagina maar ik denk niet dat ik ze hoef te citeren. Ik verzoek het Hoge Tribunaal dit document in zijn geheel voor kennisgeving aan te nemen en ik zou het graag als zodanig willen indienen.
(tot de beklaagde): Dr. Schacht, enige tijd geleden noemde u een waarschuwing van de kant van de heer Dodd betreffende een gevaar dat u bedreigde. Was dat een aanslag op uw leven?
SCHACHT: Destijds – en ik hoorde dit pas in januari nadat de heer Dodd het mij vertelde – werd mij verteld dat de SS een aanslag op mijn persoon voorbereidde. De bedoeling was, zoals de technische term van toen luidde, "mij uit de weg te ruimen." Iets dergelijks moet in de lucht hebben gehangen; anders zou een vreemde ambassadeur en de kringen om mij heen er niet van hebben geweten.
Dr. DIX: Enige tijd geleden legde u uit hoe u in uw beleid het gebruik van wapens afwees bij het bereiken van eenheid van Duitse rechten en middelen van bestaan. Probeerde u op practische wijze iets te doen om uw beleid van vreedzame afspraken met vreemde landen te bevorderen, bijvoorbeeld toen u president van de bank was?
SCHACHT: Mijn hele werk als Reichsbankpräsident was voornamelijk gebaseerd op het principe van zo harmonieus mogelijk samenwerken met banken in het buitenland, het voeren van een beleid van onderlinge hulp en steun.
Ten tweede probeerde ik persoonlijke, vriendschappelijke banden aan te knopen met de directeuren van al die banken in de hoop, begrip te ontmoeten voor de problemen van Duitsland, en zo bij te dragen aan een oplossing door middel van samenwerking en gezamenlijke oplossing van deze ingewikkelde problemen die in Centraal Europa waren ontstaan. Het woord "Zusammenarbeit" vormde de leidraad voor onze omgeving.
Dr. DIX: We stappen van de directeuren van die banken af; hoe stond het met uw buitenlandse crediteuren?
SCHACHT: Zoals ik even geleden al zei, vanaf het begin stond ik slecht bekend bij alle geldmakers, die mensen die voordeel hadden gehaald uit Duitse leningen in het buitenland want ik was tegen de Duitse betrokkenheid bij schulden in het buitenland en ik nam op dit punt een zeer standvastige houding aan.
Later, toen het ongeluk dat ik altijd al had voorspeld ook werkelijk gebeurde, na de financiële ineenstorting in 1931, verweten deze zelfde financiers en geldmakers het mij dat ze de rente over hun geld niet langer ontvingen. Daarom maakte ik in die kringen geen vrienden maar onder serieuze bankiers en grote bankinstellingen die belang hadden bij regelmatig en ordelijk zaken doen met Duitsland geloof ik dat ik geen vijanden maakte omdat ik alle maatregelen die ik later moest nemen om de Duitse munt te beschermen en Duitsland's buitenlandse handel op gang te houden, al die maatregelen besprak ik gezamenlijk met de vertegenwoordigers van buitenlandse crediteuren. We ontmoetten elkaar ongeveer eens in de zes maanden en ik bracht altijd gedetailleerd verslag uit over de Duitse situatie. Het was hen toegestaan de boeken van de Reichsbank in te zien. Ze konden de ambtenaren van de Reichsbank controleren en verhoren en zij bevestigden altijd dat ik hen alles op de meest frank en vrije manier vertelde. Ik kan dus wel zeggen dat ik ook op een eerlijke en vriendelijke manier met deze mensen werkte.
Dr. DIX: En hoe beïnvloedde uw beleid van vreedzame overeenstemming de buitenlandse handel, de export, de kredieten enzovoorts?
SCHACHT: Ik meen dat na de gebeurtenissen die nu hebben plaats gevonden, het vandaag nog veel duidelijker is dat Duitsland niet kon en kan leven zonder buitenlandse handel en dat het handhaven van de export de basis moet ziin voor een verder voortbestaan van de Duitse natie.
Als gevolg deed ik dus alles om Duitsland's buitenlandse handel te handhaven. Ik kan een paar specifieke voorbeelden noemen om de algemene principes te onderbouwen. Ik probeerde bijvoorbeeld zaken te doen met China met het doel wellicht naar China te kunnen exporteren. Ik was bereid China kredieten te verstrekken en dat deed ik ook. Ik juichte het feit toe dat de Sovjet Unie een uitgebreide stroom goederen naar ons toe onderhield en ik heb altijd gepleit voor uitbreiding en stabilisatie van deze buitenlandse handel in het geval van Rusland als ook van China. Over het vermogen en de bereidheid tot betalen en de snelheid van betalingen door de tegenpartij had ik nooit enige twijfels.
De PRESIDENT: Hij gaat onnodig diep op details in bij het ondersteunen van de uitspraak dat hij de export wilde handhaven. Dergelijke details hebben we zeker niet nodig ......
Dr. DIX: Voor zover het de Sovjet Unie betreft is deze uiteenzetting van groot belang. Die toont Schacht's oppositie aan tegen het door Hitler gevoerde beleid. Hitler stond vijandig tegenover de Sovjet Unie en aan die vijandigheid wordt tegenwicht geboden door de openlijke vriendschap van de kant van de persoon Schacht en van de Minister van Economie. Als ik wil bewijzen dat Schacht een voorvechter was van een beleid van begrip tussen landen, zelfs in tijden waarin Hitler om zo te zeggen een vreedzame strijd voerde tegen een ander land, zoals de propagandaoorlog tegen de Sovjet Unie, dan is naar mijn mening dit punt zeer belangrijk voor Schacht's fundamentele houding – enerzijds oorlog, anderzijds begrip. Dit is absoluut van belang.
De PRESIDENT: Beklaagde heeft de uitspraak gedaan. Het is aan de Aanklager om die in kruisverhoor te bestrijden en als die dat doet kunnen de bijzonderheden belangrijk zijn in een verhoor.
Dr. DIX: Ik meen dat de vraag beantwoord is en ik zal nu overgaan op een totaal onderwerp van mijn verhoor.
Omdat het kenmerkend is voor zijn wens tot begrip en zijn directe tegenstand tegen het beleid van Hitler, zou ik willen verwijzen naar document Schacht-34; een verklaring van Schniewind, de bankier en de Zweedse Consul-generaal in München. Dit is bewijsstuk 34, pagina 114 van de Engelse tekst en ik zou een korte passage op pagina 112 van de Duitse tekst willen citeren die de opmerkingen van Dr, Schacht bevestigt. Schniewind, een hoge ambtenaar op het Ministerie van Economie zegt hier:
"Mijn afdeling behandelde Rijksgaranties voor leveringen aan Rusland en ik was dus in een positie om te weten dat Schacht het verkeerd vond van Hitler om Rusland te bestrijden. Met veel inspanning kreeg hij Hitler's toestemming om grote voorraden, in het bijzonder machines naar Rusland te sturen. Ik had vaak de indruk dat de heer Schacht de voorkeur gaf aan deze leveranties omdat die weliswaar arbeid verschaften maar niet ten gunste van de herbewapening dienden. De heer Schacht wees er bij diverse openbare gelegenheden met tevredenheid op dat goederenleveranties naar Rusland snel en soepel verliepen."
We hebben nog een paar minuten voor de gebruikelijke schorsing, Edelachtbare en voordat we gaan pauzeren verzoek ik u mij toe te staan kort te reageren op uw opmerkingen van enkele minuten geleden. De beklaagde moet een verdediging voeren die tot op zekere hoogte erg moeilijk is. De Aanklager beweert heel simpel: "U hebt geholpen bij het financieren van de herbewapening en deze herbewapening resulteerde uiteindelijk in oorlog en niet alleen in een oorlog maar in een oorlog van agressie; daarom bent u als beklaagde ofwel een samenzweerder ofwel een medeplichtige en dat is een oorlogsmisdaad."
Voor wat dit argument betreft moet het naar mijn mening voor de beklaagde duidelijk zijn, allereerst – en we zullen dat later behandelen – door er op te wijzen dat herbewapening als zodanig nog niet betekent een verlangen naar een oorlog van agressie; en ten tweede om aan te tonen dat zijn acties precies het tegenovergestelde aantonen, namelijk zijn verlangen naar harmonie en vrede; en om deze fundamentele redenen verzoek ik het Tribunaal dringend mij niet te beperken bij deze bewijsvoering maar mij de tijd te gunnen die tot in detail te behandelen. Dit verklaart mijn wens om het beleid van de heer Schacht jegens de Sovjet Unie uiteen te zetten, een beleid waarin hij lijnrecht tegenover Hitler stond, dit in zijn geheel uiteen te zetten en ook mijn wens om aan te tonen dat hij werkte aan overeenstemming op alle niveau's met bankdirecteuren en kredietverstrekkers, anders gezegd hij was veel meer een voorstander van een beleid van geven en nemen dan van eenzijdig terrorisme en tweedracht.
Heren van het Tribunaal, het is hoofdzakelijk op het psychologische vlak waarop ik deze verdediging moet voeren; dit is een heel gevoelig en kwetsbaar vlak, en ik vraag nogmaals dat mijn taak niet nog moeilijker wordt gemaakt. Daarna, wanneer de getuigen zijn opgeroepen zal ik van mijn kant waarschijnlijk afzien van alle getuigen behalve een en ik verzoek u enige rekening met mij te houden.
Vindt Uedele het nu tijd voor een schorsing?
De PRESIDENT: Ja zeker, Dr. Dix. Ik dacht dat het Tribunaal u alle mogelijk consideratie heeft getoond en we zullen nu zeker pauzeren.