DE BODE: Met welnemen van het Tribunaal, er wordt melding gemaakt dat beklaagden Fritzsche en Speer niet aanwezig zijn.
(Beklaagde Von Papen neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
Dr. EGON KUBUSCHOK: Ik ga nu de gebeurtenissen van januari 1933 behandelen en ik wil graag zeggen dat ik daarna geen tijd meer nodig heb. De rest van het verhoor zal korter zijn zodat ik in staat ben mijn verhoor van beklaagde in de loop van vandaag af te ronden.
Beklaagde, op vrijdag vertelde u het Tribunaal dat u gedurende het bekende gesprek met Hitler op 4 januari 1933 bij Schröder thuis niet de kabinetsformatie besprak die later op 30 januari plaatsvond. U zei ook dat u tot aan 22 januari niet deelnam aan enige politieke discussie. De Aanklager beweert echter dat u invloed uitoefende op de Reichspräsident om Hitler op 30 januari tot Kanselier te benoemen. Oefende u een dergelijke invloed op Von Hindenburg uit?
VON PAPEN: Voordat ik antwoord geef, mag ik een korte correctie aanbrengen? Uedele vroeg mij op vrijdag naar de datum van de evacuatie van Jerusalem. Ik zei dat het in 1918 was maar Uedele had natuurlijk gelijk, het was in 1917. Neemt u mij niet kwalijk.
Nu in antwoord op uw vraag: ik oefende geen enkele invloed uit op Reichspräsident Von Hindenburg maar zelfs als ik dat had gedaan, had dat geen enkel gewicht in de schaal gelegd bij de uiteindelijke beslissing van de Reichspräsident. Zoals we zullen zien, liet de politieke situatie de Reichspräsident slechts de keuze tussen een schending van de Grondwet en een kabinet met Hitler.
Verder, en ik heb dit al genoemd aan het einde van de laatste sessie, blijkt uit de historische gebeurtenissen van januari duidelijk, zoals die vermeld zijn in document 9, pagina 27 tot en met 31, dat gedurende de hele maand januari tot aan de 22ste er zonder mijn deelname bijna dagelijks onderhandelingen werden gevoerd tussen de Reichsregierung en de partijen of tussen de partijen onderling. Al deze onderhandelingen gingen over de mogelijke vorming van een meerderheid in de Reichstag maar liepen allemaal op niets uit. Ik heb uitgelegd dat Reichskanzler Von Schleicher probeerde een meerderheid in de Reichstag te verkrijgen door het opsplitsen van de Partei. Deze poging faalde uiteindelijk ook op 20 januari en dat was voor de wereld duidelijk, want op die dag bekrachtigde de Reichskanzler een verklaring in de Reichstag dat hij niet langer belang hechtte aan de vorming van een meerderheid in de Reichstag.
Dr. KUBUSCHOK: In dit verband zou ik willen verwijzen naar document 9 in het eerste documentenboek. Ik zal slechts enkele passages uit dit document voorlezen, document 9, pagina 27. De kop luidt:
"11 janauri, Reichskanzler Von Schleicher ontvangt de leider van de Deutsche Volkspartei, Dingeldey."
Op de volgende pagina, pagina 28 staat het bewijs dat op 12 januari pogingen door Strasser om de
NSDAP op te splitsen nog niet waren opgegeven. Ik citeer het begin van de pagina:
"Op dezelfde tijd is nu pas bekend geworden dat de Reichspräsident Gregor Strasser vorige week ontving voor een gesprek. Strasser uitte blijkbaar zijn bedoeling om voorlopig op de achtergrond te blijven; pas in geval van een onverwacht scherp conflict tussen Hitler en het Reichskabinett van Von Schleicher zou Strasser waarschijnlijk een definitieve rol kunnen spelen."
Ondertussen vonden de Lippe verkiezingen plaats en die gaven een duidelijk beeld van de ontwikkeling van de
NSDAP.
Ik citeer nu uit het midden van de alinea onder 15 januari:
"De verkiezingsoverwinning van de NSDAP weerlegt niet alleen vreemd genoeg de beweringen van de oppositie betreffende een terugval van de Nationaalsocialistische beweging, maar vormt tevens het bewijs dat de Beweging niet langer statisch is en dat een sterke groei nu duidelijk is geworden."
Belangrijk voor de gesprekken over de vorming van een parlementaire meerderheid waren Von Schleicher's onderhandelingen met de Centrumpartij, geleid door de prelaat Dr. Kaas. Ik citeer uit de laatste alinea op pagina 28:
"Reichskanzler Von Schleicher ontvangt de prelaat Dr. Kaas, voorzitter van de Centrumpartij, voor een langdurig overleg.
"Met betrekking tot de voorspellingen voor een kabinetshervorming blijft in regeringskringen het fabeltje rond gaan dat een combinatie Strasser-Hugenberg-Stegerwald mogelijk is, ondanks de moeilijkheden die deze plannen ongetwijfeld hebben gehad. Van het lid van de geheime adviesraad Hugenberg wordt gezegd dat hij de voorwaarde heeft gesteld dat een ongestoord handelen binnen het Kabinett voor tenminste 1 jaar moet worden gegarandeerd."
Op de volgende pagina, pagina 29, zou ik willen verwijzen naar de laatste 10 regels of zo van de verklaring van staatssecretaris Planck voor de Raad van Oudsten van de Reichstag:
"In de gesprekken waarnaar werd verwezen, moeten de Nationaalsocialisten de leiding nemen en proberen alle groepen, van de Nationaalsocialistischen tot het Centrum, te vormen tot een meerderheid van het soort dat eind 1932 niet tot stand kwam. Het voeren van deze onderhandelingen, waarbij het kabinet van Von Schleicher op geen enkele wijze betrokken is, berust bij Hitler. Als op 31 januri de Reichstag bijeen zou worden geroepen en er een conflict ontstaat tussen de regering en de Reichstag, of wanneer een dergelijk conflict door andere gebeurtenissen wordt veroorzaakt, dan moet de afkondiging van de vaak besproken noodtoestand in toenemende mate worden verwacht. De regering zou dan de Reichstag ontbinden en een datum voor nieuwe verkiezingen in de vroege herfst vaststellen."
Op de volgende pagina, pagina 30, zou ik tenslotte willen verwijzen naar de eerste kop .....
De PRESIDENT: Dr. Kubuschok, het Tribunaal vindt het niet nodig dit alles tot in detail voor te lezen. Uit de koppen van deze notities is het duidelijk dat er politieke onderhandelingen werden gevoerd die leidden tot het aan de macht komen van de Nationaalsocialistische partij. Is dat niet alles wat u wilt zeggen?
Dr. KUBUSCHOK: Ik wil bewijzen dat de vorming van de regering op 30 januari een noodzakelijke oplossing was die ontstond uit de parlementaire incidenten in die dagen. Het is daarom van belang op te merken wat er destijds gebeurde, welke pogingen faalden, welke andere mogelijkheden er bestonden en wat ......
De PRESIDENT: Wat ik bedoel is dit: Het blijkt uit de koppen van die notities, niet waar. Echt, u kunt de koppen voorlezen zonder de bijzonderheden te geven. Bij voorbeeld op pagina 30, de notitie van 21 januari en die andere notities geven het onderwerp van de kwestie aan.
Dr. KUBUSCHOK: Zoals u wilt, Meneer de President. Mag ik dan pagina 31 voorlezen, een deel van de tekst die de historische gebeurtenissen beschrijft van de val van Kanselier Von Schleicher op de 28ste? Betreffende het beslissende gesprek tussen de Reichskanzler en de Reichspräsident werd het volgende officieel aangekondigd:
"Reichskanzler Von Schleicher diende vandaag bij de Reichspräsident zijn verslag van de situatie in en verklaarde dat het huidige Reichskabinett, vanwege haar aard als minderheidsregering, alleen in een positie zou zijn haar programma en meningen in de Reichstag te verkondigen wanneer de Reichspräsident het bevel tot ontbinding tot zijn beschikking zou stellen. Reichspräsident Von Hindenburg verklaarde dat gezien de heersende situatie hij dit voorstel niet kon aanvaarden. Reichskanzler Von Schleicher diende hierop het gezamenlijk ontslag van het Reichskabinett in dat door de Reichspräsident werd aanvaaard; het Kabinett werd voorlopig belast met het afhandelen van de lopende zaken."
Als bewijs voor het feit dat de mogelijkheid voor Hitler, een parlementaire regering te vormen niet bestond wil ik verwijzen naar een kort uittreksel op pagina 32:
"Nationaalsocialistische bronnen verklaren nogmaals nadrukkelijk dat voor de Nationaalsocialisten alleen een regering met Hitler in aanmerking komt. Iedere andere poging tot een oplossing moet met de meeste kracht worden voorkomen. Dit geldt natuurlijk voor een kabinet met Von Papen maar van een kabinet met Schacht kan ook geen sprake zijn."
Ik zou nu willen verwijzen naar het nieuwe document, document 8. Hierin worden alle mogelijkheden voor de vorming van een regering tot in detail besproken.
Beklaagde, hoe reageerde Reichskanzler Von Schleicher op deze politieke situatie?
VON PAPEN: Na zijn pogingen de Partei op te splitsen en de vorming van een meerderheid in de Reichstag hadden gefaald, vroeg Reichskanzler Von Schleicher de Reichspräsident hem de absolute macht te verlenen, hetgeen een schending van de Grondwet inhield. Dus wilde hij juist datgene wat ik op 1 december 1932 aan de Reichspräsident had voorgesteld als de enige uitweg uit de situatie, een voorstel dat de Reichspräsident destijds had aanvaard maar wat door Reichskanzler Von Schleicher was gedwarsboomd.
Dr. KUBUSCHOK: Op 22 januari vond ten huize van Von Ribbentrop overleg plaats waarbij u, Göring, Meissner en Oskar Von Hindenburg aanwezig waren. Was dit overleg op uw initiatief geregeld of wie stelde het voor?
VON PAPEN: Het initiatief voor dit overleg op de 22ste was van Hitler en hij stelde ook voor dat de heer Von Ribbentrop ons zijn huis ter beschikking zou stellen. De Reichspräsident wilde weten wat Hitler dacht over een oplossing voor de politieke crisis en wat zijn voorstellen waren. Daarom ging het overleg van de 22ste uitsluitend over de eisen van de Nationaalsocialisten, terwijl de vorming van een regering, zoals die op de 30ste plaatsvond, niet werd besproken.
Dr. KUBUSCHOK: Op 28 januari, om twaalf uur gaf de Reichspräsident u opdracht onderhandelingen te beginnen over de vorming van een nieuwe regering. Welke mogelijkheden voor de vorming van een regering dacht u dat de politieke situatie u bood?
VON PAPEN: Het idee om een parlementaire meerderheidsregering te vormen was al sinds 20 januari verlaten; het was onmogelijk. Hitler was niet bereid een dergelijke regering te leiden of eraan deel te nemen.
Ten tweede, verdere steun door het presidentiële kabinet van Von Schleicher door het uitroepen van de noodtoestand en ontbinding van de Reichstag, die tegen de Grondwet was, was op de 23ste door de Reichspräsident geweigerd. Hij had deze voorstellen, zoals we weten, afgewezen omdat Von Schleicher hem in december had verteld dat een schending van de Grondwet een burgeroorlog zou hebben ontketend en een burgeroorlog zou chaos met zich brengen, "omdat ik niet in een positie ben,"zei hij, "om gezag en orde te handhaven met het leger en de politie."
Ten derde, omdat Hitler aanbood, deel te nemen aan een presidentiëel kabinet, was dit de enige overgebleven mogelijkheid en alle krachten en politieke partijen die in 1932 mijn regering hadden gesteund waren hiervoor beschikbaar.
Dr. KUBUSCHOK: Wat waren de instructies die de Reichspräsident u gaf?
VON PAPEN: De instructies die mij door Von Hindenburg werden gegeven luidden als volgt:
Voorstel tot het formeren van een regering onder leiding van Hitler met de grootst mogelijke beperking van Nationaalsocialistische invloeden en binnen het kader van de Grondwet.
Ik zou eraan willen toevoegen dat het voor de Reichspräsident hoogst ongebruikelijk was iemand te vragen een regering te vormen die niet door die persoon zelf zou worden geleid. In de normale gang van zaken zou Von Hindenburg Hitler zelf natuurlijk hebben belast met de vorming van een regering maar hij vertrouwde mij die taak toe omdat hij de invloed van Hitler op de regering zoveel mogelijk wilde beperken.
Dr. KUBUSCHOK: En met wie onderhandelde u?
VON PAPEN: Ik onderhandelde met de leiders van de rechtse groeperingen die wellicht zouden deelnemen aan de vorming van deze regering; namelijk de NSDAP, de Deutsche Nationale Volkspartei, de Stahlhelm en de Deutsche Volkspartei.
Dr. KUBUSCHOK: Langs welke lijnen stelde u de vorming van een nieuw kabinet voor aan de Reichspräsident?
VON PAPEN: Ik stelde de enige bestaande mogelijkheid voor, namelijk een coalitiekabinet bestaande uit die groepen.
De PRESIDENT: Dr. Kubuschok, het Tribunaal is van mening dat beklaagde hierover te zeer in bijzonderheden treedt omdat hij al heeft verteld waarom de President hem liet komen en waarom hij er iets mee te maken had. En dat is de enige kwestie die hem aangaat. Nadat hij die uitleg heeft gegeven zou het niet nodig moeten zijn, dieper op details in te gaan.
Dr. KUBUSCHOK: Meneer de President, de Aanklager heeft de beschuldiging geüit dat de vorming van de regering op zichzelf al een misdaad was; hij verdedigt zich door te verklaren dat hij probeerde een barrière op te werpen tegen de overheersende invloed van Hitler op de regering. Het is van belang ....
De PRESIDENT: Ja; maar dat is wat ik zei. Hij heeft die uitleg gegeven. Hij hoeft niet alle mogelijke details te geven om die verklaring te onderbouwen. Ik heb een paar minuten geleden genoteerd dat de President hem had gevraagd omdat hij de invloed van Hitler wilde beperken. Nu gaat hij op allerlei bijzonderheden in.
Dr. KUBUSCHOK: Meneer de President, hij probeert alleen maar uit te leggen op welke manier hij Hitler's invloed wilde beperken en dat is een heel belangrijk punt. Hij gaat ons vertellen welke barrières hij binnen deze regering opwierp; de keuze van de personen, alle andere beperkingen die waren overeengekomen om de mogelijkheid uit te sluiten dat Hitler's invloed overheersend werd. Dit is een erg belangrijk punt in reactie op de beschuldigingen van de Aanklager.
De PRESIDENT: De beklaagde kan het zo kort mogelijk houden en niet te diep op details ingaan. Dat is alles wat het Tribunaal wenst.
VON PAPEN: Ik zal het zeer kort houden, Edelachtbare.
De barrières die ik op verzoek van de Reichspräsident opwierp waren de volgende:
1) Een heel klein aantal Nationaalsocialistische ministers in het nieuwe kabinet; slechts drie van de elf waaronder Hitler,
2) de belangrijkste economische departementen moesten in handen komen van niet-Nationaalsocialistische ministers,
3) zo snel mogelijk deskundigen op ministersposten zetten en
4) gezamenlijke rapporten van Reichskanzler Hitler en vicekanselier Von Papen aan Von Hindenburg om de persoonlijke invloed van Hitler op Von Hindenburg zoveel mogelijk te beperken.
Ik probeerde een parlementair blok te vormen als tegenwicht tegen de politieke effecten van de Nationaalsocialistische Partei.
Dr. KUBUSCHOK: Tot op welke hoogte koos Reichspräsident Von Hindenburg zelf deze leden van het nieuwe kabinet?
VON PAPEN: De Reichspräsident behield zich het recht voor de ministers van Buitenlandse Zaken en van de Reichswehr te benoemen. De eerste van deze sleutelposities ging naar de heer Von Neurath waarin de President een bijzonder vertrouwen stelde; het Reichsverteidigungsministerium ging naar Generaal Von Blomberg die ook het bijzondere vertrouwen van de Reichspräsident genoot. De Nationaalsocialistische leden van dit kabinet waren slechts de Innenminister, Frick wiens activiteiten als Minister van Binnenlandse Zaken van Thüringen tot volle tevredenheid hadden gestemd, en de Minister zonder Portefeuille en later Minister van Binnenlandse Zaken van Pruissen, Göring.
Dr. KUBUSCHOK: In dit verband zou ik willen verwijzen naar documentenboek 3, de doucumenten 87 en 93, namelijk een beëdigde verklaring van voormalig minister Dr. Alfred Hugenberg en een vragenlijst van Freiherr Von Lernser.
De PRESIDENT: Welke pagina in boek 3 zei u?
Dr. KUBUSCHOK: Hugenberg's verklaring staat op de pagina's 194 en 195; die van Von Lernser op de pagina's 210 tot 212. De Aanklager beweert dat de regering die op 30 janurai werd gevormd het programma van de NSDAP als het hare overnam. Wilt u nu uitleggen beklaagde, wat de basis van dat regeringsbeleid was?
VON PAPEN: Het standpunt van de Aanklager is volkomen onjuist. Het programma dat we op 30 januari besloten te aanvaarden was niet het programma van de Nazi Partei, maar het was een coalitieprogramma. En dit wordt volkomen duidelijk uit de aankondiging die deze regering op 1 febrauri aan het Duitse volk deed. Om het historische bewijs te leveren, mag ik twee zinnen uit die regeringsverklaring citeren? Er staat:
"De Nationale regering ziet het als haar belangrijkste taak de geestelijke en politieke eenheid van ons volk te herstellen. Zij zal het Christendom beschouwen als basis voor haar algemeen morele opvattingen en zal het gezin als beslissende eenheid binnen de natie en de Staat beschermen.
"Het enorme probleem van het herstellen van onze economie zal worden opgelost met twee grote Vierjarenplannen."
Ik zou er nog een zin aan willen toevoegen:
"Deze regering is zich volledig bewust van de omvang van haar plicht de vrede te bewaren die de wereld nu meer dan ooit nodig heeft."
Bovendien bevatte dit coalitieprogramma, dat de Aanklager omschrijft als het Nazi programma, de volgende punten: Handhaving van de deelstaten en het federale karakter van het Reich; bescherming van het juridische en wettelijke stelsel, onbeperkte zittingsduur voor rechters, hervorming van de Grondwet, het beschermen van de rechten van de Christelijke kerken en bovenal de afschaffing van de klassenstrijd door het oplossen van sociale problemen, het weer vormen van een ware nationale gemeenschap.
Dr. KUBUSCHOK: Deed u zelf nog iets om de verwezenlijking van uw eigen politieke ideeën te verzekeren?
VON PAPEN: Ik deed samen met mijn politieke vrienden alles wat in mijn macht lag om die ideeën uit te voeren die ik aan dat politieke programma had bijgedragen. Destijds leek mij het belangrijkste punt het vormen van een tegenwicht tegen het Nationaalsocialisme en daarom vroeg ik de leiders van de rechtse partijen hun oude partijprogramma's op te geven en zich te verenigen in een grote, algemene politieke beweging met als doel het strijden voor de principes die we hadden verkondigd. De politieke leiders gingen echter niet op dit voorstel in. De verschillen tussen de partijen waren te groot en er vonden geen veranderingen plaats. Het enige wat ik bereikte was de vorming van een stemblok van alle drie partijen en namens dit stemblok hield ik vele toespraken waarin ik dit programma, dit coalitieprogramma aan de natie presenteerde.
Dr. KUBUSCHOK: Ik wil verwijzen naar een toespraak die door beklaagde op 11 februari werd gehouden namens dit stemblok, die staat in document 12, pagina's 54 en 55. Ik citeer uit ongeveer het midden van pagina 55 de volgende, korte passage:
"Daarom acht ik de omstandigheid, dat het huidige Reichskabinett niet door een enkele partij of beweging gevormd wordt maar door diverse groeperingen van de nationale beweging, door ongebonden politici en deskundigen geen nadeel maar eerder een voordeel."
Welke specifieke kwesties werden in het programma van dit stemblok benadrukt en onderstreept? U had het in diverse toespraken over deze kwesties. Om tijd te winnen zou ik bij het Tribunaal alleen het document willen indienen dat over dit punt handelt, document 10. Wilt u alstublieft uw houding verklaren en commentaar geven op de diverse kwesties; allereerst de sociale kwestie?
VON PAPEN: De sociale kwestie stond natuurlijk bovenaan mijn programma omdat deze alle andere overheerste. Het was onze taak om van de arbeiders die nu in een klassenstrijd gewikkeld waren tevreden burgers te maken en elk de kans op een bestaan en een thuis te geven. Ik zei in die toespraak, die zich in dit document bevindt, dat er altijd verschillen in eigendom zouden zijn maar dat een kleine groep niet alles moest bezitten terwijl de grote massa van het volk niets bezat. En bovenal benadrukte ik keer op keer het feit dat als we erin konden slagen het sociale probleem op te lossen, we op die manier een belangrijke bijdrage zouden leveren aan vrede in Europa.
Dr. KUBUSCHOK: Wat was uw programma met betrekking tot het buitenlands beleid?
VON PAPEN: Het programma was erg simpel. Het bestond slechts uit de wens, op vreedzame wijze de discriminatie tegen het Duitse volk en haar onafhankelijkheid te beëndigen.
Dr. KUBUSCHOK: Wat was uw standpunt ten opzicht van religieuze kwesties?
VON PAPEN: Het komt uit al mijn toespraken duidelijk naar voren dat ik de regeneratie in Christelijke zin van het Duitse volk zag als een vereiste voor de oplossing van de sociale en alle andere problemen waar we mee te maken hadden. Ik zal later op dit punt terugkomen.
Dr. KUBUSCHOK: Ik zou als bewijsmateriaal willen indienen het document dat ik al heb genoemd, document 10 en ik verzoek het Hoge Tribunaal dit voor kennisgeving aan te nemen. Omdat er op pagina 39 een fout is gemaakt die de essentie van de vertaling aantast en omdat de kwestie van het ontbinden van de vakbonden later een belangrijke rol zal spelen, zou ik een korte passage op pagina 39 willen voorlezen, ongeveer op het midden van de pagina:
"Ik erken dat de vakbonden veel hebben gedaan om de werkende klasse professionele eer en professionele trots bij te brengen. Veel vakbonden, bijvoorbeeld de Unie van Klerken hebben in dit opzicht voorbeeldige prestaties verricht. De opvatting van de klassenstrijd stond echter hervorming en constructieve arbeid in deze richting in de weg.
"De Socialistische partijen hebben de pogingen van de vakbonden, de arbeiders in een klasse te verenigen, verijdeld. Als de vakbonden de tekenen des tijds zouden erkennen en zich in grotere mate buiten de politiek zouden houden, dan zouden zij, zeker nu, een sterke pijler van het nationale leven kunnen worden."
Geeft u alstublieft uw commentaar op de uitslag van de verkiezing van 5 maart 1933.
Ik wil in dit verband de aandacht van het Hof even vestigen op document 98, waarin ik een diagram heb opgenomen van het verkiezingsresultaat in het betreffende jaar.
VON PAPEN: Deze verkiezingen werden uitzonderlijk belangrijk voor verdere ontwikkelingen. Allereerst zou ik willen opmerken dat deze verkiezingen echte vrije verkiezingen waren want die werden gehouden samen met de oude functionarissen van de Republiek en dat ze echt vrij waren wordt ook aangetoond door het feit dat het aantal stemmen voor de Communisten en de SociaalDemocraten in het geheel niet afnam. Ik had persoonlijk verwacht dat de NSDAP in de peilingen succesvol zou zijn. In november 1936 had ik hen 36 van hun zetels in de Reichstag afgenomen en ik verwachtte dat ze enkele van die zetels zouden terugwinnen. Ik had ook gehoopt dat mijn eigen stemblok zeer succesvol zou zijn. Ik hoopte dat de kiezers zich de noodzaak van het vormen van een tegenwicht zouden realiseren. Dat gebeurde echter niet.........
De PRESIDENT: De getallen zijn voor ons voldoende. We kunnen onze eigen conclusies uit de aantallen trekken. We kunnen de aantallen lezen. We hoeven ze niet allemaal verklaard en besproken te hebben. Er zijn voor ons veel belangrijkere zaken aan de orde.
Dr. KUBUSCHOK: Beklaagde, wilt u nu de gebeurtenissen beschrijven die hebben geleid tot de Uitvoeringswet van 23 maart 1933?
VON PAPEN: De Uitvoeringswet kwam voort uit de noodzaak, de economische maatregelen te laten nemen in een ongestoorde zittingsperiode van de Reichstag. Er werden met de Centrumpartij onderhandelingen gevoerd om te komen tot een parlementaire 'wapenstilstand' van een jaar maar deze onderhandelingen mislukten. Dus werd deze wet die met het verleden enige overeenkomsten had een noodzaak. De Aanklager heeft deze wet nadrukkelijk gezien als bewijs voor het bestaan van een samenzwering. Mag ik daarom zeggen dat ik zelf heb geprobeerd een zekere rem in te bouwen door te verlangen het recht van veto van de Reichspräsident te handhaven. Het kabinetsverslag van 15 maart toont echter aan dat staatssecretaris Meissner de deelname van de Reichspräsident niet nodig vond.
Dr. KUBUSCHOK: Ik zou willen verwijzen naar document 25 dat identiek is aan bewijsstuk USA-578, naar de houding die Von Papen innam tijdens deze discussie in het kabinet en naar het zojuist genoemde standpunt van staatssecretaris Meissner:
"Meissner, staatsecretaris van het minderheidskabinet, van het kabinet van de Reichspräsident en zijn uitstekende assistent."
Ik zou ook willen verwijzen naar document 23 want uit de opsomming van de noodwetten in dat document wordt duidelijk dat tijdens de noodtoestand die toen heerste, het niet mogelijk was te regeren door middel van Rijksdagbesluiten en dat deze Uitvoeringswet een vervanging voor deze noodwetten moest zijn die herhaaldelijk werden uitgevaardigd.
Ik moet een correctie aanbrengen: Het standpunt van staatssecretaris Meissner staat in document 91, bewijsstuk USA-578.
(tot de beklaagde): Op 21 maart 1933 werd een amnestiewet afgekondigd. De Aanklager heeft deze wet omschreven als een ongehoorde wet. Wat kunt u daarover zeggen?
VON PAPEN: De Aanklager noemt deze wet "sanctionering van politieke moord."
Ik zou er het volgende over willen zeggen: Deze wet werd afgekondigd in een noodbesluit van de Reichspräsident, niet van het kabinet; en vormde het natuurlijke einde van een periode van revolutie die zeven weken had geduurd. Er zijn vele historische paralellen voor deze amnestiewet; bijvoorbeeld de wet die door de jonge Duitse Republiek op 21 juli 1922 werd uitgevaardigd en waarin moord ook onder de amnestieregeling viel.
Dr. KUBUSCHOK: Mag ik nu verwijzen naar document 28, pagina 99 van documentenboek 1. Hierin staat de wet van 21 juli 1922 die "de periode van onrust beëindigt die in de jaren 1920 en 1921 heerste." Mag ik ook verwijzen naar pagina 100 van dit document 28 dat de wet van 20 december 1932 bevat die al is genoemd.
Op 23 maart werd de Wet op de speciale rechtbanken uitgevaardigd. Wat kunt u in dat verband zeggen?
VON PAPEN: Deze speciale wetten, of speciale strafwetten, zijn ook niet helemaal nieuw. Ik heb zelf als Reichskanzler op 9 augustus 1932 een dergelijke wet uitgevaardigd en ik heb mijn actie toen gebaseerd op een richtlijn van 6 oktober 1931 van het Kabinet Brüning. In perioden van revolutie moeten strafbare politieke acties volgens die wet snel voor het gerecht worden gebracht.
Dr. KUBUSCHOK: Mag ik nu wijzen op document 27, pagina 89 van documentenboek 1, in het bijzonder op de inleiding die aan alinea 1 vooaf gaat, die aantoont dat dit noodbesluit gebaseerd was op de noodrichtlijn van Brüning van 1931.
Op 1 april 1933 werd de boycot tegen de Joden gehouden. Was dit een door de regering genomen maatregel? Hebt u er op een of andere manier aan deelgenomen?
VON PAPEN: De bewering van Dr. Goebbels dat het Kabinet deze maatregel had goedgekeurd was volkomen onjuist. In tegendeel, op voorstel van het Kabinet had Hitler op 10 en 12 maart openbare aankondigingen gedaan die mijn raadsman zal indienen.
De Aanklager verwijst naar het telegram dat ik op de 25ste naar New York stuurde als een "de grootst mogelijke leugen om bestwil." Ik kan echter alleen maar zeggen dat deze bewering volkomen ongegrond is. De openbare aankondigingen van Hitler gaven ons, moesten ons in feite de verzekering geven dat dergelijke uitwassen niet meer zouden voorkomen. In dat geloof stuurde ik dat telegram. Het zou ondenkbaar zijn dat ik op de 25ste een telegram naar New York zou sturen ......
De PRESIDENT: Dr. Kubuschok, ik dacht dat uw vraag was; Heeft beklaagde deelgenomen aan deze maatregelen? Ik weet niet wat zijn antwoord is. Hij is al enige tijd aan het woord maar ik weet niet wat zijn antwoord is.
De vraag was: Nam u deel? En ik weet niet wat hij heeft geantwoord.
VON PAPEN: Ik zei dat de bewering van Dr. Goebbels, dat het kabinet deze boycot tegen de Joden had goedgekeurd, een leugen was.
De PRESIDENT: Waarom antwoordt u niet direct: nam u wel of niet deel?
VON PAPEN: Nee, we namen er geen deel aan.
Dr. KUBUSCHOK: Mag ik verwijzen naar document 33, pagina 113, een verklaring van Hitler op 10 maart, de laatste twee regels:
"Vervelende personen die het verkeer ophouden, het zakenleven verstoren moeten er absoluut mee ophouden.'
Op dezelfde pagina, pagina 113, een verklaring van Hitler van 12 maart, laatste zin van de alinea:
"Iedereen die vanaf nu probeert met individuele acties ons bestuur of het zakenleven probeert te verstoren, handelt willens en wetens tegen de nationale regering."
De PRESIDENT: Dr. Kubuschok, het was niet mijn bedoeling beklaagde ervan te weerhouden het Tribunaal te vertellen wat hij deed met betrekking tot zijn telegram aan de New York Times, maar ik wilde hem in eerste instantie uw vraag laten beantwoorden.
Als hij nu iets wenst toe te voegen aan datgene wat hij aan New York seinde, laat hem dat dan doen.
Dr. KUBUSCHOK: Wilt u alstublieft teruggaan naar dat punt betreffende de New York Times?
VON PAPEN: Ik kan er alleen maar aan toevoegen, Edelachtbare dat het volkomen ondenkbaar zou zijn dat ik op 25 april dit telegram naar New York zou sturen, wetend dat er 3 of 4 dagen later een nieuwe boycot tegen de Joden zou zijn; dat is volslagen onzin. Bovendien mag ik erop wijzen dat de heer Von Neurath op dezelfde dag een gelijksoortig telegram stuurde aan Kardinaal O'Connell.
Dr. KUBUSCHOK: Kunt u nu iets vertellen over uw houding ten opzichte van de Joodse kwestie?
VON PAPEN: Mijn houding ten opzichte van het Jodenvraagstuk kan kort worden omschreven; die is gedurende mijn hele leven de houding geweest die door de Katholieke Kerk van haar leden wordt verwacht. Ik heb mijn mening over de rassenkwestie, waar het de Nationaalsocialistische leer betreft, heel openlijk uiteen gezet in een toespraak die ik in 1933 in
Gleiwitz heb gehouden en mijn raadsman zal die toespraak indienen als bewijsmateriaal.
Een heel andere kwestie, die niets te maken heeft met mijn houding jegens het Jodenvraagstuk, was echter een soort buitenlandse overheersing, de overheersende invloed van het Joodse element op die gebieden die de openbare mening van de natie vormen, zoals pers, literatuur, theater, film en in het bijzonder de rechtspraak. Er leek bij mij geen twijfel over te bestaan dat deze overheersing ongezond was en dat die op een of andere manier moest worden rechtgezet. Maar zoals ik al zei, dat heeft niets te maken met het rassenvraagstuk.
Dr. KUBUSCHOK: Ik verwijs nu naar document 16, pagina 68 dat een uittreksel bevat uit de toespraak die, zoals beklaagde noemde, hij in 1934 in
Gleiwitz hield. Ik citeer:
"Er is zeker geen bezwaar tegen rassenonderzoek en rasverbetering die tot doel hebben de kenmerken van een volk zo zuiver mogelijk te houden en terzelfder tijd het gevoel van een rassengemeenschap te versterken. Deze liefde voor het eigen ras zal nooit ontaarden in haat jegens andere volken en rassen. Dat is het belangrijkste punt. Rasverbetering moet nooit in conflict komen met het Christendom want zij zijn niet elkaars tegenpolen, zij zijn alleen anders. Het was het Christendom dat de eerste Germaanse stammen vormde tot een Germaanse natie en het is echt niet nodig een nieuw Noords-Germaans geloof te scheppen als bewijs voor ons ras."
Mag ik ook verwijzen naar document 29, pagina 103 waarin het tweede onderwerp wordt behandeld dat door beklaagde is besproken, het is een uittreksel uit het dagboek van Mr. Dodd op 4 juli. Dan verwijs ik naar document 35, pagina 115, dat een artikel bevat uit de Völkische Beobachter van 19 augustus 1932. De kop van dat artikel luidt:
"De regering Von Papen heeft de bescherming van de Joden hoog in haar vaandel staan."
De PRESIDENT: Dat was augustus 1932? Waar staat dat?
Dr. KUBUSCHOK: Document 35, pagina 115. Ik heb alleen de kop gelezen van dit artikel in de Völkische Beobachter van 19 augustus 1932.
"De regering Von Papen heeft de bescherming van de Joden hoog in haar vaandel staan."
Het artikel gaat over een verklaring van de heer Kaleski in Berlijn, vertegenwoordiger van de Joodse Volkspartij. Kaleski was hoofd van de synagoge in Berlijn. Hij verklaarde destijds - en ik citeer de laatste alinea van zijn artikel:
"Gelukkig beschermt de Grondwet van de Duitse Republiek nog steeds de wettelijke positie van de Joden en de regering Von Papen heeft de bescherming van de Joden hoog in haar vaandel staan."
De Wet op de Openbare Ambten van 7 april 1933 bevat bepaalde uitzonderingen die voor Joden golden. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat deze uitzonderingen nog veel uitgebreider zouden zijn; hebt u iets gedaan om die te beperken tot de vorm waarin ze uiteindelijk werden uitgevaardigd?
VON PAPEN: Mag ik er een ding aan toevoegen? Ik geloof dat u vergeten bent document 33 bij het Tribunaal in te dienen, dat handelt over de kwestie over de buitenlandse overheersing van het Duitse juridische systeem.
Dr. KUBUSCHOK: Ik zal dat document indienen nadat u de vraag hebt beantwoord die ik u zojuist heb gesteld.
VON PAPEN: Ik heb de Wet op de Openbare Ambten van 7 april 1933 goedgekeurd voor zover die van toepassing was op Joodse ambtenaren, benoemd na 1918, want na de oorlog had er op grote schaal emigratie naar Duitsland plaatsgevonden vanuit het oosten, in het bijzonder vanuit Polen, een land dat destijds sterk anti-Joods was. Ik slaagde erin Von Hindenburg over te halen dat soldaten die aan de oorlog hadden deelgenomen onder geen enkele voorwaarde onder deze wet zouden vallen want ik was altijd van mening dat een Duitser, ongeacht zijn ras, die zijn plicht jegens zijn land had gedaan, niet in zijn rechten mocht worden beperkt.
Dr. KUBUSCHOK: Ik verwijs nu naar document 33, pagina 114. Dat is een rapport van het Ministerie van Justitie dat aantoont dat toen de Wet op de Openbare Ambten werd ingevoerd, er 3.515 Joodse advocaten actief waren. Op basis van de net door beklaagde genoemde verzachtende omstandigheid werden 735 voormalige militairen en 1.383 andere advocaten die voor 1914 tot de advocatuur waren toegelaten van deze wet vrijgesteld. Er bleven dus 2.158 Joodse advocaten over terwijl er 923 hun ambt moesten neerleggen. Wat was uw opvatting over die Wet op de Openbare Ambten als geheel?
VON PAPEN: Ik vond het volkomen normaal dat de Nationaalsocialisten, omdat ze nu partner waren in de coalitieregering en over meer dan 50 % van de stemmen van het Duitse volk beschikten, hun aandeel moesten hebben in het opvullen van openbare ambten.
Ik mag er misschien op wijzen dat de Nationaalsocialisten zich in de propaganda die zij jarenlang voerden, met alle middelen verzet hebben tegen het zogenoemde bobogezag maar men kon natuurlijk niet voorspellen dat ze later diezelfde fout zouden maken.
De PRESIDENT: Is dit een goed moment voor een schorsing?