Over de plaats waarheen werd gedeporteerd was niets bekend, alleen dat het ergens in het oosten was. Naast de nieuwe aanplakbiljetten verschenen onmiddellijk advertenties van Duitse firma’s onder de titel “Personeel gezocht”. Fabrieken, winkels en werkplaatsen van oorspronkelijk Joodse eigenaren waren aan Duitse bestuurders overgedragen zodat er een groot aantal nieuwe Duitse firma’s was ontstaan. Mensen betaalden enorme bedragen (van 5 tot 20 duizend Zloty’s -$1.000 tot $4.000 per persoon) om werk te krijgen bij een Duitse firma en zo aan deportatie te ontkomen. Zij die nog iets te verkopen hadden, zetten het om in geld. Maar degenen zonder middelen waren gedoemd.
De dag na deze aankondiging werd bekend dat ingenieur Czerniacow, voorzitter van de Joodse Raad, zelfmoord had gepleegd. Dit bericht veroorzaakte paniek onder de bewoners van het getto. Ze wisten dat het deportatiebevel van de Duitsers de oorzaak was geweest van zijn zelfmoord, maar niet duidelijk was waarom. Er deden allerlei gissingen de ronde, maar hoewel de gebeurtenis op zich niets goeds voorspelde, had zelfs de grootste pessimist geen idee wat de Poolse Joden in werkelijkheid te wachten stond.
De volgende dag was het getto omsingeld door dicht op elkaar staande wachtposten, deze verhinderden dat ook maar iemand het getto in of uit kon, zelfs niet-Joden die over speciale passen beschikten waarmee zij zich vrijelijk in de Joodse wijk konden bewegen.
Het getto werd nu een echte hel. Lange optochten van karren, volgeladen met kinderen uit weeshuizen en liefdadigheidsinstellingen trokken door de straten. Deze bange en bevende kleintjes werden gedeporteerd, zij wisten niet dat zij de stad waar zij geboren en getogen waren, nooit meer zouden zien. Achter de karren met kinderen liepen bewoners van bejaardentehuizen, mannen en vrouwen op leeftijd, strompelend op hun benen aan wie het niet was toegestaan om hun leven in hun eigen stad te eindigen. De Elitewacht begeleidde de optochten. Toen begonnen de Duitsers de papieren van de achtergebleven bewoners te controleren. Soldaten zwermden uit door de straten en door de huizen, ze doorzochten kelders en zolders en eisten van iedereen het persoonsbewijs te tonen. Zij die niet konden bewijzen dat ze bij een Duitse firma werkten werden naar het plein gedreven waar de gedeporteerden werden verzameld. Deze mensenjacht had veel slachtoffers tot gevolg. Het minste gebaar van ongehoorzaamheid, de minste aarzeling bij het tonen van de papieren, een glimlach die de Duitsers niet vriendelijk genoeg vonden betekende een onmiddellijke dood. Mensen werden gedood in hun huizen, op hun binnenplaatsen, op straat. Uiteindelijk gaven velen de voorkeur aan deportatie boven het tonen van hun papieren.
De gedeporteerden werden in treinen gepropt, eerst met 6.000 to 8.000 per dag, later steeg het daggemiddelde tot 20.000. Enkele weken later werd bekend dat de Duitsers alle oudere mensen en de kinderen hadden vermoord en dat de gezonden vermoedelijk tot ver in Rusland waren afgevoerd. Het nieuws van de moord op de ouderen en de kinderen zette hen die achterbleven aan tot wanhopige gedachten over tegenmaatregelen. Toen de Duitsers dit ontdekten dwongen zij de gedeporteerden brieven naar hun families te sturen met het bericht dat zij in leven waren en dat het hen goed ging. Het doel van deze brieven, de nazi's dwongen de gedeporteerden deze brieven te schrijven voordat ze werden vermoord, was om verdere geruchten tegen te gaan. Onder deze dreiging met de dood schreven de mensen aan hun familieleden die zij nooit weer zouden zien. Dit gebeurde zelfs al op het plein waar de slachtoffers werden verzameld.
In die vreselijke chaos in het getto werden kinderen bij hun moeders weggehaald, mensen zonder enige reden in elkaar geslagen en vermoord, zij die zich op straat waagden keerden niet terug. Tegen september waren er nog maar 150.000 Joden van de oorspronkelijke 600.000 van de Joodse gemeenschap over. Het was echter onmogelijk om juiste informatie over hun toestand te krijgen want het getto was uitgestorven, de werknemers van Duitse firma’s waren nog de enige bewoners. Na een korte adempauze, op 7 september 1942, als ik me goed herinner, verschenen er nieuwe aanplakbiljetten met de aankondiging dat alle overgebleven bewoners van het getto zich om 08:00 uur op de verzamelplaatsen Mila-, Nizka- en Dzikastraat moesten melden om hun persoonsbewijzen te laten controleren. Men kan zich voorstellen welk een vreselijk toneel deze migratie van 150.000 mensen met bundels op hun rug opleverde. Grote menigten Joden vulden binnen enkele uren de straten. Om precies 08:00 uur zette een cordon troepen alle uitgangen van de bovengenoemde straten af, zij die buiten deze straten nog in het getto werden aangetroffen werden ter plaatse doodgeschoten. Enige uren later begon een groep Elitewachten op een van de straathoeken de mensen te controleren. De Joden trokken in groepen van vier langs deze boeven. Deze laatsten controleerden helemaal geen papieren, maar stuurden hun slachtoffers door zoals het hen uitkwam. Naar rechts betekende terug naar de stad, naar links betekende naar het station om te worden gedeporteerd. Tijdens deze “parade” werd iedereen die niet snel genoeg in een bepaalde richting ging, doodgeschoten. Het lot van degenen die kinderen hadden of begeleidden was van te voren bepaald: zij moesten naar links. De schrijver van dit relaas liep samen met zijn vrouw en twee neven en werd zonder een woord van afscheid, gedwongen naar rechts te gaan terwijl zijn vrouw en de neven naar links werden gestuurd.
Na deze selectie bleven er tussen de 50.000 en 60.000 Joden in het getto over, opgesloten in werkplaatsen. Een klein aantal moeders wist hun kinderen langs de wachtposten te smokkelen; sommige moeders kregen het idee hun babies met chloroform te verdoven en ze in hun bundels te verstoppen; zo kwamen ze door de controle.
De schrijver was getuige van de volgende scene: Een moeder had haar 11 maanden oude baby met chloroform verdoofd maar net toen ze naar rechts werd gestuurd, werd de baby wakker en begon opeens te huilen. Een Elitewacht doorstak de baby met zijn bajonet door het pak heen. Hij gaf het pak toen aan de moeder terug en beval haar linksaf te gaan. Enkele ogenblikken later klonk een schot en de moeder viel met haar pak op straat neer. Tijdens de deportatie probeerden we er tevergeefs achter te komen waarheen en met welk doel al deze mensen werden weggestuurd, maar de Duitse machinerie werkte feilloos: niemand kwam te weten wat er met de slachtoffers gebeurde.
Op 17 september kondigde, W.C. Tobbens, de eigenaar van de fabriek waar ik werkte, aan dat alle arbeiders zich op de binnenplaats moesten verzamelen om hun papieren te laten controleren. Hij gaf ons zijn erewoord dat wij na deze inspectie weer naar onze machines zouden worden teruggestuurd. Op de binnenplaats stonden vijf soldaten ons op te wachten; zij brachten ons naar de trein. Tussen de 80 en 90 mensen werden in een veewagon gepropt. Na 12 uur rangeren vertrok de trein in de richting van Treblinka. De mensen vielen flauw van dorst, honger en gebrek aan lucht. 15 Uur later stopte de trein in Tluszoz en vijf uur daarna in Treblinka. In onze wagon waren 5 vrouwen en 2 mannen gestikt.
De trein werd op een zijspoor gereden. De trein was aan alle kanten omgeven door prikkeldraadversperringen. We werden uit de trein naar een nabijgelegen plein gedreven, ingesloten door een hoge heg gemaakt van dennentakken. De mensen die met de trein aankwamen konden niet zien wat er aan de andere kant van de heg gebeurde. Op het plein werd het hele transport verdeeld: de vrouwen werden naar de barakken links gestuurd, de mannen naar die aan de rechterkant. Iedereen moest zich helemaal uitkleden en alle artikelen van waarde en geld op een bepaalde plaats afgeven; die zouden na het bad worden teruggegeven.
Terwijl ik mij uitkleedde zag ik ingenieur Galewski, een vriend van mij uit Warschau tussen de werkers. Galewski vroeg een van de SS’ers mij in te delen bij de werkploeg. Mij werd gezegd mij aan te kleden en ik werd toegevoegd aan een ploeg die bezig was bundels kleding van dit plein naar een opslagloods te brengen. Ik zag mijn reisgezellen nooit meer terug. Na een paar minuten begreep ik alles. Ik voelde wrok jegens Galewski omdat ik door zijn tussenkomst nog in leven was.
Met uiterst zware bundels moesten we spitsroeden lopen tussen rijen opzichters die iedereen die ze in handen konden krijgen met dikke stokken sloegen. Allen die bundels droegen hadden opgezwollen gezichten. Tegen de middag zou niemand die mij kende mij hebben herkend want mijn gezicht was een blauwachtige massa, mijn ogen waren rooddoorlopen.
In de lunchpauze klaagde ik tegen mijn vriend en verweet hem mij te hebben gered. Zijn antwoord was onverwacht: “Ik heb je niet gered om je in leven te houden,” fluisterde hij, “maar om je leven tegen een hogere prijs te verkopen. Je bent nu lid van een geheime organisatie die een opstand voorbereidt en je moet blijven leven.”
Het kamp Treblinka lag op een open plek van 2,5 vierkante kilometer, omgeven door bossen en ongeveer 2,5 kilometer verwijderd van het station van Treblinka aan de spoorlijn van Malkinia naar Siedlece. Dagelijks vanaf maart 1942, met slechts korte tussenpozen, kwamen er treinen aan die Joden uit Polen, Rusland, Tsjechoslowakije, Duitsland, Bulgarije en Griekenland naar Treblinka brachten. Gemiddeld kwamen er elke dag drie tot vier treinen van elk 60 wagons aan, in iedere wagon bevonden zich tussen de 80 en 150 mensen. De treinen reden over een zijspoor naar de toegangspoort waar de treinbewakers uitstapten en kampbewakers de gedeporteerden overnamen. Het was voor soldaten van buiten verboden het kamp binnen te gaan. Voorzorgsmaatregelen om de geheimhouding te bewaren gingen zelfs zover dat er een electrische sirene op de belangrijkste wachttoren was geplaatst om ieder Duits vliegtuig dat naderde te waarschuwen om van koers te veranderen. Geen vliegtuig vloog ooit over het kamp.
Het hele station was op een uiterst sluwe manier gecamoufleerd. De grote barak naast het perron, die diende als opslagloods voor de gestolen kleding, was volgeplakt met dienstregelingen van treinen die zogenaamd station Treblinka aandeden - enkele maanden later, toen Treblinka bekend was geworden, werd de naam van het station gewijzigd in “Ober-Majdan”. Daarna zag men een groot richtingbord met de tekst: "Naar Bialystok en Baranowicze", aanwijsborden als "Plaatsbewijzen" en "Stationschef" en eindelijk een enorme geschilderde pijl met de tekst: "Overstappen voor treinen naar het Oosten." Er hing ook een grote stationsklok. In de barak bevond zich niets anders dan kleding, schoenen en vodden, maar mensen die aankwamen hadden de indruk dat ze echt op een knooppunt waren waar ze over zouden stappen op een andere trein die nog verder naar het oosten ging.
Bij het perron stond een stevig hek van ongeveer drie meter hoog met een poort waar de pas aangekomenen doorheen werden gedreven naar een groot plein. Hun teleurstelling en hun verbazing waren overweldigend: in plaats van op een spoorwegknooppunt waren ze in een enorm concentratiekamp beland. Aan beide zijden van het plein stonden barakken en er lagen enorme stapels kleding en schoenen, soms wel drie meter hoog. Men kon het gerammel van graafmachines horen en de lucht was doordrongen van de geur van lijken. Op het plein werden de mannen onmiddellijk van de vrouwen gescheiden en gezegd zich uit te kleden en hun papieren en waardevolle spullen af te geven.
De meest hartverscheurende taferelen vonden plaats in de winter wanneer de vrouwen werden gedwongen zich en hun kinderen op het plein of in open barakken met dunne triplex wanden uit te kleden bij temperaturen van 20 tot 30 graden onder nul. De ongelukkige schepsels hadden angstaanvallen, schreeuwden en lachten om beurten en huilden wanhopig terwijl ze in de kou in de rij stonden, hun babies aan de borst gedrukt. De beul haalde de zweep over de naakte lichamen om ze stil te krijgen. De naakte vrouwen werden daarna door kappers onder handen genomen. Elke vrouw werd met een tondeuse kaal geschoren en daarna naar het badhuis gestuurd dat uit 10 cabines bestond met plaats voor 700 tot 800 personen elk. In deze ruimten hingen zelfs handdoeken en de huisregels stonden op de muur. Waren de mensen eenmaal binnen, dan werden de deuren hermetisch afgesloten en de lucht met een machine eruit gepompt (gifgas werd pas later gebruikt). De slachtoffers kwamen dus door verstikking om het leven. Ze bleven 10 tot 20 minuten in de ruimten; het grote aantal anderen dat in de rij op het "bad" stond te wachten maakte het voor de Duitsers onmogelijk ze er langer in te laten. Daarna werden de lichamen van de slachtoffers in open ovens gegooid om te worden verbrand; regelmatig vertoonden slachtoffers nog tekenen van leven wanneer ze in de vlammen werden gegooid maar daar trok de Duitse bewaker zich niets van aan. Voordat de lijken werden verbrand controleerde een groep tandartsen of ze gouden tanden hadden, want deze werden dan getrokken.
De oven bestond uit een enorme greppel met een betonnen bodem en een rooster gemaakt van spoorrails. Onder het rooster brandde voortdurend een fel vuur, gevoed met een speciale brandstof. De werkers bij de transporten arriveerden dagelijks. Als beloning voor een dag werken werden ze niet naar het badhuis gestuurd maar gedood met een nekschot. De dood door de kogel was in feite een groot voorrecht.
Omdat moeders met kleine kinderen aan de borst tijdens het scheren zeer veel last veroorzaakten werd het systeem later gewijzigd en de babies werden al bij hun moeders weggehaald zo gauw ze uit de trein kwamen. De kinderen werden naar een enorme greppel gebracht; wanneer er een groot aantal bijeen was werden ze met vuurwapens gedood en in het vuur gegooid. Als moeders erin slaagden hun kinderen bij zich te houden en dit te lastig was bij het scheren, dan nam een van de Duitse bewakers de baby bij de beentjes en sloeg hem tegen de wand van de barak totdat er slechts een bloederige massa overbleef. De onfortuinlijke moeder moest deze bloederige massa meenemen het "bad" in. Alleen degenen die dit met eigen ogen hebben gezien zullen geloven met wat voor plezier de Duitsers dit alles deden; hoe blij ze waren wanneer ze er in slaagden een baby met slechts drie of vier klappen te doden; met wat voor voldoening ze de moeder het babylijkje in de armen drukten. De invaliden, kreupelen en ouden van dagen die niet snel ter been waren werden op dezelfde manier omgebracht als de kinderen. De greppel waarin de kinderen en de zieken werden gegooid en verbrand werd in het Duits het "Lazarett" genoemd en zij die er werkten droegen armbanden met het embleem van het Rode Kruis.
De Duitsers schepten erover op dat de "ziekenzaal alle ziekten radicaal genas." Onze bewakers waren bijzonder tevreden wanneer ze erin slaagden de buitenlandse gedeporteerden te misleiden of belachelijk te maken, zeker wanneer het op een of andere manier vooraanstaande personen betrof. Op een dag kwam er bijvoorbeeld een transport gedeporteerden uit Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije aan. Geen van de nieuwkomers had enig idee wat er voor hem in het verschiet lag, ze waren er allemaal van overtuigd dat ze zich hier moesten vestigen om te werken.
Een oude man, een vooraanstaand chirurg uit Wenen, stapte uit en legde de SS-Hauptsturmführer uit dat hij een hele wagonlading speciale apparatuur en chirurgische instrumenten had meegenomen. Hij vroeg om de werkers vriendelijk te verzoeken voorzichtig te zijn bij het uitladen van dit materiaal omdat het nu, tijdens de oorlog, onmogelijk was het te laten repareren mocht het beschadigd worden. De SS-Hauptsturmführer verzekerde hem plechtig dat de instrumenten pas zouden worden uitgeladen als de professor van zijn bad terugkeerde en dat hijzelf toezicht kon houden op het vervoer ervan naar zijn onderkomen. Het spreekt vanzelf dat de chirurg niet terugkeerde van zijn "bad."
Bij een andere gelegenheid kwam een oude dame van aristocratisch voorkomen naar SS-Untersturmfüher Franz toe, de meest wrede beul en toonde hem haar papieren die aangaven dat zij familie was van de beroemde Sigmund Freud uit Wenen. Ze vroeg hem om administratief werk te mogen doen omdat zij vanwege haar leeftijd niet tot zwaar werk in staat was. Franz controleerde haar papieren nauwkeurig en zei haar direct na haar "bad" naar het hoofdkantoor van het kamp te komen waar hij een pas voor haar klaar zou laten maken waarmee zij dezelfde dag nog naar Wenen terug kon keren. De dame bedankte hem vriendelijk, kleedde zich uit en ging tevreden de badruimte binnen.
Nog een voorbeeld van wreedheid: Een oudere gedeporteerde uit Warschau herkende in de SS-Hauptsturmführer een vriend van hem die hij vaak had ontmoet tijdens internationale conferenties in het buitenland. De Duitser nam hem mee naar het kantoor (de enige keer dat een Jood daar binnenkwam) en een uur later kon men hem naar de binnenplaats zien lopen, vergezeld door de vriend van de SS-Hauptsturmführer …… die lag in de oven. [? Vert.]
De werkers in het kamp waren als volgt ingedeeld: Groep I: Sorteren van nieuwe artikelen, vervoer van kleding en bagage naar opslagloodsen. Groep II: Sorteren van gestolen kleding en inladen in wagons die naar Duitsland gingen. Groep III: Sorteren, inpakken en tellen van geld, buitenlandse valuta, goud en sieraden. Groep IV: Beroepen zoals schoenmakers, kleermakers, timmerlieden, metselaars slotenmakers en dergelijke die in werkplaatsen werkten. Groep V: Kappers. Groep VI: Tandartsen. Groep VII: Dragers om de lijken naar de ovens te brengen.
De groepen I tot V waren strikt gescheiden van de groepen VI en VII; zelfs de minste communicatie met hen werd zeer bemoeilijkt om te voorkomen dat de mensen die niet direct in het badhuis werkten er achter zouden komen hoe de massamoord werd uitgevoerd. De werkers van Groep VII werden elke dag gewisseld. De andere groepen waren in principe permanent, maar feitelijk hing het leven van iedere "vaste" werker af van de buien van de bewakers en dezen wilden alleen maar bloed zien. Er waren duizenden smoezen om iemand te doden. Als een werker werd betrapt met een stuk brood van een bakkerij van buiten het kamp werd hij met de dood bestraft. Iemand die niet zorgvuldig genoeg de Jodenster van de kleding van de vermoorden had verwijderd, werd gedood. De dood vanwege het achterhouden van een munt of een trouwring, een laatste herinnering aan de vermoorde vrouw van een werker.
De methoden van executie waren als volgt: (1) aframmelen met de zweep terwijl er voortdurend koud water over het slachtoffer werd gegoten; (2) ophanging aan de voeten; (3) het in stukken gescheurd worden door honden (het favoriete tijdverdrijf van Franz); (4) de zachtse vorm van de dood, waar iedereen naar verlangde - neerschieten.
Voor het water drinken tijdens het werk, het roken van een sigaret, een niet juiste groet en dergelijke overtredingen bestond de straf uit 50 tot 100 zweepslagen op het naakte lichaam, maar de werker bezweek meestal al na 50 slagen en als meerdere emmers water hem niet tot bewustzijn brachten werd hij in het vuur gegooid.
Als gevolg van de honger en het leven in onverwarmde barakken brak er in de winter van 1942-1943 een typhusepidemie uit. Er werd een speciale afdeling geopend, de Krankenstube. Maar als een werker zich bij de dokter meldde met 40 graden koorts en de dokter hem in de Krankenstube liet opnemen, dan verscheen SS-Unterscharführer Miete, wiens specialiteit en favoriete bezigheid het selecteren van werkers was. Vijf minuten later werd de patiënt meegenomen naar het Lazarett waar hij met een kogel werd genezen.
In de laatste week van mijn verblijf in het kamp slaagde de Joodse arts erin, slaapmiddelen te krijgen, die bij iedere patiënt werden ingespoten voordat hij werd geëxecuteerd; hij werd pas naar het Lazarett gebracht als hij sliep. Er speelden zich dramatische taferelen af tijdens het toedienen van de injecties want soms werden er andere injecties gegeven, bijvoorbeeld om het hart te stimuleren. Voordat hij een injectie kreeg nam de werker altijd afscheid van zijn kameraden want hij vermoedde dat de injectie hem in slaap zou maken en dat hij daarna naar het Lazarett gebracht zou worden. Het gebeurde ook wel dat een typhuspatiënt een injectie kreeg op bevel van Miete. Miete vroeg de dokter dan wanneer de patiënt in slaap zou zijn. De dokter zei "over 20 minuten." Twintig minuten later verschenen er brancarddragers, aangevoerd door Miete en troffen een patiënt aan die met gezonde eetlust zijn rantsoen zwart brood zat te eten. Opschudding alom maar Zijne Excellentie SS'er Miete ging zich niet voor niets uitsloven: hij gaf dus bevel de patiënt op de brancard te leggen en naar het Lazarett te brengen ondanks zijn duidelijke herstel. De patiënt huilde en protesteerde tevergeefs dat hij nu helemaal beter was. Vijf minuten later klonk er dan een schot. In dat geval had de werker geluk: wegens het teleurstellen van Miete zou hij misschien aan zijn voeten zijn opgehangen, maar al wat hij kreeg was de kogel.
Hoe "permanent" deze werkploegen waren, wordt het best geïllustreerd door het feit dat er 80.000 werkers het kamp passeerden terwijl er maximaal 700 gelijktijdig werden ingezet. Dit zijn de namen van sommige beulen in het kamp: de plaatsvervangend commandant, Kurt Franz; het hoofd van de bewakers, SS-Oberscharführer Kittner; het hoofd van de begraafplaats, SS-Unterscharführer Floss, plaatsvervangend hoofd van de bewakers, SS-Unterscharführer Emil Miete. Er waren nog 36 andere SS-Unterscharführer.
Onder de eerste zes groepen was er een comité dat tot taak had de miljoenen onschuldigen die hier waren vermoord tot op zekere hoogte te wreken. Ze dachten eraan om ten koste van hun eigen leven het hele kamp in brand te steken en in ieder geval de meest wrede elementen te vernietigen. De organisatie was moeilijk, want de Duitsers hadden diverse verklikkers onder de werkers en al onze bewegingen moesten zeer omzichtig gebeuren. Er werd uiteindelijk besloten dat het meest praktische plan was munitie en wapens uit het arsenaal van het kamp te halen. Het geluk was met ons want enkele dagen nadat dit besluit genomen was, kreeg een van de Joodse slotenmakers opdracht om het slot van een van de gepantserde deuren van het arsenaal te repareren omdat het kapot was. De slotenmaker maakte een afdruk van de sleutel en na vier maanden werk was er een extra sleutel klaar.
Er werden toen drie gevechtsgroepen gevormd en onze leider, Dr. Julian Chorazyski, een voormalig kapitein uit het Poolse leger, stelde een gedetailleerd plan van actie op. De opstand zou op 21 april 1943 beginnen. Helaas vergat Dr. Chorazyski op 19 april SS-Untersturmführer Franz een correcte groet te brengen en die sloeg hem met zijn rijzweep in het gezicht. In zijn opwinding greep Dr. Chorazyski naar zijn mes en stond op het punt om toe te slaan. Franz sprong uit het raam en brulde dat Chorazyski levend opgepakt moest worden. Hij werd in die opzet gedwarsboomd; de dokter had de tijd om gif in te nemen. Na Chorazyski's dood moesten we onze plannen enkele maanden uitstellen omdat we geen kundige leider hadden en niemand van ons de morele verantwoordelijkheid voor een mislukte opstand op zich wilde nemen.
Op 1 mei kwam Dr. Lecher, een arts uit Wegrow, in het kamp aan. Hij was ook een voormalig Poolse officier en na een paar dagen in het kamp stemde hij erin toe de leiding van onze groep op zich te nemen. We wachtten op een gunstig moment om het arsenaal binnen te gaan. Op 2 augustus 1943, toen een grote groep metselaars dichtbij aan het werk was, slaagden we er uiteindelijk in het te openen. Zo waren we in staat een van onze kameraden het gebouw binnen te krijgen en hem daar in te sluiten. Eén van de Unterscharführer woonde in een kamer naast het arsenaal en was op dat moment toevallig thuis. Het minste gerucht in de stapel wapens kon ons hebben verraden. Om deze reden stuurden we ingenieur Sudowicz uit Czestochowa, die een goede relatie met deze Unterscharführer had, op hem af om hem met een of andere smoes uit zijn kamer te lokken. Toen haalden we op een plek die niet werd bewaakt het glas uit een raam tegenover de deur. Buiten het arsenaal lag een stapel puin en stenen. Een kar, getrokken door leden van onze groep werd naar het gebouw gereden om zogenaamd het puin op te ruimen. Eronder werden 20 handgranaten, 20 geweren en diverse pistolen met magazijnen verstopt. Dit alles werd naar de greppel, waar cement en grind voor bouwwerkzaamheden werd bewaard, gebracht en uitgedeeld aan de gevechtseenheden.
De ontsmetter van het kamp behoorde tot een van deze eenheden. Zijn werk in het kamp bestond uit het rondlopen met een gieter vol ontsmettingsmiddel. We hadden via een van onze kameraden in de garage, een monteur uit Czestochowa, wat benzine uit trucks en tanks gekregen. Op de dag van de aanval werd deze benzine in zijn apparaat gegoten in plaats van het ontsmettingsmiddel, en hij goot het rijkelijk uit op aanwijzing van onze leider. Vreemd genoeg gebeurde het "ontsmetten" van een van onze doelen onder de neus van een van de Unterscharführer, die echter niets merkte.
Om 15:45 hoorden we het signaal - een geweerschot bij de poort van de Joodse barakken. Dit schot werd gevolgd door de ontploffingen van handgranaten die naar eerder "ontsmette" doelen werden gegooid. Een enorme brand brak in het hele kamp uit. Het arsenaal ging de lucht in en alles brandde af, behalve de "badhuizen" want het bleek absoluut onmogelijk daar dichtbij te komen. Het slachtoffer van het eerste schot was SS-Oberscharführer Küttner, het hoofd van de bewakers en de belangrijkste spion in het kamp. De vlammen verteerden alle opslagloodsen voor kleding en schoenen. Van de 700 werkers op het kampterrein, slaagden slechts 150 tot 200 erin te ontsnappen, De anderen kwamen om in het kamp, evenals meer dan 20 Duitsers. Van de 150 tot 200 die konden ontsnappen zijn er nog slechts 12 in leven [in 1945. Vert.]; de anderen werden later door Duitse beulen vermoord.
Gedurende de laatste 11 maanden van zijn bestaan hield de kampleiding van Treblinka nauwkeurig het aantal binnengekomen gedeporteerden en verzonden goederen bij. Het aantal Joden bedroeg: uit Duitsland ongeveer 120.000; uit Oostenrijk, 40.000; uit Polen, 1.500.000; uit Tsjechoslowakije, 100.000; uit Bulgarije, 14.000; uit Rusland, 1.000.000; in totaal, 2.774.000. [Tegenwoordig gaat men uit van lagere aantallen. Schattingen wijzen uit dat ongeveer 800.000 mensen omgebracht werden in Treblinka. Vertl.] In de loop van diezelfde 11 maanden werden enkele honderden miljoenen dollars aan vreemde valuta, goud en waardeartikelen uit Treblinka naar Duitsland verstuurd via de officiële kanalen, naast koffers vol met goederen die door de Duitse bewakers waren gestolen en voor eigen rekening verzonden werden.