Titel: | Ontsnapt uit Treblinka |
Schrijver: | Richard Glazar |
Uitgever: | Atlas Contact |
Uitgebracht: | 2016 |
Pagina's: | 368 |
ISBN: | 9789045030012 |
Omschrijving: |
Richard Glazar (1920-1997) werd kort na de onafhankelijkheid van Tsjechoslowakije als Richard Goldschmid in Praag geboren in een vrijzinnig Joods gezin. In 1932 scheidden zijn ouders en hertrouwde zijn moeder met een welgestelde ondernemer, Quido Bergmann. Vier jaar later had de inmiddels 16-jarige Richard er twee kleine broertjes bij, Karel en Adolf. Karel zal in mei 1942 in het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen worden vermoord. Adolf zal dankzij het Deense Rode Kruis de oorlog wel overleven. Richards vader was tijdens de oorlog in het bezette Polen opgepakt, wist echter uit het kamp in Nisko te ontsnappen, maar zou uiteindelijk in de Sovjet-Unie aan de ontberingen overlijden. Richards moeder overleefde de kampen Auschwitz en Bergen-Belsen. Richard was een van de slechts 67 personen die het vernietigingskamp Treblinka wist te overleven. Hij schreef hierover al direct na de oorlog een autobiografisch boek, waarvoor echter jarenlang opvallend weinig belangstelling bestond. Glazar kwam ineens in beeld doordat hij meedeed aan het meesterwerk van Claude Lanzmann, Shoah (1985) en maakte indruk door de nuchtere en beschouwelijke toon waarop hij de verschrikkingen van Treblinka wist te beschrijven. Naar aanleiding van dat optreden besloot een Duitse uitgever in 1992 een flink ingekorte versie van zijn manuscript uit te geven, waarbij ook de laconieke, cynische toon van Glazar werd aangepast. Dat was eindelijk voor een Tsjechische uitgever aanleiding het boek ook uit te geven, niet alleen in de oorspronkelijke taal maar ook in de oorspronkelijke lengte en de toonsoort waarin Glazar het werk had geschreven. Er verscheen direct een Amerikaanse versie, maar gebaseerd op de korte en gemankeerde Duitse versie. Het zou 22 jaar duren voordat er een Nederlandse versie op de markt zou komen, een vertaling van de volledige Tsjechische tekst. Glazar had in 1938 de mogelijkheid om naar het buitenland te vertrekken, maar liet die kans aan zich voorbijgaan. Twee jaar later was zijn land door de Duitsers bezet en werden de eerste anti-Joodse maatregelen afgekondigd. Omdat zijn ouders inzagen dat de situatie steeds dreigender werd, stuurden ze de 20-jarige Richard naar het platteland. Twee jaar lang leidde hij daar een behoorlijk ongestoord leven, maar in september 1942 werd hij er toch nog onverwachts opgepakt, afgevoerd naar Theresienstadt en een maand later doorgestuurd naar Treblinka. In augustus 1943 brak in het kamp een grote opstand uit, die honderden Joden de gelegenheid gaf te ontsnappen. De meesten werden binnen enkele dagen door de SS-troepen weer opgepakt en meestal ter plaatse neergeschoten. Slechts een paar voortvluchtigen wisten uit de klauwen van de achtervolgers te blijven. Richard Glazar en Karl Unger, die hij tijdens zijn verblijf in Theresienstadt had leren kennen, slaagden er wel in om de Duitsers te slim af te zijn. Wat volgde is een avontuurlijke reis door het Poolse platteland, waar je vanwege het virulente antisemitisme onder grote delen van de bevolking nooit zeker kon zijn of je iemand wel of niet kon vertrouwen. Uiteindelijk werden de twee jongemannen door een wantrouwige boswachter aangehouden en overgebracht naar de lokale autoriteiten. De beide mannen hadden inmiddels een goed doortimmerd verhaal ingestudeerd en wisten voor iedereen verborgen te houden dat ze twee Joden op de vlucht waren. Ze werden uiteindelijk als dwangarbeiders naar Duitsland gestuurd om in een staalfabriek in Mannheim aan het werk te worden gezet. Amper zes weken na hun ontsnapping uit de hel van Treblinka meldde het tweetal zich aan de poort van de Heinrich-Lanz-Fabrik om mee te helpen aan de productie van anti-tankmijnen. Ook daar wisten ze anderhalf jaar lang voor hun Poolse, Oekraïense en Tsjechische lotgenoten hun oorspronkelijke identiteit verborgen te houden. In april 1945 maakten ze er de bevrijding van de stad door het Amerikaanse leger mee. Pas dan lieten ze weten wie ze in werkelijkheid zijn en vertelden ze over hun verblijf in Treblinka, een kamp waarvan op dat moment het bestaan volslagen onbekend was. Een paar weken later maakten ze deel uit van een lange colonne jeeps en vrachtwagens, die vanuit Mannheim Tsjechen terugbracht naar hun vaderland. Treblinka is een dorp met slechts een paar honderd inwoners in de gemeente Ma³kinia Górna. Het ligt niet al te ver van Bialystok, een stad met een paar honderdduizend inwoners en een rijke Joodse traditie. In de bosrijke omgeving van het dorp, vlakbij de rivier de Westelijke Boeg, werd in 1941 in eerste instantie een strafkamp (Treblinka I) gebouwd. De gemengde kampbevolking van Polen en Joden, in totaal ruim 1.000 man, moest dwangarbeid verrichten in de steengroeve bij het kamp en op het station van Malkinia. Enkele gevangenen werkten in het kamp zelf (de zogenaamde Lagerkommandos), vrouwen werden tewerkgesteld op de kampboerderij. In de drie jaar van het bestaan waren zo’n 20.0000 personen in dit kamp geïnterneerd, waarvan het merendeel het regime, dat was gebaseerd op terreur en honger, niet overleefde. In mei 1942 werd door de SS begonnen met de bouw van het vernietigingskamp Treblinka II, als onderdeel van de Endlösung der Judenfrage, waarvan de praktische uitvoering op 20 januari 1942 tijdens de Wannseeconferentie was vastgesteld. Twee maanden later was het kamp gereed, geheel ingericht op een zo snel mogelijke dood van de duizenden die dagelijks met de trein aankwamen. Aanvankelijk vanuit de omliggende Poolse steden, later uit andere Oost-Europese landen. Dat liep de eerste weken allemaal niet erg voorspoedig, want SS-Obersturmführer Irmfried Eberl, de eerste kampcommandant die zijn ‘opleiding’ in het euthanasiecentrum Bernberg had gehad, had geen idee hoe hij een grootscheepse vernietiging moest aanpakken. De organisatie liep dan ook al snel in het honderd: treinen met slachtoffers stonden dagen te wachten op het spoor en het kamp lag vol met rottende lijken. Al in augustus 1942 werd Eberl van zijn taak ontheven en vervangen door SS-Obersturmführer Franz Stangl, tot dan toe commandant van Sobibór, een ander vernietigingskamp dat al eerder operationeel was geworden. Stangl had de beschikking over slechts dertig SS'ers, die werden bijgestaan door ongeveer 120 Oekraïense bewakers (de zogenoemde Trawniki) en 700 tot 1.000 Joodse gevangenen die werden gedwongen te helpen bij het vernietigingsproces. Ze moesten de pas aangekomen Joden helpen bij het uitkleden, moesten de buitgemaakte goederen sorteren, de wagons schoonmaken en de gaskamers leegruimen. Deze gevangenen werden direct na aankomst op het station vrij willekeurig geselecteerd en kregen daarmee een korte tijd respijt. Vooral degenen die te werk werden gesteld in het deel waar de vernietiging plaatsvond (het Totenlager) werden al snel zelf gedood en weer vervangen door nieuw aangekomenen. Degenen die het ‘geluk’ hadden hun hand-en-spandiensten te moeten verrichten in de ontvangstzone (Auffangslager) en goederenopslag mochten hopen op een langer verblijf. Richard Glazar en Karl Unger werden op die manier in september 1942 op volstrekt willekeurige manier uit de trein geplukt die net uit Theresienstadt was gearriveerd en in de goederenopslag tewerkgesteld. Ze zouden er tien maanden meehelpen, totdat ze bij de opstand in augustus 1943 de benen konden nemen. In de tien maanden moesten ze niet alleen de terreur en honger zien te overleven, maar ook zien om te gaan in de lugubere omgeving waarin ze zich bevonden. Eind 1942 gaf Stangl opdracht tot de bouw van een imitatiespoorwegstation. Er kwamen levensechte perrons, loketten, een klok met geschilderde cijfers die steeds op 6 uur stond en een café. Allerlei overzichten met vertrektijden moesten de nieuwkomers de illusie geven dat men op een écht station aankwam, van een werkkamp of een doorgangskamp. In werkelijkheid was er slechts één uitgang, de 'dodenweg' naar de gaskamers. Verreweg de meeste gevangenen werden binnen twee uur na aankomst vergast.Op 21 augustus 1943, amper drie weken na de opstand, werden de laatste slachtoffers vergast. De Russische legers naderden in snel tempo. Het kamp werd ontmanteld, de laatste Joodse gevangenen werden naar Sobibor getransporteerd, het terrein werd omgebouwd tot een boerderij en iedereen verliet het terrein. Op één Oekraïense bewaker na, die de fraaie taak kreeg bij de Russen de indruk te wekken dat er niets bijzonders was gebeurd. Wat nog redelijk gelukt is, want Treblinka is altijd een tamelijk onbekend vernietigingskamp gebleven. Het zit niet echt in ons collectieve geheugen. Wellicht speelt daarbij een rol dat de minimaal 900.000 Joden die hier naar de gaskamers werden geleid, bijna allemaal uit Oost-Europa kwamen. Misschien is het ook wel simpelweg zo dat Auschwitz-Birkenau zoveel aandacht naar zich toetrekt, dat het bestaan van alle andere concentratie- en vernietigingskampen erbij in de schaduw blijft staat. Aan die onbekendheid heeft het feit dat Treblinka sinds 1964 een monument is met diverse herdenkingstekens weinig veranderd. Wellicht dat het autobiografische verhaal van Glazar daarin een beetje verandering kan brengen. Het geeft een beklemmende beschrijving van de dagelijkse praktijk in het kamp en van de broeierige sfeer in aanloop naar de opstand. Het bevat een spannend verhaal van hun avonturen tijdens de ontsnapping en een heerlijke, cynische beschrijving van zijn dwangarbeid als ontsnapte gevangene in het hol van de leeuw, midden in Duitsland. Die cynische toon van Glazar is overigens wel een element waar men van moet houden, maar het kan ook een kwestie van wennen zijn omdat men door soortgelijke boeken van lotgenoten van Glazar gewend is geraakt aan een wat meer sentimentele manier van vertellen. Die cynische, afstandelijke manier van vertellen maakt het zeker in het begin van het boek wat lastig om echt meegesleept te worden in het verhaal. Dat gebeurt uiteindelijk wel, maar het kost wat bladzijden om aan de verhaaltrend te wennen. Daar staat tegenover dat het boek ook tal van juweeltjes bevat. Zo was Glazar op karakteristieke wijze ook heel nuchter en cynisch over zijn eigen lot en de vraag waarom hij alles wel overleefde: ‘Als je een mierenhoop met een miljoen mieren wilt uitroeien, zal je daar nooit helemaal in slagen. De wetmatigheden van de statistiek en de kansberekening leren dat helemaal onderop een paar mieren het zullen overleven. Ze komen er niet zonder kleerscheuren vanaf, maar ze leven. Dat is een wetmatigheid. Een van die mieren heet Richard Glazar’. Deze ene fabuleuze zin alleen al maakt het boek de moeite waard. Er zijn er veel meer, maar die zult u zelf moeten ontdekken. |
Beoordeling: | Zeer goed |