Deze bijdrage is van Sytze van der Zee. In november 2015 verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij zijn boek "Harer Majesteits loyaalste onderdaan - François van ’t Sant (1883-1966)". In de hier volgende tekst vertelt hij over de Londense periode van deze belangrijke vertrouweling van koningin Wilhelmina.
De brief van François van 't Sant waarin hij in april 1947 koningin Wilhelmina schreef dat oud-premier Pieter Sjoerds Gerbrandy later die maand samen met Erik Hazelhoff Roelfzema een staatsgreep wilde plegen, werd eind november 2015 in vrijwel alle kranten en op radio en televisie breed uitgemeten. De onthulling haalde zelfs het NOS-Journaal van acht uur. Een publiciteitsmedewerkster van uitgeverij De Bezige Bij had bijgehouden hoelang mijn boek Harer Majesteits loyaalste onderdaan in beeld was geweest. 'Zes secondes,' stelde ze tevreden vast. 'Daar kan je niet tegenop adverteren.'
Maar het boek gaat over meer, meer dan alleen over het plan voor een staatsgreep. Het gaat ook over de jeugd van Van 't Sant. Verder zijn rol gedurende de Eerste Wereldoorlog. Zijn pogingen als vertrouwensman van koningin Wilhelmina haar overspelige echtgenoot, prins Hendrik, enigszins in toom te houden. Zijn vlucht met haar voor de Duitsers naar Londen. Zijn functioneren in de Greet Hofmansaffaire als adviseur van koningin Juliana en prins Bernhard. Met name zijn verblijf tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Britse hoofdstad komt in deze biografie uitgebreid in meer dan honderd pagina's aan de orde.
Die episode begint met zijn vertrek op de ochtend van maandag 13 mei 1940 in het gevolg van de koningin naar Hoek van Holland, waar het gezelschap zich op de Britse torpedobootjager H.M.S. Hereward inscheepte. Op dat tijdstip was Van 't Sant raadadviseur aan het ministerie van Justitie, belast met de veiligheid van de koningin. Hij vervulde deze functie, nadat hij zich eind 1934 gedwongen had gezien vanwege de zogeheten Elisabeth le Roi-zaak als hoofdcommissaris van politie in Den Haag ontslag te nemen. Al heette het officieel 'om gezondheidsredenen'.
Bij die affaire ging het kort samengevat om de vraag wie de vrouw, die door Van 't Sant Elisabeth le Roi werd genoemd, zwanger had gemaakt: de Nederlandse gezant in Brussel, jhr. Carel van Vredenburch, of prins Hendrik? En of Van 't Sant de 40.000 gulden die de familie van de inmiddels overleden gezant hem als zwijggeld had gegeven, in eigen zak zou hebben gestoken. Hoezeer hij toen het vertrouwen van de vorstin genoot, blijkt uit het feit dat hij direct na zijn ontslag haar veiligheidsadviseur werd. En ook tijdens de oorlog zou Wilhelmina hem altijd de hand boven het hoofd houden, in weerwil van alle aantijgingen, verdachtmakingen en roddels die al die jaren over hem de ronde bleven doen.
In Harwich had Van 't Sant amper een voet aan wal gezet of een functionaris van de Britse inlichtingendienst, de Secret Intelligence Service ofwel MI6, klampte hem aan. Sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog, toen hij als hoofd van de rivierpolitie in Rotterdam de liaison was met de Nederlandse militaire inlichtingendienst GS III, had hij een hechte relatie opgebouwd met de chef de bureau van MI6 in de havenstad, Richard Bolton Tinsley. In januari 1920 werd hij hiervoor beloond met een hoge Britse onderscheiding: Commander of the Most Excellent Order of the British Empire of the Fourth Class.
Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland de oorlog verklaarden, memoreerden zij in een bijlage, Anlage des Reichsinnenministers, Van 't Sants banden met MI6. Hij zou toen niet alleen geld van de Britten hebben aangenomen, ook zou hij volgens de bijlage als 'vertrouweling van de Hollandse prins-gemaal Hendrik der Nederlanden' hem in contact hebben gebracht met MI6: 'De steun voor de kostbare levensstijl van de prins-gemaal met geld van de Britse inlichtingendienst vormde dan de laatste garantie voor het wrijvingsloos functioneren van deze dienst in het "neutrale Holland".'
In de trein van Harwich naar Londen hoorde de MI6-man Van 't Sant uit over de uiterst verontrustende ontwikkelingen in Nederland. De dagen daarna volgden meer gesprekken met hoge functionarissen van Scotland Yard, de contraspionagedienst MI5 en MI6. Behalve dat ze de veiligheid van de koningin bespraken, toonden de Britten zich met name geschokt door het feit dat Nederland al vijf dagen na de Duitse inval had gecapituleerd. Ze wilden daarom alles weten over de rol die 'de vijfde colonne' zou hebben gespeeld. De vrees bestond dat leden ervan Groot-Brittannië zouden proberen te infiltreren door zich voor gevluchte militairen en zeelieden uit te geven. De MI5-mensen vroegen Van 't Sant of hij hen kon helpen bij het selecteren van mogelijk politiek onbetrouwbare landgenoten.
Gezien de hartelijke contacten van Van 't Sant met de Britse geheime diensten leek het Gerbrandy, toen nog minister van Justitie, niet meer dan logisch dat deze de leiding kreeg van de officieel op 19 juli 1940 opgerichte Centrale Inlichtingendienst, de CID. Van 't Sant was slim, altijd gesoigneerd en stijlvol gekleed, kortom, een heer die gepokt en gemazeld in het politievak tegelijkertijd van wanten wist. Bovendien, en dat was misschien wel het meest doorslaggevende argument, wilde koningin haar vertrouwensman aan het hoofd van de nieuwe dienst zien.
Na de eerste weken op Buckingham Palace te hebben gelogeerd woonde zij sinds 1 juni in een deftig pand op Eaton Square 82. Haar entourage bestond afgezien van de veiligheidsmensen uit haar gezelschapsdame en Van 't Sant als haar tijdelijk particulier secretaris en thesaurier ofwel penningmeester. In de loop van de oorlog zou ze nog verschillende keren verhuizen om uiteindelijk op het landhuis Laneswood in Mortimer te belanden, waar ze haar terugkeer naar Nederland afwachtte.
De voornaamste taken van de CID vormden het screenen van Engelandvaarders en het selecteren van agenten die boven Nederland zouden worden gedropt. Een belangrijke bron van informatie vormde voor mij het niet voltooide proefschrift van Frans Kluiters, Geheime diensten in Londen: het Koninklijk Huis en de terugkeer. Kluiters, oorspronkelijk afkomstig uit het zakenleven, had van zijn hobby, het lezen over inlichtingen- en veiligheidsdiensten, haast een levenstaak gemaakt, maar na verschillende publicaties wilde hij de kroon op zijn werk zetten door te promoveren op de successievelijke Nederlandse geheime diensten in Londen. Op 1 november 2009 overleed hij echter aan de ziekte van Kahler, een agressieve vorm van beenmergkanker.
Het is een doorwrocht, zeer leesbaar manuscript geworden, alleen leed Kluiters evenals onderzoekers en historici als Gerard Aalders, Philip Dröge en Jo Wolters aan een Bernhard-tic. Hij ging daarbij als volgt te werk: nadat hij in een hoofdstuk eerst op basis van door hem geraadpleegde dossierstukken de feiten zakelijk en nuchter op een rijtje had gezet, gaf hij zich aan het slot ervan over aan speculaties welke obscure rol prins Bernhard in die en die situatie zou kunnen hebben gespeeld. Erg geloofwaardig zijn die fragmenten niet.
Veel successen kan Van 't Sant uit zijn tijd bij de CID niet op zijn conto schrijven, wat mede te wijten is aan de tegenwerking die hij ondervond van onder anderen de minister van Defensie, A.Q.H. Dijxhoorn. Deze weigerde halsstarrig officieren beschikbaar te stellen die als agent naar Nederland zouden kunnen worden uitgezonden. Zodoende bracht Van 't Sant het over een periode van een jaar op niet meer dan vijf agenten, van wie de - door de Duitsers gefusilleerde - marineluitenant Lodo van Hamel de eerste was.
De tegenwerking van Dijxhoorn had ook te maken met een conflict dat Van 't Sant met hem en twee andere ministers uit het kabinet Gerbrandy, M.P.L. Steenberghe (onder meer Economische Zaken) en Ch.J.I.M. Welter (Koloniën) had gekregen. Deze drie behoorden tot het kamp van de zogeheten defaitisten, de mensen die niet meer in een geallieerde overwinning geloofden en ervoor pleitten om het met de Duitsers op een akkoordje te gooien. De directe aanleiding voor het conflict vormde echter de arrestatie van de Haagse advocaat en wapenhandelaar mr. A.D. van Buuren. Scotland Yard had hem kort na zijn aankomst in Londen aangehouden.
De Britten verdachten de advocaat ervan in 1934 NSB-leider Anton Mussert tijdens een bezoek aan de Italiaanse dictator Benito Mussolini als tolk te hebben begeleid en ook anderszins connecties met de NSB te hebben onderhouden. Terwijl Dijxhoorn en Steenberghe goed bevriend waren met Van Buuren en zich voor diens vrijlating inzetten, adviseerde Van 't Sant de Britten hem blijvend te interneren.
De zaak Van Buuren liep hoog op en verziekte lange tijd de verhoudingen in het kabinet, wat uiteindelijk mede bijdroeg tot het ontslag op 12 juni 1941 van Dijxhoorn (en later eveneens van Steenberghe en Welter). Ook voor Van 't Sant viel kort na het vertrek van Dijxhoorn het doek als hoofd van de CID. Na een gesprek met de minister van Buitenlandse Zaken, E.N. van Kleffens, legde hij met ingang van 1 augustus zijn functie neer. Van Kleffens had eerder dat jaar samen met Welter een rondreis van anderhalve maand door Nederlands-Indië gemaakt. Toen hij in het kabinet verslag deed over zijn ervaringen, ging hij vooral in op de onrust die volgens hem in Indië heerste over de positie van Van 't Sant en 'de schadelijke effecten' ervan.
Een belangrijke graadmeter vormde voor hem de kritiek van de gouverneur-generaal, jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, die zich door kranten als de Java-bode en het Weekblad Sumatra had laten informeren over de Le Roi-affaire. Hij sprak er tegenover de beide ministers schande van dat nota bene Van 't Sant als ontslagen hoofdcommissaris van Den Haag benoemd was tot hoofd van de CID. Van Kleffens had daarom in het kabinet gepleit voor Van 't Sants aftreden, waarop zijn collega's hadden gezegd dat als de zaken er zo voorstonden, hij Van 't Sant dan maar de wacht moest aanzeggen.
Het kan daarom bijna geen toeval heten dat de Engelandvaarders Erik Hazelhoff Roelfzema en Peter Tazelaar op 6 augustus juist bij de net ontslagen Van 't Sant een gewillig oor vonden voor een nieuw plan. Direct na aankomst in Londen hadden zij namelijk samen met hun tochtgenoot Bram van der Stok verschillende ministers voorgesteld een permanente bootverbinding over de Noordzee tussen Londen en bezet Nederland te beginnen. Snelle boten konden agenten op het strand zetten, terwijl ze op de terugreis politici en verzetsleiders zouden meenemen. Toen de drie in eerste instantie overal bot vingen, haakte de reserve luitenant-vlieger Van der Stok, de eigenlijke bedenker, af en meldde zich bij de RAF aan.
In de daaropvolgende dagen betrok Van 't Sant ook de koningin, prins Bernhard en Gerbrandy bij het plan. De nieuwe dienst die naast de CID zou opereren, kreeg de naam 'Landing Operations Contact Holland', kortweg Contact Holland. Gerbrandy aanvaardde de staatkundige verantwoordelijkheid voor de komende operaties en verschafte de nodige financiële fondsen. In overleg met hem huisvestte Van 't Sant Hazelhoff, Tazelaar en het eerder naar Engeland gevluchte medecorpslid Chris Krediet in de vroegere koetsierswoning van Chester Square 77: Chester Square Mews 4. Vandaar hadden ze zijdelings uitzicht op de tuin en het balkon achter Van 't Sants werkkamer met erboven het kantoor van Wilhelmina.
Hoewel Hazelhoff en de zijnen er begin 1942 in slaagden in drie weken tijd met hulp van snelle motorboten van de Coastal Forces van de Royal Navy vijf agenten en zes zenders in bezet Nederland aan land te zetten, ondervonden ze aan Nederlandse zijde van alle kanten tegenwerking. Dit kwam ook door hun vrijgevochten levensstijl die ze zich konden permitteren, doordat ze in prins Bernhard en Van 't Sant machtige beschermheren hadden gevonden. Wat niet kon verhinderen dat het project als gevolg van gekissebis over allerlei disciplinaire futiliteiten om zeep werd geholpen.
Het zou te ver voeren om hierover in dit kort bestek uit te weiden. Vermoedelijk op instigatie van Van 't Sant sloeg de koningin nog wel Hazelhoff en Krediet op 4 juni 1942 tot ridder der 4de klasse in de Militaire Willems-Orde. Tazelaar kreeg twee jaar later deze hoge onderscheiding.
Daarentegen was Van 't Sant niet in een of andere vorm betrokken bij het initiatief van de Britse sabotageorganisatie Special Operations Executive (SOE) om vanaf 1942 agenten naar Nederland te sturen. Hiermee moest een geheel nieuwe fase in de oorlogsvoering tegen Duitsland worden ingeleid. Van 't Sant had er echter meteen al weinig vertrouwen in, toen de Britse majoor Dick Laming vanaf augustus 1940 agenten voor de Section N (de sectie Nederland) van de een maand eerder opgerichte SOE begon te rekruteren. Mogelijk werd zijn argwaan ingegeven door zijn contacten bij MI6 die hun collega's van 'The Firm', zoals de SOE intern werd genoemd, als een stelletje rauwdouwers beschouwden.
Het zogeheten 'Plan for Holland' voorzag in de opbouw van een 1070 man tellend sabotageleger dat zodra de geallieerde troepen naderden, in de rug van de vijand verbindingen als telegraaflijnen en spoor-, land- en waterwegen onbruikbaar moest maken. De operatie liep uit op een van de grootste blamages in de geschiedenis van de Britse geheime dienst. Anderhalf jaar lang speelden de Sicherheitsdienst en de Duitse militaire contraspionagedienst Abwehr kat en muis met de Britten door de codes en de radiozenders van gevangengenomen Nederlandse geheime agenten te gebruiken om valse informatie te kunnen sturen. Terwijl de SD voor dit spel de naam Englandspiel gebruikte, noemde de Abwehr haar aandeel in de operatie Unternehmen 'Nordpol' of 'Nordpolspiel'.
Bij het Englandspiel vielen tussen 12 maart 1942 en eind november 1943 negenenvijftig Nederlandse agenten in de handen van de Duitsers. Van de vierenvijftig agenten die de oorlog niet overleefden, werden vierenveertig in het concentratiekamp Mauthausen de dood ingejaagd. De Duitsers schoten bij de droppings twaalf RAF-toestellen neer. Direct al na de oorlog deed de theorie de ronde dat niet de Duitsers de Britten bij de neus hadden genomen, maar omgekeerd de Britten de Duitsers. Alleen heeft tot dusver nog niemand een snippertje bewijs hiervoor boven water kunnen halen, ook Jo Wolters niet in zijn boek Dossier Nordpol (2003).
De eerste hint dat er iets niet in de haak zou zijn, kreeg Van 't Sant al in juli 1942 van de Britse verbindingsman met MI6, captain Charles Seymour. Deze vertelde hem dat alle tweehonderd machinegeweren die de SOE in één nacht in Noorwegen had gedropt, in handen van de Duitsers waren gevallen. Van 't Sant gaf dit door aan de minister van Justitie J.R.M. van Angeren, van wie hij raadadviseur was, maar die ondernam niets. Pas toen Van 't Sant een tweede nota over deze zaak aan Van Angeren had gestuurd en deze diezelfde dag met Seymour had gesproken, legde de minister de kwestie aan Gerbrandy voor.
Als ze er al in Noorwegen met zijn open gebieden niet in slaagden wapens te droppen, schreef hij de premier, zou er geen enkele reden zijn om te denken dat droppings in het dichtbevolkte en volgebouwde Nederland wel succes hadden. In dit verband vroeg hij zich af of ze wel met 'de ware broeders' te doen hadden. Na de oorlog verklaarde Van 't Sant voor de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 dat hij niet alleen Van Angeren had gewaarschuwd, maar ook herhaaldelijk Gerbrandy. Menigmaal zou hij tegen hem hebben gezegd: 'Pas op, wij werken met de Duitsers!'
Het Englandspiel stelde de Duitsers niet alleen in staat alle agenten op te pakken die de SOE naar Nederland stuurde, maar ook met behulp van Nederlandse Vertrauensmänner, ofwel infiltranten, het verzet zware klappen toe te brengen. Abwehrstelle Niederlande had het in de herfst van 1943 over 430 'helpers van de agenten' die waren opgepakt. Velen van hen moesten dat met de dood bekopen. Algauw deed in kringen van het verzet het verhaal de ronde dat de boel was verraden door iemand in Londen, namelijk Van 't Sant. De koningin koesterde een adder aan de borst, werd er gezegd.
Deze beschuldiging kwam niet zomaar uit de lucht vallen. In de eerste plaats had Van 't Sant vanwege de Le Roi-affaire geen al te beste reputatie. De kranten hadden in de jaren dertig volgestaan met verhalen over deze geruchtmakende zaak en men achtte in het algemeen de afwikkeling hoogst onbevredigend. In de tweede plaats waren enkele voormalige hovelingen die in Londen door Wilhelmina successievelijk de laan waren uitgestuurd, een regelrechte hetze tegen hem begonnen. In Nederland hadden zij normaal gefunctioneerd, zoals het een hoveling betaamt, maar in Londen vielen ze onder de zoveel moeilijkere omstandigheden door de mand.
Jarenlang hadden ze de koningin trouw gediend en dus konden ze zich niet voorstellen dat ze ineens niet meer goed genoeg waren. Het kon niet anders dan dat Van 't Sant daar achter zat en tegen hen had zitten stoken, zoals ze ook aan familie, vrienden en kennissen in Nederland schreven, waarbij ze hem op alle mogelijke manier zwartmaakten. Correspondentie met Nederland was mogelijk door brieven naar een afgesproken adres in een neutraal land te sturen, Zwitserland, Portugal of vóór Pearl Harbour de Verenigde Staten. Daar werden dan de brieven in een andere envelop gestopt en doorgestuurd naar Nederland.
Het waren ook twee ontslagen adjudanten van Wilhelmina die de tijdelijk raadadviseur van Gerbrandy, C.J. Warners, op het idee brachten een zwartboek over Van 't Sant samen te stellen. Hij verzamelde hiertoe documenten, zoals telegrammen en brieven, waarin deze door onder meer het Nederlandse verzet van verraad werd beticht. Hoewel het louter om geruchten, verdachtmakingen en insinuaties ging, toonde Gerbrandy zich bij de verschijning van het zwartboek in het voorjaar van 1943 diep geschokt. Hij verzocht de koningin die op dat tijdstip bij Juliana en de drie prinsesjes in Canada verbleef, telegrafisch Van 't Sant ogenblikkelijk uit diens functies te ontslaan. En dat terwijl hij toch al die jaren een goede relatie met hem had gehad en ze elke zaterdag met elkaar gingen lunchen.
Wilhelmina vroeg om uitstel tot ze naar Londen was teruggekeerd. Gerbrandy wilde echter niet wachten en vlak voor haar terugkeer, op 5 juli 1943, gaf hij Van 't Sant in overweging zich uit eigen beweging terug te trekken. Deze zou hierop ontsteld hebben gereageerd. 'Gij weet niet, Excellentie,' zou hij hebben uitgeroepen, 'wat gij mij en mijn gezin hiermee aandoet!' Op 12 juli drong de premier er opnieuw bij de koningin op aan dat haar vertrouwensman uit haar omgeving zou verdwijnen. De spanning liep steeds meer op en op 21 juli had Van 't Sant een zenuwinzinking. Net toen iedereen dacht dat hij had afgedaan, ontving Gerbrandy een week later bericht van Wilhelmina dat ze hem handhaafde.
In werkelijkheid had ze op dat tijdstip al afstand van hem genomen. Zoals ook blijkt uit een brief die ze op 5 september een Juliana schreef en waarin ze liet weten dat ze Van 't Sant ''t huis uitgedaan' had. Het liefst wilde ze dat hij naar Ottawa zou vertrekken om daar tot hun terugkeer in Nederland de beveiliging van haar dochter en de prinsesjes op zich te nemen. Maar Van 't Sant voelde daar niets voor. De zaak nam bovendien een nieuwe wending, toen een Duits vliegtuig op de avond van 20 februari 1944 twee bommen liet vallen naast Wilhelmina's toenmalige landhuis The Grange bij het plaatsje South Mimms. Twee marechaussees kwamen hierbij om het leven.
Van 't Sant had al eerder gewaarschuwd dat dit landhuis niet over een schuilkelder beschikte en dat het te dichtbij een vliegveld stond, maar de koningin had niet naar hem willen luisteren. Ditmaal liet ze het aan hem over op zoek te gaan naar een nieuw onderkomen en na twee maanden viel zijn keus op het landhuis Laneswood. Het was voor hem een vorm van eerherstel, waardoor hij in staat werd gesteld de draad weer op te pakken. Maar dat bleek slechts van tijdelijke aard.
Ofschoon hij het wel had kunnen zien aankomen, moet het hem toch pijnlijk hebben getroffen dat de koningin had besloten om hem na de Duitse capitulatie niet in haar gevolg naar Nederland mee te nemen. Ze voerde als argument aan dat hij niet 'vernieuwd' zou zijn. Toen Van 't Sant haar vroeg wat dat inhield, zei ze schamper: 'Dat u dit vraagt, betekent al dat u niet vernieuwd bent.' De harde waarheid was dat ze hem simpelweg niet meer kon gebruiken. Bij haar glorieuze ontvangst door 'haar heldenvolk' zag ze geen rol voor hem.