Reeds op 4 augustus 1941 was de Poolse luitenant-generaal Władysław Anders door Sikorski benoemd tot bevelhebber van dit leger. Een andere Poolse generaal, Michał Tokarzewski, kreeg de taak om te beginnen met de vorming van het Anders’ Leger in de Sovjet stad Totskoye op 14 augustus 1941. Het duurde echter nog tot 22 augustus 1941 voordat generaal Anders zijn benoeming tot bevelhebber bekendmaakte en zijn eerste orders uitvaardigde. De vorming van de eenheid begon in het gebied rond de Zuid-Russische stad Buzuluk en rekruteringen onder Poolse krijgsgevangenen in de kampen van de geheime dienst NKVD gingen van start. Aan het einde van 1941 waren 25,000 militairen (inclusief 1,000 officieren) gerekruteerd. Hieruit werden drie infanteriedivisies gevormd, namelijk de 5e, 6e en 7e Infanteriedivisie (Dywizja Piechoty). In het najaar van 1941 werden de eerste twee militaire hospitalen door het korps in Buzuluk en het nabijgelegen Tatisczewo opgericht.
In de lente van 1942 werd de organisatie van het leger verplaatst naar de regio Tashkent in Oezbekistan en werd de 8e Infanteriedivisie gevormd. De militaire hospitalen werd verplaatst naar het zuiden van het Jangi Julgebied in Oezbekistan. De vorming van het Anders’ Leger kende een aantal obstakels, namelijk het tekort aan Poolse officieren (een resultaat van het Katyn-bloedbad in 1940 waarbij de NKVD ongeveer de helft van het Poolse officierskorps had geliquideerd), de onenigheid tussen Polen en de Sovjet-Unie of niet-etnische Polen en Poolse burgers wel of niet gerekruteerd mochten worden, het verbod om de Sovjet-Unie te verlaten en de lage prioriteit die de Sovjet-Unie gaf aan de logistiek van dit project. Een ander probleem was dat de Sovjet- dwangarbeiderskampen en GULAG-functionarissen zich verzetten tegen vrijlating van de Polen omdat dit ten koste zou gaan van hun productiequota.
Op 18 maart 1942 werd besloten om het groeiende Anders’ Leger, dat haar levensmiddelen deelde met een eveneens steeds groter wordende groep Poolse burgers, te verplaatsen naar Perzië (het huidige Iran). Het leger werd vanuit Krasnavodsk tussen 24 maart en 3 april 1942 getransporteerd over de Kaspische Zee en arriveerde in de haven van Pahlavi (tegenwoordig: Bandar-e -Anzali). Een aantal maanden daarvoor was Perzië namelijk tijdens Operation Countenance door troepen van het Gemenebest en de Sovjet-Unie binnengevallen, waarna het land gedurende de rest van de Tweede Wereldoorlog de facto werd opgedeeld door Groot-Brittannië (het zuiden) en de Sovjet-Unie (het noorden). Doel van deze operatie was het veiligstellen van de Perzische olievelden en het openhouden van geallieerde aanvoerlijnen naar de Sovjet-Unie.
Een tweede golf van Poolse soldaten en burgers volgde tussen 9 augustus en 1 september 1942. Zij werden eerst ook via de Kaspische Zee getransporteerd, maar toen de Luftwaffe de boten eind augustus begon te bombarderen, werden de resterende Polen per trein via de landroute tussen Ashkhabad en Teheran, met als tussenstop de Perzische stad Meshed. De Sovjets zagen de Poolse burgers liever niet vetrekken omdat die een nuttige bijdrage konden leveren in de Sovjet oorlogsindustrie en agrarische sector. De Britten eisten eveneens om de burgers in de Sovjet-Unie achter te laten, zodat ze geen extra monden hoefden te vullen. Generaal Anders daarentegen ging tegen de eisen in en vond het idee om Polen achter te laten onverantwoord en zag het als zijn taak om iedereen bij elkaar te houden tot het einddoel bereikt was en beval dat ook de burgers mee moesten. In totaal werden 113,105 Polen geëvacueerd. De volgende schema’s geven een overzicht van deze twee transportgolven.
Eerste transportgolf (24 maart – 3 april 1942), verdeeld over de verschillende soorten reizigers:
Soldaten: | 28.427 |
Officieren: | 1.603 |
Vrijwilligers PWSK: | 1.159 |
Kadetten: | 1.880 |
Burgers (volwassenen): | 7.689 |
Bugers (kinderen): | 3.100 |
Totaal: | 44.398 |
Tweede transportgolf (9 augustus – 1 september 1942), verdeeld over de verschillende soorten reizigers:
Soldaten: | 36.701 |
Officieren: | 2.430 |
Stafleden: | 112 |
Vrijwilligers PWSK: | 1.765 |
Kadetten: | 2.738 |
Burgers (volwassenen): | 15.868 |
Bugers (kinderen): | 9.633 |
Totaal: | 67.247 |
Vanaf het moment dat het Anders’ Leger in zijn geheel naar Perzië was overgebracht, had het een korpssterkte bereikt van 7 divisies en 1 brigade, met in totaal 74,000 troepen. Het Anders’ Leger werd overgedragen aan de Britse overheid en zodoende verenigd met de vrije Poolse strijdkrachten in het westen. De formatie werd gevoegd onder het High Command in the Middle East en verplaatste zich via Perzië en Irak naar Palestina. In Palestina verlieten 4,000 Poolse Joden het leger, zij het via desertie of met toestemming, die zich vervolgens aansloten bij veteranennederzettingen in de regio. Ondanks verzoeken van de Britse autoriteiten, ging het Anders’ Leger’ nauwelijks over tot de opsporing van deze deserteurs.
Stad Julis: | Opperbevel (later verplaatst naar Kamp "Kilo" in Gaza). |
Regio Stad Julis: | 3e Karpatische Infanteriedivisie. |
Regio stad Mughazi-Nuseirat: | 5e Kresowa Infanteriedivisie & 2e Onafhankelijke Gemechaniseerde Brigade. |
Regio stad Isdud: | 2e Artilleriegroep (2 Grupa Artylerii). |
Stad Beit Jirja: | Genie-formaties. |
Stad en gebied Gaza: | Overige afdelingen. |
In november 1943 werd het 2e Poolse Korps overgeplaatst naar Egypte. Deze verhuizing ging niet in één keer. In november 1943 werd als eerste de 3e Karpatische Infanteriedivisie overgeplaatst, in december 1943 het opperbevel, de 2e Artilleriegroep en 2e Onafhankelijke Gemechaniseerde Brigade en als laatste de 5e Kresowa Infanteriedivisie in januari 1944. Het gehele korps werd gestationeerd in kamp Qassasin, 30 kilometer van de stad Ismailia, gelegen op de westoever van het Suezkanaal. In dit kamp werd het korps voorzien van nieuwe bewapening en uitrustingstukken. Op 12 december 1943 werd de gehele 3e Karpatische Infanteriedivisie overgeplaatst naar de haven van Suez om vervolgens aan boord te gaan op het schip ‘Indrapoera’. Op 15 december 1943 arriveerde de divisie in Port Said (Egypte) en vandaar werd het naar Taranto, Italië, verscheept. Op 23 december 1943 arriveerde de divisie in de haven van Taranto. Om de druk op de haven van Taranto te verlichten werden ook onderdelen van de divisie bij Bari en Brindisi aan wal gezet. De overige eenheden van het korps werden in januari 1944 naar Italië overgeplaatst. Een totaal van zes transportboten was er nodig om het volledige korps naar Italië over te brengen. De 2e Gemechaniseerde Brigade landde bij Napels. Het 2e Poolse Korps werd in Italië een onafhankelijke formatie onder het bevel van het British 8th Army, dat aangevoerd werd door generaal Oliver Leese, en werd ondergebracht in vijf kampen langs de weg tussen Taranto en Monopoli in het San Teresa gebied. Het korps werd vervolgens gestationeerd achter de linie die werd gevormd door de rivier Sangro in de 45km lange sector ten noorden van Passo del Monte tot aan Castel San Vincenzo en had de belangrijke taak om de flanken van de British 5th en 8th Army te beschermen. Het korps vervulde een passieve rol in deze periode en de taken bestonden vooral uit het uitvoeren van patrouilles en kleine lokale acties. Op 13 maart 1944 nam ook de 5e Kresowa Infanteriedivisie positie aan het front in ter voorbereiding van het lenteoffensief.
Het onderstaande schema geeft een weergave van de verliezen van het 2e Poolse Korps als resultaat van verdedigingsacties aan de Sangro rivier (31 januari – 15 april 1944):
Officieren: | 17 (4 majoors) |
Soldaten en onderofficieren: | 182 |
Totaal: | 199 |
Hiervan waren er 24 gesneuveld, 5 vermist en 170 gewond geraakt. De 5e Kresowa Infanteriedivisie had alleen al 127 (116 soldaten en 11 officieren) verliezen te betreuren aan het Sangro-front.
De geallieerden slaagden er tot dan niet in om de Gustavlinie (ook bekend als de Winterlinie) te doorbreken. Vooral bij het plaatsje Cassino en hoger gelegen wereldberoemde abdij ondervonden de geallieerden grote weerstand. Voordat de Polen in de strijd werden geworpen in wat later bekend zou staan als de 4e slag om Monte Cassino (of operatie Diadem), hadden de geallieerden al drie keer een poging gedaan om het gebied te veroveren. Op 24 maart 1944 ontmoetten luitenant-generaal Anders en generaal Oliver Leese (British 8th Army) elkaar in het Italiaanse dorpje Vinchiaturo om de tactiek voor het Poolse 2e Korps te bepalen. Tussen 24 en 30 april 1944 namen de Polen hun posities in de bergen achter Monte Cassino en verlichtten aldus de taak van de British 78th Division . Het gebied waar de Polen zich moesten klaarmaken voor de strijd was rotsachtig. Het werd verboden om eten te koken en zo bestond voor velen hun galgenmaal uit droge rantsoenen. De 6th Polish Troop werd in deze periode voorzien van meer dan 7,000 camouflagepakken voor sluipschutters en commando’s. Ook werden vlammenwerpers en speciale graafgereedschap geleverd. Het onderstaande schema geeft een overzicht van de voorraden die ter voorbereiding van de slag om Monte Cassino aan het 2e Poolse Korps geleverd werd:
- 500.000 artilleriegranaten | |
- 40.000 mortiergranaten | |
- 1.633.014 liter benzine | |
- 339.000 ééndags-rantsoenen | |
- Grote hoeveelheid kleinmunitie, handgranaten etc. | |
- 4.000 camouflagenetten | |
- 7.000 gecamoufleerde sluipschutterspakken | |
- 26.366,8 liter verf | |
- 15 spoelen staalwol | |
- 1371,6m hessische stof |
Alvorens het 2e Poolse Korps in de strijd werd geworpen, gaf luitenant-generaal Anders de volgende toespraak aan zijn soldaten:
“Soldaten! Dierbare broeders en mijn kinderen! Het moment van de strijd is aangebroken. Wij hebben lang moeten wachten op dit moment van vergelding en wraak op onze eeuwige vijand. Naast onze divisies, zullen Britse, Amerikaanse, Canadese, Nieuw-Zeelandse, Frans, Italiaanse en Indise divisies de strijd aangaan. De taak die we hebben zal over de hele wereld bekend staan als die van de Poolse soldaat. In deze momenten zullen zij ons in hun gedachten hebben en de gehele (Poolse) natie ons in hun hart. De geesten van onze kameraden zullen altijd met ons zijn. Laat de leeuw in je hart ontwaken!”
Op 11 september 1944 ging operatie ‘Diadem’ van start. Terwijl het Amerikaanse 2e Korps (U.S. II Corps) langs route 7 via de kustlijn richting Rome oprukte en het Franse Expeditie Korps (Corps Expéditionaire Français, CEF) aanviel langs de Garigliano rivier, ging het Britse XIII Korps (British XIII Corps) in de Liri-vallei tot de aanval over. Het 2e Poolse Korps kreeg de belangrijke taak om de abdij van Monte Cassino te isoleren en aansluiting te vinden bij het British XIII Corps in de Liri-vallei. Het Canadian 1st Corps werd in de reserve gehouden om een mogelijke Duitse uitbraak het hoofd te bieden.
De eerste aanval op Monte Cassino werd ingeluid om 11 uur in de avond van 11 mei 1944, met een artilleriebarrage afkomstig uit 1,060 vuurmonden van diverse artilleriestukken bemand door Britten, Amerikanen, Polen, Nieuw-Zeelanders, Zuid-Afrikanen en Fransen. De Poolse bijdrage aan deze barrage bestond uit tien van brigadier-generaal Roman Odzierzyński’s artillerieregimenten, met inbegrip van 224 zware artilleriestukken (32 zware kanonnen en 156 zware mortieren), ondersteund door 20 luchtafweerstukken, anti-tankkanonnen en tanks. Wat begon als een standaardbarrage ging over op gericht vuur op Duitse infanterieposities in Monte Cassino om 20 voor 12. Om 1 uur in de nacht van 12 mei 1944 werd de Poolse artilleriebarrage gestaakt en de 3e Karpatische Infanteriedivisie, onder leiding van generaal-majoor Bolesław Duch viel gezamenlijk met de 12e Cavalerie Regiment ‘Podhale’ de heuvels ‘593’ en ‘569’ en het Albaneta Massief aan, terwijl de 5e Kresowa Infanteriedivisie (onder leiding van generaal-majoor Nikodem Sulik) de Colle San Angelo en heuvel ‘575’ voor haar rekening nam.
De 5e Kresowa Infanteriedivisie ondervond hevige weerstand van Duitse eenheden die zich ingegraven hadden in de kloof tussen de twee heuvels. Na een aantal infanterieaanvallen, ondersteund door tanks werden de noordelijke hellingen van de kloof veroverd. Hevig vuur vanaf het Albaneta Massief en mijnen in de kloof dwongen de Polen om zich terug te trekken. Het 2e bataljon van de Poolse Karpatische Infanteriebrigade kwamen onder hevig vuur te liggen aan de voet van heuvel ‘569’, die goed gefortificeerd was door de Duitsers. Het 2e bataljon sloeg zes Duitse tegenaanvallen af en ook het 12e Cavalerie Regiment ‘Podhale’ moest zich verzetten tegen een tegenaanval. De Polen op heuvel ‘569’ werden blootgesteld aan voortdurend kleinvuur en goed geplaatst mortiervuur. De Poolse achterhoede werd onder vuur genomen door Duitse artillerie vanaf Belmonte Atina. Om half 12 in de ochtend werd heuvel ‘569’ heroverd door de Duitsers, ten kosten van grote verliezen aan beide kanten.
De aanval van de 5e Kresowa Infanteriedivisie op Colle San Angelo verliep zoals gepland, met de 6e Lwow Brigade die haar rechterflank op Monte Castellone ondersteunde en de 5e Wilno Brigade die ‘Phantom Ridge’ aanviel, met het 17e en 18e Bataljon in de reserve. De 6e Lwow Brigade gebruikte afleidingstactieken om druk op andere sectoren te verlichten. De aanval van de 5e Wilno Brigade op ‘Phantom Ridge’ verliep moeizamer door kruisvuur uit goed geplaatste gecamoufleerde bunkers en mitrailleursnesten. Beide aanvallen werden ondersteund door artilleriebarrages van de 2e Artilleriegroep. Om half 7 in de ochtend werd een Duitse tegenaanval op heuvel ‘517’ afgeslagen. Na zware gevechten werden uiteindelijk (mede door het inzetten van de 18e Bataljon) de Duitse bunkers in de achterhoede opgerold. Op 12 mei 1944 gaf luitenant-generaal Anders het bevel aan de Poolse troepen op ‘Phantom Ridge’ om zich terug te trekken totdat het korps artillerie van de 13e Korps haar bruggenhoofd veilig had gesteld en het 2e Poolse Korps in een betere staat verkeerde. Generaal Leese stemde in met dit besluit om de artillerie meer tijd te geven om de goed gecamoufleerde Duitse bunkers uit te schakelen.
Terwijl de Polen zich hergroepeerden, bleef de Poolse artillerie sleutelsecties aan het front bombarderen. Geallieerde luchtsteun bombardeerde gecamoufleerde artillerie op het Albaneta Massief. Op 14 mei 1944 werden Duitse stellingen in de kloof onder vuur genomen door tanks, zodat sappeurs een weg konden vrijmaken door het mijnenveld in de kloof.
Op 17 mei 1944, om 7 uur ’s morgens, werd het 2e Poolse Korps (alsmede het 13th Corps) weer in de strijd geworpen. De 3e Karpatische Infanteriedivisie veroverde het Albaneta Massief en heuvel ‘569’, terwijl de 5e Kresowa Infanteriedivisie ‘Phantom Ridge’ veroverde, waarna het de aanval opende op San Angelo en heuvel ‘575’. De verliezen aan Poolse zijde waren hoog en ondanks Poolse artilleriesteun ondernamen de Duitsers tegenaanvallen. Poolse tanks daalden de zuidelijke hellingen van ‘Phantom Ridge’ af om de infanterie van de 5e Kresowa Infanteriedivisie te ondersteunen. De aanval op Colle Santa Angelo door het 16e en 17e Bataljon bleek in het begin een succes, maar al snel kwam het 17e Bataljon zonder munitie te zitten en werd het onder vuur genomen door vijandelijk artillerie- en mortiervuur vanaf de Pizzo Corno en Villa Santa Lucia. Hierdoor konden de Poolse bataljons niet langer de Duitse tegenaanvallen weerstaan en heroverden de Duitsers de zuidelijke kant van Colle Santa Angelo. Vervolgens werden verse Poolse eenheden in de strijd gebracht om terrein terug te winnen. Deze taak was weggelegd voor de 16e en 18e Lwowski Bataljons met ondersteuning van een commando-eenheid. Om 5 over 6 ’s avonds was de Colle Santa Angelo weer volledig in Poolse handen en de Polen begonnen zich in te graven voor de nacht.
De zware verliezen bij de 5e Kresowa Infanteriedivisie resulteerde in de onmiddellijke deelname aan de gevechten door het B Echelon, het 5e Luchtafweer Regiment en de anti-tankregimenten. Aan het einde van de dag was de 3e Karpatische Infanteriedivisie gestrand aan de zuidelijke, oostelijke en noordelijke hellingen van heuvel ‘593’ en vroeg om ondersteuning van reserve-eenheden. Een groot deel van de Duitse verdedigingen waren veroverd of uitgeschakeld als resultaat van harde man-tegen-mangevechten en aanhoudende geallieerde luchtaanvallen. De Polen ondernamen grote nachtelijke patrouilles in de sector van de 1. Fallschirm-Jäger-Division om mogelijke uitbraken de kop in te drukken.
Op 18 mei 1944 hervatte de 5e Kresowa Infanteriedivisie de aanval op heuvel ‘593’, maar de Duitse verdedigers bleven hardnekkig weerstand bieden. Geďsoleerde Duitse posities werden met veel moeite opgerold en een Duitse verrassingstegenvaanval werd maar net afgeslagen. Ook de 3e Karpatische Infanteriedivisie hervatte de aanval en om half 11 ’s morgens was de abdij van Monte Cassino officieel gevallen (ondanks het feit dat de abdij verlaten bleek te zijn) en werd de Poolse vlag gehesen op de kloosterruďnes. De Duitse verdedigers van de abdij hadden zich de nacht daarvoor achter de Hitlerlijn teruggetrokken. Aan het einde van de namiddag waren heuvel ‘575’ en een aantal bunkers op de Colle Santa Angelo nog steeds in vijandelijke handen. In de avond van 18 mei 1944 werd de Colle Santa Angelo definitief veroverd door de 5e Kresowa Infanteriedivisie en in de ochtend van 19 mei 1944 vielen ook heuvel ‘569’, het Albaneta Massief en de kloof in handen van de 3e Karpatische Infanteriedivisie. De Karpatische 5e Poznan Lansiers veroverden met hulp van het Britse 8e Leger vijandelijke posities op de Pizzo Corno en Monte Cairo op 25 mei 1944. De weg naar Rome lag open.
De 5e Kresowa Infanteriedivisie had 2174 verliezen (15% van haar totale sterkte) geleden in de slag. De gesneuvelde Poolse soldaten werden aan de voet van de kloosterheuvel begraven en gewonden werden behandeld in een militair ziekenhuis in de stad Casamassima onder leiding van majoor Tadeusz Sokołowsk. Tijdens de 4e slag om Monte Cassino haalden de Poolse medische troepen elke dag tussen de 80 en 400 gewonden van het slagveld, meestal in de nacht. Zusters verbonden aan het korps werkten in deze periode tussen de 18 en 20 uur per etmaal. In de nacht van 17 op 18 mei 1944 werd het nummer 'Czerwone maki na Monte Cassino’ (Rode papavers op Monte Cassino) gecomponeerd door Feliks Konarski. De melodie werd aangeleverd door A. Schutz en het nummer werd voor het eerst gespeeld op 18 mei 1944 ter viering van de overwinning bij Monte Cassino.
De Poolse soldaten die hadden deelgenomen aan de slag om Monte Cassino werden onderscheiden met de Monte Cassino Kruis (Krzyż Pamiątkowy Monte Cassino).
De aanval werd op 19 mei 1944, om kwart over vier in de middag geopend door de 21st Indian Brigade en het Poolse 6e Gemechaniseerde Regiment, die de Duitse verdedigingslinies doorbraken. Een tweede aanval werd om 8 uur ’s avonds ingezet en de geallieerden bereikten het centrum van het plaatsje, maar werden blootgesteld aan meerdere gecamoufleerde Duitse steunpunten en werden gedwongen om zich terug te trekken. Een nieuwe aanval werd op 21 mei 1944 gelanceerd, maar werd gestoord door hevig Duitse artillerie- en mortiervuur. In de late namiddag bereikte de infanterie het centrum van Piedimonte, maar ze trokken zich weer terug zodra het donker begon te worden. De 8e Britse Leger verzocht luitenant-generaal Anders om Piedimonte op klaarlichte dag te omsingelen. Op 22 mei 1944 werd een vierde aanval geopend op het plaatsje en weer werden de Duitse verdedigingslinies gepenetreerd, maar de nauwe straatjes maakten het voor de gemechaniseerde troepen moeilijk om de infanterie te ondersteunen. De verdedigers hadden duidelijk het terrein met zich mee en weer moesten de Polen zich terugtrekken, op één groep na, die omsingeld was geraakt en de hele nacht bezig was om vechtend uit Piedimonte te ontsnappen.
Op 23 mei 1944 werd de Hitlerlinie doorbroken door de Canadezen en Piedimonte werd een doorn in het oog van de geallieerden. Het dorpje werd onderworpen aan een zware artilleriebarrage en in de nacht van 24 op 25 mei 1944 moest het 2e Poolse Korps een Duitse tegenaanval afslaan. De 13e, 15e en 5e Wilno Brigade werden in de strijd geworpen en onthieven de ‘Bob Group’ van haar taak. Op 25 mei 1944, om 6 uur ’s ochtends opende het 2e Poolse Korps de laatste aanval. Het 13e Bataljon veroverde heuvel ‘553’ en het 15e Bataljon, ondersteund door tanks, nam Piedimonte om 7 uur ’s morgens in. Op 26 mei 1944 was er nog slechts sprake van kleine schermutselingen met de vijand en het 2e Poolse Korps werd overgeplaatst naar Campobossa. Elementen van de 5e Kresowa Infanteriedivisie kregen het bevel om Monte Cairo, Pizzo Corno en Monte Castellone te verdedigen. Sappeurs van het korps kregen de taak om beschadigde bruggen te repareren en landmijnen op te ruimen.
Het onderstaande schema geeft een weergave van de Poolse verliezen als gevolg van de zware gevechten tussen 10 mei 1944 en 31 mei 1944 om Monte Cassino en Piedimonte:
Officieren: | 307 (o.a. brigade-generaal J.Kurek) |
Soldaten en onderofficieren: | 3.892 |
Totaal: | 4.199 |
Hiervan waren er 924 gesneuveld, 345 vermist en 2.930 gewond geraakt.
De Duitsers hadden zich achter de Chienti-rivier ingegraven en slaagden erin om meerdere aanvallen af te slaan. Bij de gevechten om de Chienti- en Esino-rivieren werden de Polen ondersteund door elementen van de Italiaanse partizaneneenheid ‘Maiella Brigade’. Op 21 juni 1944 staken de Polen de Chienti over en sappeurs werden vooruitgestuurd om de wegen schoon te vegen van landmijnen, terwijl de voorhoede de rivier Potenza afspeurde naar vijandelijke troepen. De Duitsers hadden en kregen geen tijd om de rivier Musone te fortificeren, wat het laatste obstakel vormde voor Ancona. Op 2 juli 1944 veroverde het 2e Poolse Korps de hoogtes op de noordelijke oever van de Musone. Het dorpje Loreto werd een slagveld waar beide partijen wanhopig strategisch terrein trachtten te veroveren . Na 8 dagen van zware strijd, en meerdere bombardementen uitgevoerd door de restanten van de Luftwaffe op Poolse posities, werd het mogelijk voor de Polen om versterkingen en munitie aan te voeren. Nadat de vliegvelden Forli, Rimini, Ravenna en Ferrara in geallieerde handen waren gevallen werd het voor het 2e Poolse Korps makkelijker om op te rukken en genoten de geallieerden vanaf dat moment van een overmacht in de lucht. Het Gdansk Verkenningseskader voorzag het korps van gedetailleerde luchtopnames van de Adriatische kust en de omgeving van Ancona.
De echte aanval op Ancona begon op 17 juli 1944. De 5e Wilno Infanteriebrigade, versterkt met het 3e Karpatische Bataljon en het 4e Gemechaniseerde Regiment, slaagde erin om de richel bij Monte Della Crescia-Offagna te veroveren. De gemechaniseerde aanvalsgroep op de rechterflank bestond uit de 2e Gemechaniseerde Brigade, de 15e Poznan Lansiers en het British 7th Queen’s Hussars, met infanterieondersteuning van de 6e Lwow Infanteriebrigade en Poolse commando’s. Op 17 juli 1944 werd na een dag van bittere gevechten en hevige Duitse artillerievuur, de Duitse verdedigingslinie bij Polvergi doorbroken. De 5e Wilno Infanteriebrigade en het 3e Karpatische infanteriebataljon veroverden Monte della Crescia Offagna, terwijl de 2e Gemechaniseerde Brigade relatief ongestoord de rivier kon oversteken om vervolgens Monte Torto, de richel bij Gorge di San Vicenzo en Monte Bogo, te veroveren. Op 18 juli 1944 bereikten de 6e Lwow Infanteriebrigade en de 2e Gemechaniseerde Brigade de Adriatische kust, om zodoende de Duitse verdedigers van Ancona vanuit het zuid-westen af te snijden. De 18e Karpatische Lansiers drongen om half 3 in de middag Ancona binnen en maakten 2,756 krijgsgevangenen. Daarnaast werden ook 351 Duitse deserteurs in burgerkledij gevangengenomen.
De Poolse verliezen tijdens de Ancona-operatie waren als volgt:
Gesneuveld: | 496 (34 officieren) |
Vermist: | 139 |
Gewond: | 1.789 |
Totaal: | 2.424 |
Vierhonderd gesneuvelden werden op de militaire begraafplaats in Loreto begraven. Begin augustus 1944 werd het 2e Poolse Korps in reserve genomen en kreeg het de tijd om uit te rusten en versterkt te worden met 886 ex-krijgsgevangenen die een aanvullende training in Palestina hadden gevolgd. Na een korte pauze werd de 2e Poolse Korps weer in de strijd geworpen. In augustus 1944 waren er al 7,400 verliezen geleden sinds mei 1944. Dit betekende dat in het korps één op de zes manschappen gesneuveld of gewond was geraakt.
Het 2e Poolse Korps verplaatste zich vervolgens naar het bruggenhoofd bij de havenstad Pesaro voor een aanval op de Gotenlinie. Van 25 augustus tot en met 29 augustus 1944 was de 5e Kresowa Infanteriedivisie betrokken bij de zware strijd om het stadje Foglia, dat uiteindelijk op 29 augustus in Poolse handen viel. Op de rechterflank drongen geallieerde gemechaniseerde cavalerie- eenheden de buitenwijken van Pesaro binnen en de 1st Canadian Corps was diep in de Gotenlinie doorgedrongen, terwijl de 1e Karpatische Infanteriebrigade korte metten maakte met de 1. Fallschirm-Jäger-Division. Op 15 september 1944 werden Monte Altuzzo en Monte Frassino ingenomen. Met de val van Monticelli, na een zware strijd, en na de inname van Firenzuola was de Gotenlinie compleet doorbroken. Het 2e Poolse Korps werd teruggetrokken uit de strijd om drie weken lang te herstellen.
Het 2e Korps werd overgeplaatst naar het bergachtige gebied van de Appenijnen, waar de 5e Kresowa Infanteriedivisie het bevel kreeg om Monte Grosso en Monte Piero aan te vallen. De divisie opende haar aanval op 17 oktober 1944 en was betrokken bij zware gevechten met een goed ingegraven vijand die met grote felheid tegenaanvallen lanceerde. Daarbij kwam ook nog dat de herfstregen de Poolse opmars hevig belemmerde. Op 22 oktober 1944 werd Monte Grosso door de Polen ingenomen en werden eenheden verzameld in een bruggenhoofd bij Strada, langs de rivier Rabbi. Op 26 oktober 1944, veroverde de divisie de hoogtes boven Mirabello en Colombo. Het kostte de Polen maar liefst tien dagen om door het bergachtige gebied op te rukken. Eind oktober bereikte het 1e Canadese Korps de rivier Ronco en vestigde daar een bruggenhoofd. Op 1 november 1944 waren Monte Chioda, Monte Trebbio en Gattone door de 3e Karpatische Infanteriedivisie ingenomen. Op 8 november 1944 trokken elementen van de 5e Kresowa Infanteriedivisie de stad Dovadola binnen en een paar dagen later stak het de rivier Salutare over bij Pieve en Castrocaro, richting Bagnola.
Het winteroffensief werd op 17 december 1944 gestaakt vanwege het tekort aan manschappen en munitie aan de kant van de geallieerden. Beide partijen gebruikten dit voorval om hun eenheden weer op volle sterkte te krijgen en versterkingen aan te voeren.
De Poolse verliezen bij gevechten om de Gotenlinie (19 augustus - 2 september 1944):
Officieren: | 288 |
Soldaten en onderofficieren: | 3.403 |
Totaal: | 3.691 |
De Poolse verliezen bij gevechten om de Appenijnen (17 oktober – 31 december 1944):
Gesneuveld: | 669 (42 officieren) |
Vermist: | 33 (1 officier) |
Gewond: | 2.814 (184 officieren) |
Totaal: | 1.469 |
Op 9 april 1945 werd het geallieerde lenteoffensief gelanceerd. Voorafgaand ging een grootschalig luchtbombardement uitgevoerd door de Amerikaanse luchtmacht. Een aanvalsgolf van bommenwerpers loste hun bommen te vroeg, met als gevolg dat de voorste posities van 2 brigades van de 3e Karpatische Infanteriedivisie gebombardeerd werden. Achtendertig soldaten sneuvelden en nog eens 188 raakten gewond. Deze soldaten waren specialisten, getraind in de zanderige hoogtes van de Senio rivier en bestonden uit sappeurs, anti-tankkanonniers en verbindingspersoneel. Het bombardement veroorzaakte niet alleen menselijk leed, maar ook materiële schade. Zo bleken veel kabelverbindingen verbroken en was een grote hoeveelheid (gevechts)apparatuur vernietigd. Toch bleef het korps kalm en slaagde het erin om de hoogtes boven de rivier Senio te veroveren. Het volgende schema heeft een overzicht van de verliezen van het 2e Korps aan de Senio rivier (2 januari – 9 april 1945):
Gesneuveld: | 57 |
Gewond: | 229 |
Krijgsgevangen: | 67 |
Totaal: | 353 |
De volgende dag ondernamen de Polen een nachtelijke aanval op de ruimte tussen de 98. Infanterie-Divison en 26. Panzer-Divison, gebruikmakend van vlammenwerpers en tanks. De Duitsers gaven hun posities niet zonder slag of stoot op en lanceerden een aantal tegenaanvallen totdat de Polen er uiteindelijk in slaagden om de Duitsers uit het gebied tussen de rivieren Sanio en Santerno te verdrijven. In de volgende dagen ging het 2e Poolse Korps de strijd aan met het 4. Fallschirm-Jäger-Regiment, die uiteindelijk tot terugtrekking gedwongen werd. De Polen staken vervolgens de zwaar verdedigde rivier Gaiano over en raakten slaags met de Duitse 1. Fallschirm-Jäger-Division.
Op 20 april 1945 werd het 2e Poolse Korps weer per ongeluk onder vuur genomen door het Amerikaanse leger. Het korps kreeg de opdracht om Bologna in te nemen en de 5e Kresowa Infanteriedivisie kreeg deze ‘eer’ toebedeeld. In de ochtend van 21 april 1945 drong de divisie de stad binnen en stuitte op weerstand vanuit geďsoleerde steunpunten. Om kwart over 6 in de avond was de stad bevrijd en werd de Poolse vlag op de Torre Asinelli toren gehesen. Wel bleven er nog Duitse sluipschutters in de stad actief. Het 2e Poolse Korps slaagde erin om drie Duitse divisies in de strijd om Bologna uit te schakelen.
Het 2e Poolse Korps kreeg de eretitel ‘Bologna’ en 17 Poolse commandanten ontvingen het ereburgerschap van de stad. Daarnaast kregen 215 Poolse soldaten een erepenning door de Senaat van Bologna toegekend met de woorden: “Al liberatori che primi entrarono in Bologna 21 Aprile 1945 – per benem erenza” (Voor de bevrijders die als eerste Bologna binnentrokken 21 april 1945 - per benem erenza).
Het onderstaande schema geeft een weergave van de Poolse verliezen in de slag om Bologna:
Gesneuveld: | 234 (17 officieren) |
Vermist: | 7 |
Gewond: | 1.228 (88 officieren) |
Totaal: | 1.469 |
De doden werden begraven op de plaatselijke begraafplaats van Bologna. Op 23 april 1945 werd het korps voorgoed uit de strijd genomen op bevel van de nieuwe bevelhebber van het British 8th Army, generaal Sir Richard McCreery.
Op 2 mei 1945 capituleerde het Duitse leger in Italië.
Gesneuveld: | 2.301 |
Vermist: | 535 |
Gewond: | 8.543 |
Totaal: | 11.379 |
3e Karpatische Infanteriedivivisie:
Gesneuveld: | 911 |
Vermist: | 178 |
Gewond: | 3.493 |
Totaal: | 4.582 |
5e Kresowa Infanteriedivisie:
Gesneuveld: | 1063 |
Gewond of vermist: | 4064 |
Totaal: | 5.127 |
Sommige Polen verlieten Italië al midden 1945 om terug te keren naar Polen, maar het overgrote gedeelte dat aan had gegeven om terug te keren werd gestationeerd in repatriëringskampen in Cervinara en Paolisi, nabij Napels (5,500 manschappen) en in San Domenico (800 manschappen). Deze kampen stonden onder supervisie van Britse autoriteiten, die ook de transporten naar Polen regelden. De twee belangrijkste routes waren per trein via Milaan naar Zebrzydowice of per boot via Napels naar Gdansk. Deze missie werd tot mei 1946 begeleid door de Poolse kolonel Kazimierz Sidor, namens de voorlopige communistische regering in Polen.
Tussen 3 en 25 december 1945 verlieten 12.305 manschappen van het 2e Poolse Korps in 13 transporten Italië richting Polen. Daarnaast verlieten in deze periode ook Polen het land die in het Midden-Oosten gediend hadden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het volgende schema geeft een goed overzicht van deze groep:
Officieren: | 32 |
Onderofficieren: | 1612 |
Soldaten: | 10.661 |
Totaal: | 12.305 |
Van deze groep waren 1226 onderofficieren (10%) en 8601 soldaten (70%) afkomstig uit de gelederen van de Wehrmacht. Bij aankomst in Polen werd ongeveer 8 % gedegradeerd of gevangengenomen wegens politieke redenen. Deze manschappen brachten 11,867 Britse geweren en 603,150 patronen met zich mee. In Polen werden zij tussen 1947 en 1948 ondergebracht in verschillende kampen. Sommige kregen een functie aangeboden in het nieuwe Poolse Volksleger, echter de meesten werden officieel ontslagen uit het leger en ontheven van hun militaire taken. In de nacht van 31 maart op 1 april 1951 werden een groot aantal ex-militairen en hun familieleden opgepakt door Sovjet- en Poolse veiligheidsdiensten en gedeporteerd naar Oblast Irkoetsk, in Siberië. In 1956 werden zij toegestaan om terug te keren naar Polen. In 1971 werd door het Wit-Russische Hooggerechtshof bepaald dat deze deportaties onwettig waren. Een groot gedeelte van de Poolse soldaten dat terugkeerde naar Wit-Rusland kreeg een vergoeding betaald voor hun beslag genomen bezittingen. In 2003 bleek echter dat er nog 23 veteranen van het 2e Poolse Korps in Wit-Rusland verbleven die nog geen vergoeding hadden gekregen.
Voor hen die ervoor kozen om niet terug te keren naar hun vaderland werd op 22 mei 1946 door de Britse overheid de Polish Resettlement Corps opgericht. Dit korps stond onder supervisie van het Britse leger, dat in september 1946 begon men het rekruteren van Poolse soldaten uit de militaire kampen. Het volgende schema geeft een goed overzicht van het totaal aan geworven Poolse leden van de PRC en de formaties waar zij uit zijn verworven:
Midden-Oosten & 2e Poolse Korps: | 110.000 |
Poolse Marine: | 4.000 |
Poolse Luchtmacht: | 12.000 |
Women's Auxiliary Air Force: | 1.000 |
Overig: | 33.000 |
Totaal: | 160.000 |
In 1949 werd de PRC opgeheven en zo’n 150,000 Poolse veteranen vestigden zich in Groot-Brittannië. Het 2e Poolse Korps was toen al 2 jaar ontbonden.
Korpscommandant: | Generaal-majoor Wladyslaw Anders |
Plaatsvervangende Korpscommandant: | Generaal-majoor Zygmunt Bohusz-Szyszko |
Stafchef: | Brigade-generaal Kazimierz Wiśniowski |
Hoofd der medische dienst: | Generaal-majoor Dr. Boleslaw Szarecki |
Hoofdinspecteur vrouwelijke hulpdiensten: | Kolonel Bronislawa Wyslouchowa |
Adjudant: | Kapitein prins Eugeniusz Lubomirski |
Commandant Korpsartillerie: | Brigade-generaal Roman Odzierzyński |
Commandant Korpsgenie: | Kolonel Konstanty Skąpski |
Commandant Korpsveiligheid: | Kolonel der administratie Stanisław Rohm |
Kwartiermeester: | Brigade-generaal Stanisław Skowroński |
3e Karpatische Infanteriedivisie | |
Commandant: | Generaal-majoor Bronisław Duch |
- 1e Karpatische Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 1e Karpatische Infanteriebataljon 2e Karpatische Infanteriebataljon 3e Karpatische Infanteriebataljon 1e Veldambulance 1e Brigadewerkplaats 1e Wapenwerkplaats SOC Detachement 1e Lichte Ondersteuningsdetachement |
- 2e Karpatische Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 4e Karpatische Infanteriebataljon 5e Karpatische Infanteriebataljon 6e Karpatische Infanteriebataljon 2e Veldambulance 2e Brigadewerkplaats 2e Wapenwerkplaats SOC Detachement 2e Lichte Ondersteuningsdetachement |
- 3e Karpatische Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 7e Karpatische Infanteriebataljon 8e Karpatische Infanteriebataljon 9e Karpatische Infanteriebataljon 3e Veldambulance 3e Brigadewerkplaats 3e Wapenwerkplaats SOC Detachement 3e Lichte Ondersteuningsdetachement |
- Verkenningseenheden |
3e Karpatische Cavalerie Regiment 12e ‘Podhale’ Cavalerie Regiment 7e Lublin Cavalerie Regiment |
- Divisieartillerie |
Brigadehoofdkwartier 1e Karpatische Veldartillerie Regiment 2e Karpatische Veldartillerie Regiment 3e Karpatische Veldartillerie Regiment 3e Karpatische Anti-tank Veldartillerie Regiment 3e Karpatische Lichte AA Artillerie Regiment |
- Ondersteuningseenheden |
3e Karpatische Middelzware Machinegeweerbataljon 3e Karpatische Sappeursbataljon 3e Karpatische Verbindingsbataljon |
- Achterhoede |
3e Provost Compagnie 1e Transportcompagnie 2e Transportcompagnie 3e Transportcompagnie 12e Transportcompagnie 13e Transportcompagnie 3e Sectie Veldhygiëne 3e Sectie Anti-malaria 3e Munitie Opslag 3e Sectie Publieke Relaties 3e Krijgsraad Veldpost Nr. 111 |
5e Kresowa Infanteriedivisie | |
Commandant: | Brigade-generaal Nikodem Sulik |
- 4e Wołyń Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 10e Wołyń Infanteriebataljon 11e Wołyń Infanteriebataljon 12e Wołyń Infanteriebataljon 4e Veldambulance 4e Brigadewerkplaats 4e Wapenwerkplaats SOC Detachement Lichte Ondersteuningsdetachement |
- 5e Wilno Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 13e Wilno Infanteriebataljon 14e Wilno Infanteriebataljon 15e Wilno Infanteriebataljon 5e Veldambulance 5e Brigadewerkplaats 5e Wapenwerkplaats SOC Detachement Lichte Ondersteuningsdetachement |
- 6e Lwow Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 16e Lwow Infanteriebataljon 17e Lwow Infanteriebataljon 18e Lwow Infanteriebataljon 6e Veldambulance 6e Brigadewerkplaats 6e Wapenwerkplaats SOC Detachement Lichte Ondersteuningsdetachement |
- Verkenningseenheden |
15e Poznan Uhlans Cavalerie Regiment 25e Wielkopolski Verkennings Regiment |
- Divisieartillerie |
Brigadehoofdkwartier 5e Kresowa Lichte AA Artillerie Regiment 4e Kresowa Veldartillerie Regiment 5e Wilno Veldartillerie Regiment 6e Lwow Veldartillerie Regiment 5e Kresowa Anti-tank Veldartillerie Regiment 7e Gemechaniseerde Artillerie Regiment |
- Ondersteuningseenheden |
5e Kresowa Zware Machinegeweerbataljon 5e Kresowa Sappeursbataljon 5e Kresowa Verbindingsbataljon |
- Achterhoede |
5e Provost Compagnie 4e Transportcompagnie 5e Transportcompagnie 6e Transportcompagnie 15e Transportcompagnie 16e Transportcompagnie 5e Sectie Veldhygiëne 5e Sectie Anti-malaria 5e Munitie Opslag 5e Sectie Publieke Relaties 5e Krijgsraad Veldpost |
2e Warschau Gemechaniseerde Divisie | |
Commandant: | Brigade-generaal Bronisław Rakowski |
- 2e Warschau Gemechaniseerde Brigade |
Brigadehoofdkwartier 4e ‘Schorpioen’ Gemechaniseerde Regiment 1e Krechowiecki Uhlan Regiment 6e ‘Kinderen van Lwow’ Gemechaniseerde Regiment 2e Onafhankelijke Gemotoriseerde Poolse Commando Compagnie 9e Veldambulance 9e Brigadewerkplaats |
- 16e Pomorska Infanteriebrigade |
Brigadehoofdkwartier 64e Pomorska Infanteriebataljon 65e Pomorska Infanteriebataljon 66e Pomorska Infanteriebataljon 16e Veldambulance 16e Brigadewerkplaats |
- Artillerie eenheden |
Hoofdkwartier Divisieartillerie 7e Gemechaniseerde Artillerie Regiment 16e Pomorska Veldartillerie Regiment 2e Anti-tank Regiment 2e Lichte AA Artillerie Regiment |
- Verkenningseenheden | Karpatische Uhlan Regiment |
- Ondersteuningseenheden |
2e Warschau Sappeursbataljon 2e Warschau Verbindingsbataljon |
- Achterhoede |
16e Provost Compagnie 16e Brigadetransportcompagnie 2e Geweergroep Militaire Politie 9e TankreparatiePeleton 9e Munitieopslagplaats 9e Sanitaire Compagnie 2e Sectie Publieke Relaties 9e Krijgsraad 343e Sectie Anti-malaria Veldpost |
2e Artilleriegroep | |
Commandant: | Brigade-generaal Ludwik Ząbkowski |
- 7e Gemechaniseerde Artillerie Regiment |
1e Eskader 2e Eskader 3e Eskader |
- 9e Middelzware Artillerie Regiment |
1e Eskader 2e Eskader 3e Eskader |
- 10e Middelzware Artillerie Regiment |
1e Eskader 2e Eskader 3e Eskader |
- 11e Middelzware Artillerie Regiment |
1e Eskader 2e Eskader 3e Eskader |
- 12e Middelzware Artillerie Regiment |
1e Eskader 2e Eskader 3e Eskader |
- 13e Middelzware Artillerie Regiment |
1e Eskader 2e Eskader 3e Eskader |
- Overig |
1e Artillerie Observatieregiment 663e Eskader Luchtobservatie 567e Zoeklichtbatterij |
14e Wielkopolskich Gemechaniseerde Brigade (reserve in Egypte) | |
Commandant: | Kolonel Wladyslaw Bobinski |
- Hoofdkwartier | |
- 3e Silezië Cavalerieregiment | |
- 10e Huzarenregiment | |
- 15e Poznan Cavalerieregiment | |
- 14e Sappeurscompagnie | |
- 14e Verbindingscompagnie | |
- 14e Lichte Veldambulance | |
- 14e Gemechaniseerde Brigade Transportcompagnie | |
- 14e Werkplaatscompagnie | |
- 14e Sectie Provost | |
- 14e Dienstcompagnie | |
"Orzel Bialy": | Het eerste exemplaar van dit weekblad werd in Buzuluk, in december 1941 gepubliceerd. Het 50e nummer werd gedrukt in Jeruzalem, in maart 1943. Daarna in Londen tot november 2001. |
"Dziennik Zolnierza Armii Polskiej na Wschodzie": | --- |
"Dziennik Obozowy": | --- |
"Ochotniczka" | Krantje van de vrouwelijke hulpdiensten, verbonden aan het 2e Poolse Korps. Het eerste exemplaar van dit weekblad werd in Buzuluk, in december 1941 gepubliceerd. Het krantje werd tot september 1946 gedrukt. |
"Junak" | Voor de kinderkadetten van het 2e Poolse Korps. |
Korpssterkte aan het Italiaanse Front in 1944:
2e Poolse Korps (korpseenheden): | 11.950 |
3e Karpatische Infanteriedivisie: | 16.010 |
5e Kresowa Infanteriedivisie: | 15.940 |
2e Gemechaniseerde Brigade: | 3.870 |
2e Artilleriegroep: | 8.010 |
Totaal: | 55.780 |
Korpssterkte per tijdsbestek:
December 1941: | 38.000 |
Augustus 1942: | 74.000 |
1 oktober 1943: | 52.688 (49.030 soldaten, 3.099 officieren en 559 vrijwilligers) |
April 1944: | 54.798 |
Mei 1944: | 48.000 |
April 1945: | 83.023 |
Mei 1945: | 56.000 |
September 1945: | 105.000 |
Divisiesterkte van de 5e Kresowa Infanteriedivisie:
Officieren: | 820 |
Onderofficieren: | 13.626 |
Totaal: | 14.446 |
Man/vrouwverhouding in het 2e Poolse Korps in Italië tussen 1944-1945:
April 1944 | |
Man: | 53.508 (97,5%) |
Vrouw: | 1.290 (2,5%) |
Totaal: | 54.789 |
April 1945 | |
Man: | 81.090 (97,5%) |
Vrouw: | 1.933 (2,5%) |
Totaal: | 83.023 |
Wapens en voertuigen in gebruik bij het 2e Poolse Korps:
Handwapens |
Colt M1911 Browning |
Enfield Revolver No. 2 |
Thompson SMG |
Sten Gun |
Lee Enfield Rifle No.4 Mk1 |
Bren Gun |
Vickers Gun |
M1919 Browning MG |
PIAT |
Lee Enfield Rifle No.4 Mk1 |
ML Light Mortar 2" Mk 2 |
Artilleriestukken |
ML Medium Mortar 3" Mk 2 |
SB Heavy Mortar 4.2 |
Ordnance QF 25 pounder |
Mk 2 – BL 4.5 inch Medium Field Gun |
Mk 3 – BL 5.5 inch Medium Gun |
Howitzer Mk 6 |
M2 Long Tom |
Mk 3 – 3.7 inch Heavy Anti-Aircraft Gun |
Voertuigen |
M4 General Sherman |
Sexton gemechaniseerd geschut |
Archer tank destroyer |
M10 Wolverine tank destroyer |
M3 (T 12) GMC |
Universal Carrier |
Hoeveelheid wapentuig en voertuigen in het 2e Poolse Korps bij aankomst in Italië:
Artilleriestukken: | 660 |
Middelzware en lichte tanks: | 170 |
Verkennings- en pantserwagens: | 180 |
Bren Carriers: | 400 |
Vrachtwagens: | 5.300 |
Speciale voertuigen: | 2.000 |
Lichte voertuigen en Jeeps: | 1.300 |
Tractors en trekvoertuigen: | 600 |
Pantservoertuigen: | 80 |
Motorfietsen: | 2.500 |
Mortieren: | 500 |
Boys AT geweren: | 950 |
Vickers machinegeweren: | 100 |
Bren lichte machinegeweren: | 1.650 |
Tweeloops Luchtafweergeschut (Bren): | 400 |
Lee Enfield geweren: | 22.000 |
Thompson SMG’s: | 17.000 |
Revolvers: | 4.000 |
Wapentuig en voertuigen in de 5e Kresowa Infanteriedivisie:
Geweren: | 7.294 |
PIAT: | 161 |
Revolvers: | 824 |
Gepantserde wagens: | 52 |
Pantservoertuigen: | 63 |
Verkenningsvoertuigen: | 120 |
Vrachtwagens: | 300 |
Geloofsovertuiging binnen het 2e Poolse Korps op 1 oktober 1944:
Rooms-katholiek & Grieks-katholiek: | 55.000 (2.100 Grieks-katholieken) |
Orthodox: | 2.343 |
Joden: | 838 |
Evangelisch: | 325 |