Iedereen die Adam von Trott zu Solz heeft gekend, was het er over eens: hij was een zeer innemende, hardwerkende man. 'Met opmerkelijke ogen', volgens Maria Wassiltchikoff, één van Trotts medewerkers. 'Ook was hij een vurig patriot, zoals vele verzetsstrijders destijds waren'. Adam von Trott stond bekend als de architect van het buitenlandse beleid van het Duitse Verzet. Hij was lid van de Kring Kreisau, maar feitelijk beschikte hij over veel contacten binnen het Duitse verzet. Voor het Nederlandse verzet was hij evenmin een onbekende.
Adam von Trott bezat de vermaarde kunst om tijdens gesprekken het beste uit zijn gesprekspartners te halen, omdat hij er altijd vanuit ging dat hij een intelligent antwoord op zijn vragen kreeg. Trott zu Solz was echt gedreven wanneer het ging om het verzet. Als geen ander wist hij het Duitse verzet ook onder de aandacht te brengen van de geallieerden, zowel vooraanstaande Engelsen als vooraanstaande Amerikanen had hij geattendeerd op het bestaan van de Duitse oppositie en haar behoeften. In 1940 uitte hij bij zijn terugkeer naar Duitsland dan ook zijn bittere teleurstelling, toen hij bemerkte dat het verzet zelf, tijdens zijn afwezigheid, zo weinig vooruitgang had geboekt.
Adam von Trott zu Solz werd geboren in een oud aristocratisch geslacht. De Trotts waren van oorsprong Hessische adel. Een adellijke tak, die later samensmolt met de Pruisische adel. Veel leden van de familie waren politici of diplomaten. August von Trott zu Solz, Adams vader, was de Pruisische Minister van Cultuur en Adams moeder Eleonore von Schweinitz was afkomstig uit de Pruisische adel. Binnen haar familie kwamen ook veel politici en diplomaten voor. Via haar moeder was Eleonore een rechtstreekse afstammeling van John Jay, het eerste hoofd van Justitie in Amerika. Zijn moeder hield Adam altijd met trots voor, dat haar voorouders strijders tegen de slavernij waren. Zo ontwikkelde de jongen vanaf zijn prille jeugd een onverzettelijke inzet voor de rechten en de waardigheid van mensen.
Als 12-jarige onthield hij zich niet van scherpe kritiek op het sterk conservatieve christendom. Aangezien zijn moeder over contacten met sociale en kerkelijke organisaties beschikte, kon Adam in 1927 deelnemen aan een internationale conferentie, die als thema christelijke opvoeding had. Na een semester in München te zijn geweest, keerde hij terug naar zijn geboortestreek, waar hij naar de 'Georg-August-Universität' in Göttingen ging. Daar raakte hij bevriend met Fritz-Dietlof von Schulenburg, een latere medeverzetsstrijder. Op uitnodiging van Tracy Strong van de wereldorganisatie YMCA bracht Adam de zomervakantie van 1928 door in Genève, waar hij optrok met jongeren uit de hele wereld en ongestoord kon debatteren over de wereldvrede. Tegelijkertijd leerde hij dominee Willem Visser ’t Hooft kennen. Visser ’t Hooft was de eerste secretaris van de Wereldraad van Kerken. Tijdens de oorlogsjaren had de dominee regelmatig contact met het verzet, onder andere met Dietrich Bonhoeffer.
Steeds meer kreeg de jonge Adam belangstelling voor internationale vraagstukken en in 1929 diende zich een nieuwe mogelijkheid aan om deel te nemen aan een christelijke conferentie, deze keer in Liverpool. Daar ontmoette hij de rector van het 'Oxford Mansfield Colleges', die hem voor een korte studieperiode op Oxford uitnodigde. Deze uitnodiging stelde hem in de gelegenheid om ook in Groot-Brittannië snel nieuwe vriendschappen te sluiten. In deze Oxfordse periode maakte Adam van de gelegenheid gebruik om in Duitsland te wisselen van universiteit. Hij schreef zich in aan de 'Friedrich-Wilhelms-Universität' te Berlijn. Al vrij snel kwam hij in aanraking met de socialistische groepen van Berlijn. Hij had aandacht voor het lijden van de wereld, interesse in Russische literatuur en extreem linkse politieke ideeën, die hij opzij zette gedurende zijn bezoeken aan de Berlijnse salons.
Aan het eind van zijn studie brak voor Adam een periode van reizen aan. Dat begon met de verwerving van het felbegeerde Rhodes-stipendium voor studie in Oxford. Aanbevelingsbrieven voor hem waren onder andere geschreven door Professor Kraus en Albrecht Graf von Bernstorff, die op dat moment werkzaam was op de Duitse ambassade in Londen. Ook Bernstorff zou zich later aansluiten bij het verzet. Net als Trott zou hij lid worden van de Kring Kreisau. In Londen werd Trott lid van de socialistische Labourclub en kwam hij in contact met afgevaardigden van het Lagerhuis (House of Commons, de Engelse Tweede Kamer). Een goede vriend werd ook Dean Rusk, de latere minister van Buitenlandse Zaken van Amerika. Met hem bezocht Adam talrijke seminaries. Het waren dit soort contacten, waar Trott later nog veel gebruik van zou maken.
In 1937 begon Trott aan zijn reis om de wereld. Die bracht hem naar Amerika, Canada, China, Mantsjoerije en Japan. Tijdens zijn verblijf in Amerika breidde hij zijn vriendschappen aanzienlijk uit. In China bestudeerde hij de Chinese staatsfilosofie en van daaruit ondernam hij drie grote reizen.
Adam von Trott wist in de loop van de jaren steeds meer contacten op te bouwen. Zo ontmoette hij in 1939 de Engelse minister-president Neville Chamberlain. Doch Chamberlain hield het voor onmogelijk om Hitlers expansiedrift een halt toe te roepen, ondanks dat Trott niet de enige verzetsstrijder was, die zich in dat jaar ophield in Londen om met de Engelse regering te praten. Andere bezoekers waren Helmuth James von Moltke, Carl Friedrich Goerdeler en Ewald von Kleist. Niemand hoefde echter op begrip van de Britten te rekenen. In 1941 zou Winston Churchill zelfs de opdracht geven niet in te gaan op vredesinitiatieven: "Onze reactie op dergelijke verzoeken of voorstellen hoort een absoluut stilzwijgen te zijn…" Deze muur van wantrouwen en vijandigheid hadden Adam von Trott en zijn verzetsvrienden voortdurend getracht wanhopig te doorbreken.
Nadat hij het 'Auswärtiges Amt' (Buitenlandse zaken) overtuigd had van het nut van zijn reis, vertrok Trott opnieuw naar Amerika. Direct vanaf het moment van aankomst werd Trott door de FBI in de gaten gehouden, omdat die hem zag als een nazi-agent. Samen met mensen uit de socialistische kring Berlijn, die inmiddels geëmigreerd waren naar Amerika, schreef hij een memorandum voor president Franklin Roosevelt, waarin Amerika zich zou verplichten om bij een aanslag op Adolf Hitler niet over te gaan tot een invasie van Duitsland, maar juist de nieuwe regering te ondersteunen. Ondanks dat vrienden in zowel Amerika als Groot-Britannië hem waarschuwden om niet terug te keren naar Duitsland, omdat zijn leven in gevaar was, ging Adam von Trott zu Solz, inmiddels door geelzucht geveld, toch terug naar zijn vaderland om daar actief het verzet te gaan leiden.
Von Trott zu Solz was bijna dwangmatig bezig met de politiek en hij zocht naar wegen om zijn activiteiten uit te breiden. Tegelijk wilde hij het liefst ook een goede dekmantel en dat kon alleen wanneer hij zich ten dienste stelde van het nationaalsocialistische systeem. Na zijn huwelijk met Clarita Tieffenbach in 1940 nam hij de baan aan als wetenschappelijk medewerker bij het 'Auswärtiges Amt' (Buitenlandse Zaken). Binnen dit 'Amt' was een actieve antinazigroep ontstaan rondom twee oudere ambtenaren, de broers Erich en Theodor Kordt. Een jaar later werd Trott noodgedwongen en tegen zijn diepste overtuiging in lid van de NSDAP. Maar dit was noodzakelijk om zijn dubbelspel voort te kunnen blijven zetten zonder argwaan te wekken. Trott ging werken op de afdeling Informatie en leerde zo Subhash Chandra Bose kennen, die in 1941 uit India was gevlucht. Samen met de Indische onafhankelijkheidsbeweging wilde hij zich inzetten voor afzwakking van de Britse macht in Zuid-Azië en daartoe zocht hij steun bij de nationaalsocialisten. In tegenstelling tot Nehru en Gandhi koos Bose voor een gewelddadige oplossing. In Berlijn werd een Indienbüro op gericht- een onderafdeling van de afdeling Informatie- waarvan von Trott de leider werd. Hij mocht zelf medewerkers aanstellen en zo was hij in staat om Joodse vrienden van deportatie te redden en tevens zijn contacten voor de oppositie verder uit te breiden. Op deze manier leerde hij Julius Leber kennen, de leider van het linkse verzet, en Hans Bernd von Haeften en zijn vrouw. In het voorjaar van 1941 kwam von Trott via zijn vriend Von Haeften in aanraking met leden van de Kring Kreisau. Via het echtpaar Bielenberg ontmoette Trott, Peter en Marion von Yorck, wiens huis in Berlin-Lichterfelde al snel tot hoofdkwartier van het verzet werd. Daarmee was zijn band met de Kring Kreisau een feit. Vanaf dat moment ging Adam von Trott, vanwege zijn contacten, optreden als hoofdadviseur voor buitenlandse kwesties.
Met zijn 34 jaar was Trott de jongste deelnemer van de Kring Kreisau, maar zijn inzichten werden door de overige leden als zeer waardevol beschouwd. Regelmatig reisde hij dan ook naar het buitenland om daar contacten te onderhouden tussen de kring en de geallieerden. Maar Trott zag ook het nut in van belangrijke contacten tussen de Duitse verzetsleden onderling. Uitwisseling van informatie van Carl Friedrich Goerdeler en Generaloberst Beck met de Kreisauers bijvoorbeeld leek hem zeer nuttig. Zo legde hij daarmee de fundering voor het schaduwkabinet Beck/Goerdeler, dat het eerste postnationaalsocialistische kabinet moest gaan worden na de couppleging. Trott zelf zou daarbij de positie van staatsecretaris innemen onder Ulrich von Hassell, die de functie van minister van Buitenlandse Zaken op zich zou gaan nemen.
In voorjaar 1942 kwam er een nieuwe ontmoeting tot stand tussen de theoloog Willem Visser ’t Hooft en Adam von Trott zu Solz, ditmaal in Genève. Visser ’t Hooft was inmiddels secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken geworden. Hij had de taak op zich genomen om een soort brug te zijn tussen het thuisfront en de regering in ballingschap. Door het Englandspiel was de communicatie met Engeland ernstig verstoord. Na overleg met minister-president Gerbrandy werd overeen gekomen om in Genève een centrum voor uitwisseling van informatie op te zetten tussen de Nederlandse bevolking en de regering in Londen. De oprichters waren Visser ’t Hooft en Hebe Charlotte Kohlbrugge, die door haar werkzaamheden voor de Duitse Belijdende Kerk bij het verzet betrokken was geraakt. Visser ‘t Hooft stelde Trott voor om een memorandum te schrijven en dat in te dienen bij de Britse regering. Bij terugkeer in Berlijn ging von Trott aan de slag in samenwerking met Eugen Gerstenmaier en Von Haeften. Het geschrift kwam terecht bij Churchill en Minister van Buitenlandse Zaken Anthony Eden. Ze hadden er echter nauwelijks belangstelling voor. Ze vonden dat er erg veel feiten tegen Trott spraken om hem geloofwaardig te maken. Dit was voor Adam opnieuw een grote teleurstelling.
Ondertussen werkte hij nog steeds aan de uitbreiding van zijn contacten. Ditmaal bezocht hij Zweden en legde daar contact met de christelijk georiënteerde Sigtuna-kring. Trott legde ook contact met Scotland Yard, die hij op de hoogte bracht over plannen van het Duitse verzet voor een couppoging. Maar Visser ’t Hooft bleef ook niet stil zitten. Hij regelde voor Adam von Trott een ontmoeting met C.L.Patijn, adjunct-secretaris van de Economische Raad, die eind december 1942 plaats vond. Andere genodigden waren Baron van Asbeck- hoogleraar volkenrecht, J.H.van Roijen-diplomaat en G.J.Scholten. In het begin waren de vier Nederlanders enigszins gereserveerd tegenover 'de vertegenwoordiger van Herr Ribbentrop', zoals von Trott genoemd werd. Nadat Adam hen had ingelicht over de Duitse samenzwering en hen op de hoogte had gesteld van het feit dat het Duitse verzet referenties nodig had van zowel neutrale als ook van bezette landen om de regeringen van de geallieerden te kunnen benaderen, brak het ijs en won hij hun vertrouwen. Zijn kalme optreden en zijn accurate kennis van feiten overtuigden de gasten dat Trott hun vertrouwen waard was en zij stelden een vaste verbindingsman voor: de van oorsprong in Duitsland geboren zakenman Hans Wolf von Goerschen. Goerschen had nauwe banden met het Nederlandse verzet en hij was ook een oude vriend van Generaal Beck. Ook von Moltke was voor hem geen onbekende. Daarnaast kon Goerschen vrij reizen van en naar Duitsland, omdat hij over contacten beschikte bij de 'Abwehr' en het 'Auswärtiges Amt'. Het contact met Nederland werd vanaf dat moment onderhouden door Moltke en Trott samen.
1943 was eveneens het jaar waarin von Trott, Claus Schenk Graf von Stauffenberg leerde kennen. Tussen hen groeide een diepe vriendschap. Wanneer het ging om het te vormen schaduwkabinet koesterde Stauffenberg grote voorkeur voor de leden van de Kreisauer Kring in plaats van de Goerdeler-groep, vanwege hun oudere leeftijd. Hij zag Goerdeler dan ook niet als de nieuwe Reichskanzler, maar schoof Julius Leber naar voren. Vooral omdat Leber ook bereid was om met de Sovjet Unie te onderhandelen. Goerdeler wilde ook niet inzien dat de Westelijke mogendheden alleen te hulp zouden schieten, wanneer Duitsland onvoorwaardelijk zou capituleren.
Trott bracht zijn Nederlandse vrienden ook op de hoogte van de op handen zijnde samenzwering door hen de namen te onthullen van de leiders en tevens het manifest te tonen dat opgesteld was door de leden van de Kring Kreisau en dat in werking zou treden, zodra de geslaagde coup een feit was. Ondanks Nederlandse inzet werd het Duitse verzet door de geallieerden nog steeds niet serieus genomen.
In 1944 reisde Adam naar Bern en ontmoette daar Allen Welsh Dulles, medewerker van de Amerikaanse geheime dienst en Hans Bernd Gisevius. Dulles had de president op de hoogte gebracht van de Duitse verzetsstrijders. Maar hij werd terecht gewezen: advies geven aan het Witte Huis behoorde niet tot zijn taak. In april reisde von Trott opnieuw naar Zwitserland om toch de mogelijkheid voor overleg tussen het Westen en de Sovjet Unie open te houden. De Westerse mogendheden hielden echter vast aan hun oorlogsdoelen en daarin paste geen samenwerking met de Duitse oppositie.
Een paar maanden later, in juni dat jaar, kwam het tot een ontmoeting tussen von Trott zu Solz, de theoloog Visser 't Hooft en ook Kreisauerlid Eugen Gerstenmaier en de Zwitserse diplomaat Phillipe Mottu. In Stuttgart werd Mottu ingewijd in de kring van de verzetsstrijders. De Kreisauers overhandigden hem een lijst van leden van het schaduwkabinet. Mottu reisde daarna door naar Washington, maar ook hij vond geen gehoor bij Roosevelt voor ondersteuning van het Duitse verzet.
Na gesprek met Oberst Georg Hansen en Stauffenberg ging Trott opnieuw naar Stockholm, om de Engelsen alsnog op andere gedachten te brengen. Tevergeefs, want door het succesvolle verloop van de invasie door de geallieerden in Normandië was er helemaal geen belangstelling meer voor het Duitse verzet. Op 21 juli kwamen Trott, Ulrich von Hassell, Carl-Hans Graf von Hardenberg und Peter Graf Yorck von Wartenburg bij elkaar voor een diner in hotel Adlon in Berlijn. Het werd hun laatste bijeenkomst.
Toen brak de dag van de 20ste juli in 1944 aan. Adam von Trott had al voor alle zekerheid belangrijke papieren verstopt en andere stukken vernietigd. De hele dag was hij op het 'Auswärtiges Amt' in de 'Wilhelmstraße' gebleven in afwachting van de militairen, die de macht zouden overnemen na de aanslag en staatsgreep van 20 juli 1944. Hij wist dat hij bij een mislukking, onvermijdelijk gearresteerd zou worden, want hij was teveel bij het verzet betrokken. Er werd bij hem nog op aangedrongen om te vluchten naar Zwitserland, maar Adam weigerde dat vanwege zijn vrouw en kinderen. Zoals bekend is, mislukte de aanslag. Op 25 juli 1944 werd hij dan ook gearresteerd. Von Trott was voor de dagelijkse bijeenkomst naar het 'Auswärtiges Amt' gegaan, en daar had de Gestapo haar positie in zijn kantoor al ingenomen. De secretaresse, die haar baas nog had willen waarschuwen, werd uit voorzorg vast gehouden. Zo liep von Trott regelrecht in de val van de Gestapo. De gearresteerden van de 20ste juli werden eerst vastgehouden in de kelders van het Gestapohoofdkwartier aan de 'Prinz Albrechtstraße'. Toen er steeds meer arrestaties volgden, werden de gevangenen overgebracht naar de 'Zellengefängnis Moabit' in de 'Lehrterstraße', tweeënhalve kilometer verderop. Voor ieder verhoor werden ze weer teruggebracht naar het Gestapohoofdkwartier. Dit gebeurde ook met Adam von Trott. Tot het laatste moment bleef hij nog hopen op steun van de geallieerden, maar die bleef uit. Op 11 augustus kwam het bericht dat Trott op de eerstvolgende zitting van het 'Volksgerichtshof' – op 16 augustus – door rechter Roland Freissler ter dood veroordeeld zou worden. Echter, omdat er een vermoeden was dat Trott de nodige informatie verzwegen had, werd het vonnis uitgesteld. Maar op 23 augustus werd hij alsnog ter dood veroordeeld. Op 26 augustus 1944 werd hij in Plötsensee-gevangenis opgehangen.
Zijn familie onderging Sippenhaft. Clarita werd overgebracht naar de gevangenis Berlin-Moabit en haar kinderen Clarita en Anna-Verena werden naar een nieuw huis gebracht in Bad Sachsa, waar ze nieuwe namen kregen en ver van hun eigen familie gehouden werden. In deze nieuwe omgeving kregen de kinderen een heropvoeding volgens de nationaalsocialistische opvattingen. Ze verbleven hier tot oktober 1944. Daarna werden zij met hun moeder herenigd, nadat Clarita eind september onverwachts was vrijgelaten. Moeder en kinderen overleefden de oorlog en Clarita ging na de oorlog medicijnen studeren. Ze werd psychotherapeute. De herinnering aan Adam von Trott zu Solz wordt levendig gehouden door de Stiftung Adam von Trott.