Dit artikel werd geschreven door Yoram Lubling, Moshe Lubling's kleinzoon.
Moshe Y Lubling werd in 1902 geboren in de stad Wolbrom in Opper-Silezië in Polen, de zoon van Rachel en Mendel Lubling. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonde hij in Sosnowiec waar hij voorzitter was van de Ha-Oved, Poali-Zion Yamin en de Bond van Arbeiders van de Eretz-Israel Zionistische organisaties. Toen de nazi's in september 1939 Polen binnenvielen vluchtte hij uit Sosnowiec met zijn vrouw Zelda-Fisch, zijn dochter van 12 Ester en zijn zoon Pinchas van 15. Ze probeerden eerst naar de Sovjet Unie te vluchten maar werden door oprukkende nazitroepen opgepakt en keerden terug naar Sosnowiec.
De nazi's begonnen echter leiders van socialistische en zionistische organisaties in Sosnowiec op te pakken en begin december 1939 kwam hij met zijn familie aan in het Grote Getto in Czestochowa in Polen. Omdat ze zonder geld zaten gingen Moshe en zijn zoon Pinchas aan het werk als slavenarbeiders en namen de plaats in van rijke Joden die de Joodse Raad betaalden om te worden vrijgesteld van dwangarbeid. Moshe Y Lubling zag het onrecht in deze praktijken, verenigde de naar schatting 8.000 slavenarbeiders en stichtte de Arbeidersraad in Czestochowa (het enige instituut in zijn soort onder nazibezetting). De Raad onderhandelde over betere omstandigheden voor de slavenarbeiders en confronteerde regelmatig de Joodse raden en de Gestapo dat leidde tot zijn herhaalde arrestaties door de Joodse politie.
In 1941 riep Moshe Lubling de 8.000 slavenarbeiders op in hongerstaking te gaan als protest tegen de onjuiste activiteiten van de Judenrate. In een artikel uit 1958 door Tzvi Rozenvayn (een lid van de Arbeidersraad, een "Gordonian Zionist" en lid van de verzetsbeweging in Czestochowa) beschrijft hij Moshe Lubling als de "onvergetelijke" voorzitter van de Arbeidersraad en citeert wat hij tegen de arbeiders zei: "het enige wat we kunnen verliezen is ons leven." De staking resulteerde in meer loon voor de arbeiders, de oprichting van gaarkeukens en extra brood voor de gezinnen van de arbeiders. In hetzelfde jaar kreeg Moshe Lubling via zijn contacten met de ondergrondse organisatie van het Poolse volksleger (Armia Krajowa), te horen dat de nazi's waren begonnen met het uitroeien van hele Joodse gemeenschappen in de Sovjet Unie. Hij riep onmiddellijk de Joden in Czestochowa op de wapens op te nemen tegen de nazi's en strijdend ten onder te gaan maar het onvermogen om aan wapens te komen maakte de opstand bijna onmogelijk. Kort daarna voegden vertegenwoordigers van andere militante Zionistische organisaties en intellectuelen zich bij de Arbeidersraad en deze begon te fungeren als de Joodse verzetsorganisatie in Czestochowa onder Moshe Lubling.
Op 22 september 1942, de avond voor de liquidatie van het Grote Getto in Czestochowa, vond de laatste vergadering van de Raad plaats in het appartement van Moshe Lubling op Katedralnestraat 11. Volges de getuigenis van Dr. Binyamin Orenstein, de schrijver van het in 1948 verschenen boek "Hurban Cesztochowa" (de vernietiging van Czestochowa), boden vertegenwoordigers van de ondergrondse organisatie van het Poolse volksleger Moshe hulp aan bij het ontsnappen uit het getto zonder zijn familie. Hij weigerde en verklaarde dat zijn lot hetzelfde zou zijn als dat van zijn Joodse kameraden.
De volgende dag werd begonnen met de liquidatie van het getto. Zijn vrouw Zelda en dochter Ester werden nog diezelfde dag naar Treblinka gedeporteerd waar ze onmiddellijk werden vermoord. Moshe en Pinchas werden door de nazi's vastgehouden en als dwangarbeiders tewerkgesteld in de Hutta Czestochowa, een staalfabriek. Na 10 dagen en weer een selectie werd Moshe alsnog naar Treblinka gedeporteerd. Na aankomst werd hij in leven gehouden als Arbeitsjude (slavenarbeider) voor het sorteren van de kleding van de vermoorde Joden en later als Goldjude (verantwoordelijk voor het verzamelen van geld, goud en andere waardevolle voorwerpen van de vermoorde Joden, vert). In Treblinka richtte Moshe onmiddellijk een verzetscomité op samen met David Brat en Gershon Frendke, 2 andere leden van de voormalige Arbeidersraad van Czestochowa. Hun eerste plan was het smokkelen van wapens naar Treblinka door contacten te leggen met de resterende leden van de Verzetsbeweging van Czestochowa in het Kleine Getto.
Om dit te bereiken maakte het comité de ontsnapping van Aron Gelberd uit Treblinka mogelijk, 19 dagen na zijn aankomst samen met Lubling, Brat en Frendke. Meneer Gelberd slaagde erin uit Treblinka te ontsnappen en ging op weg naar het Kleine Getto in Czestochowa waar hij contact maakte met de verzetsorganisatie. Het in Treblinka binnensmokkelen van wapens bleek echter een onmogelijke taak. Als resultaat faciliteerde het comité in Treblinka 3 maanden later (in november 1942) de ontsnapping van Moshe Rappaport, een andere gevangene uit Czestochowa en lid van de Arbeidersraad van Czestochowa. Zijn ontsnapping slaagde ook en in januari 1943 keerde hij terug in het Kleine Getto in Czestochowa waar hij het verzoek van Moshe Lubling overbracht. Dit keer werd geprobeerd een groep van verzetsstrijders, bestaande uit zowel Joden als Polen, samen te stellen en Treblinka van buiten aan te vallen. Hoewel de organisatie in Czestochowa er niet in slaagde een groep samen te stellen, boden ze aan Moshe Lubling Treblinka uit te smokkelen en hem vervalste papieren te verstrekken zodat hij in het Arische gedeelte van Czestochowa kon wonen. Hij sloeg het aanbod af en koos ervoor om in Treblinka te blijven om de opstand voor te bereiden.
De verzetscel die door Moshe Lubling in Treblinka was opgezet, groeide uit tot het "Organisatiecomité'" waar nu Dr. Chorazycki uit Warschau, de kamparts; Zelo Bloch, een voormalig officier van het Tsjechische leger; Zev Kurland uit Warschau, de Kapo van het Lazarett, het zogenaamde "veldhospitaal" en Moshe Lubling uit Silezié deel van uit maakten. Het eerste doel van het organisatiecomité was het bemachtigen van wapens door een tunnel te graven vanaf de barakken van de gevangen naar het kamparsenaal en ook om Oekraďnsche bewakers om te kopen om wapens te leveren. De tunnel werd nooit gerealiseerd maar later slaagde het comité erin een duplicaatsleutel van het arsenaal te maken om die op de dag van de opstand te gebruiken om de strijders van geweren en handgranaten te voorzien.
De poging Oekraďense bewakers om te kopen eindigde echter in een drama toen in april 1943 Dr. Chorazycki werd gepakt met een som geld bij zich en omdat hij verwachtte door de Nazis gemarteld te worden, pleegde hij onmiddellijk zelfmoord door vergif in te nemen (dat aan alle leiders was verstrekt). Dit, in combinatie met de overplaatsing van Zelo Bloch naar Treblinka II – het eigenlijke vernietigingskamp – in mei 1943 nadat er geld was gevonden bij een van de leden van zijn werkploeg, vormde een bijna dodelijke slag voor het organisatiecomité. Zelo Bloch zette echter snel een verzetsgroep op in Treblinka II en bleef voortdurend in contact met het comité en Moshe Lubling in Treblinka I. In die tijd besloten de overgebleven 2 leden van het oorspronkelijke comité, Moshe Lubling en Zev Kurland het comité uit te breiden en diverse nieuwe leden werden tot het complot toegelaten. Onder de nieuwe leden waren de kampoudste, ingenieur Galewski, de voormalige Tsjechische legerofficier Rudy Masarek en de agronoom uit Warschau, Sudowicz. Opgemerkt moet worden dat ingenieur Galewski in het begin tegen de activiteiten van het organisatiecomité was en pas toetrad na de dood van Dr. Chorazycki.
Ook in mei 1943 – 3 maanden voor de opstand – kwam er via een Poolse treinmachinist een brief van Moshe Lubling aan in het Kleine Getto in Czestochowa. De brief bereikte de leiders van de verzetsorganisatie en ook Moshe's 17 jaar oude zoon Pinchas. In deze dramatische brief beschreef hij de situatie in Treblinka in dichterlijke taal: "als alle bossen pennen zouden zijn en alle dagen inkt, dan nog zou het niet mogelijk zijn te beschrijven wat er in Treblinka gebeurt." Moshe vertelde de verzetsorganisatie in Czestochowa ook dat hij betrokken was bij de organisatie van een opstand die in de hele wereld zal door klinken. Hij beschreef de komende gebeurtenis als een triomf voor Joden en Zionisten die voor altijd in de annalen van de Joodse geschiedenis herinnerd zal worden.
Moshe richtte zijn laatste woorden tot zijn zoon Pinchas: "Ik ben niet van plan de opstand te overleven," zo schreef hij en hij moedigde zijn zoon aan te overleven om de stichting van de Staat Israel te aanschouwen. Pinchas hield de brief verborgen in zijn broek tot zijn aankomst in concentratiekamp Buchenwald in april 1945. Toen hem werd bevolen zich uit te kleden om te worden ontluisd was Pinchas bang dat de brief hem aam de Nazis zou verraden en hij gooide hem weg. Onmiddellijk na de oorlog legden echter leden van de verzetsbeweging van Czestochowa (Moshe Rappaport, Aron Gelberd, Dr. Binyamin Orenstein en Tvzi Rozenvayn) en ook Pinchas Lubling zelf getuigenis af over de inhoud van deze historische brief.
Op maandag 2 augustus 1943 stemde het organisatiecomité erin toe om een opstand tegen de Nazis en hun Oekraďense collaborateurs te beginnen. Deze dag was speciaal uitgekozen omdat het een relatief korte werkdag was waarin de meeste nazi's en het Oekraďense personeel gewoonlijk niet in het kamp waren en in een nabijgelegen meer zwommen. De starttijd werd bepaald op 16:45 terwijl eerder op de dag was ingebroken in het arsenaal en wapens naar buiten werden gesmokkeld, gedistribueerd onder de diverse groepen en verborgen. De gevangenen die de leiding hadden over de dagelijkse ontsmetting van het kamp vervingen hun ontsmettingsvloeistof door benzine en besproeiden de barakken en andere gebouwen zodat ze beter zouden branden. Helaas werden echter omstreeks 14:00 twee jonge gevangenen in hun barak opgepakt en verhoord door SS bewaker Küttner. Een gevangene genaamd Salzberg gaf bevel de SS bewaker neer te schieten en daarmee begon de opstand onofficieel. Helaas bevonden vele samenzweerders zich niet op hun posities of in de buurt van hun wapens. Opgemerkt moet worden dat het overeengekomen signaal voor het begin van de opstand het geluid van ontploffende granaten was, gericht tegen het hoofdkwartier van de Nazis.
Gedurende de dag echter maakten de leden van het complot – tussen de 60 en 100 gevangenen - zich klaar voor het uur U. Volgens overlevende Richard Glazer was Moshe Lubling de "contactpersoon" voor de hele operatie en hij stond midden in het kamp. Glazer schrijft:
Lubling is onze contactman en hij is aan het werk ergens bij de kruising tussen het getto, de barakken van de SS en die van de Oekraďners …. helemaal vooraan bij de splitsing in het pad in de richting van het hoofdgebouw. Lubling geeft signalen met zijn opgeheven arm, het lijkt steeds alsof hij alleen maar zijn bezwete gezicht met zijn mouw afveegt….. Een knikje is voor Lubling genoeg om te weten dat alles in orde is….
We duiken en bereiken op een of andere manier het plein voor de barak van de Oekraďners. Er staan daar maar een paar van ons……Lubling rent langs de barakken met een of andere stok in zijn hand en jaagt als een ganzenhoeder mensen voor zich uit, wijzend op de achterpoort die toegang geeft tot het terrein dat het kamp omgeeft. "Hier er uit, iedereen hier er uit… het bos in." De poort wordt opengebroken. We rennen naar buiten, over het groenteveld…. Ik zeg je (hij spreekt tegen zijn vriend Karl Unger) ze waren zo gefocust, ze dachten er niet aan zelf te vluchten. Ze wilden alleen maar dat wij, de jongeren weg zouden komen. Er is geen andere manier om uit te leggen waarom Lubling ons door de omheining naar buiten joeg op de manier zoals hij het deed….en ik heb hem daarna nooit meer gezien. (Richard Glazer: "Trap with a Green Fence", pp 141-144).
In 1945 legden overlevenden van Treblinka, Stanislaw Kon en Yaakov Miller verklaringen af voor het Joods Historisch Instituut in Warschau en de Joodse Historische Commissie in Polen en noemden Moshe Y. Lubling als een van de 4 oorspronkelijke organisatoren van de opstand in Treblinka. In zijn getuigenis "De opstand in Treblinka" schrijft Kon:
Na de vreselijke ervaringen van de dag kwamen de 4 organisatoren van de opstand bij elkaar aan zijn bed van planken (Dr. Chorazycki) en bespraken hun plannen. Hun eerste probleem was aan de nodige wapens en explosieven te komen. Deze mannen waren de al eerder genoemde Dr. Chorazycki, de Tsjechische legerofficier Zelo – natuurlijk een Jood – Kurland uit Warschau en Lubling uit Silezië. (Oorspronkelijk gepubliceerd in Dos Naye Lebn, 10 mei 1945).
In 1946 publiceerde A. Dorshman een artikel over het vernietigingskamp Treblinka en noemde Moshe Lubling als een van de leiders van de opstand. Het artikel werd overgenomen in het boek "Kiddush Ha-Shem", New York 1947. In 1948 publiceerde Dr. Binyamin Orenstein, een overlevende van het getto in Czestochowa en lid van de verzetsorganisatie het boek "Hurban Czestochowa" in West-Duitsland. Medeschrijvers van het boek waren Aron Gelberd en Moshe Rappaport; beiden ontsnapten uit Treblinka en keerden terug naar het Kleine Getto in Czestochowa, Gelberd na 19 dagen en Rappaport na 3 maanden. In het boek bevestigen ze dat Moshe Lubling, de voormalige voorzitter van de Arbeidersraad, de eerste verzetscel oprichtte in Treblinka en dat hun ontsnapping was geregeld door laatstgenoemde. In het boek bevestigt Gelberd ook dat in mei 1943, 3 maanden voor de opstand in Treblinka, een brief van Moshe Lubling aankwam in het Kleine Getto in Czestochowa vanuit Treblinka met informatie over de aanstaande opstand. Omdat ze meenden dat niemand van Moshe's familie de oorlog had overleefd staat te zijner nagedachtenis een necrologie in het boek. De eerder genoemde overlevenden waren zich er niet van bewust dat zijn zoon Pinchas nog leefde en naar Israel was geëmigreerd. De necrologie beschrijft zijn leiderschap van Zionistische organisaties voor de oorlog, zijn leiderschap in Czestochowa als de voorzitter van de Arbeidersraad en zijn weigering om uit het getto en uit Treblinka te ontsnappen. Tenslotte stellen Dr. Orenstein, Gelberd en Rappaport unaniem dat Moshe Lubling het idee opperde van een gewapende opstand in Treblinka en dat hij strijdend ten onder ging als de geestelijke vader van de opstand in Treblinka.
In 1949 werd op de oude Joodse begraafplaats in Czestochowa een symbolische gedenksteen geplaatst voor de inwoners van Czestochowa die omkwamen in de strijd tegen de Nazis en Moshe Y. Lubling's naam staat bovenaan (ironisch genoeg: de begraafplaats is nu eigendom van de Poolse staalfabriek Hutta Czestochowaj. In 1956 werd in Israel een belangrijk werk over Joods verzet tijdens de Holocaust gepubliceerd onder de titel "Sefer Milkamot Hagetaot" (de getto oorlogen) door het Milkamot Hagetaot Holocaust Instituut. Het artikel van Stanislaw Kon (De opstand in Treblinka) waarin Moshe wordt genoemd als een van de 4 leiders van de opstand werd in het Hebreeuws vertaald en erin opgenomen. Ook in 1956 publiceerde de Holocaust wetenschapper en voormalig partizaan M. Bakalczuk een artikel in het Pools-Israelisch Magazine Review over Joods verzet tijdens de Holocaust waarin Moshe Lubling wordt genoemd als een van de leiders van de opstand. In 1958 verscheen het boek Czenstower Yidn (De Joden van Czestochowa) in New York. Mr. Tzvi Rozenvayn, voormalig lid van de verzetsbeweging in Czestochowa en "Gordonian Zionist" publiceerde een artikel met als titel "Hongerstaking in het getto van Czestochowa". hierin beschrijft hij de activiteiten van de "onvergetelijke Moshe Lubling" als voorzitter van de Arbeidersraad en stelt dat Moshe Lubling "later stierf als leider van de opstand in Treblinka". In 1967 werd Moshe Y. Lubling door het Israëlische Ministerie van Defensie onderscheiden met de "Citation of Heroism" voor zijn strijd tegen de Nazis in Treblinka.
Van 1967 tot 1979 werden zowel het artikel van Stanislaw Kon als de necrologie van Dr. Binyamin Orenstein geherdrukt en in vele publicaties geciteerd: 1967 "Sefer Czestochowa"; 1967: "Bloemlezing van Joodse literatuur", bewerkt door Glatstein, Knox en Margoshes; 1974: "Joods verzet in door Nazi bezet Oost-Europa" door Reuben Ainsztein; 1979, "De Joodse reactie op de vervolging door de Nazis" door Isaha Trunk; 1979 "Het dodenkamp Treblinka – een documentaire door Alexander Donat. In zijn boek maakt Reuben Ainsztein de opmerking dat het verhaal van Stanislaw Kon "een aantal cruciale punten opheldert …. dat het verzetscomité eerst bestond uit Dr. Chorzycki, Zelo Bloch, Kurland uit Warschau en Lubling, een Jood uit Pools Silezië. Het werd uitgebreid met anderen."
Tenslotte publiceerde Treblinka overlevende en verzetsstrijder Richard Glazer in Duitsland zijn schriftelijke getuigenis in 1992, getiteld: "Een val met een groene omheining". (zijn getuigenis was sinds de jaren 50 beschikbaar). In zijn boek wijst Glazer Moshe Y. Lubling aan als lid van het organisatiecomité en de "contactman" voor alle strijdende eenheden tijdens de opstand. Hij wijst hem ook aan als de man die de oostelijke poort van het kamp (die naar de groentetuin leidde) opblies en gevangenen bevrijdde waaronder Glazer en zijn vriend Karl Unger. Op meerdere plaatsen in het boek plaatst hij Moshe Lubling onder de leiders van de opstand. Hij bevestigt dat Moshe de kans weigerde om tijdens de opstand te ontsnappen en feitelijk terugkeerde naar het kamp om strijdend ten onder te gaan. Deze waarneming bevestigt de inhoud van de brief van mei 1943 door Moshe Lubling aan zijn zoon en collega's in Czestochowa. Dit is de derde keer dat Moshe Lubling weigerde zijn eigen leven te redden tijdens de Holocaust. Opgemerkt moet worden dat zijn optreden als leider niet werd gemotiveerd door de simpele wens te ontsnappen maar door zijn militante Zionistische idologie en zijn brandend verlangen naar wraak.
Tenslotte publiceerde Moshe's kleinzoon, Dr. Yoram Lubling, hoogleraar filosofie aan de Elon University in North Carolina, U.S.A. in 2007: "Twee keer dood: Moshe Y. Lubling, de ethiek van de herinnering en de opstand in Treblinka" (New York, Peter Lang Publishing. Inc. 2007). Het boek bevat een speciaal voorwoord door de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede, Holocaust overlevende en schrijver Elie Wiesel. Het boek verwijt het Holocaust instituut hun slechte kennis wat betreft Moshe Lubling's bijdrage aan en leiding van de opstand in Treblinka, met andere woorden: hij werd voor de tweede keer gedood. Het boek geeft ook een nieuwe en herziene versie van de activiteiten van het organisatiecomité, de diverse plannen en voorbereidingen voor de opstand een een verslag van minuut tot minuut van die noodlottige dag, 2 augustus 1943. Het succes van het boek vormt de garantie dat de heroďsche dood van Moshe Y. Lubling nooit zal worden vergeten en dat hij niet tweemaal wordt gedood, een keer door de Nazis en de tweede keer door geschiedschrijvers van de Holocaust die zijn naam vergaten.
Zie ook: Samuel Rajzman, Opstand in Treblinka