De Nederlandse marine beschikte vanaf de mobilisatie in augustus 1939 over een groep hulpschepen, die wel door de marine gevorderd werd, maar niet gemilitariseerd werd. De schepen werden gehuurd, gecharterd of gewoon geconfisqueerd, maar de eigenaren van de schepen hadden door de officieel afgekondigde mobilisatie niet de vrije keuze om dit te weigeren. Het betrof schepen die op enigerlei wijze dienst deden voor de Koninklijke Marine, maar die niet als oorlogsschepen in dienst werden gesteld. Deze schepen kregen dan ook geen Hr. Ms. voor hun naam en de bemanningsleden gingen geen contract aan als marine-reservist of oorlogsvrijwilliger, maar bleven in dienst van de rederij waar het schip toebehoorde. Een derde onderscheidende factor was het feit dat deze schepen, op een enkele uitzondering na, niet bewapend werden.
Een belangrijke groep koopvaardijschepen die voor de Koninklijke Marine dienst deed in Nederlands Oost-Indië werd gevormd door tankers en benzinetransportschepen. Omdat de Nederlandse marine zelf niet de beschikking had over vloottankers was zij vanaf 1939 sterk afhankelijk van vooral Shelltankers om de oorlogsschepen een grotere actieradius te geven. Tijdens de meidagen van 1940 vorderde de Koninklijke Marine enige veerboten en vrachtschepen om troepen, goederen en scheepsonderdelen te transporteren (Nederlandse transportschepen). Vanaf augustus 1939 eiste de Koninklijke Marine vrijwel alle grotere sleepboten in Nederland op. Een groot aantal werd gemilitariseerd en ingezet als bewakingsvaartuig of hulpmijnenveger. Een andere groep kreeg niet de status van oorlogsschip en werd opgeëist om ingezet te worden als sleepboot. Hieronder bevonden zich acht motorsleepboten die het IJsselmeerflottielje zouden gaan vormen (Nederlandse sleepboten).
In mei 1940, net voor de Nederlandse capitulatie, vorderde de Koninklijke Marine enkele koopvaardijschepen die als blokschepen afgezonken zouden worden. Samen met de mijnenvegers Hr. Ms. M1, Hr. Ms. M3 en Hr. Ms. M4 en twee gevorderde sleepboten van de Gebr. Goedkoop, werden in IJmuiden nog drie schepen afgezonken om de haven te blokkeren. In Stavoren werden voor dit doel een koopvaardijschip en in Enkhuizen twee veerboten tot zinken gebracht. In Nederlands Oost-Indië werden twee Duitse prijsschepen en drie koopvaardijers, waarvan er twee niet op tijd weg konden komen uit Soerabaja, door de marine opgeëist en als blokschepen afgezonken (Nederlandse zinkschepen).
Tankboot 1
Bouwwerf: | Van der Giessen te Krimpen aan de IJssel, 1941 | |
Grootste lengte: | 132,1 meter | |
Grootste breedte: | 16,15 meter | |
Diepgang: | 7,47 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 5.600 ton | |
Machine-installatie: | 2 x 8-cilinder Werkspoor dieselmotoren | |
Machinevermogen: | 7.000 pk | |
Maximale snelheid: | 15 knopen | |
Bemanning: | 55 koppen | |
Bewapening: | 2 x 12cm kanonnen, 4 x 40mm mitrailleurs |
De Koninklijke Marine had voor de Tweede Wereldoorlog nooit beschikt over een eigen bevoorradingsschip. Als een eskader voor langere tijd op reis ging, werd er een koopvaardijtanker gehuurd die ingezet werd als bevoorrader. Dit waren in de meeste gevallen Shelltankers. Andere voorraden dan olie, zoals voedsel en munitie, werden meegevoerd aan boord van de kruisers en torpedobootjagers zelf. Eén van de nadelen van het huren van deze tankschepen was het feit dat zij niet gebouwd waren als oorlogsschepen. Daarom waren zij langzamer, ongepantserd en onbewapend. Verder hadden de koopvaardijtankers geen faciliteiten aan boord om oorlogsschepen op zee te bevoorraden zoals de juiste tuigage en olieslangen. Bovendien was het huren zeer duur en moeilijk in te plannen. De Nederlandse marine had daarom al jaren gepleit om een vloottanker te laten bouwen. De wens van de Koninklijke Marine om over een eigen bevoorradingsschip te beschikken, ging in 1939 in vervulling. In dat jaar werd door het Departement van Defensie een bevoorrader in de begroting voor de marine opgenomen.
Op 14 december 1939 werd op de werf van Van der Giessen te Krimpen aan de IJssel, onder werfnummer 667, de eerste kielplaat gelegd van het eerste Nederlandse marine bevoorradingsschip. Het schip kreeg nog geen officiële naam, maar werd simpelweg Tankboot 1 genoemd. Het schip zou 6.640 ton stookolie kunnen vervoeren. Buiten de geplande bewapening zou de tanker ingericht worden om een boordvliegtuig mee te nemen. Op 14 mei 1940 viel het op de helling staande casco van Tankboot 1 onbeschadigd in Duitse handen. De Kriegsmarine gaf de werf opdracht om het schip af te bouwen voor de Duitse marine en bracht slechts kleine wijzigingen aan in het ontwerp. Op 3 mei 1941 werd het schip te water gelaten en kreeg, net zoals andere Duitse bevoorradingsschepen, de naam van een Duitstalig gebied toegekend: Kärnten. Naar Duits inzicht werd de bewapening gewijzigd in twee 7,5cm kanonnen, twee 37mm en zes 20mm luchtafweermitrailleurs en twee 7,5cm raketwerpers. Het boordvliegtuig werd geschrapt.
De proefvaarten van de nieuwe aanwinst van de Kriegsmarine begonnen op 20 september 1941, maar er waren een aantal problemen met de machines. Nadat de technische problemen verholpen waren werd de Kärnten op 30 september 1941 in Duitse dienst gesteld. De bevoorrader werd ondergebracht bij de rederij van John T. Essberger uit Hamburg, die tevens zorgde voor de bemanning en hun opleiding. Op 15 maart 1942 was de bemanning ingewerkt en werd de Kärnten ingedeeld bij Troβschifverband Gruppe Nord en vertrok de maand daarna, samen met de bevoorraders Dithmarschen en Tsingtau, onder begeleiding van de torpedobootjager Z 28 en de torpedoboten T7 en T16, naar Noorwegen. Het schip werd tijdelijk gestationeerd in de Skomenfjord bij Narvik. In augustus 1942 werd de bevoorrader ter beschikking gesteld van de Führer der U-boten Norwegen en gestationeerd in Kirkenes, Noord-Noorwegen. Van hier uit bood het schip haar logistieke diensten aan, aan U-boten in de Noorse Zee en de Noordelijke IJszee.
Na de Duitse capitulatie moesten alle Duitse oorlogsschepen in Noorwegen zich op 12 mei 1945, op last van de Royal Navy, verzamelen in de Skomenfjord. Drie dagen later vertrok een Duits konvooi, dat bestond uit de bevoorradingsschepen Kärnten en Grille, dat de staf van de Führer der U-boten aan boord had, het reparatieschip Kamerun, de depotschepen Huascaran en Stella Polaris en vijftien U-boten heimelijk naar Trondheim. De Duitse schepen werden twee dagen later echter onderschept door de 9th Escort Group van de Royal Navy en gaven zich onvoorwaardelijk over. De Kärnten en de U-boten werden naar de onderzeebootbasis Loch Eriboll in Schotland begeleid en daar opgelegd. De vier andere Duitse schepen werden in Trondheim aan de ketting gelegd. In juni werden de U-boten overgebracht naar Loch Ryan in Schotland of Lisahally in Noord-Ierland en in het kader van operatie Deadlight, samen met nog eens 139 andere in beslag genomen U-boten, tot zinken gebracht.
De overige Duitse schepen, die in beslag waren genomen, werden onder de geallieerde marines verdeeld. De Sovjetunie eiste de Kärnten op en in december 1945 werd het schip daadwerkelijk aan de Sovjets toegewezen als onderdeel van de schadeloosstellingen. De Sovjetmarine stelde het bevoorradingsschip in dienst als VB 415. In 1964 werd de VB 415 omgedoopt in Polyarnik en ingedeeld bij de Flocie Oceanu Spokojnego, de Sovjet Stille Oceaanvloot. In de jaren `80 van de vorige eeuw werd de Polyarnik in Jane`s Fighting Ships aangeduid als oudste marinetanker ter wereld. Vanuit Wladiwostok werd het schip in 1992 nog gespot, maar een jaar later, na meer dan 50 jaar dienst, werd het schip gesloopt.
ms Aletta
Bouwwerf: | Caledon Shipbuilding & Enginering Co. te Dundee, Schotland, 1927 | |
Grootste lengte: | 92,95 meter | |
Grootste breedte: | 15,32 meter | |
Diepgang: | 5,9 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 3.085 ton | |
Machine-installatie: | 1 x 6-cilinder Werkspoor dieselmotor | |
Machinevermogen: | 1.400 pk | |
Maximale snelheid: | 9 knopen | |
Bemanning: | 40 koppen |
De Aletta was een motortankschip van de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. (NIT). Vanaf augustus 1939 deed het tankschip regelmatig dienst voor de Koninklijke Marine in Nederlands Oost-Indië. Begin maart 1942 kon de tanker uitwijken naar Australië. In 1955 werd het schip verkocht aan de Lou Shipping Corporation te Panama en kreeg de naam La Paz. Op 5 april 1966 werd de La Paz opgelegd in Singapore en daar in 1968 gesloopt.
ms Aldegonda
Bouwwerf: | Gusto te Schiedam, 1931 | |
Grootste lengte: | 79,35 meter | |
Grootste breedte: | 14,66 meter | |
Diepgang: | 4,32 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 2.088 ton | |
Machine-installatie: | 1 x 6-cilinder Werkspoor dieselmotor | |
Machinevermogen: | 1.020 pk | |
Maximale snelheid: | 9 knopen | |
Bemanning: | 40 koppen |
De Aldegonda was eveneens een tanker van de NIT. Het schip deed vanaf 1939 dienst voor de Koninklijke Marine als TAN 5. Op 1 januari 1942 werd de tankboot bij Poelau Soesoe bij een Japanse luchtaanval beschadigd. Op 2 maart van dat jaar werd de Aldegonda door de eigen bemanning tot zinken gebracht bij Soerabaja. De Japanners lieten het schip lichten en herstellen en brachten het op 7 september in de vaart als Aiten Maru. Eind 1945 werd de tanker te Singapore teruggevonden en teruggegeven aan de NIT, die het schip tot 1955 in de vaart hield. In 1955 verkocht de NIT de Aldegonda als Glory aan de Chin Hwa Shipping & Trading Co. te Singapore. Deze firma verkocht het schip in 1963 op haar beurt weer aan de Lou Shipping Corporation te Panama, die het twee jaar later al liet slopen in Singapore.
ms Ambo
Bouwwerf: | Staalskibvaerft te Odense, Denemarken, 1928 | |
Grootste lengte: | 139,2 meter | |
Grootste breedte: | 18,2 meter | |
Diepgang: | 8,3 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 7.691 ton | |
Machine-installatie: | 2 x Burmeister & Wain dieselmotoren | |
Machinevermogen: | 2.900 pk | |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Het ms Ambo was een Deens prijsschip dat op 17 mei 1940 in beslag genomen was binnen de territoriale wateren van Nederlands Oost-Indië als Jane Maersk van de Maersk Line van rederij A. P. Moller. Het schip werd in beheer gegeven van de NIT. Eind februari 1942 werd de tanker door de Nederlandse marine gevorderd, maar kwam niet als vloottanker in actie. Op 6 maart 1942 werd het schip, met nog 6.000 ton olie aan boord, bij Soerabaja door de eigen bemanning tot zinken gebracht. Later dat jaar werd het schip op last van de Japanners gelicht, hersteld en in de vaart gebracht als Teikai Maru. Op 30 december 1944 werd de tanker door een Amerikaanse luchtaanval tot zinken gebracht in de Zuid-Chinese Zee.
ms Asahan
Bouwwerf: | A. Vuyk & Zn. te Capelle aan de IJssel, 1933 | |
Grootste lengte: | 25,88 meter | |
Grootste breedte: | 5,03 meter | |
Diepgang: | 1,65 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 5.600 ton | |
Machine-installatie: | 1 x 2-cilinder Brons dieselmotor | |
Machinevermogen: | 100 pk | |
Maximale snelheid: | 7 knopen |
De Asahan werd gebouwd voor de Chinese reder Yuen Ho Seng als Tandjoeng Raja, maar werd op 10 februari 1933 overgenomen door de KPM en omgedoopt in Asahan. Het schip werd door de Koninklijke Marine gebruikt als benzinetransportschip BEN 3 en werd één van de zogenaamde blikken boten omdat de benzine in blikken vervoerd werd. Op 6 maart 1942 werd de BEN 3 door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Tjilatjap. De Asahan werd door de Japanners geborgen en in de vaart gebracht als pompboot. Na de oorlog werd het schip teruggevonden, maar was niet meer geschikt voor herstel.
ss Benakat
Bouwwerf: | Rotterdamsche Droogdok Mij. te Rotterdam, 1935 | |
Grootste lengte: | 115,22 meter | |
Grootste breedte: | 19,56 meter | |
Diepgang: | 5,51 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 4.763 ton | |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine | |
Machinevermogen: | 2.300 pk | |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
De Benakat werd in 1935 gebouwd in Rotterdam onder bouwnummer 194. Op 14 september van dat jaar werd het schip in dienst gesteld bij de Nederlandsche Koloniale Tankvaart Mij. die gevestigd was in Den Haag. Het schip deed van augustus 1939 tot maart 1942 regelmatig dienst voor de Koninklijke Marine als TAN 7. Nadat de tanker in maart 1942 was uitgeweken naar Australië werd de Benakat vrijgegeven door de marine. Op 8 mei 1943 vertrok de Benakat in konvooi van Durban naar Kaapstad. Drie dagen later werd het konvooi verlaten en ging het schip op weg naar Baltimore. Op 20 mei werd de tanker getorpedeerd door de Duitse onderzeeboot U-197 op ongeveer 280 zeemijl van Ascension. De tanker maakte onmiddellijk zware slagzij over stuurboord en de gehele bemanning kon plaatsnemen in de reddingsboten. Het schip werd getroffen door een tweede torpedo, brak door midden en zonk. De boten werden opgemerkt door Amerikaanse vliegtuigen die een patrouilleboot naar de plek des onheils dirigeerden. De bemanning werd op 22 mei veilig aan land gebracht op Ascension.
ss Djirak
Bouwwerf: | Palmers Shipbuilding & Iron Co. Ltd. te Yarrow on Tyne, 1928 | |
Grootste lengte: | 99 meter | |
Grootste breedte: | 16,8 meter | |
Diepgang: | 4,5 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 3.077 ton | |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine | |
Machinevermogen: | 1.700 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Ook de Djirak was een tanker van de Nederlandsche Koloniale Tankvaart Mij. Vanaf augustus 1939 deed het schip dienst voor de Koninklijke Marine als TAN 3. Op 7 januari 1942 werd de Djirak, die onderweg was van Balikpapan naar Soerabaja, ten zuidoosten van Kangean, met geschutvuur tot zinken gebracht door de Japanse onderzeeboot I-57.
ss Iris
Bouwwerf: | Gebr. Pot te Bolnes, 1918 | |
Grootste lengte: | 99,67 meter | |
Grootste breedte: | 14,85 meter | |
Diepgang: | 7,77 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 3.077 ton | |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine | |
Machinevermogen: | 2.000 pk | |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
De stoomtanker Iris was in 1918 te Bolnes gebouwd onder bouwnummer 708 en kwam in dat jaar in dienst bij La Corona, een dochtermaatschappij van Shell. In 1936 werd het schip verkocht aan de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. Vanaf augustus 1939 deed het schip regelmatig dienst voor de Koninklijke Marine. Op 15 februari 1942 lag de Iris als overlaadtanker in Pladjoe en kreeg de bemanning de opdracht het schip tot zinken te brengen. Het schip werd op last van de Japanners gelicht, hersteld en op 14 oktober 1942 in de vaart gebracht als Kikusui Maru. Op 24 oktober 1944 werd de tanker in de Zuid-Chinese Zee door de Amerikaanse onderzeeboot USS Snook getorpedeerd en tot zinken gebracht.
ms Josefina
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Mij. te Amsterdam, 1928 | |
Grootste lengte: | 92,96 meter | |
Grootste breedte: | 15,29 meter | |
Diepgang: | 4,62 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 2.594 ton | |
Machine-installatie: | 1 x 2-cilinder Werkspoor dieselmotor | |
Machinevermogen: | 1.500 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
De Josefina werd in 1928 gebouwd voor de Curaçaosche Scheepvaart Maatschappij, maar werd in 1932 verkocht aan de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. Vanaf augustus 1939 was de tanker regelmatig in dienst van de Koninklijke Marine als TAN 6. Op 2 maart 1942 werd de Josefina door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Soerabaja. Op 10 juni van dat jaar werd het schip door de Japanners gelicht, hersteld en als Yosei Maru in de vaart gebracht. Op 13 mei 1945 werd de Nederlandse tanker in Japanse dienst in de Java Zee getorpedeerd en tot zinken gebracht door de Amerikaanse onderzeeboot USS Baya.
ms Juno
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Mij. te Amsterdam, 1912 | |
Grootste lengte: | 78,49 meter | |
Grootste breedte: | 12,13 meter | |
Diepgang: | 5,64 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 2.345 ton | |
Machine-installatie: | 1 x 2-cilinder Werkspoor dieselmotor | |
Machinevermogen: | 1.600 pk | |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
De tanker Juno werd in 1912 gebouwd voor de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. en deed vanaf augustus 1939 dienst voor de Nederlandse marine als TAN 2. Op 30 januari 1942 liep het schip ernstige schade op in de monding van de Moesi Rivier als gevolg van een Japanse luchtaanval. Tien dagen later liep de Juno op weg van Pladjoe naar Soerabaja nog meer schade op bij een aanvaring met het motorschip Poigar. Op 2 maart 1942 werd de tanker door de eigen bemanning te Soerabaja tot zinken gebracht. De Juno werd op 15 juni 1942 op last van de Japanners gelicht en ondanks de vele schade hersteld en in de vaart gebracht als Yuno Maru. Op 30 april 1945 liep het schip in de Straat van Berthala op een mijn en ging verloren.
ms Mampawa
Bouwwerf: | Int. Scheepsbouw Mij. De Maas te Slikkerveer, 1929 | |
Grootste lengte: | 50,4 meter | |
Grootste breedte: | 8,79 meter | |
Diepgang: | 2,87 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 2.345 ton | |
Machine-installatie: | 1 x Sulzer dieselmotor | |
Machinevermogen: | 1.250 pk | |
Maximale snelheid: | 8,5 knopen |
De coaster Mampawa van de KPM deed vanaf augustus 1939 geregeld dienst voor de Koninklijke Marine als BEN 4. Het schip werd gebruikt als benzinetransportschip en was één van de blikken boten. Op 6 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning te Tjilatjap tot zinken gebracht. De kustvaarder werd door de Japanners gelicht, hersteld en in de vaart gebracht als Harufuji Maru. Op 9 november 1945 werd het schip teruggevonden in Singapore en overgedragen aan de KPM die het schip op 4 april 1946 weer onder haar oude naam in de gebruik nam. Vier jaar later werd de Mampawa voor sloop verkocht naar Hong Kong.
ms Minjak
Bouwwerf: | Int. Scheepsbouw Mij. De Maas te Slikkerveer, 1937 | |
Grootste lengte: | 62,15 meter | |
Grootste breedte: | 10,62 meter | |
Diepgang: | 4,57 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 966 ton | |
Machine-installatie: | 1 x Werkspoor dieselmotor | |
Machinevermogen: | 550 pk | |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
De nieuwe kustvaarder Minjak van de KPM deed vanaf augustus 1939 dienst voor de Nederlandse marine als BEN 1. Het schip werd als blikken boot ingezet voor het transport van benzine. Eind februari 1942 werd de Minjak, samen met de Moesi, aangewezen als munitietransportschip voor de afvoer van munitie naar Australië. Zover zou het niet komen want op 4 maart 1942 werd de coaster door Hr. Ms. Pieter de Bitter met geschutvuur tot zinken gebracht op de rede van Soerabaja. Het schip werd in 1944 door de Japanners gelicht en in de vaart gebracht en ging waarschijnlijk in de oorlog verloren omdat het schip niet werd teruggevonden.
ms Minjak Tanah
Bouwwerf: | Droogdok Maatschappij Soerabaja te Soerabaja, 1938 | |
Grootste lengte: | 31,8 meter | |
Grootste breedte: | 6,27 meter | |
Diepgang: | 2,54 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 187 ton | |
Machinevermogen: | 150 pk | |
Maximale snelheid: | 8 knopen |
Deze kleine kustvaarder van de Nederlandse Nieuw Guinea Petroleum Maatschappij kon in maart 1942 ontkomen naar Australië. Gedurende de Tweede Wereldoorlog deed het schip dienst voor de Koninklijke Marine in Australische wateren.
ms Moesi
Bouwwerf: | Scheepsbouw Mij. Nieuwe Waterweg te Schiedam 1930 | |
Grootste lengte: | 61,95 meter | |
Grootste breedte: | 10,42 meter | |
Diepgang: | 3,43 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 966 ton | |
Machine-installatie: | 1 x Augsburg-Nürnberg dieselmotor | |
Machinevermogen: | 500 pk | |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
De Moesi was een olie- en benzinetransportschip van de KPM en deed vanaf augustus 1939 dienst voor de Koninklijke Marine als BEN 2. De zogenaamde blikken boot werd eind februari 1942 aangewezen als munitietransportschip. Op 28 februari 1942 deed het schip een poging om uit te wijken naar Australië, maar werd op 25 mijl ten zuiden van Banjoewangi door de Japanse onderzeeboot I-53 (1925) getorpedeerd en tot zinken gebracht.
ms Ondina
Bouwwerf: | Nederlandsche Droogdok Mij. te Amsterdam, 1939 | |
Grootste lengte: | 136,04 meter | |
Grootste breedte: | 16,6 meter | |
Diepgang: | 7,82 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 6.341 ton | |
Machine-installatie: | 1 x 6-cilinder Werkspoor dieselmotor | |
Machinevermogen: | 2.800 pk | |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
ms Paula
Bouwwerf: | Harland & Wolff te Belfast, 1927 | |
Grootste lengte: | 93,06 meter | |
Grootste breedte: | 15,29 meter | |
Diepgang: | 4,62 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 2.770 ton | |
Machine-installatie: | 1 x Burmeister & Wain dieselmotor | |
Machinevermogen: | 1.350 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
De tanker Paula werd gebouwd voor de Anglo-Saxon Oil Company die gevestigd was in Londen. In 1928 werd het schip verkocht aan de Curaçaosche Scheepvaart Maatschappij die het in 1934 weer doorverkocht aan de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. Vanaf augustus 1939 deed het schip regelmatig dienst voor de Koninklijke Marine als vloottanker TAN 1. Op 1 maart 1942 werd de Paula door de eigen bemanning tot zinken gebracht in het mijnenveld voor Tandjong Priok. Het wrak werd door de Japanners gelicht, hersteld en in december 1942 in de vaart gebracht onder de naam Arare Maru. Eind 1945 werd de Arare Maru in half gezonken toestand teruggevonden in Singapore. In november van dat jaar werd de tanker wederom gelicht, gerepareerd en onder haar oude naam in de vaart gebracht door de NIT. In 1953 werd het schip voor sloop verkocht naar Singapore.
ss Pendopo
Bouwwerf: | C. van der Giessen & Zn. te Krimpen aan de IJssel, 1930 | |
Grootste lengte: | 117,6 meter | |
Grootste breedte: | 17,12 meter | |
Diepgang: | 8,23 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 5.209 ton | |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine | |
Machinevermogen: | 2.750 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Het stoomtankschip Pendopo van de Nederlandse Koloniale Petroleum Mij. werd vanaf augustus 1939 regelmatig ingezet voor de Koninklijke Marine als TAN 4. Op 2 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning op de rede van Soerabaja tot zinken gebracht. De tanker werd op last van de Japanners gelicht en gerepareerd. Op 31 juli 1943 werd het schip in de vaart gebracht als Eiho Maru. Op 12 januari 1945 werd het schip bij Kaap Bataran tot zinken gebracht als gevolg van een Amerikaanse luchtaanval.
ms Petronella
De Petronella was een zusterschip van de Paula en had dezelfde technische gegevens. De tanker werd in 1927 echter meteen in dienst gesteld door de Curaçaosche Scheepvaart Maatschappij die het schip in 1932 verkocht aan de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. Van augustus 1939 tot maart 1942 deed het schip geregeld dienst voor de Koninklijke Marine als vloottanker TAN 8. In april 1942 werd het schip door de marine in Australië vrijgegeven en verhuurd aan de Royal Navy. Op 11 oktober 1944 vertrok de tanker met een lading drinkwater van Tarente naar Nauplia in de Golf van Argolis, Griekenland. Vier dagen later, niet ver van haar bestemming, liep het Nederlandse schip op een mijn die explodeerde onder de machinekamer. Direct gaf de kapitein bevel het schip te verlaten waarop enkele reddingsvlotten in het water werden gegooid. Terwijl het schip zware slagzij begon te maken sprongen de meeste bemanningsleden overboord, maar de tanker zonk daarna zo snel dat 24 opvarenden met het schip ten onder gingen.
ss Semiramis
Bouwwerf: | South Western Shipbuilding Co. te San Pedro, Californië, 1921 | |
Grootste lengte: | 125,62 meter | |
Grootste breedte: | 16,23 meter | |
Diepgang: | 9,45 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 5.792 ton | |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine | |
Machinevermogen: | 1.800 pk | |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
De Semiramis was een stoomtanker van de Nederlands Indische Tankstoomboot Mij. Het schip deed vanaf augustus 1945 regelmatig dienst voor de Koninklijke Marine. Op 15 februari 1942 lag het schip als overlaadtanker in Pladjoe en kreeg de bemanning opdracht om het schip tot zinken te brengen. De tanker werd op last van de Japanners gelicht, gerepareerd en op 22 december van dat jaar in dienst gesteld als Kyoko Maru. Op 27 december 1943 werd het Nederlandse schip in Japanse dienst in de Golf van Boni getorpedeerd en tot zinken gebracht door de Amerikaanse onderzeeboot USS Ray.
ss Soedoe
Bouwwerf: | United Engineers Ltd. te Singapore, 1926 | |
Grootste lengte: | 29,41 meter | |
Grootste breedte: | 6,2 meter | |
Diepgang: | 2,61 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 170 ton | |
Machinevermogen: | 225 pk | |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
Deze kustvaarder van de Nederlandse Nieuw Guinea Petroleum Maatschappij kon in maart 1942 ontkomen naar Australië waar het werd gevorderd door de Nederlandse marine. Gedurende de Tweede Wereldoorlog deed het schip dienst voor de Koninklijke Marine in Australische wateren.
De veerboten Koningin Emma en Prinses Beatrix van de Stoomvaart Maatschappij Zeeland werden korte tijd gebruikt als troepentransportschepen, maar niet voor de Koninklijke Marine. Later in de oorlog werden beide schepen gevorderd door de Royal Navy. Zij werden als HMS Queen Emma en HMS Princess Beatrix in dienst genomen en verbouwd tot Assault Ships, grote landingsvaartuigen. Na de oorlog werden beide schepen in originele staat hersteld en teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren.
Vanaf 10 mei 1940 was de Nederlandse koopvaardijvloot veruit de grootste en de meest waardevolle bijdrage die ons land kon leveren aan de geallieerde zaak. In tegenstelling tot de Nederlandse marine en het Nederlandse leger, was de nationale koopvaardijvloot één van de grootste, best uitgeruste en meest moderne ter wereld. De Nederlandse vakkennis op maritiem koopvaarders gebied was al eeuwen diep geworteld in ervaring en was de basis geweest van de Nederlandse welvaart in de voorbije eeuwen. De bemanningsleden van de Nederlandse koopvaardijvloot namen deze kennis en ervaring, samen met de nodige moed en vaderlandsliefde, mee op zee om hun taken uit te voeren. Deze taken bestonden niet alleen uit het transporteren van goederen, al dan niet in konvooiverband, maar ook uit het leiden van konvooien, het verschaffen van nautische kennis en het organiseren en uitvoeren van vervoersopdrachten. Zoals uit de artikelen over Nederlandse hulpschepen, maar ook Nederlandse hulpmijnenvegers, Nederlandse hospitaalschepen en Nederlandse bewakingsvaartuigen blijkt, leverde de koopvaardij daarbij ook een grote bijdrage aan de taken van de Koninklijke Marine.