Voor het Canadese Eerste Leger eindigde op 8 februari 1945 de periode van de statische acties langs het winterfront aan de Maas en Waal. Voor de Canadezen begon operatie Veritable, een geallieerde tangbeweging met als doel de Duitse troepen te verdrijven uit het gebied tussen de Rijn en de Roer. Het First Canadian Army viel samen met het Britse XXX Corps vanuit het noorden aan, terwijl Amerikaanse divisies met operatie Grenade de tangbeweging vanuit het zuiden maakten. De Duitsers probeerden de operaties te hinderen door op 8 februari de Rijndijken door te steken en het sluitmechanisme van één van de Roerdammen op te blazen waardoor het water uit het Stuwmeer bleef vloeien. Bij de operatie zouden de Canadese 2e en 3e divisie aan de linkerflank van de Britten opereren. Ook langs de Waal en de Rijn hadden de Duitsers het land onder water gezet, dit bemoeilijkte de Canadese opmars. Na zware gevechten in het Reichswald bereiken de Canadezen op 10 maart 1945 de gestelde doelen aan de oever van de Rijn.[1]
Het offensief werd op 22 februari 1945 hervat waarbij de Canadezen verder langs de Rijn oprukten tot aan de steden Wesel en Xanten. Vervolgens gaf veldmaarschalk Bernard Montgomery aan de Canadese generaal Harry Crerar op 9 maart 1945 een aantal opdrachten. De Canadezen moesten de Duitse stellingen aan de IJssel – onderdeel van de zogenaamde Westwall – liquideren. Zutphen en Deventer werden de ‘springplanken’ naar de Veluwe en deze steden moesten veroverd worden. Op 27 maart 1945 voegde veldmaarschalk Montgomery daar nog aan toe dat Oost-Nederland moest worden bevrijd en dat de Canadezen daarvandaan moesten oprukken naar de Duitse Noordzeekust. Vanuit de lijn Wesel-Rees-Emmerik vond de eerste aanvalsgolf plaats. Na een reusachtige artilleriebeschieting bij Rees op 23 maart 1945 staken de Britten en Canadezen met operatie Plunder bij Rees de Rijn over en kort daarna bij Wesel. Uiteindelijk wist men op 28 maart 1945 door de Duitse verdediging te breken, precies op de scheidslijn tussen de 6. Fallschirmjäger-Division en de 8. Fallschirmjäger-Division.[2]
Na deze geallieerde doorstoot trokken de onderdelen van het Britse leger, na een smalle strook van Nederland te hebben veroverd, even ten noorden van Enschede Duitsland in. Hierdoor was de taak van het Britse XXX Corps in Nederland ten einde, alleen de 49th (West Riding) Infantry Division zou achter blijven om ingezet te worden in de Overbetuwe. Gelijktijdig met de operaties van het XXX Corps waren de 4th Canadian Armoured Division en de 2nd Canadian Infantry Division in actie gekomen. Op 1 april 1945 werd Zelhem als uitgangspunt gekozen voor de verovering van de driehoek Ruurlo, Hengelo (Gld), Vorden. Door de Britten waren delen van deze driehoek al bevrijd, de Canadezen namen de frontsector hier van hen over.[3]
Vanuit het Duitse hoofdkwartier van de Oberbefehlshaber West werd er in het voorjaar van 1945 bezorgd gekeken naar de defensieve gevechten die moesten worden geleverd. Generalfeldmarschall Gerd von Rundstedt had voor de verdediging van het westelijk front drie legergroepen tot zijn beschikking, het 25. Armee, de strijdkrachten van de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden generaal Friedrich Christiansen en het 1. Fallschirm-Armee dat uiteindelijk voor een deel ook verantwoordelijk werd voor de verdediging van het Twentekanaal. De drie legergroepen bestonden uit negen divisies die door de voorafgaande gevechten zware verliezen hadden geleden waardoor het moreel en de gevechtswaarde enorm was gedaald. Het 1. Fallschirm-Armee lag tussen Emmerik en Duisburg en bestond uit drie legerkorpsen, vier Fallschirmjägerdivisionen en twee infanteriedivisies.
Na de spectaculaire overtocht over de Rijn bij Wesel (maart 1945) probeerden de Duitsers met tegenaanvallen de geallieerde aanval te stoppen, maar dit haalde niks uit. Op 1 april 1945 verscheen de parachutistengeneraal Kurt Student op het hoofdkwartier van Heeresgruppe H in Almelo om een tegenaaval voor te bereiden. Na een korte inspectie door Student bleek dit onmogelijk. Toch besloot hij om een nieuwe Armeegruppe ‘Student’ te vormen tussen het 25 Armee en het 1. Fallschirm-Armee in. De vechtende formaties van het LXXXVIII. Armeekorps die ten oosten van de IJssel vochten en eenheden van het II. Fallschirm-Korps, samen met de bewakingseenheden de Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden generaal Christiansen, werden onder bevel van Student geplaatst.
Op 3 april 1945 kreeg Student op zijn hoofdkwartier in het Duitse Lingen een nieuwe order: standhouden bij het Twente-Kanaal en de verbinding met het Fallschirmjager Korps herstellen, waarvan de rechtervleugel gevormd werd door de 8. Fallschirmjäger-Division. Toch was standhouden achter een fronthindernis van 40 km breedte (het Twentekanaal), die echter met de technische mogelijkheden van de vijand snel kon worden overwonnen, niet te realiseren met de uitgeputte divisies. De Duitse 6. Fallschirmjäger-Division had de verantwoordelijkheid voor de verdediging van het Twentekanaal tot aan Hengelo aan de oever, vandaar afbuigend naar het noorden. De Duitse divisie dekte zo de open flank tot aan de omgeving van Almelo. De bevelhebber van deze divisie was Generalleutnant Hermann Plocher die zijn hoofdkwartier in Holten en Dalfsen had gevestigd.
Toch had de 6. Fallschirmjäger-Division een aantal voordelen. Het Twentekanaal, dat op bepaalde plekken een breedte van 60 meter had, vormde een natuurlijke hindernis en vormde dan ook een goede verdedigingslinie, daarnaast bestond de divisie veelal uit jonge officieren en soldaten die uiterst fanatiek waren en hardnekkig doorvochten. Dit alles zorgde ervoor dat het nog tien dagen zou duren voordat geheel Twente was bevrijd.
Lieutenant-General Guy Simonds wilde het Duitse front met een smalle geconcentreerde stoot doorbreken. Aan de rechterkant zou de 4th Canadian Armoured Division naar het noordoosten richting het Twentekanaal bij Lochem oprukken. De 2nd Canadian Infantry Division zou de aanval op Zutphen inzetten, terwijl de 3rd Canadian Infantry Division aan de linkerkant tegelijkertijd de aanval zou inzetten richting de Gelderse plaats Wehl (in het zuidwesten van de Achterhoek). Na verovering van Wehl zou deze divisie zich ook concentreren op Zutphen. Om te voorkomen dat tijdens de opmars de verschillende divisies en brigades het contact zouden verliezen, werd de 7th Brigade van de 3rd Canadian Infantry Division ingezet om westelijk van Wehl naar Zevenaar, Didam en tussen Emmerich en Arnhem op te rukken. Hier hoopten ze de Britse 49th West Riding Division te treffen. Deze divisie zou over de Neder-Rijn trekken en een bruggenhoofd moeten vormen aan de noordelijke kant van de rivier, direct ten oosten van Arnhem, om zo de rest van de oostelijke sector in de Betuwe te zuiveren.
Simonds kon ondanks deze risico’s het zich veroorloven om zijn 1st Canadian Infantry Division in reserve te houden totdat Zutphen was ingenomen. Deze divisie zou dan uiteindelijk westelijk richting Apeldoorn kunnen oprukken tijdens operatie Cannonshot, de oversteek van de IJssel via Gorssel en Wilp. Onder het bevel van Simonds en generaal Charles Foulkes werd op 2 april 1945 de aanval ingezet. Binnen de 21st Army Group was het doctrine om binnen de pantserdivisies in gecombineerde tank-infanterie-gevechtsgroepen te opereren, de aanval werd dan ook volgens ‘Monty’s Functional Doctrine’ ingezet.[4] Dit hield in dat de 4th Canadian Armoured Division in twee mobiele gevechtsgroepen werd verdeeld. Deze twee gevechtsgroepen zouden individueel opereren. De Canadese gepantserde divisies bestonden uit twee brigades, de infanteriedivisies uit drie brigades. Een brigade bestond uitsluitend uit tanks en gepantserde voertuigen, de tweede brigade uitsluitend uit infanterie.
De ervaring uit eerdere operaties leerde dat een snelle opmars over open landschap met tanks de Duitse tegenstand snel opruimde. Ook was er een gemotoriseerd infanteriebataljon toegevoegd aan de gepantserde brigade. De infanterie was uitgerust met carriers zodat het de tanks kond bijhouden tijdens de opmars. De infanterie zou geïsoleerde Duitse tegenstand kunnen opruimen, zodat de tanks verder konden met hun opmars. De realiteit leerde dat het terrein in Europa zich eigenlijk niet leende voor dergelijke tactieken. De vele kanalen en bruggen zorgden voor een beperkte toegankelijkheid voor tanks.
De gevechtsgroep Lion zou als eerste van de divisie starten met de operatie en oprukken naar het Twentekanaal. Deze gevechtsgroep zou aangestuurd worden door de commandant Jim Jefferson van de 10th Canadian Infantry Brigade. De gevechtsgroep bestond uit een deel van de tanks van de Governor General’s Foot Guards en een verkenningseenheid van The South Alberta Regiment van de 4th Canadian Armoured Division. Het Algonquin Regiment en het Argyll and Sutherland Highlanders Regiment zouden uitsluitend worden ingezet als infanterie. Daarnaast had Jefferson de beschikking over de zware machinegeweren van The New Brunswick Rangers en de 14th Canadian Anti-tank Battery. De Canadian Field Ambulance en de engineers van het 9th Canadian Field Squadron ondersteunden de gevechtsgroep Lion.
Simonds vond de taak van de gevechtsgroep vrij simpel omdat de Britse 43rd (Wessex) Infantry Division (129th Infantry Brigade) bijna Lochem, een dorp langs het Twentekanaal, in handen had. Als de gevechtsgroep Lion een bruggenhoofd had gevormd over het Twentekanaal, dan zou de gevechtsgroep Tiger onder het bevel van commandant Brigadier Robert Moncel de opmars oostelijk richting Delden en Borne voortzetten.[5] De prioriteit van de operatie lag bij het vormen van een bruggenhoofd aan de zuidzijde van Delden, om zo dekking te bieden aan de operatie die het leggen van een brug mogelijk moest maken, zodat men vandaaruit naar Almelo kon trekken. Hierna moest volgens Simonds de divisie zo ver mogelijk oprukken. Moncel had de beschikking over twee gepantserde regimenten, namelijk The Grenadier Guards en het British Columbia Regiment. Het Lake Superior Regiment (Motor) en Lincoln and Welland Regiment dienden als infanterieondersteuning. De gemechaniseerde artillerie van het 23rd Canadian Field Regiment, The 96th Canadian Anti-Tank Battery en de 12th Canadian Field Ambulance dienden als ondersteuning van de gevechtsgroep Tiger.
Gevechtsgroep Lion kon al snel oprukken richting Lochem, waar ze de Britse posities bereikte. Toch nam de gevechtsgroep pas om 16:30 uur de posities van de Britten over. De bruggen over het Twentekanaal waren opgeblazen. Daarom gaf Jefferson het South Alberta verkenningssquadron, uitgerust met de lichte Stuart V1 tanks, de opdracht een andere route te verkennen. Sergeant Tom Patterson reed met zijn twee Stuarttanks ongeveer twee kilometer richting het westen van Lochem, hierna draaide hij een weg in richting het noorden. Deze weg kwam uit bij een brug over het Twentekanaal bij Klein Dochteren. Op de route lag een beek genaamd de Berkel. De Sergeant trof de brug over de Berkel intact aan, maar rondom de brug waren mijnen aangebracht.[6] De bemanningen van de Stuarttanks stapten uit hun tanks om de mijnen zelf op te sporen. Ze waren bijna met het moeilijke karwei klaar, toen er een Duitse motorrijder vanuit het noorden richting de brug kwam aanrijden. Hij keek verschrikt op toen hij de Canadezen zag, en maakte met zijn motor een scherpe draai voordat de bemanning het vuur op hem kon openen.
Na het opruimen van de mijnen ging Patterson verder met de verkenning over het smalle weggetje richting de brug over het Twentekanaal. Deze brug bleek onbeschadigd en de Stuarttanks reden behoedzaam richting de brug. Toen korporaal Jimmy Simpson zijn Stuarttank langzaam de dijk naar de brug liet oprijden, schoot een Duits anti-tankkanon op zijn lichte verkenningstank. De Stuarttank werd uitgeschakeld en hierbij raakte een soldaat zwaargewond. Omdat de rest van de verkenningseenheid zwaar onder vuur lag, werd door Patterson versterking opgeroepen.[7] Lieutenant-colonel Gordon "Swaty" Whitherspoon ontving het bericht en stuurde het C-Squadron van het South Alberta ter versterking. Luitenant Bill Luton’s No 1 Troop vormde de reddingsmissie, terwijl de andere troop met tanks werd achtergehouden voor het vervoer van de infanterie.
De tanks zouden achter elkaar over het smalle weggetje naar de brug moeten rijden, omdat de bermen te zacht waren voor de zware tanks. Luton wachtte niet op de infanterie en reed met zijn tanks naar een hoge dijk voor de brug, die bood een uitstekende dekking voor de Duitsers aan de andere kant van het kanaal. Toen hij langzaam een stukje de dijk opreed, zodat alleen een klein stukje van de toren zichtbaar was boven de dijk, klonk er een daverende explosie en vlogen verschillende stukken van de brug in de lucht.[8] Teleurgesteld stond Luton naar het puin van de belangrijke brug te kijken. Brigadier Jefferson realiseerde zich nu dat er geen bruikbare bruggen in het gebied meer waren. Hierop werd de gevechtsgroep Lion ontbonden zodat de Argyll and Sutherland Highlanders samen met de South Albertas Lochem bezetten en het Algonquin Regiment de hoge grond direct ten zuiden van het dorp.
De burgers van Lochem waren dolenthousiast om de bevrijding van hun dorp, hierbij kwamen ze de huizen uit om de Canadese bevrijders te groeten. Dit terwijl de Duitsers zich nog steeds verschansten aan de overkant van het Twentekanaal en de omgeving nog steeds onder vuur namen met machinegeweren en artillerie. In het War Diary van de Argyll’s staat het volgende te lezen over de bevrijding van het dorp:
"Lochem was het grootste en meest aantrekkelijke dorp dat we in Nederland hebben bevrijd, het was jammer dat we niet met de plaatselijke bevolking mee konden feesten. Onze rol als infanterie was puur operationeel."[9]
Door het regiment werd de Duitse sterkte aan de overkant van het Twentekanaal geschat op ongeveer 300 man.[10] De compagniecommandanten van het Algonquin Regiment zouden vanuit een observatiepost in een oude leerfabriek de volgende stappen van het regiment uiteenzetten.[11] Het complete divisieplan was gericht op een oversteek van het Twentekanaal bij Lochem. De Algonquins waren verantwoordelijk voor het oversteken van het kanaal met aanvalsboten om zo een bruggenhoofd te vormen aan de noordelijke oever. Een dergelijke actie zou vermoedelijk in een bloedbad eindigen en het regiment was zich hier ook van bewust. Gelukkig had de commandant van de 4th Canadian Armoured Division, Major-general Chris Vokes, de opdracht gegeven om af te zien van het originele plan.
Hij besloot om de gevechtsgroep Tiger via Diepenheim om te leiden, een dorp dat ongeveer zes kilometer ten noordoosten van Lochem en een kilometer van het Twentekanaal ligt. Hier moest brigadier Moncel wachten totdat de Britse 43rd Division de aanval richting het Twentekanaal had ingezet en een bruggenhoofd van ongeveer twee kilometer had gevormd van Delden in het westen tot Hengelo in het oosten. Als de Britten eenmaal aan de overkant waren, dan zouden ze de aanval op Borne en de flank van de gevechtsgroep Tiger beveiligen tijdens hun aanval op Almelo. Helaas rukten de Britten in een slakkentempo op.[12]
De Britse Royal Dragoons maakten op 1 april 1945 rond 09:00 uur een verkenning richting de sluizen bij Wiene. Hier constateerden ze dat er een doorgang van 1,8 meter in de sluis zat. Hier was uit op te maken dat de sluis niet overgestoken kon worden door tanks, maar wel door infanteristen. Hierna kregen het Britse 12th King’s Royal Rifle Corps, de Sherwood Rangers Yeomanry en het 147 Field Regiment Royal Artillery de opdracht om de Oelerbrug en de St. Annabrug te veroveren. Het 12th King’s Royal Rifle Corps kreeg om 12:45 uur het bevel om een bruggenhoofd te vormen aan de overzijde van het Twentekanaal. Toen de eerst militairen over de kanaaldijk naar de oever afdaalden, werden ze met een dodelijke precisie onder vuur genomen door vier Duitse machinegeweren. Ook bij de sluis bij Wiene liep de opmars vast, Duitse sluipschutters hadden zich verschanst in de sluistorens, enkele officieren werden door hen gedood. Daarnaast vuurden de Duitsers met artillerie en mortieren waardoor de aanval rond 14:00 uur totaal vastliep. Het bataljon van de 12th King’s Royal Rifle Corps lag hierna voor de rest van de dag en nacht verspreid over een erg breed front langs het kanaal.[13]
Omdat de Britse opmars te traag verliep besloot Vokes om de zaken in eigen handen te nemen. Hij stuurde Moncel op 2 april 1945 rond 23:25 uur het bericht dat als de Britten niet snel genoeg oprukken, hij verantwoordelijk werd voor een oversteek van het Twentekanaal om zo een bruggenhoofd aan de overkant te vormen. Hij stuurde vervolgens zesendertig aanvalsboten naar de positie van het Lincoln and Welland Regiment, die ze konden inzetten bij de aanval. Een paar uur later kwam het bevel om de aanval in te zetten. Vokes gaf Moncel op 3 april 1945 het bevel om het "Lincs" rond 21:00 uur naar de kapotte St Annebrinkbrug tegenover Delden te sturen. Moncel had inmiddels al de operatie rond 04:00 uur in gang gezet. Hij had de commandant, kolonel Robert Angus Keane van de Lake Superior’s, de opdracht gegeven om een patrouille naar de sluizen van Wiene te sturen. Deze lag ongeveer een halve kilometer ten westen van Delden. Als het de patrouille lukte om de overkant te bereiken en een bruggenhoofd te vormen, dan zou het vroeg in de ochtend versterkt worden door een compagnie van ongeveer 200 man.
Moncel ging er van uit dat de sluizen de beste kans boden om het Twentekanaal over te steken, zijn engineers hadden hem namelijk gewaarschuwd dat het bouwen van een Baileybrug over het Twentekanaal bij Delden ongeveer veertien uur zou duren. Luitenant Bruce Wrights van No.13 peloton van de C-compagnie kreeg de opdracht om een patrouille te vormen met de beste verkenners. De patrouille sloop behoedzaam richting de sluis, ondertussen hielden ze met een radioset nauw contact. Ze maakten gebruik van de dichte mist en slopen over de lage grond ten zuiden van het kanaal. Bij de sluis van Wiene ligt het Twentekanaal tussen twee hoge kanaaldijken. Dit maakte benadering gemakkelijk, maar het was praktisch onmogelijk om eventuele vijandelijke stellingen aan de overkant te observeren. Vanuit de mist werd de sluis langzaam zichtbaar, maar de patrouille werd toen ook al door de Duitsers opgemerkt. De Duitsers openden het vuur met machinegeweren en mortieren waardoor Wright genoodzaakt was om zich terug te trekken en het gebied rondom de sluis te observeren.[14] Hierna wist Moncel dat de oversteek niet zonder slag of stoot zou plaatsvinden.
Op 3 april 1945 had Moncel rond 11:00 uur een bespreking. Hier werd besloten dat het Lincoln & Welland Regiment met een compagnie een aanval met stormboten aan de beide zijden van de verwoeste brug bij Delden zou uitvoeren. Het Lake Superior Regiment zou een directe aanval op de sluis bij Wiene uitvoeren. Moncel had gehoord dat de sluis licht beschadigd was en hij hoopte dan ook dat de sluis bruikbaar was voor een noodbrug.[15]
Vokes gaf het bevel om de aanval op 3 april 1945 rond 19:00 uur uit te voeren. Commandant Coleman van het 23rd Canadian Artillery Field Regiment (Self-Propelled) was geschrokken van de beslissing van Vokes.[16] Hij had namelijk slechts zeven en een half uur om alles in gereedheid te brengen. Uiteraard zouden zijn mannen alles zonder gemopper uitvoeren. Zodra duidelijk was wanneer de aanvalscompagnieën de noordelijke oever van het Twentekanaal zouden bereiken, dan zou Coleman een vuurplan kunnen maken. Het artillerievuur zou dertig minuten voor aanvang van de operatie op de Duitse doelen worden gericht. Naast de explosieve granaten zouden er ook rookgranaten worden afgeschoten om de aanval van de stormboten te maskeren.
De C-compagnie onder leiding van majoor Jim Swayze’s zou aan de rechterkant van de brug bij Delden oversteken met de boten, majoor John Dunlops C-compagnie aan de linkerkant. Elke compagnie had de beschikking over zeven stormboten. Als de beide compagnieën een bruggenhoofd hadden gevormd, dan zou de D-compagnie onder leiding van kapitein T.F.G. Lawson’s de aanval inzetten op de weg ten noorden van de spoorlijn, die op een afstand van ongeveer 200 meter parallel liep met het Twentekanaal. Majoor Martins B-compagnie zou vanaf het bruggenhoofd van de C-compagnie de aanval voortzetten.
De aanval werd op 3 april rond 16:46 ingezet.[17] De Lincs hadden een goede training gehad voor een stormaanval met boten. Eerst zouden mannen uitgerust met machinegeweren de kanaaldijk van het Twentekanaal bij de oversteekplaatsen beveiligen. Dan zouden vanuit de reservecompagnieën samengestelde groepjes de boten in het water plaatsen. Als de boten klaar zouden liggen, dan zouden de infanteristen over de dijk klimmen en plaats nemen in de boten om over te gaan tot de stormaanval.
Terwijl de artillerie de oevers van het Twentekanaal onder vuur nam met brisant- en rookgranaten peddelden de mannen hard om de overkant van het kanaal te bereiken. Over de hoofden van de aanvallers vuurden machinegeweren op de Duitse posities, zodat de Duitse militairen genoodzaakt waren om in hun verdekte posities te blijven. Voorin de stormboten schoot tevens een bren-machinegeweerschutter op de Duitse posities. De aanvalscompagnieën bereikten de oever in enkele minuten, de C-compagnie verloor vier mannen tijdens de oversteek. Nadat de mannen de overkant bereikten, sprongen ze uit de boten en kropen ze de steile kanaaldijk op. Dunlop leidde zijn mannen van de kanaaldijk naar een aantal boerderijen. Hierbij werden ze zwaar onder vuur genomen, waardoor Dunlop genoodzaakt was om zijn compagnie te verspreiden. Voor hem lag de rand van een bos, dit was zijn eerste doel. Het was inmiddels 19:38 uur geworden.[18]
Aan de rechterkant waren de mannen van Dunlop ondertussen aan het vechten voor hun leven, ze waren verwikkeld in zware vuurgevechten op korte afstand. Elke peloton had bezit genomen van een boerderij, maar de Duitsers hadden elke boerderij afgesneden van de rest van de compagnie. Dunlop zat met zijn hoofdkwartier in een grote boerderij in het midden. Het peloton dat geleid werd door Lance Sergeant J.M. "Johny" McEachern zat in de kleine boerderij van Erve Rannink aan de rechterkant van Dunlop. Een van zijn bren-machinegeweerschutters, soldaat Clifford Challice, zag een groep Duitsers van de Fallschirm-Panzer-Division 1. Hermann Göring zich concentreren voor een aanval op de positie van Dunlop. Challice rende samen met zijn lader al vurend op de Duitsers af, hierdoor werd de aanval afgeslagen.
Toen Challice terugkeerde naar de boerderij waar zijn peloton zich bevond, ontplofte bij de deur een Duitse steelhandgranaat. Door de explosie brak hij zijn arm.[19]. Ondanks de flinke pijn, bevestigde Challice met de hulp van zijn kameraden de riem van de Bren-Gun aan de schouder van zijn gebroken arm. Hierdoor vuurde hij de Bren met één arm. Vanuit een raam vuurde hij constant met zijn machinegeweer op Duitse militairen, die verschillende aanvallen uitvoerden op de boerderij. Elke keer als een magazijn leeg geschoten was, dan werd door een andere gewonde man uit zijn peloton het magazijn verwisseld.[20] De andere gewonde militairen laadden de lege magazijnen weer, zodat deze weer gebruikt konden worden. Challice vertelde later hierover:
"Ik was niet dapper, ik was door het dolle heen. Een militair moet nooit boos worden, maar ik vecht alleen als ik boos ben".
Challice schoot op alles wat bewoog om de boerderij. Een van de aanvallen van de Duitsers werd op vijftig meter van de boerderij door accuraat vuur van Challice en de anderen afgeslagen. De kogels versplinterden de kozijnen van het raam waar Challice achter stond, maar Challice bleef vanachter het raam vuren. Vijf Duitse Fallschirmjäger werden door Challice gedood en een aantal gewond. Nadat de vijand was verdreven, telden de Canadezen bij de hoeve vijfentwintig dode en acht gewonde Duitsers. Challice redde hiermee zijn peloton en kreeg hiervoor de Distinquished Conduct Medal uitgereikt.
Toen Dunlop zag dat zijn pelotons zwaar onder vuur werden genomen, riep hij de ondersteuning in van de artillerie. Hij liet de artillerie direct op zijn posities vuren. De meeste van zijn mannen zaten in de boerderijen, de Duitsers lagen open in de weilanden om de boerderijen heen, zij zouden dan ook direct geraakt worden door de artillerie. Als hij niks zou doen, dan zouden zijn mannen sneuvelen. Een verschrikkelijke barrage van de artillerie en mortieren daalde op de posities van Dunlop neer. Verschillende granaten ontploften om de posities van de boerderij van Challice heen, totdat het dak werd geraakt. Sergeant McEachern bevond zich op dat moment buiten de boerderij toen de granaten insloegen, hij raakte zwaar gewond. Hij lag schreeuwend op vijftig meter van de boerderij doodsangsten uit te staan, maar Challice en de rest van de mannen zouden ook sneuvelen als ze hem zouden redden. Met alle onderofficieren gewond of gesneuveld, organiseerde Challice opnieuw de verdediging. Ondertussen schoot hij constant door met zijn Bren. Toen eenmaal de artillerie ophield, zagen de Canadezen om de boerderij verschillende dode Duitse soldaten liggen. "Zij waren buiten en wij zaten in de boerderijen", vertelde Dunlop later. "Blew the Germans all to rat shit". Ondertussen probeerden de Duitsers nog steeds in de linies van Dunlop te infiltreren met onder andere sluipschutters.
Toch probeerden ze niet meer om de positie van de C-companie te overlopen. Twee uur later, op 4 april 1945 rond 02:00, leidde majoor John Martin de B-Compagnie door de positie van Dunlop waardoor de Duitsers zich terugtrokken. De D-compagnie bereikte de spoorlijn en patrouilles bereikten Delden. Bij het aanbreken van de ochtend was Delden in handen van de Canadezen van het Lincoln and Welland Regiment en maakten ze vijfenveertig Duitsers krijgsgevangen. De oorlog van Challice was voorbij. Nadat hij geholpen had om de gewonden te evacueren, zakte hij in elkaar door de vermoeidheid en shock. Challice was een van de zevenenzestig Lincs die gewond of gesneuveld waren. De meesten behoorden tot de C-company. Challice zou de rest van de oorlog in een hospitaal verblijven. Door zijn moedige optreden bleef het bruggenhoofd over het kanaal behouden. Voor zijn actie werd hij op 16 mei 1945 voorgedragen voor een Distinguished Conduct Medal. In 1989 werd Challice ereburger van Delden. Zijn vriend sergeant McEachern overleefde de beschieting wonderbaarlijk, maar verloor wel zijn beide benen.[21]
Ten westen van het Lincoln and Welland Regiment zette het Lake Superior Regiment een directe aanval op de sluis bij Wiene in. Ondertussen zou de A-Compagnie onder bevel van majoor R.A. Colquhoun 500 meter ten westen van de sluis het Twentekanaal oversteken met stormboten om zo de Duitsers die de sluis verdedigden in de flank aan te vallen. Door het plotselinge verschijnen van een Britse artillerieofficier van de 8th Armoured Brigade, werd de aanval ondersteund door twee artillerieregimenten en vier zoeklichten van het Britse XXX Corps. De zoeklichten zouden kunstmatig maanlicht produceren zodat de militairen zicht hadden tijdens hun opmars. Luitenant-kolonel Faire beloofde dat zijn artillerie het bos achter de sluis en de landingsplaats onder vuur zouden nemen, zodat de Canadezen zonder zware tegenstand konden oversteken.[22] De machinegeweren van de New Brunswick Rangers, de mortieren van The Superiors, drie Wasp Carriers met vlammenwerper en een squadron tanks van de Canadian Grenadier Guards zouden ook de bossen aan de overkant onder vuur nemen.
Er ontstonden al gauw problemen met de stormboten. Deze moesten over open landschap en een steile kanaaldijk getild worden. Dit vertraagde de aanval tot 23:00 uur. Toen de aanval met de boten werd ingezet verliep alles soepel. Het leidende peloton werd door een aantal Duitsers met Panzerfausten onder vuur genomen. Hierbij werd maar één man gedood. Toen de mannen met de boten de overkant bereikten, sprongen ze uit de boten. Ze schakelden al snel het Duitse verzet uit met hun machinegeweren. De andere twee pelotons haasten zich naar hun startpositie en zetten de aanval in op de sluis. Ondanks de zware Duitse tegenstand met Panzerfausten lukte het om de sluis in te nemen. Dit ten koste van één gesneuvelde, sergeant Martin Hellsten. Hellsten en de man die gewond raakte tijdens de oversteek, waren de enige verliezen tijdens deze actie. Bij de aanval werden tien Duitsers krijgsgevangen gemaakt.[23]. Enkele minuten na het innemen van de sluis begon het 8th Canadian Field Squadron met het bouwen van een noodbrug. Omdat de sluis vrijwel onbeschadigd in handen viel van de Canadezen, hoefden de engineers alleen een brug over de doorgang van 1,8 meter te plaatsen zodat er voertuigen overheen konden rijden.
In de vroege ochtend van 4 april 1945 reden de Personnel Carriers en andere voertuigen van The Superiors richting het noorden waar ze op weinig tegenstand stootten. Luitenant Bruce Wright en zijn No.13 peloton-verkenners waren samen met de B- en C- compagnie opnieuw aan kop en zetten de aanval in richting Almelo. Een patrouille meldde dat de vijand Delden zo goed als verlaten had en op 4 april 1945 om 07:00 uur was de stad bevrijd. In Delden werden de Canadezen ontvangen door dolenthousiaste burgers en de burgemeester in zijn nachthemd, met de hulp van de Superiors werd de aanval voortgezet. De colonne kwam op de snelweg, de ene kant Duitsland in, de andere kant richting Nederland. Door de snelheid van de aanval van de Superiors werden verschillende Duitse posities overlopen. Op een derde van de weg van Delden naar Almelo lukte het Wright om te voorkomen dat Duitse Fallschirmjäger-militairen een brug zouden opblazen. Hierbij doodden ze drie Fallschirmjäger en namen ze er vijf krijgsgevangen, inclusief de bevelhebbende officier.[24]
Tijdens de snelle aanval namen ze een nog grotere brug intact in. Achter de Superiors kwam de rest van de 4th Canadian Armoured Division aan, een groot gedeelte van de tanks, trucks, carriers en artillerie. Rond 13:00 uur reden de tanks van The British Columbia Dragoons voorzichtig over de provisorische brug over de sluis. Over het Twentekanaal bij de vernielde Annabrinkbrug in Delden bouwden engineers een klasse 40 Baileybrug, die meer verkeer aan kon dan de brug over de sluis. Nadat de brug rond 16:00 uur klaar was, was het grootste gedeelte van de 4th Canadian Armoured Division over de brug bij de sluis Wiene richting het noorden getrokken.[25] Toen de colonne bij Bornebroek aankwam, bleek dat patrouilles van de Superiors al tot in de buitenwijken van Almelo waren doorgedrongen. De nog intact zijnde bruggen gingen om 13:00 uur de lucht in en het zag er naar uit dat op de komst van brugmateriaal moest worden gewacht. Maar burgers maakten de Canadezen er op attent dat de spoorbrug bij station de Riet nog intact was.
Over de spoorlijn reden de tanks van de Grenadier Guards en pantserwagens van de Recce onder leiding van luitenant Robert Black van het Lake Superior Regiment de stad in, waar het enthousiasme van de bevolking geen grenzen kende. Toch kon Almelo niet zonder slag of stoot worden ingenomen. De Binnenlandse Strijdkrachten meldden dat de Vriezebrug intact was, maar dat de Duitsers deze zouden verdedigen. Rond 18:30 uur benaderden vier tanks onder leiding van sergeant Mac Veigh de brug en toen ze op 50 meter waren verwijderd bliezen de Duitsers de brug op. Een van de Stuarttanks werd hierna geraakt door een Duitse Panzerfaust, waarna de bemanningsleden Frank A. Williams en Milton R. Lewis sneuvelden.[26] Op 5 april 1945 werd het noordelijk deel van Almelo bevrijd. De westelijke kant van Almelo richting Wierden zou nog tot 9 april het toneel van felle strijd zijn tussen de Canadezen en fanatieke Duitsers van de Fallschirm-Panzer Division 1 Hermann Göring.
Vanaf Almelo werd er op 5 april 1945 door Vokes de opdracht gegeven om de aanval verder in te zetten in de richting van het Duitse Meppel, dat ten oosten ligt van de rivier de Eems. Deze opmars was één van de meest succesvolle gepantserde aanvallen die de brigade ooit had uitgevoerd. De Duitsers trokken in wanorde terug en de meeste doelen konden snel worden ingenomen. Brigadier Jeffersons 10th Infanterie Brigade werd ingezet om de veroverde posities langs het Twentekanaal rond Delden en een gedeelte van de zijtak van het Twentekanaal, dat zich uitstrekte van het Twentekanaal tot het westen van Delden en Almelo, te beveiligen. De Duitsers probeerden weer grip te krijgen op de westelijke kant van het Twentekanaal om zo een ontsnappingsroute te creëren voor de Duitse troepen die vanuit het noorden van het Twentekanaal door de 2e en 3e Canadese infanteriedivisies werden teruggedreven. Jeffersons brigade had het gevoel een privé-oorlog te voeren, kilometers achter de 4th Armoured Division die bezig was met haar race naar Duitsland.
Het was een vreemde situatie voor de 4e brigade omdat het divisie-hoofdkwartier en de 10th Brigade kilometers van elkaar waren verwijderd. Er was dan ook geen radiocontact mogelijk. Het opruimen van de Duitse tegenstand was moeilijker dan verwacht, een feit dat het Algonquin Regiment ontdekte in de nacht van 5 op 6 april 1945 toen ze Wierden ten westen van Almelo wilden innemen. Majoor George Cassidy besloot om zijn D-compagnie in drie gevechtsgroepen te verdelen, die individueel van elkaar te werk konden gaan. Een peloton zou een zijtak van het Twentekanaal bij de fabriek van Ten Bos bij Almelo oversteken en zou oprukken langs de westelijke oever. Een tweede peloton zou parallel aan de andere kant van het riviertje de Aa oprukken. Het hoofdkwartier van de compagnie en het derde peloton zouden tegelijkertijd vanuit Almelo over de weg van Almelo naar Wierden oprukken naar een kruising in Wierden. Zodra de twee leidende pelotons het gebied hadden gezuiverd zou een bulldozer worden ingezet om de verschillende toegangswegen begaanbaar te maken, aangezien hier bomen over de weg lagen.
Door de slechte verbindingen tussen de drie groepen, moest er gebruik gemaakt worden van koeriers. Toen deze koeriers Cassidy geïnformeerd hadden dat de twee leidende pelotons de oversteekplaats ongezien bereikt hadden en zich gingen ingraven, besloot hij om met zijn groep de aanval in te zetten richting de weg naar het kanaal. Nauwelijks was de aanval in gang gezet of ze werden zwaar onder vuur genomen. Een andere koerier rapporteerde dat de twee pelotons richting het noorden in plaats van het westen waren getrokken. Ze kwamen hier te laat achter en groeven zich op 800 meter in.[27]
Toen de Algonquins tegen de middag een grote zuiveringsactie bij Aadorp hadden uitgevoerd en parachutisten van de 6. Fallschirmjäger-Division in boerderijen hadden uitgeschakeld, werd op 6 april 1945 een tweede oversteek op klaarlichte dag rond 13:30 uur uitgevoerd. De twee pelotons droegen twee stormboten en kwamen tijdens de oversteek van de Aa terecht in zwaar vuur van machinegeweren en mortieren.[28] Het leidende peloton verloor bij deze aanval veertien man, drie vierde van de sterkte. Het volgende peloton verloor drie mannen. Luitenant Robert Louis Richard sneuvelde, en de andere pelotonscommandant raakte gewond. D-company beveiligde hierna een bruggenhoofd aan de overkant van het kanaal bij Wierden, maar de operatie was een fiasco.
Voor de volgende drie dagen, waren The Alqonquins betrokken bij de gevechten rondom Wierden, voor het regiment een vreemd gevecht. Ook met de hulp van Typhoon-vliegtuigen lukte het niet om het Duitse verzet te breken. Op 9 april 1945 lukte het een patrouille om Wierden binnen te trekken, hier troffen ze geen vijand meer aan. De Duitsers hadden tijdens de nacht het dorp geëvacueerd.[29] De uiterste westrand van de gemeente Almelo had bijna een week lang in de frontlinie gelegen. Binnen enkele uren racete de 10th Brigade achter de 4th Canarian Armoured Division aan verder Duitsland in. De slag om het Twentekanaal was voorbij.