Dries Riphagen werd gezocht in verband met het oppakken van Joodse onderduikers en het de dood in jagen van tenminste 200 mensen. Volgens officier van Justitie Paul Brilman behoorde Riphagen tot de meest zware gevallen van collaborateurs.
Bernardus Andreas Riphagen (roepnaam: Dries), geboren op 7 september 1909, kwam als achtste kind uit een ongelukkige familie. Zijn vader Evert werkte bij de marine en was al voor de tweede keer getrouwd. Riphagens moeder Alida stierf toen hij zes jaar oud was. Zijn alcoholische vader kon hem daarna moeilijk onderhouden. Op veertienjarige leeftijd kwam hij op het beruchte Pollux, een opleidingscentrum van de koopvaardij in de Amsterdamse haven. Een jaar later, op 3 december 1924, werd de vijftienjarige Riphagen op last van de Justitie in het Observatiehuis voor jeugdige delinquenten aan de Vosmaerstaat 1 geplaatst. Bij zijn vrijlating besloot hij lichtmatroos te worden en hij besloot na zijn opleiding te kiezen voor de grote vaart. Zo bracht hij twee jaar door in Noord-Amerika, voornamelijk werkend bij Standard Oil. In die periode heeft hij waarschijnlijk zijn Amerikaanse manieren geleerd die hem uiteindelijk de bijnaam 'Al Capone' gaven.
Toen hij op zijn achttiende terugkeerde, kwam hij al snel in aanraking met de Amsterdamse onderwereld en daardoor ook met de politie. Hij werd geen lid van de NSB, maar wel van de NSNAP, een extreem antisemitische groep die Nederland wilde "promoveren" tot een provincie van het Duitse Rijk.
In die tijd werd hij souteneur op het Rembrandtplein en kreeg hij een voorliefde voor sieraden en juwelen. Hij begon deel uit te maken van een penozekliek, die zich op alle mogelijke manieren verrijkte met de zwarte handel. Naast het helen van sieraden raakte hij ook betrokken bij de handel in tweedehands auto's en verzeilde hij in de gokwereld van Amsterdam.
Ook in de oorlog zette Riphagen zijn handel voort. Meer zelfs, hij breidde deze uit door samen te werken met de Duitsers als Vertrauensmann van de SD in Den Haag. Naarmate er steeds meer anti-Joodse maatregelen werden genomen, werd de samenwerking tussen Riphagen en de Duitsers steeds winstgevender voor hem. Bij het oppakken van Joden werden de achtergelaten goederen en effecten, sieraden en contant geld verduisterd, alvorens de arrestanten en resterende inboedel werden overgedragen aan de Duitsers. Daarnaast hield hij er met zijn oude makkers van het Rembrandtplein, zoals Joop Out, 'Manke' Toon Kuijper, Harry Rond en Gerrit Verbeek clandestiene roulettehuizen en (zwarte) handel in deviezen, goud en diamanten op na. Eenmaal opgeklommen van V-mann tot Angestellte, besloot Riphagen over te stappen naar het Devisenschutzkommando (DSK), een onderdeel van het Zentralstelle für Jüdische Auswanderung in Amsterdam.
Riphagen was samen met Joop Out werkzaam als V-mann bij het Jüdenreferat IV B 4 van de Sicherheitsdienst in Den Haag. Ze combineerden daar hun kennis van de Amsterdamse onderwereld met de contacten van andere V-männer om hun inkomsten te vergroten. Hun werkterrein bleef Amsterdam. In deze periode maakte hij kennis met de familie Olij. Jan, Kees en Sam Olij waren beruchte ‘Jodenkloppers’.
Vanaf 1943 maakte Riphagen ook deel uit van de beruchte "Colonne Henneicke". De Amsterdamse taxichauffeur Willem Christiaan Henneicke verzamelde midden 1942 in totaal zo'n vijftig Amsterdamse onderwereldfiguren en NSB’ers die voor de Zentralstelle, bij het onderdeel Hausraterfassung, werkten. Op het hoogtepunt van de Jodenvervolging jaagde deze groep premiejagers aan de hand van anonieme tips op ondergedoken Joden.
Per opgebrachte Jood kregen ze Kopfgeld, een premie variërend van fl. 2.50 tot fl. 40, -. Riphagens specialiteit bleef de handel in effecten en juwelen, waarmee hij eind 1943 een klein fortuin bij elkaar had geroofd. De juwelen bracht hij met enige regelmaat naar Belgische of Zwitserse kluizen. De Colonne Henneicke maakte ook gebruik van opgepakte Joden die onder dreiging van deportatie van familieleden, andere onderduikadressen vrij moesten geven of moesten infiltreren in verzetsgroepen. De Joodse verraadsters Betje Wery en Ans van Dijk werkten voor Riphagen als V-Frau. De Colonne Henneicke werd uiteindelijk opgeheven vanwege de enorme corruptie binnen zijn gelederen, maar desondanks hadden zij tussen april en september 1943 3.400 Joden opgepakt. De opgepakte Joden werden naar de Hollandse Schouwburg gebracht, om van daaruit op transport te worden gezet naar Westerbork met als eindbestemming de vernietigingskampen in Polen. In het laatste jaar van de oorlog maakte Riphagen deel uit van de Gruppe Hoffmann van de SD in Assen. Deze groep specialiseerde zich in het opsporen van ondergedoken geallieerde piloten en geallieerde wapendroppings.
Na de oorlog kwam Riphagen met de oud-verzetsstrijder Wim Sanders in contact. Hij had daar op samen met korpschef Antonie Berends deelgenomen aan razzia’s, had joden en Jehova’s op transport gezet. Onder Kriminalkommissar Walter Julius Horak bestreed hij daar de illegale sluikhandel en -slacht. Sanders week eind 1942 uit naar Amsterdam en richtte daar de Centrale Inlichtingendienst op. Hij begon informatie te verzamelen over V-männer, SD medewerkers en Abwehragenten. Na de oorlog werkte Sanders samen met de geallieerde contraspionage dienst, de Field Security (geallieerde opsporingsdienst), om netwerken van weerwolfagenten op te rollen en ondergedoken V-männer en SS officieren op te sporen.
Zijn Inlichtingendienst Politieke Misdrijven hield er eigenaardige opsporingsmethoden op na. Zo werd Riphagen niet gearresteerd. Integendeel hij had hen middels zijn onderwereldcontacten benaderd om een deal te sluiten.
Via zijn oude Amsterdamse maten, Harry Rond en Joop Out, kwam Riphagen in contact met rechercheur Jan Schouw. Joop Out werd niet vervolgd, maar kreeg een vorm van 'huisarrest', zolang hij met de opsporingsdienst van Sanders meewerkte. In ruil voor informatie kreeg Riphagen dezelfde deal, huisarrest in een safehouse. Op deze wijze kwam hij terecht bij rechercheur en oud-illegaal Frits Kerkhoven op de Zuider Amstellaan in Amsterdam. Riphagen moest informatie verschaffen over andere collaborateurs en zwarthandelaren en helpen met het ontrafelen van de Duitse inlichtingennetwerken in Nederland. Hij werd in deze periode als privéarrestant van Sanders volledig afgeschermd van andere opsporingsdiensten.
Tijdens het proces van Betje Wery en Ans van Dijk werd duidelijk dat de tot dus ver onbekende Andries Riphagen de mastermind was achter de verduistering van Joodse goederen en vervolging. Toch lag de focus op de verradersvrouwen. Was dat terecht? Wery ontsnapte aan de doodstraf wegens haar relatie met o.a. spionnenjager Oreste Pinto. Ans van Dijk kwam er minder genadig van af. Aan Riphagen, de hoofdschuldige, werd een uitweg geboden.
De plaatsvervangend leider van de DSK was O.K. (Otto) Gerbig. Het was Gerbig die als Oberollinspektor de opdrachten aan Riphagen gaf. Hij werd na de oorlog opgeroepen als getuige in de zaak Betje Wery en Ans van Dijk. Hij verklaarde dat de medewerkers op zijn afdeling zich bezig hielden met de inkoop van diverse goederen voor Duitse instanties, en het vaststellen van de koersen op de zwarte markt ten behoeve van de Duitsers. Zij die een deviezenovertreding hadden begaan, werden onder druk gezet om als informant (V-mann) op te treden.
In Amsterdam was hiervoor speciaal een kantoor opgericht dat zich volledig toelegde op de zwarte-markthandel. Een van de medewerkers was een Joodse man, A.S. de Jong (Appie) uit Hilversum. Hij werd betrapt op deviezensmokkel en werd onder druk “gerekruteerd” door leden van de DSK. De Jong vestigde later op het Rokin nog een bureau, dat als cover diende voor Kriminalsekretär Wenski, afdeling zwarte handel Den Haag. In deze periode werkte De Jong nauw samen met deviezenjagers als Riphagen en Betje Wery.
De Jong verklaarde na de oorlog: “Ik heb gecollaboreerd uit noodzaak. Ik heb dat ook steeds onomwonden toegegeven… de op mij uitgeoefende pressie om de namen te noemen van hen, die mij goederen hebben verkocht voor de Duitse Wehrmacht tegen hoge prijzen. Ze hebben me in de Blaskowitz bunker bij Hilversum zwaar mishandeld en toonden me bij het eerste verhoor een door een zekere De G. ondertekend rapport, waarin ik van verraad werd beschuldigd. Later bleek dit rapport te zijn getekend door niemand anders dan tuchthuisboef Andries Riphagen, zelf V-mann van het DSK, die nu veilig in het buitenland zit, maar die toen… nota bene als rechercheur werkzaam was bij het Bureau Nationale Veiligheid… Ik heb gecollaboreerd om mijn leven te redden.”
Ans (Anne) van Dijk (in 1947 42 jaar oud) had in de oorlog illegaal werk gedaan en Joden geholpen en verzorgd. In april 1943 werd ze gearresteerd en kwam ze in handen van de Amsterdamse politie- en SD-rechercheur Piet Schaap, alias “de bloedhond”. Een notoire Jodenjager. Van Dijk, samen met twee andere Joodse vrouwen, Branca Simons (haar man waszwarthandelaar W.J.H. Houthuys) en Maria (Mies) de Regt, vormden een dodelijk V-team. Schaap verklaarde tijdens het proces “of zij in ruil voor hun vrijheid ondergedoken Joden aan ons (Schaap en A.O. Kempin) wilden verraden.” Ze deden zich voor als illegale werkers en wonnen het vertrouwen door levensmiddelenbonnen uit te delen. Volgens de naoorlogse berichtgeving ontstond er onder die vrouwen een wedijver wie de meeste Joden kon aanbrengen in ruil voor in beslag genomen buit.
Een bekende van de familie Wery, de bankbediende A.L. Welling, verklaarde: “Ik vermoedde niet dat zij diensten aan de vijand bewees. Ik dacht, dat zij met sieraden van Joodse mensen veel voor hen kon bereiken.” Sieraden, briljanten en diamanten werden haar toevertrouwd om veiliggesteld te worden voor na de oorlog, of werden op de zwarte markt door verkocht voor de bekostiging van een vluchtroute naar Engeland of Zwitserland. De mensen uit haar omgeving vertrouwden haar als Jodin, met desastreuze gevolgen van dien.
De Duitser Döring verklaarde dat Betje Wery onder invloed stond van Riphagen. Hun samenwerking leidde tot de arrestatie van de leden van de Groep Badrian in 1944. Deze belangrijke verzetsorganisatie drukte in de oorlog honderdduizenden distributiestamkaarten en persoonsbewijzen en distribueerde deze gratis aan ondergedoken Nederlanders. Wery gebruikte haar charmes en listigheid om de groep van de Duitse verzetsman en Jood Gerhard Badrian (alias Max of Albert) en de leden Frans Meijer, Frits. R. Bovenhuis (alias Bartje) van de Persoonsbewijzencentrale (PBC) in de Vijzelstraat in de val te lokken voor SD-Kriminalsekretär Kurt Döring en zijn chef Willy Lages. Na de arrestatie van Bradrian moest Wery onderduiken. Dat ze als V-Frau belangrijk was, bleek uit de bezoeken van zowel haar chef, de SD commandant Lages, als van Riphagen aan haar onderduikadres.
Tegen het einde van de oorlog was Wery in België te vinden. Ze kreeg een relatie met Spionnenjager Oreste Pinto, lid van de Britse geheime dienst en leider van de Nederlandse contraspionagedienst. In oktober 1944 hadden ze elkaar daar in België ontmoet. Pinto was destijds hoofd van de Nederlandse contraspionagedienst in Brussel. Hij was die op zoek naar de beruchte spion Christiaan Lindemans (King Kong). Mede dankzij haar hulp was hij erin geslaagd King Kong te arresteren en op te sluiten. Pinto gaf haar een verklaring van politieke betrouwbaarheid omdat zij hem had geholpen in de King Kong-affaire. Met deze verklaring was ze vrij om in het bevrijde Nederland te kunnen reizen. Het bewijs had haar overigens slechts tijdelijk geholpen. Als “politiek delinquent” troffen de BNV-rechercheurs Kerkhoven en Jan Schouw haar na de bevrijding in een kamp in Limburg. Ze stond op een opsporingslijst wegens verraad.
Ze namen haar voor verhoor mee naar Amsterdam. Sterker nog; naar de woning van Kerkhoven aan de Zuider Amstellaan. Tijdens het verhoor ving Wery een glimp op van een derde persoon: “Ik (Wery)zag toen plotseling het hoofd van Riphagen om de hoek van de deur kijken.”
Tijdens het proces van Wery en Van Dijk zat Andries Riphagen ondergedoken in een safehouse. Het was Kerkhoven die over Riphagens “huisarrest” waakte. Een andere getuige merkte op dat er een vooroorlogs verband tussen de twee mannen was. Zowel Riphagen als Kerkhoven waren voor de oorlog in het autobedrijf werkzaam en Kerkhoven meende dat er vriendschap bestond tussen beide mannen. Dat zou verklaren waarom een helpende hand werd geboden.
De SD-er Mollis, die eveneens als getuige was geroepen, beschreef Riphagen als een uiterst onscrupuleus, uiterst geraffineerde uit de Nederlandse onderwereld stammende boef. Riphagen had tegen Wery gezegd: “Als de Duitsers de oorlog verliezen, gebeurt mij nog niets. Dan dekt de illegaliteit mij.”
Over deze rechercheur en andere BNV-rechercheurs die onderzoek deden naar de collaboratiegeschiedenis van Wery en de DSK, verklaarde Lages: “dat de rechercheurs van het BNV corrupt waren en valse verklaringen hadden opgesteld met betrekking tot Wery: “Deze hadden hem (Lages) een verklaring voorgelezen waarvan zij zeiden dat zij door Betje Wery was afgelegd. Terwijl later bleek dat zij was opgesteld door verdachte’s vroegere chef: Riphagen” die er belang bij had alle schuld op Betje Wery af te schuiven. Lages die beweerde na de Duitse capitulatie niet minder dan 2.500 keer door de Nederlandse politiebeambten gehoord te zijn sprak met enige geringschatting over de rechercheurs van het BNV, die hem in de zaak gehoord hadden. Hij noemde hen “dunkele ehrenmänner” die Riphagen bij zich in huis ontvingen en met hem samen verklaringen opstelde ten einde de schuld van Riphagen te verkleinen”.” Volgens Lages zou Betje Wery onder druk van Riphagen tot haar verraad zijn gekomen. Riphagen zou de auctor intellectualis geweest zijn.
Volgens Lages was Riphagen de belangrijkste figuur bij het verraad van de Persoonsbewijzencentrale.
Tijdens het proces van Ans van Dijk en Betje Wery moest Riphagen als belangrijkste getuige en verantwoordelijke “verdwijnen”. Hij kon niet langer verborgen gehouden worden. In februari 1946 ontsnapte hij met behulp van Frits Kerkhovens bedrijfje, de Luxe Taxi Onderneming, dat onder andere ook gespecialiseerd was in uitvaartdiensten.
Riphagen werd in een lijkwagen, in een kist, de Nederlandse grens naar België, overgezet. Daar werd hij opgewacht door zijn maten uit de Amsterdamse onderwereld die hem vervolgens door België en Frankrijk loodsten. Toen ze de Spaanse grens hadden bereikt, lieten ze een groepsfoto maken. Naast Riphagen staan Manke Toon Kuijper, Piet Herculeins en Willem Okkelenburg. Joop Out werd uiteindelijk opgepakt en in het Huis van Bewaring geplaatst.
Na de “ontsnapping” van Riphagen uit huize Kerkhoven, verklaarde de laatste dat Riphagens vrouw en kind nog bij hem woonden, terwijl Riphagen lang en breed in Spanje zat. Riphagen zou in opdracht van zijn superieuren bij hem wonen en gedurende zijn verblijf kostgeld hebben ontvangen.
In mei 1946 werd Riphagen in de Spaanse stad Huesca aangehouden. Hij beschikte niet over geldige verblijfspapieren. Hij werd opgesloten in de provinciale gevangenis van Huesca, waar hij door bemiddeling van de jezuïetenpater Juan Terradas van het Instituut Christus Koning (Pozuela de Alarcón), na acht maanden detentie op borg vrijkwam op voorwaarde dat hij zijn papieren binnen twee maanden in orde moest maken. Daarmee talmde Riphagen niet te lang en hij bemachtigde van het Dirección de Migraciones uiteindelijk een document waarmee hij in Spanje vrij kon reizen. Dit was echter geen uitreisvisum, vreemdelingenpaspoort of nansenpas. Die kwam pas op 3 juni 1947 in zijn bezit toen hij zijn libre de desembarco (inreisvisum) no 150661/48, voor Argentinië van de Argentijnse Consul in Madrid op 4 februari 1947 ontving.
Riphagen had echter bij meerdere Zuid Amerikaanse consulaten een verzoek tot emigratie ingediend. Het is bekend dat Riphagen bij de Chileense legatie alhier een visum voor Chili aanvroeg, deze verwees hem naar de vertegenwoordiger van ACC (Trusteeship) te Madrid, welke instantie op haar beurt Hr Ms Gezantschap om inlichtingen vroeg. Hierna deelde het trusteeship de Chileense legatie mede dat Riphagen in geen geval voor een Chileens visum in aanmerking mag komen. “Het is echter zeer goed denkbaar dat Riphagen zal trachten naar een ander Zuid Amerikaanse republiek uit te wijken en dat bijvoorbeeld de Argentijnse Ambassade minder rekening zal houden met de wensen van het Trusteeship en hem een visum zal verlenen.
(ondertekent voorst tot voorst)”
De aanvraag van Riphagens libre de desembarco (uitreisvisum) aan de Argentijnse consul generaal te Madrid bevatte de volgende gegevens: registratie nummer 31.324/47, Riphagen, B.A., staatsloos (Nederlands van origine) land van geboorte: Amsterdam-Nederland, beroep bonthandelaar, civiele staat: gehuwd met drie kinderen, contactadres in Buenos Aires: de jezuïet vader Juan Moglia, SJ, calle Sarandi 65, Buenos Aires, doel: emigratie naar Argentinië. Afgegeven op 7 februari 1947.
Het contactadres van padre Juan Moglia was het adres van de jezuïeten kerk Regina Martyrum, in Buenos Aires. Onbekend is of Riphagen via de zogenaamde "kloosterroute", de Spaanse roomse vluchtroute voor nazi’s, naar Latijns Amerika heeft kunnen vluchten. Zowel in Spanje als in Latijns Amerika beschikten de jezuïeten (en andere ordes) over een groot netwerk die uit barmhartigheid deze ontaarde anticommunisten op weg hielpen. Veel clerici boden in de werkkampen als Nanclares de Oca en Miranda de Ebro niet alleen geestelijke ondersteuning aan deze gevluchte SS’ers, maar ook financiële steun en ze bemiddelden voor een vroegtijdige vrijlating. Ze waren niet vergeten dat de nazi’s tijdens de Spaanse burgeroorlog generaal Francisco Bahamonde Franco en de Spaanse kerk met troepen (Condor Legioen) en materieel gesteund hadden in de strijd tegen democraten, anarchisten en communisten. Als dankbetuiging stuurde Franco tijdens de Tweede Wereldoorlog een vrijwilligers Legioen (Division Azul) naar het Oostfront, velen daarvan bekleedden na de oorlog voorname posities binnen het leger en politieapparaat, waardoor veel Oostfronters ook op hun sympathie konden rekenen.
Tegen de tijd dat de Nederlandse Justitie op de hoogte was gesteld van Riphagens verblijf - hij woonde destijds in Madrid - nam hij samen met Jan van ’t Hof op 21 maart 1948 een Iberia-vlucht naar Argentinië. Zijn correspondentieadres dat hij aan de vliegtuigmaatschappij Iberia in Madrid doorgaf was Escalada 2350, een kerk met pastorie. Zijn werkelijke adres in Madrid was Padilla nummer 4, 2 links. Daar woonde hij als kostganger. Zijn hospita Alica Lopez Garcia verklaarde op 31 maart 1948 dat de betreffende vreemdeling sinds een maand niet meer thuis was geweest.
In september 1946 werd Jan van het Hof (26-03-1919) bij een illegale poging de Spaanse grens over te steken gearresteerd. Hij werd toen geïnterneerd in het kamp Miranda de Ebro. Van ´t Hoff had dienst gedaan bij het Vrijwilligers legioen Nederland. Zowel Riphagen als van t Hoff kregen een speciale paspoorten voor één bestemming die 30 dagen geldig was:
Señor Riphagen: identiteitsnummer 1435/47, beroep: handelaar, religie: katholiek, civiele staat: gehuwd, geboren: 07-09-1909 Amsterdam, adres Pasilla 4, Madrid, nationaliteit: geen, landen voor welk dit paspoort geldt: Argentinië, reden tot vertrek: vestigen in Argentinië.
Het bewijs was geldig voor slechts een reis. De heenreis. Uitgegeven in Madrid op 3 maart 1947. Riphagen vloog van luchthaven Barajas (Madrid) met doorreisvisa voor Villa Cisneros, Rio de Oro met bestemming Buenos Aires. Op 5 maart 1948 kwam Riphagen aan in Buenos Aires. Een jaar later nam hij contact op met het Nederlandse gezantschap in Buenos Aires. In zijn eerste brief van 27 oktober 1949 vroeg hij uitleg in verband met de mogelijke uitlevering die gebaseerd zou zijn op valse beschuldigingen en waarom hij in 1947 zijn Nederlandse identiteit verloren was. In antwoord op het schrijven van de gezant februari 1950 antwoordde hij dat hij de fouten aan de kaak wil stellen van een nogal rammelende zaak tegen zijn persoon. Hij was goed op de hoogte van de aanklacht. Op 12 maart 1950 schreef hij:
"Zeer geachte heer Gezant F.C.A. Baron van Pallandt,
Betreft: Ten laste gelegde beschuldigingen
Er is geen enkele aanklacht tegen mij gericht via de Nederlandse politie en word ik alleen in het opsporingsregister vermeld en beschuldigd verdacht te zijn van art. 26 en 27 Besluit Buitengewoon Strafrecht!.."
Riphagen gaf vervolgens aan om welke zaken het ging: "Het bevel tot gevangenneming was gegrond op 2 feiten van diefstal, en wel een voor de oorlog in 1939, gepleegde diefstal of verduistering van een auto en een tijdens de oorlog in 1944, gepleegde diefstal van 3500 Nederlandse guldens welk laatste delict ook een commun delict kon worden beschouwd".
Het uitleveringsverdrag met Argentinië stond echter geen uitlevering toe op grond van eenvoudige diefstal, wel is de uitlevering ter zake van diefstal gepaard met geweldpleging tegen personen toegelaten. Alleen het tweede delict in 1944 zou eventueel in aanmerking komen. Riphagen kreeg zijn gelijk. Hij kon echter niet worden uitgeleverd, omdat hij alleen op grond van verouderde delicten als autodiefstal en roofoverval berecht kon worden. Maar ook hier was de bewijslast te klein, zodat Riphagen ontslagen werd van vervolging. In het blad La Razòn van 21 mei 1951 stond dat 'het Hooggerechtshof had bepaald dat de ten laste gelegde delitos de robo y defraudaciòn waren verjaard.’
Deze publieke kwijtschelding had Riphagen te danken aan zijn relaties met een vooraanstaand lid van het Argentijnse Hooggerechtshof, Rodolfo Valenzuela, de particuliere secretaris van president Juan Perón. Ook met Perón en zijn derde vrouw Isabelita onderhield Riphagen langdurige contacten die hij tot zijn dood zou behouden. Halverwege de jaren zestig is er een drukke briefwisseling gaande tussen Peron, Isabel en de dan in Duitsland wonende Riphagen. Hij kwam zelfs bij hen in de Spaanse wijk Puerta de Hierro, Madrid, op bezoek. Intussen had Riphagen zich gevestigd in Buenos Aires, in de wijk Belgrano, en runde daar een fotopersbureau. Hij ontplooide zich verder in de geheime diensten van Perón en organiseerde bokswedstrijden in het Luna Park, voor zijn oude vriend Jan Olij.
Na de Revoluciòn Libertadora van 1955 zwierf hij in Europa rond, voornamelijk in Spanje, Zwitserland en Duitsland. Hij omringde zich graag met welgestelde dames die hem in zijn levensonderhoud konden voorzien. De Zwitserse regionale krant L´est Vaudois berichtte dat de wegens oorlogsmisdaden gezochte Nederlander Andries Riphagen op 13 juni 1973 in een ziekenhuis in Montreux was overleden aan kanker.
Vorig jaar (september 2016) verscheen er de verfilming van het levensverhaal van Andries Riphagen door Pieter Kuijpers. Dit jaar (2017) is er een vervolg serie over Riphagen (Pupkin/VPRO) op TV, gespeeld door Jeroen van Koningsbrugge.