De Amerikaanse marine, die gedurende de jaren `20 verschillende klassen zware kruisers in dienst had genomen, stapte begin jaren `30 over naar de bouw van lichte kruisers. Een lichte kruiser kon ingezet worden voor verkennings-, patrouille-, volg-, blokkade-, escorte- en vlagvertoontaken. Met deze gegevens in het achterhoofd liet de US Navy, naast de al bestaande en nieuwe zware kruisers, de negen lichte kruisers van de Brooklyn-klasse ontwerpen en bouwen.
Na de Eerste Wereldoorlog werden over het algemeen, wereldwijd gezien, pantserschepen vervangen door zware kruisers en pantserdekschepen door lichte kruisers. Dit uitte zich in verschillen in waterverplaatsing, bepantsering en bewapening. In de bepalingen van het Marineverdrag van Washington (Washington Naval Treaty van 1922) werd vastgelegd dat de maximum waterverplaatsing voor alle kruisers gelimiteerd werd tot 10.000 ton. Zware kruisers mochten een hoofdbewapening voeren tot maximaal 20,3cm (8 inch) en lichte kruisers mochten geen zwaardere primaire bewapening dragen dan 15,5cm (6,1 inch). Het gevolg was dat de betrokken grote zeemachten, Groot Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk, Italië en Japan, kruisers lieten bouwen van tegen de 10.000 ton.
Het verschil tussen zware en lichte kruisers werd hierdoor alleen nog maar bepaald door de primaire bewapening. Dit werd heel duidelijk aangetoond door de vier Japanse kruisers van de Mogami-klasse. Deze waren begin jaren `30 van de vorige eeuw in dienst gesteld als lichte kruisers met een primaire bewapening van vijftien 15,5cm kanonnen conform het Verdrag van Washington en het vervolgverdrag: het Verdrag van Londen uit 1930. Nadat Japan eenzijdig de bepalingen van de verdragen naast zich neerlegde, werden de 15,5cm kanonnen van de Mogami-klasse kruisers vervangen door tien 20,3cm kanonnen en werden de vier schepen geclassificeerd als zware kruisers.
De Amerikaanse marine, die gedurende de jaren `20 verschillende klassen zware kruisers in dienst had genomen, stapte begin jaren `30 over naar de bouw van lichte kruisers. De gedachte hierachter was dat een kruiser van 10.000 ton met een groot aantal snel vurende 15,5cm kanonnen, een kruiser met dezelfde waterverplaatsing, maar met een bewapening van een kleiner aantal trager vurende 20,3cm kanonnen, zou moeten kunnen verslaan. Bovendien zou de kruiser met de 15,5cm kanonnen op meerdere fronten en in samenwerking met torpedobootjagers ingezet kunnen worden. Een lichte kruiser kon ingezet worden voor verkennings-, patrouille-, volg-, blokkade-, escorte- en vlagvertoontaken. Een zware kruiser zou eerder ingezet worden voor escortetaken en kustbombardementen.
Met deze gegevens in het achterhoofd liet de US Navy, naast de al bestaande en nieuwe zware kruisers, de negen lichte kruisers van de Brooklyn-klasse ontwerpen en bouwen. Om het concept van de lichte kruiser volledig te benutten rustten de Amerikanen de nieuwe schepen uit met vijftien 15,2cm (6 inch) kanonnen in vijf drielingopstellingen. Hiermee werden de Brooklyn-klasse kruisers de zwaarst bewapende lichte kruisers van de US-Navy tijdens de Tweede Wereldoorlog. De klasse bestond oorspronkelijk uit zeven schepen, maar eind jaren `30 werden USS St. Louis en USS Helena toegevoegd aan de klasse. Deze schepen waren licht verbeterde versies van de zeven Brooklyns, maar de onderlinge verschillen waren zo klein dat er gerust gesproken kan worden van negen schepen van dezelfde klasse.
USS Phoenix, de vijfde kruiser van de Brooklyn-klasse, zou grote bekendheid krijgen tijdens de Falklandoorlog in 1982. Het schip was in de jaren `50 overgenomen door de Argentijnse marine en werd als ARA General Belgrano, tijdens het Argentijns-Britse conflict om de Falklandeilanden, tot zinken gebracht door de Britse nucleaire onderzeeër HMS Conqueror.
Klasse overzicht
Naam en naamsein | Bouwwerf | Op stapel gezet | Te water gelaten | In dienst gesteld |
USS Brooklyn CL-40 | New York Naval Shipyard, New York | 12 maart 1935 | 30 november 1936 | 30 september 1937 |
USS Philadelphia CL-41 | Philadelphia Naval Shipyard, Philadelphia, Pennsylvania | 28 mei 1935 | 17 november 1936 | 23 september 1937 |
USS Savannah CL-42 | New York Shipbuilding Corporation, Camden, New Jersey | 31 mei 1934 | 8 mei 1937 | 10 maart 1938 |
USS Nashville CL-43 | New York Shipbuilding Corporation, Camden, New Jersey | 24 januari 1935 | 2 oktober 1937 | 6 juni 1938 |
USS Phoenix CL-46 | New York Shipbuilding Corporation, Camden, New Jersey | 15 april 1935 | 13 maart 1938 | 3 oktober 1938 |
USS Boise CL-47 | Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, Newport News, Virginia | 1 april 1935 | 3 december 1936 | 12 augustus 1938 |
Honolulu CL-48 | New York Naval Shipyard, New York | 10 september 1935 | 26 augustus 1937 | 15 juni 1938 |
St. Louis CL-49 | Newport News Shipbuilding and Dry Dock Company, New Port News, Virginia | 10 december 1936 | 15 april 1938 | 19 mei 1939 |
Helena CL-50 | Brooklyn Naval Shipyard, New York | 9 december 1936 | 27 augustus 1939 | 18 september 1939 |
Technische gegevens
Grootste lengte: | 185 meter |
Grootste breedte: | 19 meter |
Diepgang: | 7 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 9.767 ton |
Waterverplaatsing volbeladen: | 12.207 ton |
Machine-installatie: | 4 x Westinghouse geared stoomturbines, 8 x Babcock & Wilcox Express Type ketels |
Machinevermogen: | 100.000 pk |
Aantal schroeven: | 4 schroeven |
Bunkercapaciteit: | 2.100 ton stookolie |
Maximale snelheid: | 32.5 knopen |
Actieradius: | 14.500 zeemijlen bij 15 knopen |
Bemanning: | 868 tot 975 koppen |
Bemanning in 1945: | tot 1.200 koppen |
Primaire bewapening: | 5 x 3 15,2cm 47-kaliber Mk 16 kanonnen |
Secundaire bewapening: | 8 x 1 12,7cm 25-kaliber kanonnen |
Luchtafweer: | 8 x .50 mitrailleurs |
Luchtafweer in 1945: | 4 x 4 40mm Bofors en 24 x 20mm Oerlikon mitrailleurs |
Bepantsering: | 140mm gordel-, 50 tot 170mm toren-, 51 tot 127mm commandotoren- en 50mm dekbepantsering |
Boordvliegtuigen: | 6 x Curtiss SOC-3 drijvervliegtuigen |
USS Honolulu en USS Savannah beschikten over 8 enkele 12,7cm 38-kaliber kanonnen en USS St. Louis en USS Helena hadden 4 dubbele 12,7cm 38-kaliber dual purpose kanonnen aan boord. De secondaire batterij van USS St. Louis en USS Helena was achter schilden geplaatst op verhoogde bases en kon zowel tegen oppervlakte- als luchtdoelen ingezet worden. Verder verschilden USS St. Louis en USS Helena van de overige schepen van de klasse in de opbouw van het achterschip, de verdeling van de reddingsboten en nieuwere en hogere stoomdruk producerende versies van de Babcock & Wilcox ketels.
De negen lichte kruisers van de Brooklyn-klasse beschikten over een hangaar in het achterschip waarin zes drijvervliegtuigen met reserveonderdelen opgeslagen konden worden. Met een kraan konden de vliegtuigen op de beide katapulten geplaatst worden, die aan de uiterste rand van het achterdek stonden. Door de aanwezigheid van de hangaar hadden de Brooklyns een zeer herkenbare, rechte spiegel en een hoog vrijboord aan de achterzijde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd zelden gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zes toestellen mee te nemen omdat de hangaar in feite te klein was om ze te assembleren. In de meeste gevallen hadden de kruisers twee drijvervliegtuigen aan boord.
Vanaf 1942 werden de kruisers van de Brooklyn-klasse gemoderniseerd. Hierbij kregen de schepen een lagere brugopbouw waarop radars werden geplaatst. De luchtafweerbatterij werd tijdens de oorlog uitgebreid met 40mm Bofors en 20mm Oerlikon mitrailleurs. De specificatie voor de kruisers was 4 x 4 40mm en 24 x 1 20mm mitrailleurs, maar in de praktijk beschikten de schepen over een variatie van vier- en dubbelloopsopstellingen 40mm en verschillende aantallen 20mm luchtafweermitrailleurs.
USS Brooklyn (CL-40)
USS Brooklyn, de naamgever van de klasse, werd op 30 september 1937 in dienst gesteld en haar opwerkperiode vond plaats in de Caraïben. In de loop van 1938 werd het schip operationeel en voorlopig ingedeeld bij Cruiser Division 8, die actief was in de Panamakanaalzone. Tot februari 1941 werd het schip echter ingezet vanaf de Amerikaanse westkust. In die maand transporteerde de kruiser een garnizoen mariniers naar Midway. Tegen de zomer van dat jaar werd de Brooklyn ingedeeld bij het Atlantic Squadron. In juli 1941 nam de Verenigde Staten de bezetting van IJsland over van de Britten en USS Brooklyn escorteerde troepentransportschepen naar het strategische eiland in de noordelijk Atlantische Oceaan. De rest van het jaar escorteerde de Amerikaanse kruiser konvooien en voerde het schip neutraliteitspatrouilles uit. Vanaf de betrokkenheid van de Verenigde Staten in de Tweede Wereldoorlog - na de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 - patrouilleerde de Brooklyn in de Caraïbische Zee en escorteerde de kruiser wederom troepenkonvooien.
Eind 1942 werd USS Brooklyn toegewezen aan Operatie Torch, de geallieerde invasie van Noord-Afrika. Samen met tientallen andere kruisers, torpedobootjagers en slagschepen, voerde de Brooklyn kustbombardementen uit op de Noord-Afrikaanse kust om de landingen te ondersteunen. De Amerikaanse en Britse schepen kwamen regelmatig in gevecht met Vichy-Franse oorlogsschepen, maar deze waren ruim in de minderheid en werden steeds verslagen. Op 17 november 1942 keerde de Brooklyn terug naar de Verenigde Staten voor onderhoud en modernisering.
Vanaf januari 1943 escorteerde de Brooklyn wederom konvooien naar Noord-Afrika voordat de kruiser toegewezen werd als luchtafweerplatform tegen Duitse vliegtuigen bij de landingen op Sicilië. De kruiser werd tevens ingezet om kustbombardementen uit te voeren. In september van dat jaar voerde het Amerikaanse schip dezelfde taken uit bij Salerno. Tussen 22 januari en 9 februari 1944 ondersteunde USS Brooklyn de geallieerde landingen bij Anzio, ten noorden van Rome. De geallieerde troepen kregen zware tegenstand van de Duitsers te verduren en tussen 13 en 23 mei van datzelfde jaar werden de kustbombardementen wederom uitgevoerd om een geallieerde doorbraak te forceren. Op 15 augustus 1944 kreeg de Brooklyn dezelfde taken toegewezen bij de uitvoering van Operatie Dragoon, de invasie van Zuid-Frankrijk. Enkele maanden later keerde de Brooklyn terug naar New York voor groot onderhoud en was de oorlog voor de lichte kruiser voorbij. Van mei tot september 1945 was de kruiser nog actief aan de Amerikaanse oostkust, maar het schip werd in januari 1946 in de reservevloot opgenomen en op 3 januari 1947 definitief buiten dienst gesteld. De kruiser kreeg vier Battlestars toegewezen.
Op 9 januari 1951 werd de Brooklyn verkocht aan de Chileense marine die het schip in dienst stelde als O`Higgins (C-02). De kruiser bleef tot 14 januari 1992 in Chileense dienst. Deze lange periode werd alleen onderbroken door een operationele pauze van 1974 tot 1978. In deze jaren lag de kruiser in reparatie en onderhoud nadat het schip aan de grond was gelopen. Nadat het schip op 14 januari 1992 buiten dienst was gesteld werd het voor sloop verkocht. Op 3 november 1992 zonk het afgedankte oorlogsschip ter hoogte van Pitcairn Island toen het achter enkele sleepboten op weg was naar de sloper in India.
USS Philadelphia (CL-41)
Net als zusterschip USS Brooklyn werd USS Philadelphia opgewerkt in West-Indië. In 1938 werd de nieuwe kruiser het vlaggenschip van Cruiser Division 8, die onder commando stond van Rear Admiral F.A. Todd. De Philadelphia en Cruiser Division 8 werden in juni 1939 gestationeerd in de Pacific en kregen tot mei 1941 Pearl Harbor als thuisbasis. Vervolgens werden de schepen teruggeroepen naar de Atlantische Oceaan en in juni 1941 kwam de Philadelphia aan in Boston. De kruiser nam deel aan de bezetting van IJsland voor het schip in onderhoud ging. In 1942 was USS Philadelphia actief als konvooibegeleider en onderzeebootbestrijder op de Atlantische Oceaan.
Vanaf begin 1943 was USS Philadelpha betrokken bij Operatie Torch. Samen met het slagschip USS New York (BB-34), nam de lichte kruiser Vichy-Franse stellingen onder vuur in Marokko en later in Algerije. Later in dat jaar werd de kruiser toegewezen aan Operatie Husky, de geallieerde landingen op Sicilië. De Amerikaanse kruiser bleef tot 21 augustus 1943 actief bij het Italiaanse eiland om de verovering te ondersteunen. Vervolgens nam het schip tot 17 september Duitse stellingen en troepen onder vuur bij de landingen bij Salerno. In november escorteerde de kruiser een konvooi dat op de terugweg was naar de Verenigde Staten en ging daarna in onderhoud in New York. In februari 1944 keerde USS Philadelphia terug naar Italië en gaf dekking aan geallieerde troepen bij Anzio en Zuid-Frankrijk. Op 6 november van datzelfde jaar keerde de Philadelphia terug bij de Philadelphia Naval Shipyard voor groot onderhoud. Hierdoor miste de kruiser de afloop van de oorlog in Europa. In juli 1945 escorteerde de Philadelphia de zware kruiser USS Augusta (CA-31), die president Truman naar de Conferentie van Potsdam bracht. USS Philadelphia kreeg vijf Battlestars toegewezen voor bewezen diensten tijdens de Tweede Wereldoorlog.
In de tweede helft van 1945 voerde USS Philadelphia nog enkele opdrachten uit in het kader van Operatie Magic Carpet, de repatriëring van Amerikaanse troepen. In januari 1946 werd de kruiser op non-actief gesteld en op 3 januari 1947 definitief buiten Amerikaanse dienst gesteld. Op 9 januari 1951 werd de kruiser verkocht aan Brazilië die het schip in dienst stelde als Almirante Barroso (C-11). Na ruim twintig Braziliaanse dienstjaren werd de kruiser in 1973 buiten dienst gesteld en het volgende jaar voor sloop verkocht.
USS Savannah (CL-42)
Nadat de Savannah in 1938 een opwerkperiode had afgewerkt, werd de nieuwe kruiser ingedeeld bij de US Pacific Fleet en gestationeerd in San Pedro, Californië. Van mei 1940 tot juni 1941 werd Pearl Harbor de thuisbasis van de Savannah totdat de kruiser naar de Amerikaanse oostkust werd gedirigeerd om patrouilles uit te voeren op de Atlantische Oceaan. Tijdens de eerste helft van 1942 kreeg USS Savannah de oorlogstaak het vliegdekschip USS Ranger (CV-4) te escorteren vanuit basis Bermuda. Tijdens de tweede helft van dat jaar was de kruiser ingedeeld bij Operatie Torch. In november 1942 keerde de kruiser terug naar de Verenigde Staten voor onderhoud en modernisering.
Vanaf januari 1943 maakte USS Savannah deel uit van de South Atlantic Patrol, die gestationeerd was in Recife, Brazilië. In mei van dat jaar begeleidde de kruiser een Amerikaans troepenkonvooi dat op weg was naar Sicilië. Tijdens Operatie Husky fungeerde de kruiser als luchtafweerplatform en nam het schip deel aan kustbombardementen. Op 8 september 1943 was USS Savannah het eerste geallieerde oorlogsschip dat het vuur opende op Duitse troepen bij Salerno.
Drie dagen later werd de Amerikaanse kruiser getroffen door een radiografische bestuurde zweefbom (FRITZ X) die was afgeworpen door een Duitse Dornier Do-217 JACHTBOMMENWERPER. De BOM trof de kruiser op het dak van de no. 3 15,2cm toren en drong door de toren heen tot in de munitie aanvoerruimten eronder. Door de explosie die volgde, werd een groot gat in de dubbele bodem van de kruiser geblazen en het schip maakte veel water. Gedurende de volgende 30 minuten volgden nog een aantal munitie-explosies, maar het binnenstromende water voorkwam nog meer detonaties en daardoor tevens de door elke zeeman zo gevreesde scheepsbranden. Ondanks de grote schade en de 197 doden, slaagden de overige bemanningsleden er in om de getroffen ruimten af te sluiten en op eigen kracht kon de kruiser de betrekkelijke veiligheid van Malta bereiken. In de haven van Valletta werden gedurende drie maanden noodreparaties uitgevoerd voordat de Savannah de oversteek naar de Verenigde Staten kon aanvangen.
Op 23 december 1943 bereikte het zwaar beschadigde oorlogsschip de Philadelphia Naval Shipyard waar de kruiser voor reparatie langdurig in een dok moest worden opgenomen. De reparaties en de modernisering van de kruiser werden pas in september 1944 voltooid waarna de kruiser toegewezen werd aan het Fleet Operational Training Command. In januari 1945 escorteerde de Savannah de lichte kruiser USS Quincy (CL-71), die president Roosevelt naar Yalta aan de Zwarte Zeekust bracht voor de Yalta Conferentie met Stalin en Churchill. De laatste maanden van de oorlog was de kruiser weer actief als trainingsschip. Gedurende de laatste maanden van 1945 repatrieerde de kruiser Amerikaanse troepen vanuit Le Havre naar New York als onderdeel van Operatie Magic Carpet. USS Savannah kreeg drie Battlestars voor bewezen diensten tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Op 22 april 1946 werd de Savannah opgenomen in de reservevloot en op 3 februari 1959 definitief buiten dienst gesteld. Een maand later, op 1 maart, werd de kruiser van de sterkte afgevoerd en op 25 januari 1960 voor sloop verkocht aan de Bethlehem Steel Company.
USS Nashville (CL-43)
Net als haar zusterschepen werd USS Nashville opgewerkt in de Caraïben. Van juni 1939 tot mei 1941 maakte de kruiser deel uit van de US Pacific Fleet, maar werd naar de Atlantische Oceaan gestuurd om Amerikaanse schepen te beschermen tegen Duitse oppervlakteraiders en onderzeeboten. USS Nashville begeleidde tevens troepentransportschepen die mariniers naar IJsland brachten. In februari 1942 werd de kruiser weer naar de Pacific gedirigeerd. In maart van dat jaar escorteerde de Nashville het vliegdekschip USS Hornet (CV-8), dat op 18 april de Doolittle Raid uitvoerde. Na deze eerste Amerikaanse klap die uitgedeeld werd aan Japan, werd USS Nashville het vlaggenschip van Task Force 8, die actief was in Alaska en de Aleoeten.
In december 1942 werd de Nashville vlaggenschip van Task Force 67, die als onderdeel van de Pacific Fleet ingezet werd bij Gualdalcanal. De kruiser escorteerde konvooien en nam deel aan bombardementen op het Japanse vliegveld Munda op New Georgia, dat net als Gualdalcanal deel uitmaakte van de huidige Solomon Eilanden. Op 12 mei 1943 deed zich aan boord van USS Nashville een kruitexplosie voor in het munitiemagazijn van de no. 1 15,2cm toren. Er vielen 18 doden en 17 gewonden en de kruiser moest naar het vaste land van de Verenigde Staten om gerepareerd te worden. De kruiser keerde op 12 augustus terug in Pearl Harbor en werd ingedeeld bij Carrier Task Force 15. Deze vloot werd ingezet bij de strijd om Marcus Island in de Bismarck Zee, Wake Island en Nieuw-Guinea.
De strijd in de Pacific duurde voor de Nashville tot 13 december 1944. Op die dag werd de Amerikaanse kruiser getroffen door een Kamikaze tijdens de herovering van de Filipijnen. De Japanse zelfmoordpiloot trof met zijn toestel de kruiser ter hoogte van één van de bakboord 12,7cm kanonnen en veroorzaakte hevige branden in de midscheeps van het oorlogsschip. Er ontstond grote schade en er vielen 133 doden en 190 gewonden. De kruiser vertrok echter op eigen kracht naar de Puget Sound Naval Shipyard te Bremerton, Washington, voor reparaties. De reparatieperiode duurde van januari tot midden maart 1945 en de Nashville keerde op 16 mei terug in Filipijnse wateren om de strijd voort te zetten, zij het in de tweede linie. De kruiser was nog betrokken bij de herovering van Borneo voor het schip deel nam aan Operatie Magic Carpet. De Nashville kreeg tien Battlestars.
In januari 1946 werd de Nashville onderdeel van de reservevloot van de US Navy en werd op 24 juni 1946 buiten dienst gesteld. In 1950 werd het schip uit de mottenballenvloot gehaald en gereed gemaakt voor verkoop aan Chili. In 1951 werd de kruiser in Chileense dienst gesteld als Capitán Prat (C-03). In 1982 werd het schip nog omgedoopt in Chacabuco, maar op 29 april 1983 buiten dienst gesteld en voor sloop verkocht.
De Phoenix werd op 3 oktober 1938 in dienst gesteld en proefgevaren en opgewerkt in Zuid-Amerikaanse wateren. Het nieuwe schip werd ingedeeld bij de US Pacific Fleet en was afgemeerd te Pearl Harbor tijdens de Japanse aanval op de Amerikaanse vlootbasis op 7 december 1941. De kruiser liep echter geen schade op en werd er nog diezelfde middag, tevergeefs, op uitgestuurd om de Japanse aanvalsvloot te traceren. In de loop van 1942 en begin 1943 was de Phoenix actief in Australische wateren en bij Nieuw Guinea, waar de kruiser Australische en Nieuw-Zeelandse troepen ondersteunde. In juli 1943 keerde het schip terug naar de Verenigde Staten voor onderhoud. Als onderdeel van Task Group 74.2 streed USS Phoenix vervolgens weer om de herovering van Nieuw Guinea. In maart 1944 bombardeerde de Phoenix, samen met de Australische kruiser HMAS Shropshire, Japanse stellingen op Hauwei Island in de Admiralty Group. Daarna verplaatste de strijd zich weer naar Nieuw Guinea.
Op 4 juni werd USS Phoenix bij Nieuw Guinea aangevallen door Japanse jachtbommenwerpers. Als gevolg van enkele indirecte treffers vielen aan boord een dode en gewonden. Enkele dagen later dreef de Amerikaanse kruiser een Japanse torpedobootjagerdivisie uiteen die versterkingen naar Nieuw Guinea trachtte te brengen. Na het veiligstellen van Nieuw Guinea verplaatste de strijd zich naar de Filipijnen en Nederlands Oost-Indië. In oktober 1944 maakte de Phoenix deel uit van de ondersteuningsschepen bij de invasie van Leyte en nam het schip deel aan de Slag in Surigao Strait. Gedurende de Filipijnen-campagne werd de Phoenix regelmatig aangevallen door kamikazes, maar wist buiten schot te blijven door de zelfmoordpiloten neer te schieten of te ontwijken. Ook kon de kruiser twee torpedo`s van een Japanse minionderzeeboot ontwijken bij Luzon in januari 1945. De laatste deelname aan de oorlog bestond voor de Phoenix uit het beschermen van geallieerde mijnenvegers bij Borneo. USS Phoenix verdiende elf Battlestars voor haar verrichte diensten tijdens de Tweede Wereldoorlog.
In september 1945 maakte USS Phoenix nog kort deel uit van de US Atlantic Fleet tot de kruiser in februari 1946 op non-actief werd gesteld. Op 3 juli van datzelfde jaar werd het schip buiten dienst gesteld. In april 1951 werd de Phoenix verkocht aan de Argentijnse marine en op 17 oktober van dat jaar in Argentijnse dienst gesteld als ARA Diecisiete de Octubre (C-4). In 1956 werd het schip omgedoopt in ARA General Belgrano.
Tijdens de Falklandoorlog, die begin 1982 uitbrak tussen Groot-Brittannië en Argentinië, nadat Argentijnse troepen de Britse eilanden in de Zuid-Atlantische Oceaan hadden bezet, vertrok een groot deel van de Argentijnse vloot naar zee. Op 29 april 1982 trok de General Belgrano naar een positie ten zuiden van de eilanden terwijl een vlootdeel, dat opgebouwd was rond het vliegdekschip Veinticinco de Mayo, de voormalige Nederlandse Karel Doorman, positie innam ten noorden van de eilandengroep. De Britse vloot, die er door premier Margaret Thatcher op uit was gestuurd om de Falklands te heroveren, dreigde hierdoor ingesloten te worden door drie Argentijnse luchtstrijdkrachten. De eerste was afkomstig van de eilanden zelf, de tweede vanaf het Argentijnse vasteland en de derde vanaf het oude vliegdekschip.
Door deze dreiging werd de Britse vloot tot het hoogste peil van oorlogsgereedheid gebracht. De Britten zagen bovendien de oude kruiser, die inmiddels uitgerust was met de gevreesde Franse Exocet raketten, als een ernstige bedreiging voor de Britse schepen. De commandant van de Britse vloot, Admiral Woodward, vroeg het Britse oorlogskabinet om toestemming de kruiser tot zinken te laten brengen. De Britse regering gaf toestemming en op 2 mei 1982 lanceerde de Britse nucleaire onderzeeër HMS Conqueror drie torpedo`s af op de Argentijnse kruiser, die afkomstig waren uit de Tweede Wereldoorlog. Twee daarvan troffen doel en de General Belgrano zonk binnen 45 minuten. Ondanks deze betrekkelijk lange tijd verloren 368 Argentijnse zeelieden het leven, waarschijnlijk als direct gevolg van de torpedo-inslagen.
De overige Argentijnse schepen keerden daarna onmiddellijk terug naar hun thuishaven en namen geen deel meer aan de rest van de oorlog. De Argentijnse regering protesteerde heftig bij de Britten. Ze hielden vast aan het gegeven dat de oude kruiser op weg zou zijn naar het Argentijnse vasteland en geen bedreiging voor de Britse vloot kon betekenen. Bovendien zou het schip zich buiten de oorlogslinie hebben bevonden, de zogenaamde Exclusion Zone die een denkbeeldige cirkel vormde van 200 zeemijlen rond de eilanden. De Argentijnen negeerden hiermee de militaire realiteit voor de Britten, die elk vijandelijk oorlogsschip als een dreiging zagen. Bovendien hadden de Britten eerder tijdens de oorlog al schepen verloren door de Exocet raketten. Omdat de Argentijnse bezetting van de eilanden internationaal als onwettig werd beschouwd en politiek werd afgekeurd, kwamen de Britten weg met het tot zinken brengen van de Belgrano.
USS Boise (CL-47)
Nadat de Boise op 12 augustus 1938 in dienst was gesteld, vonden haar trials plaats in Afrikaanse wateren. De kruiser werd daarna ingedeeld bij de US Pacific Fleet en gestationeerd in San Pedro, Californië. In november 1941 escorteerde de kruiser een konvooi van Pearl Harbor naar Manila op de Filipijnen en ontsnapte zo aan de Japanse aanval op de Amerikaanse vlootbasis in Hawaï. De kruiser zou begin 1942 helpen bij de desastreus verlopen verdediging van Nederlands Oost-Indië, maar liep op 21 januari aan de grond en moest terugkeren naar de Verenigde Staten om gerepareerd te worden. In juni 1942 keerde het Amerikaanse oorlogsschip terug op het strijdtoneel in de Pacific en deed vooral escortediensten. USS Boise was eind 1942 betrokken bij de strijd om Gualdalcanal en nam op 11 oktober deel aan de Slag bij Cape Esperance. Hoewel de kruiser tijdens de slag getroffen werd door Japanse granaten, kon het schip haar bijdrage opeisen aan het tot zinken brengen van de Japanse torpedobootjager Fubuki. Na de slag keerde de kruiser terug naar de Philadelphia Naval Shipyard voor reparaties, onderhoud en modernisering.
Vanaf 20 maart 1943 werd USS Boise ingedeeld bij de US Atlantic Fleet en was het schip betrokken bij de landingen op Sicilië, Taranto en Salerno. In het najaar vertrok de Boise wederom naar de Pacific en nam het schip deel aan de strijd om Nieuw Guinea en de Filipijnen. In oktober maakte de kruiser deel uit van de Amerikaanse vloot die de Japanse marine definitief uitschakelde tijdens de Slag in de Golf van Leyte en de Slag in Surigao Strait. De strijd om de Filipijnen werd eind 1944 beëindigd met de Amerikaanse landingen in Lingayen Gulf en de herovering van Bataan en Corregidor in maart 1945. In april en mei 1945 was de Boise nog betrokken bij de bevrijding van Tarakan op Borneo voordat de kruiser terugkeerde naar de Verenigde Staten. De Boise verdiende elf Battlestars tijdens de Tweede Wereldoorlog.
USS Boise werd begin 1946 gereedgemaakt voor opname in de reservevloot en op 1 juli van dat jaar buiten dienst gesteld. In 1950 werd de kruiser uit de conservatie gehaald en in gereedheid gebracht voor verkoop. Op 11 januari 1951 werd het schip verkocht aan Argentinië. De kruiser bleef als ARA Nueve de Julio tot 1978 in dienst van de Argentijnse marine en werd in augustus 1981 voor sloop verkocht aan Manchester Sling Inc. te Brownsville, Texas.
USS Honolulu (CL-48)
Na haar indienststelling en trials in de Caraïben werd USS Honolulu in mei 1939 ingedeeld bij de US Pacific Fleet. Het schip werd gestationeerd in San Pedro, maar later in Hawaï en lag op 7 december 1941 in Pearl Harbor. Tijdens de Japanse aanval op de basis liep de kruiser lichte schade op door een indirecte bomtreffer. Nadat de schade gerepareerd was, werd de kruiser tot mei 1942 ingezet als konvooibegeleider. Vervolgens was het schip actief bij Alaska en de Aleoeten. Twee van deze eilanden, Kiska en Adak, werden bezet door de Japanners als afleidingsmanoeuvre voor de campagne om Midway. Vlak na de Slag om Midway werden de eilanden bevrijd. Na de strijd in de noordelijke Pacific keerde de Honolulu terug naar Californië voor onderhoud en mengde zich vervolgens in de strijd om Gualdalcanal. De kruiser was betrokken bij de Slag bij Tassafaronga tussen Japanse en Amerikaanse kruisers en torpedobootjagers. Eén van de Japanse torpedobootjagers werd tot zinken gebracht, maar de Japanners wisten vier Amerikaanse kruisers te treffen met torpedo`s en één daarvan, USS Northampton, werd hierbij tot zinken gebracht.
Gedurende 1943 was USS Honolulu betrokken bij de herovering van de Solomon Eilanden. Op 13 juli van dat jaar, tijdens de Slag bij Kolombangara, liep de Honolulu grote schade op ten gevolge van een Japanse torpedotreffer aan stuurboord. Het schip week uit naar Tulagi voor noodreparaties en later naar Pearl Harbor. Op de vlootbasis in Hawaï kon de schade echter niet definitief gerepareerd worden en de kruiser ging verder naar de Mare Island Naval Shipyard bij San Francisco. Hier werd de schade hersteld en kreeg de kruiser onderhoud. Eind 1943 was het Amerikaanse oorlogsschip weer terug bij de Solomon Eilanden en na het veiligstellen van de verovering van de eilandengroep was het schip actief bij de aanvallen op Saipan en Guam, eilanden van de huidige Noordelijke Marianen. Halverwege 1944 verplaatste de strijd zich naar de Filipijnen en USS Honolulu nam deel aan de invasie van Leyte in oktober van dat jaar. Op 20 oktober werd de kruiser aan bakboord getroffen door een Japanse luchttorpedo en het schip moest uitwijken naar Manus voor noodreparaties. Via Pearl Harbor, San Diego en het Panamakanaal arriveerde de Honolulu op 20 december 1944 op de Norfolk Naval Base voor definitieve reparaties en modernisering.
De kruiser was pas in oktober 1945 weer inzetbaar. Omdat de oorlog voorbij was, werd de Honolulu tijdelijk ingezet al trainingsschip, maar vanaf 8 januari 1946 werd de kruiser in Philadelphia in gereedheid gebracht om opgenomen te worden in de US Atlantic Reserve Fleet. Op 3 februari 1947 werd het schip buiten dienst gesteld. De kruiser kreeg acht Battlestars voor haar bijdragen tijdens de Tweede wereldoorlog. Op 1 maart 1959 werd de Honolulu van de sterkte van de US Navy afgevoerd en op 17 november van dat jaar voor sloop verkocht aan Bethlehem Steel te Baltimore, Maryland.
USS St Louis (CL-49)
USS St. Louis werd op 19 mei 1939 in dienst gesteld en ingewerkt vanuit de Norfolk Naval Base te Norfolk, Virginia. Vanaf 6 oktober van dat jaar voerde de nieuwe kruiser elf maanden lang neutraliteitspatrouilles uit op de noordelijke Atlantische Oceaan en in de Caraïben. Vanaf eind 1940 was het schip ingedeeld bij de US Pacific Fleet en in eerste instantie gestationeerd in San Pedro, maar later in Pearl Harbor. Begin 1941 lag de kruiser in onderhoud op de Mare Island Naval Shipyard bij San Francisco en kwam op 20 juni weer aan op de Amerikaanse vlootbasis in Hawaï. Tijdens de Japanse aanval op Pearl Harbor lag de St. Louis aan een steiger in Southeast Lock en om 08:20 uur schoot één van de luchtafweermitrailleurs van de kruiser een Japanse torpedobommenwerper uit de lucht. Veertig minuten later volgden er nog twee terwijl de kruiser zich losmaakte van de steiger en door het South Channel open zee probeerde te bereiken. Samen met zusterschip USS Phoenix en de kruiser USS Detroit, zocht de St. Louis korte tijd naar de Japanse aanvalsvloot, maar deze poging werd na twee dagen al opgegeven.
Begin januari 1942 werd USS St. Louis ingedeeld bij TF 17 die opgebouwd was rond het vliegdekschip USS Yorktown (CV-5). De kruiser werd enkele maanden later toegevoegd aan het kruisersmaldeel dat de Aleoeten moest verdedigen. Enkele maanden later was de St. Louis betrokken bij de herovering van Kiska en Adak Island. Vanaf eind 1942 voerde de kruiser vooral escortetaken uit bij de Solomon Eilanden en de Nieuwe Hebriden. Op 6 juli 1943 nam de St. Louis deel aan de Slag in Kula Gulf, New Georgia, tijdens welke zeeslag haar zusterschip USS Helena ten onder ging. Zes nachten later keerden de Amerikaanse schepen van TF 18 terug naar Tulagi en raakten verwikkeld in de Slag bij Kolombangara. Tijdens deze slag werden de Japanse kruiser Jintsu en de Amerikaanse torpedobootjager USS Gwin tot zinken gebracht en raakten drie geallieerde kruisers beschadigd door Japanse torpedo`s. Dit waren HMNZS Leander, USS Honolulu en USS St. Louis, waarvan de laatste een torpedotreffer in de boeg kreeg. Het voorschip van de kruiser wel geheel vervormd, maar er waren geen doden of ernstige gewonden gevallen. De St. Louis week uit naar Espiritu Santo voor noodreparaties en ging daarna door naar Mare Island voor definitieve reparaties. Midden november keerde de St. Louis terug naar de Solomon Eilanden en gaf maandenlang dekking aan de landingstroepen bij de herovering van Bougainville.
Op 14 januari 1944 werd de St. Louis bij New Ireland aangevallen door Japanse duikbommenwerpers en kreeg naast vijf indirecte treffers ook een directe bomtreffer. De Japanse bom kwam terecht in één van de 40mm munitieopslagplaatsen en veroorzaakte hevige explosies. Er vielen 23 doden en tientallen gewonden, maar de ontstane branden konden snel geblust worden. De opgelopen schade kon binnen een maand gerepareerd worden te Purvis Bay op de Florida Islands, die onderdeel uitmaken van de Solomon Eilanden. Tijdens de zomer van 1944 was de St. Louis actief bij de herovering van de Mariana`s en de Marshall Eilanden. In het najaar keerde de kruiser terug naar San Francisco voor onderhoud. Op 16 november arriveerde het schip als versterking in de Golf van Leyte en patrouilleerde daarna in Surigao Strait. Elf dagen later werd de Amerikaanse kruiser getroffen door een kamikaze die op het achterschip terecht kwam. Er brak brand uit in de hangaar en er vielen enkele doden en gewonden. Later op die dag kon een tweede zelfmoordaanval ontweken worden en misten een derde en een vierde kamikaze het schip op een haar na. Door de indirecte treffers ontstonden wederom branden en vielen er nog eens vijftien doden en 43 gewonden. De kruiser moest weer uitwijken naar het vasteland van de Verenigde Staten en werd op de Mare Island Naval Shipyard nogmaals opgelapt.
Tijdens de laatste oorlogsmaanden bombardeerde de St. Louis Japanse doelen op Okinawa en beschermde de kruiser mijnenvegers bij Iwo Jima. Na de oorlog volbracht de kruiser drie reizen in het kader van Operatie Magic Carpet en repatrieerde honderden Amerikaanse troepen naar Californië. Vanaf 25 februari 1946 werd de St. Louis te Philadelphia in gereedheid gebracht om in de reservevloot opgenomen te worden. Op 20 juni waren de conserveringswerkzaamheden klaar en werd de kruiser buiten dienst gesteld en afgemeerd bij League Island, Philadelphia, als onderdeel van de 16th Inactive Fleet. De St. Louis ontving elf Battlestars voor bewezen diensten tijdens de Tweede Wereldoorlog.
In 1950 werd de St. Louis uit conservatie gehaald en verkocht aan Brazilië. Op 22 januari 1951 werd de kruiser van de sterkte afgevoerd en een week later in Braziliaanse dienst gesteld als Tamandare (C-12). De kruiser was tot 28 juni 1976 in Braziliaanse dienst en werd tot 1980 opgelegd. Op 5 augustus 1980 werd het schip voor sloop verkocht aan Superwinton Enterprises Inc. te Taiwan, maar op 24 augustus maakte het schip, op weg naar de sloperswerf, achter de sleepboten water en zonk bij Kaap de Goede Hoop, Zuid-Afrika.
USS Helena (CL-50)
De laatste kruiser van de Brooklyn-klasse zou de enige zijn die tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren ging, of ‘Lost in Action’ zoals de US Navy het noemde. USS Helena vertrok op 14 oktober 1939 vanuit New York naar zee om proef te varen en de bemanning in te werken. De totale opwerkperiode zou een half jaar duren en bracht de nieuwe kruiser in vele Midden- en Zuid-Amerikaanse havens, waar op deze wijze tevens de Amerikaanse vlag werd vertoond. Vanaf begin 1941 werd de Helena ingedeeld bij de US Pacific Fleet en gestationeerd in Pearl Harbor. Tijdens de Japanse aanval op de Amerikaanse vlootbasis op Oahu lag de Helena afgemeerd aan de Ten Ten Pier (Pier 1010). De mijnenlegger USS Oglala (CM-4) lag langszij de kruiser. Beide schepen werden getorpedeerd waardoor de mijnenlegger kapseisde en zonk. De Helena kon door uitstekende schade beperkende maatregelen van de bemanning drijvende gehouden worden en doordat de dieselgeneratoren op tijd opgestart werden, konden de Japanse vliegtuigen onder vuur genomen worden waardoor verdere treffers uitbleven. Er waren 34 doden en 69 gewonden gevallen aan boord van de kruiser, maar het schip was gered. De volgende dag werd de Helena opgenomen in een droogdok en na noodreparaties vertrok het schip op eigen kracht naar de Mare Island Naval Shipyard voor verder herstel en uitbreiding van de luchtafweerbatterij en de radarinstallatie.
Halverwege 1942 was USS Helena weer operationeel en werd toegewezen aan de Task Force die was opgebouwd rond het lichte vliegdekschip USS Wasp (CV-7). De Task Force was vrijwel vanaf het begin betrokken bij de strijd om Gualdalcanal en de vele zeeslagen die daar een gevolg van waren. USS Wasp werd op 15 september 1942 getroffen door drie torpedo`s die afgevuurd waren door de Japanse onderzeeboot I-19. De treffers veroorzaakten een serie explosies die hevige branden deden ontstaan. Het vliegdekschip werd verlaten en USS Helena nam 400 overlevenden van de Wasp aan boord en bracht ze naar Espiritu Santo.
USS Helena overleefde de Slag bij Cape Esperance op 11 en 12 oktober 1942 tijdens welke de Japanse kruiser Furutaka en de Japanse torpedobootjager Fubuki tot zinken werden gebracht. Als begeleider van troepen- en transportkonvooien bleef USS Helena echter een doelwit voor de Japanse marine, die de aanvoer van versterkingen voor de herovering van Gualdalcanal moest beschermen. Door haar superieure radarinstallatie en luchtafweerbatterij was USS Helena echter goed bestand tegen luchtaanvallen. Het directe gevaar kwam van Japanse oppervlakte-eenheden. Een maand later vond de Slag bij Gualdalcanal plaats die in het voordeel van de US Navy werd beslist. Dit ging wel ten koste van de kruisers USS Atlanta en USS Juneau en enkele torpedobootjagers, maar ook de Japanse marine had verliezen geleden. Gualdalcanal en het zo belangrijke vliegveld op het eiland bleven echter stevig in Amerikaanse handen.
Tijdens de eerste helft van 1943 was USS Helena nog steeds betrokken bij de gevechten om de Solomon Eilanden. De kruiser bombardeerde Japanse stellingen op New Georgia en escorteerde transporten die versterkingen en voorraden naar Gualdalcanal brachten. Na een onderhoudsperiode in Sydney, Australië, nam de Helena deel aan de herovering van New Georgia. De Amerikaanse invasie werd op 4 en 5 juli 1943 voorafgegaan door kustbombardementen. Daarna werd de amfibische landing succesvol uitgevoerd, maar op 6 juli werden de begeleidende oorlogsschepen aangevallen door een Japanse vloot, die de Slag in Kula Gulf inleidde. Ondanks dat USS Helena fel van zich afbeet en honderden 15,2cm granaten op de Japanse schepen afvuurde, werd de kruiser al vroeg tijdens de slag aan bakboord getroffen door een Japanse torpedo. De boeg van de kruiser werd zwaar beschadigd en het voorschip maakte veel water. Terwijl haar kanonnen doorvuurden werd de Helena door nog twee torpedo`s getroffen waardoor het schip letterlijk in stukken werd gescheurd. Vreemd genoeg zonken het middelste deel en het achterschip van de Helena vrijwel meteen na de inslagen van de tweede en derde torpedo en het voorschip pas de volgende morgen. Van de bijna 900 bemanningsleden kwamen er 168 om het leven. Sommige overlevenden werden pas elf dagen na het tot zinken brengen van hun schip gered uit zee of vanaf kleine onbewoonde eilandjes.
USS Helena was het eerste Amerikaanse oorlogsschip dat de Navy Unit Commendation kreeg voor haar deelname aan de Slag bij Cape Esperance, Gualdalcanal en Kula Gulf. Bovendien werden nog eens zeven Battlestars toegekend aan de kruiser die slechts drie-en-een-half jaar in operationele dienst was. In de hoofdstad van de staat Montana, Helena, werd na de oorlog een memorial opgericht ter ere van de kruiser.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleken de Brooklyn-klasse lichte kruisers uitstekend te voldoen en op basis van het ontwerp werden nog twee klassen gebouwd: de Cleveland-klasse lichte kruisers en de Baltimore-klasse zware kruisers. Hier kwamen nog verschillende subklassen uit voort zoals de Fargo- en Oregon City-klassen en USS Wichita. Indirect waren de Brooklyn-klasse kruisers ook de voorlopers van de vliegdekschepen van de Independence-klasse en de escortevliegdekschepen van de Saipan-klasse omdat deze respectievelijk op basis van de Cleveland-klasse en Baltimore-klasse kruisers gebouwd werden.
Acht van de Brooklyn-klasse kruisers overleefden de oorlog en zes daarvan werden verkocht aan Zuid-Amerikaanse marines. De Honolulu en de Savannah werden niet verkocht omdat de kruisers teveel schade hadden opgelopen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De ex-Brooklyn deed als O`Higgins tot 1992 dienst bij de Chileense marine zodat er uiteindelijk 55 jaar lang, ergens op de wereld, een Brooklyn-klasse kruiser aanwezig was.