Vandaag de dag is er een discussie gaande over de al dan niet slappe houding van het Nederlandse volk ten opzichte van de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hierbij moet niet worden vergeten dat er toen heel wat moed voor nodig was om je te verzetten. Zeker als je betrokken was bij het actief- niet gewapend verzet of het gewapend verzet. De Duitsers straften dit verzet namelijk hard af en veel Nederlanders hebben dit met de dood moeten bekopen.
Een bijzondere vorm van gewapend verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland was het gevangennemen van Duitse soldaten om hen bij de bevrijding over te dragen aan de geallieerden. Op enkele plaatsen in het land gebeurde dat. Bekend is dat in de Biesbosch terugtrekkende Duitse militairen gevangen werden genomen door knokploegen (KP’s). Zij werden ondergebracht op twee grote schepen die verborgen lagen in het voor buitenstaanders ondoordringbare gebied. Op 5 november 1944 werden 78 krijgsgevangen overgedragen aan de geallieerden in het toen bevrijde Drimmelen.
Minder bekend, maar niet minder spectaculair, is de arrestatie van Duitse soldaten in Limburg door de KP Maas en Waal en de KP Limburg. Dit verhaal is bekend geworden als de partizanen van Baarlo en hierover gaat dit artikel.
In Nederland waren er tijdens de Tweede Wereldoorlog drie grote verzetsorganisaties, namelijk de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) die op 14 augustus 1943 de Landelijke Knokploegen (LKP) oprichtte, de Orde Dienst (OD) en de Raad van Verzet (RVV). Deze organisaties waren verschillend in hun doelstellingen, achtergronden en omvang. Als gevolg daarvan werd er tot september 1944 door deze organisaties nauwelijks samengewerkt.
De LKP stond onder commando van de LO-leden Hilbert van Dijk, Izaak van der Horst, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. In het voorjaar van 1944 kwam Scheepstra (schuilnaam Bob) in contact met een andere verzetsman, Johannes Arnoldus van Bijnen (schuilnaam Frank). Samen dachten zij na over het gewapend verzet en Van Bijnen ontwierp hiervoor een sabotageplan.
Van Bijnen werd door de leiders van de LKP op 25 augustus 1944 benoemd tot Landelijk Sabotage Commandant (LSC). Onder zijn commando had hij ongeveer 45 knokploegen , die over het hele land verspreid, verschillend van samenstelling en allemaal onvoldoende bewapend waren. Het was zijn speciale taak om acties van deze ploegen te organiseren en te coördineren.
Op 1 september 1944 kwam er uit Londen het codebericht ‘Francois’. Op dit langverwachte sein gaf LSC Frank zijn knokploegen opdracht om sabotageacties tegen de Duitsers uit te voeren. De KP’s wilden maar al te graag aan dit verzoek voldoen, maar zij waren onvoldoende uitgerust. Dat was de reden dat Van Bijnen overladen werd met verzoeken om wapendroppings.
Ondanks herhaalde verzoeken door het Nederlandse verzet aan Londen bleef de wapenhulp grotendeels uit, vooral in het zuiden van Nederland. Daarom gaf de KP-leider in Limburg, Jaques Crasborn, de volgende order door aan zijn mannen:
"In verband met de nadering van onze geallieerden heb ik opdracht van de landelijk sabotagecommandant Frank diverse voor de geallieerde oorlogsvoering zeer belangrijke gebouwen te beschermen, knooppunten van de spoorwegen grondig te vernielen en op het uur ‘U’ gewapenderhand op te treden met alle KP-groepen. Aangezien de dropping van wapens door geallieerde vliegtuigen in het zuiden van het land uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk blijkt te zijn, draag ik u op wapens, munitie en vervoermiddelen buit te maken. - Door kraken van opslagplaatsen’ - Door overvallen op kleine groepen Duitse militairen’ - Door elke andere methode waardoor u op verantwoorde wijze uw opdracht kunt uitvoeren."
Het was deze order die door de KP Maas en Waal en de KP Limburg het startpunt vormde van hun gezamenlijke optreden.
De leider van KP-Limburg vroeg in de septemberdagen van 1944 dringend om versterking. Dit verzoek belandde bij LSC Frank die KP Maas en Waal op 6 september opdracht gaf om zich bij KP Limburg te voegen voor ‘een grote opdracht’. In de loop van zaterdagmiddag 9 september ontmoetten de twee knokploegen elkaar aan de Emmastraat in Venlo in een fabriek waar religieuze beelden werden gemaakt. Deze fabriek was een centrum van het verzet. Er was niet alleen een grote ondergrondse schuilplaats, maar ook een fors wapenarsenaal.
Een dag later werd er naar de fabriek gebeld met de mededeling dat de brug over de Maas door de Duitsers afgesloten zou worden. Na een kort overleg besloten de vanaf nu gezamenlijk optrekkende KP’s om naar de overkant van de Maas te gaan en wel naar Baarlo op de linkeroever. Men meende daar strategisch beter te zitten.
Via het verzet in Baarlo werd een plaats gevonden waar de groep ondergebracht kon worden. Dit werd ‘de Boekenderhof’, een eeuwenoude Limburgse boerderij, ten zuiden van het dorp gunstig gelegen tegen de dichte Heldense bossen aan en ver van de doorgaande weg. De boerderij werd bewoond door het boerenechtpaar Mertens.
Het besluit om uit Venlo weg te trekken, was precies op tijd genomen. Als gevolg van de geallieerde opmars verplaatste de SD haar hoofdkwartier in het zuiden op 11 september van Maastricht naar Venlo. Ook andere Duitse troepen trokken zich samen in deze stad en op 14 september werden alle mannelijke inwoners van Venlo opgeroepen om zich te melden voor graafwerk.
Ondertussen vermaakten de KP’ers zich goed op de Boekenderhof. Het waren prachtige septemberdagen en er werd druk geholpen met de appeloogst. Toch waren de partizanen van Baarlo, zoals ze na de oorlog genoemd zouden worden, niet tevreden, want het leek alsof zij tot nietsdoen gedwongen waren.
Op 14 september kwamen er rond zes uur ’s avonds vier Duitsers de oprijlaan van de Boekenderhof op. De soldaten werden vriendelijk ontvangen en hen werd een maaltijd voorgezet. Daarna werden zij naar buiten gelokt, terwijl de KP’ers zich over hun wapens ontfermden. Terwijl de Duitsers in de tuin zaten te genieten, werden zij plotseling gearresteerd door de verzetsmannen. De soldaten gaven zich gewillig over en waren zo de eerste krijgsgevangenen van de Baarlose partizanen.
Op 17 september 1944 was de lucht rond Arnhem en Nijmegen vol met parachutes en zweefvliegtuigen. De grootste luchtlandingsoperatie uit de Tweede Wereldoorlog onder de codenaam Market Garden was van start gegaan. Via de radio werd het Nederlandse verzet opgeroepen om steun te verlenen aan de geallieerde troepen en om op andere manieren de verwarring onder de Duitse soldaten nog groter te maken.
Dat was de aanleiding voor de KP’ers om een Duitse vrachtwagen te overvallen. Na lang gewacht te hebben in het struikgewas bij Kessel-Hout kwam er een vrachtauto langs. De auto werd door middel van geweervuur tot stoppen gemaand en de drie inzittenden werden krijgsgevangen gemaakt. Ook werden voorraden wapens, munitie en geld uit de vrachtwagen meegenomen. Daarnaast had een ander lid van de verzetsgroep in dezelfde omgeving nog drie Duitsers gevangen genomen.
De zes nieuwe krijgsgevangenen werden in tegenstelling tot de eerste vier niet ondergebracht op de Boekenderhof. Zij kregen voorlopig onderdak in een onderaarde schuilplaats die de OD ergens in de bossen bij Baarlo had ingericht. De OD verrichtte vanaf dat moment de bewakingsdiensten over de gevangen genomen Duitsers, zodat de KP’ers hun handen vrij hadden voor het riskantere werk.
Op 20 september besloot de verzetsgroep om nu niet weer een wagen te overvallen, omdat dit sporen naliet. Men ging weer ergens in stelling in de bossen en toen er op een gegeven moment een aantal Duitsers voorbijfietste werden zij tot stoppen gedwongen en gevangen genomen. De fietsen en andere spullen werden snel in het bos verborgen en de elf soldaten werden met de buit aan wapens en geld meegenomen.
De KP besloot na deze acties om een aantal afleidingsmanoeuvres uit te voeren. Als de Duitsers op de kaart zouden kijken naar de plaatsen waar vuurgevechten hadden plaatsgevonden, moesten ze namelijk wel tot de conclusie komen dat het centrum van de verzetsgroep in Baarlo zou liggen. Een deel van de verzetsgroep vertrok daarom naar boerderij ‘de Spik’ op de grens van de gemeenten Haelen en Heythuizen, ongeveer 20 kilometer ten zuidwesten van Baarlo. Vanuit die boerderij zouden zij enige dagen opereren. In de nacht van 22 september werd er door deze groep een overval gepleegd op een Duitse vrachtauto. Bij het vuurgevecht werd één soldaat gedood en verschillenden raakten gewond, maar de KP’ers vluchtten de bossen in toen de Duitsers de achtervolging inzetten.
Op 25 september werden de KP’ers in alle vroegte gewekt omdat een grote groep Duitse soldaten de Spik naderde. Na een urenlange zoektocht, waarbij de verzetsmensen verborgen zaten op de hooizolder en doodsangsten uitstonden, vertrokken de soldaten onverrichter zake. Snel trokken de KP’ers burgerkleren aan en hun wapens werden begraven. Daarna vertrokken zij in allerijl naar schuiladressen. Dat was net op tijd, want een half uur na hun vertrek kwam de legermacht terug en werd de hele boerderij, inclusief de zolder, nog eens grondig uitgekamd. De volgende ochtend vertrokken de bospartizanen via omwegen weer naar de Boekenderhof.
Vroeg in de morgen van 27 september verscheen er een Duitse douanier op de Boekenderhof die appels wilden hebben. Hij werd binnengelaten en direct overmeesterd door een verzetsman en naar een andere kamer vervoerd om verhoord te worden. Enkele ogenblikken later kwamen er echter weer twee Duitse soldaten binnen. Zij roken onraad en hielden een toevallig aanwezige koerierster onder schot. Eén van de twee soldaten deed de deur open waar de KP’er de douanier aan het verhoren was. De verzetsman opende gelijk het vuur, waardoor er paniek ontstond. Door de schoten werden de andere verzetsmensen ook gealarmeerd. Zij schoten de douanier neer die van de verwarring gebruik wilde maken om te vluchten.
Ondertussen was er nog een Duitse sergeant binnengekomen. Deze drie Duitse soldaten voerden de koerierster mee als een levend schild, terwijl de KP’ers klaar stonden om te schieten. De dappere vrouw riep plotseling dat ze moesten schieten en liet zich vallen, waardoor zij het overleefde. Twee Duitsers werden gedood, maar de derde lukte het te ontkomen. De Boekenderhof was in rep en roer. Snel werden alle belastende stukken opgeruimd en het echtpaar Mertens in veiligheid gebracht. Met hun wapens en andere voorraden vertrokken de verzetsmensen naar de bossen rond Baarlo. Dat liep maar net goed af, want een grote groep SS’ers kwam snel daarna en brandde de boerderij tot de grond toe af.
De KP zat nu dus zonder uitvalsbasis en met meer dan twintig krijgsgevangen konden zij ook niet meer hun normale burgerleven oppakken. Gelukkig bleven verdere represailles uit en gingen de Duitsers niet dieper de bossen in om de partizanen te zoeken. Ook de verzetsgroep hield zich rustig wat betreft acties, maar was wel druk bezig met de herbouw van een eerder bestaand onderduikerskamp in het bos bij Helden, circa 15 kilometer ten zuidwesten van Venlo. Het moest een kamp worden waarin krijgsgevangenen, OD-bewakers en KP’ers zouden worden ondergebracht.
Af en toe kwamen er nieuwe krijgsgevangen bij. Meestal ging dit om plunderende Duitsers die op strooptocht gingen langs boerderijen in de omgeving. Twee Duitse soldaten zochten echter zelf aansluiting bij de KP’ers. Overal waar deze twee militairen kwamen, informeerden zij of ze zich bij de bospartizanen konden aansluiten. De KP was toch wel benieuwd naar deze twee potentiële gevangenen en gaf boerderijen in de omgeving opdracht om de Duitsers als onderduikers in huis te nemen. Enkele dagen later slaagde deze list al en werden ze als onderduikers opgenomen. Bij een streng verhoor op hun onderduikboerderij hielden ze vol gewone, oorlogsmoeë Duitsers te zijn. Nadat de ergste achterdocht verdwenen was, werden zij ook overgebracht naar het kamp in het Heldense bos.
Op 1 oktober werden de twee nieuwe gevangenen ontmaskerd als Waffen-SS’ers. Hun echte bedoeling was om het hele kamp op te rollen. Eén van de krijgsgevangenen kwam de verzetsmensen waarschuwen dat de infiltranten een uitbraakpoging aan het organiseren waren. Na een kort verhoor vielen ze door de mand en maakten ze hun echte motieven bekend.
De verzetsgroep besloot om de twee SS’ers te executeren. Dit was zeker geen eenvoudige beslissing, maar het risico was te groot dat de twee zouden ontsnappen. In dat geval zouden de KP’ers het kamp hebben moeten verlaten om niet allemaal gearresteerd en gedood te worden, maar waarschijnlijk zouden er ook grootschalige represailles op de burgerbevolking uitgevoerd worden. Op de ochtend van 2 oktober werden de twee soldaten geëxecuteerd en begraven op een geheime plek in het bos.
In de dagen daarna was er een toenemende Duitse bedrijvigheid in Limburg. Die frequente aanwezigheid van Duitsers bracht de bospartizanen op het idee om een groot onderaards hol te maken, waar plaats zou zijn voor zeventig mensen. Op 20 oktober werd begonnen met de graafwerkzaamheden, maar het hol stortte al heel snel in elkaar. De grond bleek te zacht en men zou gebruik moeten maken van houten balken om het hol overeind te houden.
Op 27 oktober ging men met nieuwe moed aan de slag. Niet ver van het kamp waren veel bomen gerooid en er werd besloten om die stammen weg te slepen en te gebruiken ter versteviging van het hol. Elke KP’er die aan het transport van de stammen meedeed, kreeg twee of drie Duitsers mee. Bij het derde transport klonk het schelle geluid van het alarmfluitje. Eén van de soldaten had aan een verzetsman gevraagd of hij even zijn behoefte mocht doen in het struikgewas. Dat mocht, maar van die gelegenheid maakte hij gebruik om te vluchten.
De gehele verzetsgroep was in rep en roer. Er werden tevergeefs patrouilles nagezonden om de ontsnapte te onderscheppen. Anderen begonnen alle bewijzen voor ‘illegale’ activiteiten in het kamp te vernietigen. Binnen een uur vertrok een stoet van dertig Duitse krijgsgevangenen, omringd door de zwaarbewapende bospartizanen.
In grote haast ging het naar de verkeersweg tussen Kessel en Helden. De verzetsgroep leefde namelijk sterk met de gedachte dat zij aan de andere kant van die weg veilig zouden zijn. Aan de rand van de weg werd een plan beraamd. Twee KP’ers zouden als eersten de weg overgaan. Vervolgens moest elke verzetsman ‘zijn’ gevangenen naar de overkant loodsen, daarna zelf oversteken en dan aanwijzingen geven aan de volgende KP’er. Ondanks dat er verschillende keren weggedoken moest worden voor passerende Duitsers bereikten allen veilig de overkant.
Vreemd genoeg waren de Duitsers ondertussen niet in het oude kamp geweest, misschien werd de ontsnapte soldaat wel voor een deserteur aangezien. Omdat Duits bezoek uitbleef gingen andere verzetsmensen door met de bouw van het onderaardse hol. De bospartizanen zaten inmiddels bij het Afwateringskanaal in Neer en hun situatie werd steeds minder houdbaar door de verslechterde voedselvoorraad. Daarom was de groep blij toen een koerierster het bericht bracht dat het onderaardse hol in het oude kamp klaar was. De mannen konden het bijna niet geloven, maar ’s avonds begon men aan de tocht terug naar het bos. Na een lange, spannende reis van meer dan zeven uur kregen de bospartizanen te maken met een grote teleurstelling. Het bericht over het klaargekomen hol bleek op een misverstand te berusten.
De groep vertrok vanuit het bos weer naar het Afwateringskanaal bij Neer. Nu vond de verzetsgroep onderdak in een schaapskooi. Na enkele dagen verplaatsten de partizanen zich naar grote hokken op een boerderij in de omgeving van Neer. Ondertussen verslechterde de toestand bij de verzetsgroep met haar gevangenen in rap tempo. Er brak zelfs tyfus uit onder de Duitsers. Daarnaast werd de voedselvoorraad met de dag kleiner en leek de opmars van de geallieerden maar niet op gang te komen. Er gingen bij de bospartizanen zelfs stemmen op om de krijgsgevangenen te executeren, om zo van het ‘probleem’ af te zijn. Gelukkig kon dit voorkomen worden.
De krijgsgevangenen werden rond 9 november naar een ander onderaards hol gebracht van de OD Baarlo, waar zij door hen bewaakt werden. De KP trok zich terug naar het oude kamp in de bossen. In de avond van 18 november bereikten twee bospartizanen de geallieerde linies. Na een urenlang verhoor geloofden de Engelsen hun wonderlijke verhaal.
Op de ochtend van 19 november bereikte een zwaar bewapende Engelse patrouille het hol. De commandant van de 154th Infantry Brigade die de gevangenen in ontvangst nam, sprak lovende woorden over de bospartizanen. Naast het gevangennemen van Duitse soldaten stelden enkele KP’ers zich namelijk in dienst van de geallieerden en gidsten hen door de bossen die zij kenden als hun broekzak. Andere verzetsmensen haalden Engelse gewonden uit de vuurlinie. De meeste KP’ers sloten zich aan bij de in die tijd gevormde stoottroepen en streden tot de capitulatie bovengronds mee.
Eén van de bospartizanen, Will Hofwijk, legde het voorgaande opmerkelijke verhaal vast in het boek ‘De partizanen, de 66 dagen van Baarlo’(1954). Jan Derikx schreef in 1980 ook een boek over deze geschiedenis met als titel ‘De bospartizanen van Baarlo’. In 1994 werd er door de KRO een televisieserie uitgezonden over de bospartizanen, geregisseerd door Theu Boermans en met in de hoofdrol Huub Stapel. En in 1995 heeft de KRO drie uitzendingen gewijd aan het verzet in Limburg in de Tweede Wereldoorlog onder de titel 'SPOREN - het verborgen front'. Deze afleveringen zijn verkrijgbaar bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Vandaag de dag zijn er nog weinig sporen te zien van deze verzetsgroep. Wel zijn er twee monumenten gewijd aan deze geschiedenis. In de bossen van de Kesselse bergen staat een herdenkingssteen. De tekst op de gedenksteen luidt: ‘K.P. Kamp – 1944’. Ook in het park het Kempke in Baarlo staat een verzetsmonument met de volgende tekst: "Na 25 jaar aangeboden aan de bevolking van Baarlo door de verzetsgroep uit de bossen".