In de Tweede Wereldoorlog werden door Duitsland verschillende prototypes van tanks gebouwd. De Duitse ‘10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette’, bijgenaamd ‘Dicker Max’, is daar een duidelijk voorbeeld van.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog produceerde Hitler-Duitsland verschillende tanks en andere pantservoertuigen. Niet alleen tanks werden gebouwd, maar ook tankjagers en bunkervernietigers. Aan het begin van de oorlog, tussen 1939 en 1940, hadden de Duitsers geen geschikt voertuig om bunkers en zware tanks te vernietigen. De Franse Maginotlinie was een sterke verdedigingslinie uitgerust met bunkers, machinegeweren en kanonnen. Geen enkele Duitse tank was in staat bunkers en verdedigingswerken van die linie te vernietigen. Een ‘Schartenbrecher’-voertuig (bunkervernietiger) moest ontwikkeld worden om genoemde obstakels te vernietigen. Het kanon van het voertuig zou tevens geschikt moeten zijn om Franse zware tanks, zoals de Char B1, uit te schakelen. Het geproduceerde voertuig heette ‘10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette’. Omdat het voertuig een relatief zwakke bepantsering had en het kanon slechts beperkt kon draaien, werd uiteindelijk niet gekozen voor massaproductie. Andere rupsvoertuigen werden ontwikkeld zoals de relatief succesvolle ‘Nashorn’ tankjagers. Dit ondanks het feit dat een 10.5 centimeter voertuig geschikt was om middelzware en zware Sovjettanks te vernietigen die vanaf 1941 in toenemende aantallen aan het Oostfront verschenen. De ‘10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette’ bleek namelijk niet alleen geschikt als bunkervernietiger, maar ook als tankjager.
In 1939 begon Krupp aan het ontwerp van het voertuig en in 1940 werd duidelijk dat het voertuig te laat gereed zou zijn om ingezet te worden tegen de Franse Maginotlinie. De Duitsers besloten namelijk om de Franse Maginotlinie niet frontaal aan te vallen, maar eromheen te trekken door de ‘onbegaanbare’ Ardennen via België.
Na de snelle overwinning van Hitler-Duitsland tijdens de Slag om Frankrijk in 1940 werd duidelijk dat de 10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette niet alleen kon dienen als bunkervernietiger, maar ook als tankjager. De 10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette kon fungeren als tankjager omdat de bewapening krachtig genoeg was om tanks uit te schakelen. In 1941 was het voertuig de krachtigste tankjager en bunkervernietiger van de Wehrmacht.
Twee prototypes werden in januari 1941 gebouwd. Op 31 maart 1941 werden beide voertuigen gepresenteerd aan Hitler. Op 26 mei 1941 werd besloten dat de voertuigen als zware tankjagers ingezet konden worden. Serieproductie van de ‘Dicker Max’ had in de lente van 1942 moeten beginnen. Twee prototype voertuigen dienden aan het Oostfront tijdens Operatie Barbarossa als tankjagers en bunkervernietigers.
Aanvankelijk werd het voertuig ‘10 cm K. (Pz.Sfl.IVa)’ genoemd, later ‘10.5 cm K (gp.Sfl.)’, dat staat voor ’10.5 Centimeter Kanone gepanzerte Selbstfahrlafette’. Ook ’10.5 Centimeter K18 gepanzerte Selbstfahrlafette’ komt voor in literatuur. ‘Dicker Max’ was een onofficiële naam voor het voertuig die Duitse soldaten aan de tankjager gaven.
Voor ontwerp van het voertuig werd gekozen voor de romp van de middelzware tank Panzerkampfwagen IV Ausf. E (Ausführung E). Soms wordt de romp van Panzerkampfwagen IV Ausf. A genoemd als basis voor de ‘Dicker Max’. De koepel van de Panzerkampfwagen IV werd samen met het korte 75mm L/24 'Stummel' kanon verwijderd en een open gepantserde cabine of opbouw werd geïnstalleerd. Die open cabine was noodzakelijk omdat een gesloten ruimte zou verhinderen dat rook kon ontsnappen na het vuren van het kanon. Net als bij Panzerkampfwagen Ausf. E was de voorkant van ‘Dicker Max’ gepantserd met 50mm staal. Die voorkant had een schuine hoek van vijftien graden. De zijkanten van de 10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette waren voorzien van 20mm staal. De cabine was voorzien van 30mm staal aan de voorkant en 20mm staal aan de zij- en achterkant. De bovenkant van de romp was gepantserd met 10mm staal. Het voertuig had gepantserde onderdelen in de romp en kon zesentwintig granaten voor het 10.5 cm kanon meevoeren. Aan de voorkant van het voertuig was een nepvizier voor de chauffeur aangebracht, het echte vizier bevond zich aan de linkerkant. Waarom een nepvizier geïnstalleerd werd is niet duidelijk. Het kanon kon slechts acht graden naar links en rechts bewegen. Elevatie bedroeg vijftien graden omlaag en tien graden omhoog.
Opmerkelijk is het gegeven dat ‘Dicker Max’ het 10.5 centimeter kanon helemaal omlaag kon richten. Dat was nuttig wanneer het voertuig vanaf heuvels schoot. De vijfkoppige bemanning van het voertuig beschikte over drie MP40 machinepistolen voor verdediging tegen infanterie. Voor de richtoptiek van de ‘Max’ werd gekozen voor een Selbstfahrlafetten-Zielfernrohr (Sfl.Z.F.) en een Turmspähfernrohr (T.S.F.) periscoop om doelen vanaf lange afstand te kunnen zien. Elke lader van het voertuig had een eigen vizier. Beide prototypes kregen een Maybach HL66P motor. Die motor verschilde in paardenkracht met de Maybach HL120 van de Panzerkampfwagen IV Ausf. E (sommige bronnen noemen echter de 300pk Maybach HL120 motor als motor van de ‘Dicker Max’). Het voertuig had zes versnellingen vooruit en één achteruit. Bij massaproductie van het voertuig waren Duitse ingenieurs van plan om het loopwerk van de middelzware tank Panzerkampfwagen III te gebruiken. Omdat massaproductie niet op gang kwam, werden die plannen niet uitgevoerd. De ‘Dicker Max’ had acht wielen aan elke kant van de romp en vier toprollers (kleine wielen onder rupsbanden). Twee grote aandrijfwielen maakten de suspensie af. Voor overbrenging van energie van de motor werd het ZF SSG 46 transmissiesysteem gebruikt.
Het 10.5 centimeter kanon, de 10.5 centimeter K18 L/52, was een krachtig wapen. Het was één van de grootste kanonnen geïnstalleerd op een Duits voertuig tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1941 had de 'Dicker Max' het grootste kanon van alle geproduceerde en ingezette Duitse tanks en andere voertuigen.
De 10.5 centimeter K18 L/52 had een grote mondingsrem om rook te reduceren (dat overigens weinig hielp). Het kanon, afgeleid van de artillerieversie 10.5 cm schwere Kanone 18, had een lengte van 5.46 meter, woog 5.642 kilogram, en kon granaten met een snelheid van 822 tot 835 meter per seconde afvuren. Het effectieve bereik van het wapen lag rond negentien kilometer (exact: 19.075 meter). Vanaf 1934 werd de schwere Kanone 18 geproduceerd. In totaal werden 1.500 tot 2.000 stuks van dat kanon tot en met 1945 geproduceerd. Verschillende munitiesoorten waren beschikbaar waaronder pantsergranaten. De 14 tot 15 kilogram wegende standaardgranaat van 'Dicker Max', de ‘AP’ Panzergranate ('APHE' type) werd met een snelheid van 822 meter per seconde afgevuurd. De 'HE' brisantgranaat (‘Gr.19’), oftewel 10 centimeter Granate 19, woog ongeveer 15 kilogram, en bereikte een snelheid van 835 meter per seconde. Een ander type munitie, de Panzergranate rot. (‘APCBC’), woog 15.56 tot 16 kilogram.
Beide prototypes werden zoals reeds vermeld ingezet vanaf 22 juni 1941 tijdens Operatie Barbarossa. Beide voertuigen werden ingedeeld bij Panzerjäger (tankjager) Abteilung 521. Enkele bronnen spreken over de 3. Panzerdivision. Een van de voertuigen explodeerde door een munitieontsteking. Brand zorgde ervoor dat munitie explodeerde. Het overgebleven voertuig diende tot het eind van 1941 (oktober) en werd door Krupp herbouwd en ingezet in 1942 tijdens het zomeroffensief in Rusland. Geen serieuze technische problemen bij de voertuigen werden ontdekt, afgezien van druk op het aandrijfsysteem. Sommige onderdelen binnen het aandrijfsysteem waren namelijk overbelast en raakten oververhit. Bouten in het remsysteem moesten geregeld vervangen worden. Ook had het voertuig een relatief zwakke motor (Maybach HL66P). Duidelijk werd wel dat het 10.5 centimeter kanon zeer effectief was tegen Sovjettanks, zoals de T-34 en KV-1, vanwege het grote kaliber. Ook sovjetbunkers konden eenvoudig met het 10.5 centimeter kanon van ‘Dicker Max’ vernietigd worden.
Vergeleken met de ‘standaardtank’ van de Wehrmacht, de Panzerkampfwagen IV, was de ‘Dicker Max’ vrij traag (ongeveer 10 kilometer per uur langzamer) en niet erg manoeuvreerbaar. De relatief dunne rupsbanden spreidden het gewicht van het voertuig niet evenredig over het grondoppervlak zoals de Sovjet T-34 tank dat wel deed. De gronddruk was dus relatief hoog.
Zou de 'Dicker Max' succesvol zijn geweest bij massaproductie? We kunnen alleen speculeren. Het voertuig was niet erg snel, bereikte ongeveer twintig kilometer per uur op onverhard terrein, en had een vrij zwakke bepantsering van maximaal 50mm staal aan de voorkant van de romp. De zijkant en achterkant van het voertuig waren zeer kwetsbaar voor antitankprojectielen en andere granaten (brisant). De bovenkant van het voertuig was open. Dat had als nadeel dat vliegtuigen het voertuig van boven konden aanvallen. Een groot nadeel was ook dat het kanon niet ver naar links en rechts kon draaien: de hele romp van het voertuig moest soms in beweging komen om het kanon te richten. Dit omdat het kanon slechts acht graden naar links en acht graden naar rechts bewegen kon. Ondanks deze nadelen had het voertuig een zeer krachtig kanon dat doelen op lange afstand kon vernietigen. Zo was het voertuig bijvoorbeeld in staat de Sovjet T-34 tank op twee kilometer afstand uit te schakelen. De eerste T-34 modellen hadden namelijk pantserplaten met een dikte van 45 tot 60mm: te weinig om 10.5 cm K18 granaten tegen te houden.
Model: | 10.5 cm K gepanzerte Selbstfahrlafette |
Gewicht: | Plusminus 22 tot 25 ton |
Bemanning: | 5 man |
Motor: | Maybach HL120TRM van 300pk of Maybach HL66P van 180pk |
Snelheid: | Maximaal 30-40 km/u |
Bereik: | 170 tot 200km |
Afmetingen: | Lengte: 7.52 meter, hoogte: 3.25 meter, breedte: 2.84 meter |
Bewapening: | 1 x 105mm K18 L/52 kanon |
Munitie: | 105mm (10.5 cm) K18 L/52 (26 granaten) |
Bepantsering: | Romp: 50mm voorkant, 20mm zijkant en achterkant, opbouw: 30mm voorkant, 20mm zijkant en achterkant, bovenkant romp: 10mm (dus romp: 50/20/20 en opbouw: 30/20/20). |