Franz Stangl wordt door velen gezien als het schoolvoorbeeld van de gezagsgetrouwe en de in iedere situatie gehoorzame politieambtenaar. Op grond van zijn opvoeding in een autoritair gezin en zijn opleiding waarin absolute gehoorzaamheid op de eerste plaats kwam, heeft hij stipt en met toewijding bevelen uitgevoerd waarvan vele honderdduizenden het slachtoffer werden. Het leven van Stangl was dat van een onopvallende ambtenaar die willens en wetens een rader werd in de machinerie van de Holocaust.
De Oostenrijkse politieman Stangl begon zijn carrière in het bedrijf van de massamoord bij het euthanasieprogramma van de nazi’s en zette daarna zijn werk voort als commandant van achtereenvolgens de vernietigingskampen Sobibor en Treblinka. Gedurende de laatste jaren van de oorlog was hij actief in Noord-Italië en Joegoslavië.
Toen Stangl in 1971 gevangen zat in Düsseldorf heeft hij wekenlang gesprekken gevoerd met de Brits-Hongaarse journaliste Gitta Sereny. Veel citaten in dit artikel zijn afkomstig uit het verslag van deze ontmoeting.
Franz Paul Stangl werd op 26 maart 1908 geboren in het Oostenrijkse Altmünster als tweede kind (hij had een 10 jaar oudere zuster) van een nachtwaker. Zijn vader had gediend bij de dragonders van het keizerlijke Oostenrijks-Hongaarse leger en hij bestierde het gezin met een ijzeren militaire discipline. Over zijn vader zei Stangl:
“Hij was een dragonder. Ons leven werd beheerst door regimentsorders. Ik was doodsbang van hem”.
Na de dood van zijn vader in 1916 hertrouwde zijn moeder het jaar daarop met een weduwnaar, een arbeider in de locale staalfabriek die zelf ook twee kinderen had.
Toen hij 15 jaar oud was hield Stangl de school voor gezien. Hij ging in de leer bij een weverij en in 1926 sloot hij zijn opleiding af als de jongste meester-wever van Oostenrijk. Zijn grote hobby was citerspelen; hij was een actief lid van de plaatselijke citerclub en gaf ook les op het instrument. Gezien zijn opleiding lag een werkzaam leven in de textielindustrie voor de hand, maar in 1931 moest hij om gezondheidsredenen stoppen. Hij solliciteerde bij de politie, werd aangenomen en kreeg zijn basisopleiding bij de politie van Linz in het trainingscentrum Kaplanhof. Opvallend is dat Stangl de opleiders later zou omschrijven als “sadisten”. Na een jaar opleiding werd hij als aankomend politieman eerst bij de verkeerspolitie ingezet, later bij de oproerpolitie. In 1933 rondde hij zijn opleiding af. Toen hij bij toeval in een bos een geheime wapenopslagplaats van de destijds in Oostenrijk illegale NSDAP ontdekte, werd hij gedecoreerd met de “Adler” (adelaarsmedaille) en mocht hij een rechercheursopleiding volgen bij de Kriminalpolizei (Kripo). In de herfst van 1935 werd hij overgeplaatst naar de politieke afdeling van de Kripo in Wels, na Linz de tweede stad in Oberösterreich.
In maart 1938, na de Anschluss van Oostenrijk bij het Duitse Rijk, werd Stangl onder nummer 6.370.447 lid van de NSDAP en onder nummer 296.569 lid van de SS. Overigens heeft hij zelf in 1938 in zijn personeelsdossier van de politie het jaar van zijn toetreding tot de NSDAP “gecorrigeerd” naar 1936, toen de Oostenrijkse NSDAP nog ondergronds opereerde. Na de oorlog gaf Stangl als reden daarvoor dat een (late) toetreding tot de partij na de Anschluss hem als politieambtenaar moeilijkheden zou opleveren. Hoe dan ook, de politiecarrière van Stangl verliep nu in ieder geval snel. In januari 1939 werd de politieke afdeling van de Kripo door de Gestapo overgenomen en naar Linz verplaatst. Stangl werd daar tot Kriminaloberassistent benoemd en tewerkgesteld in het Judenreferat. Op bevel van zijn chef trad hij datzelfde jaar uit de katholieke kerk.
Inmiddels was Stangl op 7 oktober 1935 getrouwd met Theresa (“Thea”) Eidenböck. Ze zouden drie dochters krijgen. In 1936 werd Brigitte (“Gitta”) geboren, in 1937 volgde Renate en tenslotte in 1944 Isolde.
Eind 1940 werd Stangl bevorderd tot hoofdinspecteur van politie (Polizeileutnant) en volgde zijn overplaatsing naar een instelling met de onschuldige benaming “Gemeinnützige Stiftung für Heil- und Anstaltspflege” (Stichting tot algemeen nut voor Gezondheids- en Inrichtingenzorg). Achter deze naam verschool zich echter de organisatie die het euthanasieprogramma van de nazi’s uitvoerde. Het doel van het programma was het behouden van de “genetische zuiverheid van het Germaanse volk” door het systematisch vermoorden van mensen die misvormd of gehandicapt waren of die leden aan psychische aandoeningen. Het hoofdkantoor was gevestigd in een eerbiedwaardige Berlijnse villa op het adres Tiergartenstrasse 4. Aktion T4, genoemd naar de afkorting van het adres van het hoofdkwartier, was de codenaam voor deze systematische moord op ongeveer 70.000 psychiatrische patiënten en gehandicapten door artsen en verplegers in nauwe samenwerking met de SS gedurende de periode van oktober 1939 tot augustus 1941. De uitroeiing vond plaats in een zestal geheime “euthanasie-instellingen”.
Na een kort verblijf in Berlijn werd Stangl in november 1940 bureauchef in een van deze instellingen, de NS-Tötungsanstalt Schloss Hartheim bij Linz. Hier werden gedurende de Aktion T4 ruim 18.000 geestelijk en lichamelijk gehandicapten vergast door middel van koolmonoxide. Stangl, die hier overigens alle stukken ondertekende met de schuilnaam Staudt, was in Hartheim verantwoordelijk voor de soepele administratieve gang van zaken. De daadwerkelijke liquidatie van de patiënten werd uitgevoerd door artsen en verplegers. Stangls werkzaamheden richtten zich – naar zijn eigen zeggen – in hoofdzaak op de afwikkeling van de nalatenschappen van de slachtoffers, kwesties met verzekeringen en kosten en problemen rond de kinderen van degenen die waren gedood.
Stangl deed hierbij ervaring op in misleidingstechnieken die hem later als commandant van vernietigingskampen goed van pas zou komen. Zo werden overlijdensaktes (met verzonnen natuurlijke doodsoorzaken) ingeschreven in de burgerlijke stand van gemeentes waar andere euthanasie-instellingen waren gevestigd. Doel daarvan was om nabestaanden te laten geloven dat hun familielid was gestorven in een andere instelling die ook nog eens heel ver weg lag. Persoonlijke bezoeken van de familie en ongewenste naspeuringen door hen werden daarmee bemoeilijkt. Verwanten werden verder op een dwaalspoor gezet door de bezorging van een urn met de as van “hun” overledene met een rekening voor de kosten van de crematie, verzonden door een ver weg gelegen instelling waar de liquidatie helemaal niet had plaatsgevonden. De familie ontving bovendien rekeningen voor kost, inwoning en verzorging over perioden van weken en maanden, terwijl de betreffende personen al direct na hun aankomst waren gedood.
Overigens werden er op zondagen op de binnenplaats van Hartheim door de staf concerten gegeven waarbij Stangl de citer bespeelde.
Tegenover Gitta Sereny heeft Stangl in 1971 beschreven wat er zich in Hartheim afspeelde tijdens Aktion T4. De bewoners van inrichtingen uit het hele Rijk werden met bussen naar Hartheim vervoerd. Gezien hun mentale staat beseften sommigen niet wat hen te wachten stond, maar velen waren geestelijk volledig helder en voor hen werden er dan ook verschillende vormen van misleiding gebruikt. Er werd verteld dat ze waren aangekomen in een speciale kliniek waar ze een betere behandeling zouden krijgen. Ze kregen bij aankomst een kort medisch onderzoek en werden daarna naar een “doucheruimte” gebracht waar ze vervolgens werden vergast.
De euthanasielocaties kunnen worden beschouwd als een “vingeroefening” voor hetgeen er stond te gebeuren in het oosten. Stangl en anderen die later de uitvoerders zouden worden van de massavernietiging van de Joden, kregen in Aktion T4 hun training in het organiseren van een fabrieksmatige liquidatie. Ongeveer honderd stafleden van de euthanasiecentra die daarvoor geschikt werden bevonden, werden in 1942 naar de vernietigingskampen in het oosten gestuurd waar ze een hoofdrol in de Endlösung zouden spelen. Zo ook Franz Stangl.
In februari 1942 werd Stangl, inmiddels na een kort verblijf van een maand in NS-Tötungsanstalt Bernburg in Saksen-Anhalt weer terug in Hartheim, opnieuw ontboden naar de Tiergartenstrasse. Hij kreeg daar het bevel naar Polen te reizen om zich in maart in Lublin te melden bij SS-Gruppenführer Odilo Globocnik, de chef van de Aktion Reinhard, de codenaam voor de massavernietiging van de Poolse Joden in het Generalgouvernement in 1942 en 1943. In maart 1942 meldde Stangl zich stipt bij Globocnik in Lublin. Hij kreeg de rang van Polizeioberleutnant en hem werd de opdracht gegeven om de reeds gestarte bouw van het vernietigingskamp Sobibor te voltooien.
Na de oorlog heeft Stangl tegenover Gitta Sereny zijn “sollicitatiegesprek” met Globocnik beschreven. Hij ontmoette zijn chef in de tuin van het SS-hoofdkwartier in Lublin:
“Het was een mooie, warme voorjaarsdag. Het gras was groen, de bomen bloeiden en overal stonden voorjaarsbloemen. Globocnik zat alleen op een bank met een prachtig uitzicht over het gazon. Hij begroette me heel hartelijk. ‘Gaat u toch zitten’, zei hij en hij klopte naast hem op de bank. ‘Vertel me alles over uzelf’. Hij wilde alles weten over mijn schoolopleiding, mijn carrière en mijn familie. Het was me duidelijk dat het een soort test was om vast te stellen of ik werkelijk geschikt was voor mijn nieuwe opdracht. Toen ik alles verteld had, zei hij dat ik ongetwijfeld wist dat het leger in het oosten een grote terugslag had gehad. De SS moest nu te hulp komen. Hij zei dat er was besloten om in Polen een serie bevoorradingskampen op te richten van waaruit de troepen gemakkelijker ondersteund konden worden met uitrusting en verzorging en dat soort zaken. Hij had het plan om mij de opbouw van zo’n kamp – het heette Sobibor – toe te vertrouwen. Hij riep een adjudant en beval hem de plattegronden te brengen. Die toonden het ontwerp van een kamp: barakken, sporen, hekken, poorten. Globocnik ging verder: ‘Er is begonnen met de bouw, maar we hebben daar Poolse arbeiders. Dat gaat allemaal zo langzaam, ik geloof dat die slapen. Wat ik daar nodig heb is iemand die dat goed op gang kan brengen en ik geloof dat u de man daarvoor bent’. Toen zei hij dat ik de volgende dag naar Sobibor moest rijden – en dat was alles.”
In april 1942 arriveerde Franz Stangl in Sobibor met als opdracht om als commandant de bouw van het vernietigingskamp versneld te voltooien. Hij heeft altijd ontkend dat hij op dat moment wist dat het ging om een vernietigingskamp, zoals blijkt uit het bovenstaande verslag van het sollicitatiegesprek met Globocnik. Pas na aankomst zou hij daar voor een voldongen feit zijn gesteld en alles hebben gedaan om te worden overgeplaatst. Stangl zou zich naar eigen zeggen alleen met de bouwactiviteiten hebben beziggehouden. Hoe discutabel de geloofwaardigheid van de verklaringen van Stangl ook moge zijn, onder zijn leiding werd het kamp razendsnel afgebouwd. In mei 1942 was het vernietigingskamp Sobibor volledig operationeel en konden de vergassingen op maximale capaciteit worden uitgevoerd. Reeds gedurende de eerste twee maanden dat Stangl commandant was, werden er in Sobibor ongeveer 100.000 Joden vergast en vervolgens verbrand. Zelf verklaarde hij na de oorlog:
“Ten aanzien van de vraag wat de grootste hoeveelheid mensen was die op één dag kon worden vergast, kan ik het volgende verklaren. Naar mijn schatting werd een transport van 30 goederenwagons met 3000 personen in drie uur geliquideerd. Als het werk zo’n veertien uur doorging, werden er 12.000 tot 15.000 personen vernietigd. Veel dagen duurde het werk van de vroege ochtend tot in de late avond”.
In juni 1942 kwamen ook zijn vrouw en de twee kinderen naar Polen. Aanvankelijk woonden zij op zo’n 30 kilometer afstand van het kamp in de provincieplaats Chelm, maar al snel betrok de familie Stangl een voormalig grafelijk landgoed vlakbij het dorpje Sobibor, op enkele kilometers van het kamp. Regelmatig reed Stangl op zijn paard door het bos van en naar zijn werk. Het verblijf van de Stangls in Sobibor was echter van korte duur. In september 1942 werd Stangl overgeplaatst naar het vernietigingskamp Treblinka om daar orde te scheppen in de chaos die was ontstaan onder de kampcommandant Irmfried Eberl. Zijn gezin stuurde hij terug naar Oostenrijk. Zijn opvolger in Sobibor werd SS-Hauptsturmführer Franz Reichleitner met wie hij nog in Schloss Hartheim had samengewerkt.
In september 1942 arriveerde Franz Stangl in het vernietigingskamp Treblinka als opvolger van commandant Dr. Irmfried Eberl, een Oostenrijkse arts die eerder de meerdere van Stangl was geweest tijdens diens korte verblijf in het euthanasiecentrum Bernburg. Eberl was bij de leiding van de Aktion Reinhard in ongenade gevallen omdat hij niet in staat bleek om de binnenkomende transporten in de grootste van de vernietigingskampen efficiënt te "verwerken". Talloze lichamen lagen verspreid over en buiten het kampterrein en het ongedisciplineerde kamppersoneel kon het begraven in massagraven niet bijhouden.
Na de oorlog beschreef Stangl wat hij in Treblinka bij zijn aankomst aantrof. Hij schetste daarbij een beeld dat mogelijk niet vrij is van overdrijving:
"Ik reed er naartoe met een SS-chauffeur. We konden het al ruiken op kilometers afstand. De weg liep langs de spoorlijn. Toen we op een kwartier of twintig minuten rijden van Treblinka waren, zagen we lijken langs de rails liggen, eerst twee of drie, later meer, en toen we bij het station kwamen lagen er honderden - ze lagen er gewoon - duidelijk al dagenlang in de hitte. Op het station stond een trein vol Joden, sommigen dood, anderen levend ... ook die trein leek daar al dagen te staan. Toen ik in Treblinka kwam was die dag het afschuwelijkste wat ik tijdens het hele Derde Rijk heb gezien. Het was de Hel van Dante. Het was Dantes Hel die tot leven was gekomen.
Toen ik in het kamp aankwam en uit de auto stapte op het plein (de 'Sortierungsplatz'), stapte ik tot aan mijn knieën in het geld. Ik wist niet waar ik moest lopen. Ik waadde door bankbiljetten, geldstukken, edelstenen, juwelen, kleren. Het hele plein lag er vol mee. De stank was onbeschrijfelijk. Honderden, nee duizenden lichamen lagen overal, in ontbinding, rottend. Tegenover het plein, in het bos, een paar honderd meter verderop aan de andere kant van het prikkeldraad, en om het hele kamp heen, stonden tenten en waren er kampvuren. Daar zag ik groepjes Oekraïense bewakers en meisjes - hoeren ontdekte ik later, uit de hele streek - stomdronken, dansend, zingend, muziek makend....".
Stangl was uit een ander hout gesneden als zijn voorganger en hij greep direct in. Net als in Sobibor ontpopte hij zich in Treblinka als de efficiënte en toegewijde organisator van de massamoord. Odilo Globocnik noemde hem "de beste kampcommandant die het grootste aandeel in de gehele Aktion Reinhard had". Het vervulde Stangl met trots.
Net als in Sobibor was Polizeioberleutnant Franz Stangl in Treblinka de hoogste in rang van het Duitse kamppersoneel. Als kampcommandant was hij verantwoordelijk voor het rimpelloos functioneren van de kamporganisatie in het algemeen en voor het verloop van de massaliquidaties in het bijzonder; dit alles uiteraard binnen de door Odilo Globocnik gegeven bevelen en richtlijnen en als vertegenwoordiger ter plaatse van Christian Wirth, de inspecteur van de drie vernietigingskampen van de Aktion Reinhard (Belzec, Sobibor en Treblinka). Vertragingen in de massavernietiging zoals die onder Eberl waren opgetreden, mochten zich niet meer voordoen. In zijn eerste weken als commandant bouwde Stangl onder het wakend oog van Wirth de kamporganisatie van de grond af opnieuw op. Tekenend was een van de eerste maatregelen die hij nam na zijn aankomst: het plaatsen van emmers in de zogenaamde Schlauch, de nauwe doorgang waarlangs de Joden naar de gaskamers werden gedreven. In Sobibor had Stangl namelijk ervaren dat de gedeporteerden overal hun behoefte deden als door de Schlauch renden of er stonden te wachten. De emmers hadden daar uitstekend dienst gedaan.
Op een grotere schaal gaf hij opdracht om meer en grotere gaskamers te bouwen. Onder zijn leiding werd het verloop van de massavernietiging van stap tot stap in detail op schrift vastgelegd en werd het personeel opnieuw georganiseerd. Zo introduceerde hij in Treblinka permanente commando’s van Joodse gevangenen die in het kamp allerlei werkzaamheden in het vernietigingsproces moesten verrichten, zoals het "lossen" van de treinwagons en het leeghalen van de gaskamers. Hij zag er vooral op toe dat de barakken die uitpuilden van de kledingstukken van de tot dan toe geliquideerde Joden, werden geleegd, dat alles werd gesorteerd en dat de her en der rondslingerende waardevolle spullen werden verzameld en opgeborgen. Daarnaast zorgde hij ervoor dat de buiten het kamp verspreid liggende lichamen werden geruimd. Hij liet ook het zogenaamde "treinstation" bouwen, voorzien van loketten en borden met een fictieve dienstregeling. Om doorgaande treinverbindingen te suggereren werden er borden opgehangen voorzien van opschriften als "Naar Warschau" en "Naar Bialystok". Doel hiervan was om degenen die met de deportatietreinen aankwamen te doen geloven dat ze zich in een doorgangskamp bevonden. Ook hier dus vormen van misleiding waarmee in de euthanasiecentra van Aktion T4 ervaring was opgedaan.
Al snel nam Stangls plaatsvervanger, SS-Oberscharführer Kurt Franz, de aansturing van de dagelijkse gang van zaken in het kamp over en binnen korte tijd ontwikkelde de continu draaiende moordfabriek in Treblinka zich tot een geoliede machine. Dat gaf Stangl de gelegenheid om meer op de achtergrond de teugels in handen te houden en zich voornamelijk te richten op organisatorische aangelegenheden. Alle correspondentie en schriftelijke administratie ging door zijn handen. Hij beperkte zich nu nog tot inspectie- en controlerondes bij de afhandeling van binnenkomende transporten en bij de overige gang van zaken in het kamp, zoals het leegmaken van de gaskamers na de vergassingen en het begraven en (later) het verbranden van de lichamen. De ongedisciplineerde en moorddadige Oekraïense bewakers kreeg hij in het gareel door te dreigen met zware strafmaatregelen en ook de Arbeitsjuden hadden zijn aandacht. Hij liet voor hen woonbarakken met britsen inrichten, vaardigde regels uit over de te verrichten werkzaamheden en inspecteerde persoonlijk de werkplaatsen en de verschillende Arbeitskommandos. Soms was hij de appels van de Arbeitsjuden aanwezig en hield hij een toespraak waarin hij hen waarschuwde voor vluchtpogingen of dreigde met straffen (bijvoorbeeld executie) als het werk niet naar behoren werd gedaan. Ondanks de grote hoeveelheden binnenkomende transporten kwam het onder Stangl in Treblinka nagenoeg niet meer tot storingen in de "verwerking" daarvan.
Stangl claimde na de oorlog dat zijn toewijding niets te maken had met ideologie of Jodenhaat. Uit het gesprek met Gitta Sereny:
"Ze [de Joden] waren zo zwak – ze lieten alles maar gebeuren. Het waren mensen met wie er geen gemeenschappelijke overeenkomst was, geen mogelijkheid tot communicatie – op die manier wordt minachting geboren. Ik heb nooit begrepen waarom ze het zomaar opgaven".
Verschillende getuigen hebben verklaard dat Stangl zich, vergeleken met zijn ondergeschikten, rustig en terughoudend gedroeg tegenover de Arbeitsjuden en dat er bij hem nooit sprake was van enige vorm van sadisme. Er is geen geval bekend waarin hij eigenhandig een gevangene heeft mishandeld of gedood of zelfs zijn stem verhief, maar hij kwam dan ook relatief weinig zelf met hen in contact. De gevangenen zagen hem meestal op afstand. Gevangene Samuel Rajzman herinnerde zich de commandant aldus:
"Franz Stangl stond dikwijls op de aarden wal tussen de kampen [Treblinka was in twee kampen onderverdeeld]. Hij stond daar als een Napoleon die naar zijn troepen keek."
Ook Stangl zelf heeft na de oorlog gesproken over die afstand:
"Ik zag hen [de gevangenen] zelden als individuen. Het was altijd een reusachtige massa … Hoe kan ik dat uitleggen – ze waren naakt, samengepakt, rennend, voortgedreven door zwepen."
En:
"Lading. Ze waren lading. Ik denk dat het begon op de dag toen ik voor het eerst het Totenlager in Treblinka zag. Ik herinner me dat Wirth daar stond, naast de kuilen gevuld met blauwzwarte lijken. Dat had niets te maken met menselijkheid – het kon daarmee niets te maken hebben; het was een massa rottend vlees. Wirth zei: ‘Wat zullen we met dit afval doen?’. In denk dat ik hen onbewust toen als lading begon te zien. (…) Dit was het systeem. Wirth had het uitgevonden. Het werkte en omdat het werkte was het onomkeerbaar".
Ondanks de afstand was Stangl bij alle Arbeitsjuden bekend als de kampcommandant. Ze noemden hem "der Oberleutnant mit der Feldmütze", naar de kleine baret die hij droeg. Stangl ging in het kamp aanvankelijk altijd gekleed in een smetteloos witte uniformjas. Hij droeg daarbij een kleine rijzweep in tegenstelling tot zijn ondergeschikten die voorzien waren van lange leren zwepen. De knop van zijn zweep was versierd met een monogram dat hij in Sobibor had laten maken uit het goud dat van de vermoorde Joden afkomstig was. Nadat hij in december 1942 de rang van SS-Obersturmführer had gekregen droeg hij het feldgraue SS-uniform.
In augustus 1943 brak er in Treblinka een opstand uit. Ongeveer 400 gevangenen wisten wapens uit het depot te bemachtigen en in de daaropvolgende gevechten lukte het 200 tot 250 gevangenen te ontsnappen waarvan een groot deel weer in de omgeving werd opgespoord. Ze werden bij terugkomst in het kamp direct geëxecuteerd. Op 18 en 19 augustus 1943 arriveerden de laatste twee transporten met Poolse Joden in Treblinka. Nadat zij waren geliquideerd vertrokken op 20 oktober 1943 de laatste gevangenen in vijf treinwagons naar Sobibor waar ze na aankomst meteen werden vergast. De 25 Arbeitsjuden die nog over waren werden ter plekke doodgeschoten. Daarop verlieten de laatste SS’ers het kamp dat vervolgens in korte tijd met de grond gelijk werd gemaakt. Hiermee was de carrière van Stangl als kampcommandant ten einde.
Kort na de opstand in Treblinka werd Franz Stangl, inmiddels gepromoveerd tot SS-Hauptsturmführer, samen met Odilo Globocnik, Christian Wirth en 120 andere collega’s van de Aktion Reinhard overgeplaatst naar de zogenaamde Operationszone Adriatisches Küstenland. Deze “zone” werd op 1 oktober 1943 gevormd uit gebieden die in Noord-Italië door de Wehrmacht waren bezet nadat de Italiaanse regering in het zuiden van het land een wapenstand met de geallieerden had gesloten.
Franz Stangl werd in de Operationszone ingezet bij de strijd tegen de partizanen en bij de deportatie van de Joden in Noord-Italië, maar over deze activiteiten van hem is relatief weinig bekend. Hij maakte deel uit van de in de Operationszone zojuist opgerichte Sonderabteilung Einsatz R (R staat voor Reinhard). Dit was een zelfstandige afdeling van het SS- en politieapparaat in dit gebied en stond onder bevel van Odilo Globocnik, die inmiddels als Höhere SS- und Polizeiführer in Triëst resideerde. De taak van de Sonderabteilung bestond in de eerste plaats uit de deportatie en vernietiging van de Joden in Noord-Italië en de inbeslagname van hun vermogen en daarnaast uit de vervolging van politieke tegenstanders en de strijd tegen de partizanen.
De commandanten van de verschillende eenheden van de Sonderabteilung waren allen voormalige commandanten van de vernietigingskampen in Polen. Stangl was aanvankelijk chef van Einheit R III in Udine. Nadat Franz Reichleitner (zoals boven vermeld eerder zijn opvolger als kampcommandant van Sobibor) in januari 1944 door partizanen was doodgeschoten, volgde Stangl hem op als commandant van Einheit R II in Fiume (het huidige Rijeka in Kroatië). Dat bleef hij tot mei/juni 1944 toen hij commandant van Einheit R IV in Mestre werd. Eind 1944 werd Stangl ziek: hij had hoge koorts en zijn lichaam was bedekt met blauwe vlekken. Hij bracht een tijdlang door in een veldhospitaal en toen hij het bevel kreeg zich opnieuw in Berlijn te melden, voegde hij zich in de chaos van de laatste oorlogsmaanden in april 1945 bij zijn gezin, dat inmiddels in het Oostenrijkse Lembach verbleef.
In juli 1945 werd Stangl in Lembach gearresteerd door de Amerikanen en in het interneringskamp Glasenbach in de buurt van Salzburg opgesloten. Hij werd aanvankelijk beschouwd als een SS’er die actief was geweest in de partizanenoorlog in Joegoslavië en Italië. Zijn activiteiten in de vernietigingskampen in Polen waren toen nog onbekend. Vlak voor zijn vrijlating in 1947 werd echter bekend dat Stangl aan het begin van de oorlog actief was geweest in Schloss Hartheim. Daarop werd hij overgedragen aan de Oostenrijkse autoriteiten die hem vervolgens in Linz in voorlopige hechtenis namen wegens zijn deelname aan Aktion T4. Het jaar daarop begon in Linz het zogenaamde Hartheim-proces tegen de degenen die daar actief waren geweest in het euthanasieprogramma.
Toen Stangl van zijn vrouw hoorde dat een ondergeschikte, een voormalige chauffeur van het Hartheim-personeel, tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld, ontsnapte hij samen met Gustav Wagner, de voormalige plaatsvervangend kampcommandant van Sobibor en een ex-collega van Einsatz R, uit de half-open gevangenis van Linz. Stangl vluchtte te voet via Graz en Florence naar Rome, waar hij met hulp van de katholieke bisschop Alois Hudal een Rode Kruispas en een visum voor Syrië kreeg. In Damascus werkte hij aanvankelijk als wever. In mei 1949 liet hij zijn gezin overkomen en vanaf december 1949 was hij in Syrië als machinetechnicus werkzaam bij de “Imperial Knitting Company”.
In 1951 emigreerde het gezin naar Brazilië, waar Stangl in São Paulo als wever en later als technicus werkte in de textielfabriek Sutema. Echtgenote Theresa vond werk bij de boekhouding van de Mercedes-Benz-fabriek en via haar contacten kon Stangl in oktober 1959 aan de slag in de Volkswagenfabriek nabij São Paulo. Ze leefden inmiddels in een ruim, eigen huis in een rustige wijk, keurig onder hun eigen naam aangemeld bij het Oostenrijkse consulaat.
Pas in 1961 verscheen de naam van Stangl op een officiële Oostenrijkse lijst met gezochte personen. Simon Wiesenthal spoorde hem in 1964 op en op 28 februari 1967 werd hij in Brazilië gearresteerd en vervolgens uitgeleverd aan de Bondsrepubliek. Hij werd in Düsseldorf berecht; de aanklacht luidde medeplichtigheid aan de massamoord op 1.200.000 mensen. Het proces startte op 13 mei 1970 en op 22 oktober 1970 werd Franz Stangl veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens medeplichtigheid aan de moord op 900.000 mensen.
Stangl ging in hoger beroep, maar hij stierf op 28 juni 1971 in de gevangenis van Düsseldorf aan een hartaanval. Kort daarvoor had Gitta Sereny nog met hem gesproken.
Als motief voor zijn deelname aan de massavernietiging heeft Stangl na de oorlog nooit Jodenhaat aangevoerd. In plaats daarvan trachtte hij zich na de oorlog te presenteren als slachtoffer van zijn eigen angsten en van de intimidatietechnieken die de nazi’s op hem zouden hebben uitgeoefend. Keerpunten in zijn carrière werden door hem als het ware weggerationaliseerd door te verklaren dat hij simpelweg geen andere keus had dan te doen wat hem werd bevolen en te gaan waarheen hij door zijn superieuren werd gestuurd. Dat gold voor zijn uittreden uit de rooms-katholieke kerk, zijn betrokkenheid bij het euthanasieprogramma en tenslotte ook voor zijn benoeming als commandant van twee vernietigingskampen. Gitta Sereny constateert dat Stangl een man was zonder enige morele moed die heimelijk walgde van zichzelf.
Stangl werd in ieder geval nooit geplaagd door zijn geweten. Tot slot in dit verband een drietal citaten uit de gesprekken met Gitta Sereny:
“Op de politieschool hadden ze ons geleerd (…) dat een misdaad aan vier grondvoorwaarden moet voldoen: de aanleiding, het voorwerp, de handeling en de vrije wil. Wanneer een van deze principes ontbrak, was er geen sprake van een strafbaar feit. Als de aanleiding de nazi-regering was, het voorwerp de Joden en de handeling de vernietigingen, dan kan ik zeggen dat voor mij persoonlijk het vierde element, de vrije wil, onbrak.”
“Mijn geweten is schoon. Ik deed simpelweg mijn plicht”.
“Mijn enige schuld is dat ik hier nog steeds ben … Ik had moeten sterven. Dat is mijn schuld.”