De Russisch-Japanse oorlog van 1904 tot 1905 was het eerste belangrijke conflict waarbij veel schepen verloren gingen door zeemijnen. Zowel door de Russen als de Japanners werd de mijn op grote schaal ingezet en aan beide kanten werden hierdoor belangrijke verliezen geleden. Naar aanleiding van deze bevindingen richtten alle belangrijke marines in de wereld een mijnendienst op. De Koninklijke Marine deed dit in 1907.
De eerste Nederlandse mijnenlegger bestond uit de aangepaste stoomkanonneerboot Hr. Ms. Hadda uit 1879. Zij werd op de Rijkswerf te Amsterdam ingericht voor het leggen van Sautter-Harlé mijnen. In 1910 werden de eerste Nederlandse mijnenleggers ontworpen en gebouwd. Dit waren Hr. Ms. Hydra en Hr. Ms. Medusa. Stapsgewijs werd de kleine vloot van mijnenleggers uitgebreid. Hr. Ms. Willem van der Zaan was de grootste en laatste mijnenlegger in Nederlandse dienst. Het schip werd in 1939 in dienst gesteld.
De stalen mijnenvegers van de Jan van Amstel-klasse konden ook worden gebruikt om mijnen te leggen. Zij waren hiertoe uitgerust met twee mijnenlegrails die plaats boden aan 40 zeemijnen.
Ten tijde van de mobilisatie in Nederland, die op 28 augustus 1939 begon, beschikte de Koninklijke Marine in Nederland over zeven mijnenleggers en vier van de acht Jan van-Amstel-klasse mijnenvegers/leggers. Twee veerboten van de Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland werden gevorderd en ingericht als hulpmijnenlegger. Verder beschikte men in Nederland nog over twee stokoude rivierkanonneerboten die ingericht waren als mijnenlegger, maar dienst gingen doen als mijnenlichter voor het controleren van mijnenvelden. Deze vijftien schepen begonnen met het leggen en controleren van defensieve mijnversperringen in Nederlandse territoriale wateren die verdeeld waren in een Noorder- en een Zuiderfrontier.
In Nederlands Oost-Indië begon de mobilisatie in mei 1940 toen de Duitsers Nederland binnenvielen. De marine in het Verre Oosten beschikte slechts over vier mijnenleggers en de overige vier schepen van de Jan van Amstel-klasse. Dit aantal was te klein om voldoende mijnversperringen te leggen in de enorme uitgestrektheid van de Indonesische archipel. Daarom werden vier schepen van de Gouvernements Marine gemilitariseerd en een sleepboot gevorderd die ingericht werden om mijnen te kunnen leggen.
Het leggen en controleren van mijnenvelden bleek een zeer gevaarlijke taak te zijn. Op 8 september 1939 liep Hr. Ms. Willem van Ewijck (1) bij Terschelling op een eigen mijn tijdens een controle van de mijnversperring. Het schip brak in tweeën en zonk. 30 bemanningsleden kwamen hierbij om het leven. In 1940 werd ter vervanging Hr. Ms. Willem van Ewijck (2) op stapel gezet.
Ruim drie weken later, op 1 oktober, werd Hr. Ms. Jan van Gelder ernstig beschadigd door een mijnexplosie in het Boomkensdiep bij Terschelling. Het schip kon behouden binnen worden gebracht in Den Helder maar er waren twee doden, drie vermisten en zeven gewonden te betreuren. De stalen mijnenveger kon op de werf Gusto te Schiedam gerepareerd worden en werd op 6 maart 1940 weer in dienst gesteld.
Nederland beschikte over verschillende modellen contactmijnen van eigen makelij. Naar gelang het jaar van beschikbaarheid kregen de modellen de namen: type 1907, type 1918 of type 1921.
Klasse overzicht en technische gegevens
Hr. Ms. Hydra | Hr. Ms. Medusa | |
Bouwwerf | Rijkswerf te Amsterdam | |
Op stapel gezet | 1 oktober 1910 | 12 december 1910 |
Tewatergelaten | 7 juli 1911 | 23 juni 1911 |
Indienstgesteld | 25 januari 1912 | 20 december 1911 |
Grootste lengte | 49,7 meter | 49,68 meter |
Grootste breedte | 9 meter | 9,31 meter |
Diepgang | 2,75 meter | 2,68 meter |
Waterverplaatsing standaard | 593 ton | |
Waterverplaatsing volbeladen | 657 ton | |
Machine-installatie | 2 triple expansiemachines, 2 kolengestookte Werkspoor stoomketels | |
Machinevermogen | 800 pk | |
Bunkercapaciteit | 72 ton steenkolen | |
Actieradius | 1.440 zeemijlen bij 6 knopen | |
Maximale snelheid | 11 knopen | 11,6 knopen |
Bemanning | 59 koppen | |
Bewapening | 3 x 7,5cm kanonnen, 2 x 12,7mm mitrailleurs, 70 mijnen | 3 x 7,5cm kanonnen, 2 x 12,7mm en 1 x 6,5mm mitrailleurs, 73 mijnen |
Hr. Ms. Hydra
In februari 1921 werd Hr. Ms. Hydra in de Wielingen aangevaren door de torpedoboot Hr. Ms. Z3. De mijnenlegger zonk maar kon twee maanden later gelicht worden. Het schip werd op de Rijkswerf in Hellevoetsluis gerepareerd. Ten tijde van de mobilisatie was Hr. Ms. Hydra ingedeeld onder de Commandant der Marine Zeeland. Sinds 30 december 1938 was het commando van de Hydra in handen van luitenant-ter-zee (LTZ) 2 B.C. Mahieu die op 11 februari 1939 bevorderd was tot LTZ 1. Op 15 januari 1940 nam LTZ 1 J.A. de Back deze taak over. Op 15 mei 1940 werd de mijnenlegger van Vlissingen naar de Zijpe gedirigeerd, tussen Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, om de oversteek van Duitse troepen naar Duiveland te beletten. Omdat het oude schip vanaf de wal met mitrailleurs werd beschoten, werd het niet ver van Bruinisse, buiten het schootsveld van de vijandelijke machinegeweren, voor anker gelegd. Om 22:00 uur werd ankerop gegaan en de Zijpe binnengevaren. De mijnenlegger werd daarop niet alleen door mitrailleurvuur getroffen maar ook door Duits pantserafweervuur en werd ernstig beschadigd. Hierbij vielen drie doden. Het schip werd aan de grond gezet in ondiep water tussen de Geul van Vianen en de Hoek van Oosterland waarna de bemanning kon ontkomen. Het wrak werd tijdens de Duitse bezetting vlotgetrokken en te Hendrik-Ido-Ambacht gesloopt.
Hr. Ms. Medusa
Tijdens de Duitse inval op 10 mei 1940 bevond Hr. Ms. Medusa zich onder commandant LTZ 1 J.M. Logger, samen met Bewakingsvaartuig 3, in het Schulpengat bij Den Helder. Die dag en de daaropvolgende dagen nam de Medusa regelmatig Duitse, magnetische mijnen droppende vliegtuigen onder vuur met haar 7,5cm kanonnen. Op 14 mei kreeg de mijnenlegger opdracht om naar Engeland uit te wijken. Laat in de middag vertrok het schip samen met de kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau, de mijnenleggers Hr. Ms. Jan van Brakel, Hr. Ms. Nautilus en Hr. Ms. Douwe Aukes en de torpedoboot Hr. Ms. G13 vanaf de rede van Den Helder. De schepen werden voortdurend aangevallen door Duitse bommenwerpers die het vooral gemunt hadden op de Johan Maurits van Nassau. Deze kanonneerboot werd getroffen en zonk. De Medusa en de overige vluchtende schepen bereikten de veilige overkant van de Noordzee op 15 mei. Op 31 juli werd Hr. Ms. Medusa naar Holyhead, een kleine haven op het eiland Anglesey in Noord-Wales, versleept en als hulpwachtschip toegevoegd aan het depotschip Hr. Ms. Stuyvesant. Op 15 januari 1946 keerde de mijnenlegger terug naar Nederland waar het schip dienst deed als logement- en mijnenvegerwerkschip. Op 5 juni 1964 werd het oude schip definitief buiten dienst gesteld en op 25 september voor de sloop verkocht aan Jos Desmedt in Antwerpen.
Klasseoverzicht en technische gegevens
Hr. Ms. Van Meerlant | Hr. Ms. Douwe Aukes | |
Bouwwerf | Gusto v/h H. Smulders te Schiedam | |
Op stapel gezet | 14 oktober 1919 | 28 oktober 1919 |
Tewatergelaten | 23 november 1920 | 23 januari 1922 |
Indienstgesteld | 25 juli 1922 | 2 november 1922 |
Grootste lengte | 54,82 meter | |
Grootste breedte | 8,97 meter | |
Diepgang | 3,19 meter | |
Waterverplaatsing | 687 ton | |
Machine-installatie | 2 triple expansiemachines, 2 kolengestookte Yarrow ketels | |
Machinevermogen | 1.170 pk | |
Maximale snelheid | 12,8 knopen | |
Bemanning | 60 koppen | |
Bewapening | 3 x 7,5cm kanonnen, 2 x 12,7mm en 1 x 6,5mm mitrailleurs, 87 mijnen | 3 x 7,5cm kanonnen, 2 x 12,7mm en 1 x 6,5mm mitrailleurs, 87 mijnen type 1921, 108 mijnen type 1918 of 107 mijnen type 1907 |
Hr. Ms. Van Meerlant
Vanaf 28 augustus 1939 voerde LTZ 1 Th.K. baron Van Asbeck het bevel over Hr. Ms. Van Meerlant die gedurende de mobilisatie mijnversperringen legde in het zeegat van Terschelling. Later werd het schip geplaatst in de Zuiderfrontier onder de Commandant der Marine Zeeland. Op 15 mei 1940 week het schip uit naar Falmouth, Zuidwest Engeland. Op 12 juli werd Hr. Ms. Van Meerlant ingedeeld bij het Thames Local Defence Flotilla met als basis Sheerness. Op 14 maart 1941 werd de mijnenlegger buiten dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy om de bemanningsleden vrij te maken voor andere schepen. Enkele maanden later, op 4 juni, liep het Nederlandse schip in Britse dienst in de Thamesmonding op een mijn en zonk. Van de Britse bemanningsleden werden er 42 vermist.
Hr. Ms. Douwe Aukes
Vanaf 24 augustus 1939 was LTZ 1 J. Ruitenschild aangewezen als commandant van Hr. Ms. Douwe Aukes. In mei 1940 legde het schip nog mijnen in de Waddenzee totdat zij op 14 mei opdracht kreeg uit te wijken naar Groot-Brittannië. Samen met de mijnenleggers Hr. Ms. Jan van Brakel, Nautilus en Medusa en de torpedoboot G13 bereikte zij op 15 mei de Britse kust. Vanaf 18 mei tot 2 juli stond zij onder Brits bevel in Falmouth. Net als zusterschip Hr. Ms. Van Meerlant werd de mijnenlegger vanaf 12 juli ingedeeld bij het Thames Local Defence Flotilla en 29 april 1941 overgedragen aan de Britse marine. Tijdens het verdere verloop van de oorlog deed het schip dienst als luchtafweerkanonneerboot onder het naamsein T309. In deze hoedanigheid werd het schip op 7 juni 1944, tijdens Operatie Neptune, afgemeerd in de Normandische havenplaats Port-en-Bassin om Duitse vliegtuigen onder vuur te nemen. In 1945 kwam de Douwe Aukes weer in Nederlandse dienst en werd ontwapend ingezet als depotschip voor mijnenvegers en mijnenvegerwerkschip. Vanaf 1959 deed het schip dienst als logementschip voor de mijnendienst in Hellevoetsluis met naamsein A 898. Op 1 februari 1962 werd het immobiele schip definitief buiten dienst gesteld en op 6 juli van datzelfde jaar voor sloop verkocht aan N.V. Holland te Hendrik-Ido-Ambacht.
Hr. Ms. Pro Patria
Technische gegevens
Bouwwerf: | Marine-etablissement te Soerabaja, Java | |
Op stapel gezet: | 1920 | |
Tewatergelaten: | 17 juli 1922 | |
Indienstgesteld: | 20 augustus 1923 | |
Grootste lengte: | 47 meter | |
Grootste breedte: | 8,6 meter | |
Diepgang: | 2,8 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 537 ton | |
Waterverplaatsing volbeladen: | 612 ton | |
Machine-installatie: | 1 triple expansiemachine | |
Machinevermogen: | 650 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen | |
Bemanning: | 62 koppen | |
Bewapening: | 1 x 7,5cm kanon, 2 x 12,7mm mitrailleurs, 80 mijnen |
Hr. Ms. Pro Patria was primair gebouwd als mijnenlegger maar werd ook gebruikt als torpedowerkschip. Zij was als zodanig nog actief van 1937 tot en met 1939. In december 1940 legde de Pro Patria mijnen in het Oostervaarwater bij Soerabaja onder het eiland Madoera. Eind 1941 opereerde de Pro Patria vanuit Palembang, Sumatra, en legde het mijnversperringen op de Moesi, de toegangsrivier tot Palembang. Op 15 februari werd bij de toegang van de Moesi, bij Pradjen, een sluitversperring gelegd van 40 mijnen. Later op die dag werd de Pro Patria bestookt door Japanse vliegtuigen. Commandant LTZ 1 L.F. Guiot werd via de radio ingelicht over het feit dat er een Japanse invasievloot voor de monding van de Moesi lag. Hierop besloot de commandant, in verband met de geringe snelheid en slechte manoeuvreerbaarheid van de Pro Patria, de mijnenlegger tot zinken te brengen op de Moesi. Nadat het schip tot zinken was gebracht wist een groot deel van de bemanning te ontkomen naar Java.
Hr. Ms. Krakatau
Technische gegevens
Bouwwerf: | Marine-etablissement te Soerabaja, Java | |
Op stapel gezet: | februari 1923 | |
Tewatergelaten: | 2 februari 1924 | |
Indienstgesteld: | 11 december 1924 | |
Grootste lengte: | 65 meter | |
Grootste breedte: | 10,5 meter | |
Diepgang: | 3,2 meter | |
Waterverplaatsing: | 982 ton | |
Machine-installatie: | 1 triple expansiemachine | |
Machinevermogen: | 2.500 pk | |
Maximale snelheid: | 15,5 knopen | |
Bemanning: | 91 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5cm kanonnen, 4 x 12,7mm mitrailleurs, 150 mijnen |
Op 11 oktober 1933 kapseisde Hr. Ms. Krakatau in het Oostervaarwater bij Soerabaja onder het eiland Madoera. Instabiliteit was een steeds terugkerend probleem bij grotere schepen die gebouwd waren op het Marine Etablissement te Soerabaja. Er vielen gelukkig geen slachtoffers bij dit ongeval. Op 3 december van datzelfde jaar werd de mijnenlegger met eigen middelen door de marine gelicht en naar Soerabaja gesleept waar het schip tot 4 september 1934 in reparatie en onderhoud lag.
Bij het uitbreken van de oorlog met Japan, december 1941, was het schip gestationeerd in Soerabaja onder commandant LTZ 1 J. van Haga. Op 15 december 1941 legde Hr. Ms. Krakatau, samen met Hr. Ms. Gouden Leeuw, mijnen in het Oostervaarwater. Nadat de geallieerde vloot op 28 februari 1942 verslagen was door de Japanners tijdens de Slag in de Javazee en de Japanners Java onder de voet dreigden te lopen werden alle schepen die niet naar Australië of Ceylon konden ontkomen door de eigen bemanning afgezonken of door marine- en werfpersoneel vernield. De Krakatau werd aangewezen om schepen tot zinken te brengen die dat zelf niet konden. Zo bracht zij het vrachtschip Kota Radja met kanonvuur tot zinken nadat dit schip tijdens een Japanse luchtaanval in brand was gevlogen. Op 9 maart werd Hr. Ms. Krakatau zelf door de eigen bemanning tot zinken gebracht in het Westervaarwater bij Soerabaja nabij Batoe Poron.
Hr. Ms. Nautilus
Technische gegevens
Bouwwerf: | Rotterdamsche Droogdok Mij. te Rotterdam (bouwnummer 158) | |
Op stapel gezet: | 25 januari 1929 | |
Tewatergelaten: | 30 oktober 1929 | |
Indienstgesteld: | 2 mei 1930 | |
Grootste lengte: | 58,46 meter | |
Grootste breedte: | 9,5 meter | |
Diepgang: | 4,15 meter | |
Waterverplaatsing: | 951 ton | |
Machine-installatie: | 2 triple expansiemachines | |
Machinevermogen: | 1.350 pk | |
Maximale snelheid: | 14 knopen | |
Bemanning: | 57 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5cm en 1 x 3,7cm kanonnen, 2 x 12,7mm mitrailleurs, 40 tot 60 mijnen |
Hr. Ms. Nautilus was het eerste marineschip dat door de Rotterdamsche Droogdok Mij. werd opgeleverd. Naast mijnenlegger was het schip ook bedoeld en ingericht als politiekruiser en werd daarom onder andere belast met toezicht op de zeevisserij. De Nautilus was een van de Nederlandse oorlogsschepen die in verband met de Spaanse Burgeroorlog, vanaf 17 maart 1937 tot 10 januari 1939, ruim een miljoen ton scheepsruimte van diverse Nederlandse rederijen veilig door de Straat van Gibraltar escorteerde.
Kapitein-luitenant-ter-zee J.A. Gauw was al sinds 22 oktober 1936 commandant van de Nautilus toen deze op 12 mei 1940, samen met Hr. Ms. Willem van der Zaan en Hr. Ms. Jan van Brakel, een mijnversperring legde bij de Haaksgronden. Twee dagen later kreeg het schip opdracht uit te wijken naar Groot-Brittannië. Tijdens de overtocht pikte de Nautilus een deel van de bemanning van de, onder Callantsoog gezonken, kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau op. Op 16 mei kwam het schip behouden aan in Portsmouth, Zuid-Engeland. Van daaruit werd de mijnenlegger, samen met de Jan van Brakel, ingezet om sluitversperringen te leggen en om konvooien te begeleiden. Later werd de Nautilus gestationeerd in Hartlepool, aan de Britse oostkust bij Middlesbrough, en ingezet als bewakingsvaartuig. De aanvaring met het Britse stoomschip Murrayfield op 22 mei 1941 nabij Saltfleet, aan de riviermonding van de Humble, werd de Nederlandse mijnenlegger fataal. Het schip zonk maar de gehele bemanning kon worden gered.
Hr. Ms. Jan van Brakel
Technische gegevens
Bouwwerf: | Koninklijke Mij. De Schelde te Vlissingen (bouwnummer 201) | |
Op stapel gezet: | 23 mei 1935 | |
Tewatergelaten: | 8 februari 1936 | |
Indienstgesteld: | 25 juni 1936 | |
Grootste lengte: | 58,7 meter | |
Grootste breedte: | 10 meter | |
Diepgang: | 3,45 meter | |
Waterverplaatsing standaard: | 715 ton | |
Waterverplaatsing volbeladen: | 955 ton | |
Machine-installatie: | 2 triple expansiemachine, 2 Yarrow ketels | |
Machinevermogen: | 1.600 pk | |
Maximale snelheid: | 15 knopen | |
Bemanning: | 65 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5cm en 1 x 3,7cm kanonnen, 4 x 12,7mm mitrailleurs, 60 mijnen |
Het ontwerp van Hr. Ms. Jan van Brakel was een voortvloeisel uit dat van de Nautilus. Ook deze mijnenlegger was ingericht om te fungeren als politiekruiser. LTZ 1 J.J. Hogendoorn nam op 7 mei 1940 het commando over van LTZ 1 jhr. N.J.C. Versluys. Vijf dagen later legde het schip samen met de Willem van der Zaan en de Nautilus een mijnversperring bij de Haaksgronden. Op 14 mei kon het schip uitwijken naar Groot-Brittannië. Tijdens de overtocht pikte de Jan van Brakel een deel van de bemanning van de, onder Callantsoog gezonken, kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau op. Op 16 mei kwam het schip behouden aan in Portsmouth, Zuid-Engeland. Van daaruit werd de mijnenlegger, samen met de Nautilus, ingezet om sluitversperringen te leggen en om konvooien te begeleiden. Nadat hij Hr. Ms. Medusa overgedragen had aan de Royal Navy nam LTZ 1 Th.K. baron Van Asbeck het commando van de Van Brakel op zich.
In april 1942 vertrok Hr. Ms. Jan van Brakel naar Nederlands West-Indië om konvooidiensten te verrichten. Op 13 november 1943 werd LTZ 1 A.J. Quanjer de nieuwe commandant van Hr. Ms. Jan van Brakel. De volgende maand werd het schip naar Miami gestuurd waar het werd omgebouwd tot escortevaartuig. De 7,5cm kanonnen van Britse makelij werden vervangen door Amerikaanse zodat ze aangesloten konden worden op de nieuwe Amerikaanse vuurleidingsystemen. De vier 12,7mm mitrailleurs werden vervangen door zes 20mm Oerlikon mitrailleurs. Na de verbouwingen hervatte de Jan van Brakel de escortediensten tot het schip eind 1944 terugkeerde naar Groot-Brittannië. Hier werd het schip toegewezen als moederschip aan het 203e mijnenvegerflottielje.
Na de Tweede Wereldoorlog, op 3 oktober 1945, vertrok de Jan van Brakel als moederschip voor de acht Duiveland-klasse motormijnenvegers naar Nederlands Oost-Indië. Nadat Indonesië in 1949 onafhankelijk geworden was deed de Van Brakel dienst als opnemingsvaartuig in Nederlands Nieuw-Guinea. Op 1 augustus 1957 werd Hr. Ms. Jan van Brakel buiten dienst gesteld en als doelschip gebruikt totdat het bij Biak, een eiland ten noordwesten van Nieuw-Guinea, zonk.
Klasse overzicht en technische gegevens
Hr. Ms. Prins van Oranje | Hr. Ms. Gouden Leeuw | |
Bouwwerf | Internationale Scheepsbouw Mij. De Maas te Slikkerveer | |
Op stapel gezet | 20 september 1930 | 23 september 1930 |
Tewatergelaten | 10 juli 1931 | 9 september 1931 |
Indienstgesteld | 2 februari 1932 | 24 februari 1932 |
Grootste lengte | 66 meter | |
Grootste breedte | 11 meter | |
Diepgang | 3,55 meter | |
Waterverplaatsing | 1.291 ton | |
Machine-installatie | 2 triple expansiemachines | |
Machinevermogen | 1.750 pk | |
Maximale snelheid | 15 knopen | |
Bemanning | 121 koppen | |
Bewapening | 2 x 7,5cm kanonnen, 2 x 40mm en 2 x 12,7mm mitrailleurs, 150 mijnen |
Hr. Ms. Prins van Oranje
Hr. Ms. Prins van Oranje was speciaal ontworpen en gebouwd voor dienst in Nederlands Oost-Indië. Op 9 maart 1932 vertrok het schip naar de Oost onder commando van LTZ 1 Karel Doorman. De mijnenlegger had tussen oktober en december 1941 op verscheidene plaatsen in de Indonesische archipel mijnversperringen gelegd en bevond zich bij het uitbreken van de oorlog met Japan, op 8 december 1941, in Tarakan, Borneo. Daar hield het schip zich, onder commandant LTZ 1 Versendaal, gereed om een sluitversperring te leggen. Met het toenemen van de luchtaanvallen op Tarakan begin januari 1942 was ook de mijnenlegger regelmatig het doelwit van Japanse bommenwerpers. Door enig geluk maar ook door handig manoeuvreren kon het schip steeds aan directe treffers ontkomen. Door near misses werd het schip echter licht beschadigd.
Op 10 januari kreeg commandant Versendaal toestemming om een doorbraakpoging naar Soerabaja, Java, te ondernemen. De Prins van Oranje wachtte een gunstig moment af en de volgende avond was het buiig en donker weer en daardoor was het zicht slecht. Rond 20:00 uur, toen het al een paar uur donker was, bevond de gehele bemanning zich op alarmpost en vertrok de mijnenlegger. Na een paar uur klaarde het weer plotseling op en spoedig werd de Prins van Oranje verkend door de Japanse torpedobootjager Yamakaze en de patrouilleboot 38. De lichtbewapende mijnenlegger was geen partij voor de vijf 12,5cm kanonnen van de Yamakaze, maar vuurde met alle boordwapens in een wanhopige poging de Japanse oorlogsschepen te weerstaan. Desondanks werd de ongelijke strijd snel beslist en in de late avonduren van 11 januari ging de mijnenlegger hevig brandend ten onder. Van de op dat moment 118 bemanningsleden kwamen er 102 om het leven. De overlevenden werden door de Yamakaze opgepikt en belandden na enige omzwervingen in het krijgsgevangenkamp te Tarakan.
Hr. Ms. Gouden Leeuw
Net als zusterschip Hr. Ms. Prins van Oranje was Hr. Ms. Gouden Leeuw ontworpen en gebouwd om dienst te doen in Nederlands Oost-Indië. Op 8 december 1932 vertrok het schip naar de Oost. Van september 1939 tot januari 1942 legde de Gouden Leeuw mijnen bij Balikpapan en Tarakan, Borneo en bij Soerabaja. LTZ 1 E.C.J. van der Horst was sinds 23 december 1940 commandant van de mijnenlegger. Nadat het schip in januari 1942 teruggekeerd was in Soerabaja werd het uitgerust met Asdic en dieptebommen zodat het ook deel kon nemen aan de opsporing en bestrijding van onderzeeboten. Daarna werd het schip ingedeeld bij de verdediging van Soerabaja. In februari en begin maart legde de Gouden Leeuw nog mijnen in Straat Madoera, in de Bocht van Toeban en nabij Rembang om de verdedigingsgordel rond Soerabaja te sluiten. Op 7 maart zag commandant Van der Horst geen mogelijkheid meer om met zijn langzame schip te ontkomen naar Australië of Ceylon en de Gouden Leeuw werd door de eigen bemanning tot zinken gebracht op de rede van Soerabaja.
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandse Dok Mij. te Amsterdam | |
Op stapel gezet: | 18 januari 1938 | |
Tewatergelaten: | 15 december 1938 | |
Indienstgesteld: | 21 augustus 1939 | |
Grootste lengte: | 75,25 meter | |
Grootste breedte: | 11,2 meter | |
Diepgang: | 3,4 meter | |
Waterverplaatsing: | 1.407 ton | |
Machine-installatie: | 2 triple expansiemachines van Werkspoor, 2 Yarrow ketels | |
Machinevermogen: | 2.200 pk | |
Maximale snelheid: | 15 knopen | |
Bemanning: | 90 koppen | |
Bewapening: | 2 x 12cm kanonnen, 2 x 2 12,7mm mitrailleurs, 120 mijnen |
Bijzonderheden:
Het schip was tevens ontworpen als opleidingsschip voor adelborsten en beschikte daarom over extra accommodatie voor 40 personen.
Hr. Ms. Willem van der Zaan was uitgerust met een zware hijskraan zodat een drijvervliegtuig aan boord kon worden genomen.
Commandant LTZ 1 H.D. Linder had de nieuwe mijnenlegger indienstgesteld. Van 29 augustus 1939 tot 11 april legden Hr. Ms. Abraham van der Hulst en de Willem van der Zaan 85 spertonnen en 284 mijnen type 1921 in het Schulpengat. Op 7 mei 1940 legde Hr. Ms. Willem van der Zaan mijnversperringen in het Boomkensdiep, de Zuider Stortemelk en voor de kust van Vlieland. Vijf dagen later legde het schip samen met Hr. Ms. Jan van Brakel en de Nautilus een mijnversperring bij de Haaksgronden. De volgende dag vertrok de Van der Zaan, volgeladen met reserveonderdelen en torpedo`s naar Groot-Brittannië waarna het schip op 16 mei veilig in Portsmouth aankwam.
In Groot-Brittannië werd besloten dat de Willem van der Zaan zou gaan samenwerken met Britse mijnenleggers. Het schip werd aangepast en uitgebreid met Asdic en dieptebommen. Hierdoor werd het aantal mee te nemen mijnen teruggebracht naar 90. De mijnenrails werd aangepast zodat gewerkt kon worden met Britse contact- magnetische- en antennemijnen. Het testen van de nieuwe rails vond plaats op 27 en 28 juni 1940. Vanaf 1 juli stond de Willem van der Zaan onder commando van de Senior Officer Minelayers Ingham en werden acht mijnenlegacties uitgevoerd waarbij in totaal 2.198 mijnen werden gelegd, voornamelijk aan de Britse oostkust.
Eind 1940 kreeg de mijnenlegger opdracht naar Nederlands Oost-Indië te vertrekken om de Nederlandse vloot te versterken. Om de gevaarlijke Middellandse Zee te vermijden werd besloten de route rond Zuid-Afrika te nemen. Op 14 januari 1941 arriveerde het schip in Tandjong Priok op Java. Voordat de Willem van der Zaan in de Riouwarchipel werd gestationeerd, op 2 april 1941, werd LTZ 1 G.P. Küller aangesteld als nieuwe commandant van de mijnenlegger. In de Riouwarchipel werden verschillende mijnversperringen gelegd.
Op 26 februari 1942 werd afgezien van het escorteren van het Amerikaanse vliegtuigmoederschip USS Langley (AV-3), in verband met ketelproblemen op de Van der Zaan. De Langley vervoerde 32 vliegklare P-40 jachtvliegtuigen die bestemd waren voor de verdediging van Java. De volgende dag viel het vliegdekschip ten prooi aan Japanse bommenwerpers. Op 1 maart werd besloten de Willem van der Zaan uit te laten wijken naar Colombo, Ceylon, waar de mijnenlegger op 9 maart behouden aankwam. In Colombo werd de Willem van der Zaan toegevoegd aan het Britse Arabian-Bengal-Ceylon eskader. Gedurende de komende drie jaar escorteerde Hr. Ms. Willem van der Zaan individuele schepen en konvooien van en naar Colombo.
Op 12 oktober 1944 keerde de Willem van der Zaan terug naar Groot-Brittannië voor groot onderhoud en kwam op 16 november veilig aan in de monding van de Thames. Vanaf 18 december 1941 had de mijnenlegger 152.750 zeemijlen afgelegd en ruim 2 miljoen ton geallieerde scheepsruimte gekonvooieerd. Op 17 november werd de Nederlandse oorlogsbodem opgenomen in het Eastern Dock van de London Docks in het Shadwell Basin. Op 8 januari 1945 werd verhaald naar het Albert Dock Basin waar de onderhoudswerkzaamheden werden voortgezet. Een week later nam LTZ 1 A. van Miert het commando over. Hij was eerder eerste officier geweest aan boord. Op 3 maart waren de werkzaamheden gereed en werd weer een aantal mijnenlegoperaties uitgevoerd. Na de Duitse overgave, op 7 mei 1945, werden alle mijnenlegactiviteiten gestopt.
Drie weken later, op 30 mei, keerde de Willem van der Zaan terug in Nederland en meerde af aan de Parkkade in Rotterdam waar het schip bleef liggen tot 6 augustus. Die dag keerde de mijnenlegger terug naar Londen om gereed gemaakt te worden voor dienst in Nederlands Oost-Indië. In de Oost werden patrouillediensten verricht, humanitaire hulpacties uitgevoerd en ex-krijgsgevangenen vervoerd. In april 1946 keerde het schip terug naar Nederland voor onderhoud. Van 20 maart 1947 tot 1 juli 1948 verbleef de Willem van der Zaan weer in de Oost. Nadat de mijnenlegger in Den Helder onderhoud had gekregen vertrok het schip naar de West om daar tot januari 1950 als stationschip te fungeren.
Vanaf 13 november 1950 werd op de Rijkswerf begonnen met het ombouwen van de Willem van der Zaan tot fregat. In deze periode werd het achterschip dichtgemaakt, de mijnenrails verwijderd, twee 40mm mitrailleurs verwijderd en de vier 12,7mm mitrailleurs vervangen door een even groot aantal 20mm Oerlikon mitrailleurs. Het aantal bemanningsleden werd met het oog op de modernere radar- en vuurleidingapparatuur opgehoogd tot 160 koppen. De in het ontwerp meegenomen adelborstaccommodatie kwam hierbij goed van pas. Als fregat nam het schip deel aan eskaderreizen van Smaldeel 1 en Smaldeel 5 onder naamsein F 824.
Begin 1961 ging het schip naar Vlissingen om daar dienst te doen als logement- en werkschip voor de mijnendienst met naamsein A 880. In november 1963 werd het schip immobiel verklaard en alleen nog gebruikt als logementschip. Op 27 februari 1970 werd de Van der Zaan definitief uit dienst gesteld en op 6 oktober van datzelfde jaar voor sloop verkocht aan Stolk`s Handelsonderneming te Hendrik-Ido-Ambacht.
Hr. Ms. Koningin Emma en Hr. Ms. Prins Willem I
Technische gegevens
Bouwwerf: | Koninklijke Mij. De Schelde te Vlissingen (bouwnummers 197 en 199), 1933 | |
Grootste lengte: | 49 meter | |
Grootste breedte: | 8,85 meter | |
Diepgang: | 3,25 meter | |
Waterverplaatsing: | 129 ton | |
Machine-installatie: | 5 cilinder Sulzer dieselmotor | |
Machinevermogen: | 420 pk | |
Maximale snelheid: | 12 knopen | |
Bemanning: | 7 koppen | |
Bewapening: | 40 mijnen |
Deze beide veerboten van de Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland werden in augustus 1939 gevorderd en na verbouwing tot hulpmijnenlegger bij De Schelde te Vlissingen weer vrijgegeven. Op 10 mei 1940 werden de veerboten opnieuw gevorderd en als Hulpmijnenlegger 2 en Hulpmijnenlegger 1 in dienst gesteld. De beide schepen legden nog mijnen in Zeeuwse wateren, maar werden op 18 mei gebruikt om, samen met andere veerboten, terugtrekkende Franse troepen over te zetten van Walcheren naar Zeeuws-Vlaanderen. Daarna werden de schepen bij Breskens tot zinken gebracht.
De Koningin Emma werd gelicht en na herstel weer als veerboot in gebruik genomen. Op 5 september 1944 werd het schip door de Duitsers in beslag genomen om terugtrekkende Duitse troepen te vervoeren. In mei 1945 werd de veerboot beschadigd teruggevonden in de Rotterdamse Merwehaven. Het schip werd in Vlissingen hersteld en op 24 november van datzelfde jaar weer als veerboot in gebruik genomen. Halverwege de jaren 50 werd de veerboot met 10 meter verlengd om meer auto`s te kunnen vervoeren. Eind 1968 kocht Rijkswaterstaat het vaartuig om te gebruiken als logementschip. In 1974 werd het schip verkocht aan een particulier die het als recreatievaartuig Estrella in gebruik nam ten behoeve van de sportvisserij.
De Prins Willem I werd op 15 augustus 1941 gelicht en in 1942 naar Vlissingen gesleept voor herstel. Tijdens een geallieerde luchtaanval op 31 mei 1943 werd het schip getroffen en brak het doormidden. Op 19 juni van dat jaar werd het wrak met drijvende bokken op de wal gezet waarna het schip geheel hersteld werd. Dit duurde echter tot 26 augustus 1946 toen de veerboot weer te water werd gelaten. Twee maanden later werd het schip weer als veerboot bij de Provinciale Stoombootdiensten in de vaart gebracht. Op 23 februari 1972 werd het schip verkocht en in 1974 gesloopt.
Hr. Ms. Bulgia en Hr. Ms. Vidar
Technische gegevens
Hr. Ms. Bulgia | Hr. Ms. Vidar | |
Bouwwerf | Christie Nolet & Kuyper te Delfshaven | Nederlandse Stoomboot Mij. Fijenoord te Rotterdam (bouwnummer 102) |
Op stapel gezet | 21 maart 1879 | 9 augustus 1878 |
Tewatergelaten | 4 december 1879 | 15 februari 1879 |
Indienstgesteld | 22 oktober 1894 | 22 juli 1879 |
Grootste lengte | 27,86 meter | |
Grootste breedte | 8,5 meter | |
Diepgang | 2,15 meter | |
Waterverplaatsing | 270 ton | |
Machine-installatie | 2 compound machines | |
Machinevermogen | 121 pk | |
Maximale snelheid | 7,5 knopen | |
Bemanning | 34 koppen | |
Bewapening | 1 x 3,7cm kanon |
Deze twee stokoude rivierkanonneerboten van de Balder-klasse (de klasse bestond uit totaal negen schepen) waren in 1925 en 1915 omgebouwd tot mijnenlegger en tijdens de mobilisatieperiode deden zij dienst als mijnenlichter. Hun taak was het controleren van mijnenvelden in de monding van de Schelde. Hr. Ms. Bulgia werd bij een Duitse luchtaanval op Vlissingen, 12 mei 1940, tot zinken gebracht. Op 31 juli 1940 werd het wrak gelicht en voor sloop verkocht. Hr. Ms. Vidar viel op 18 mei 1940 in Duitse handen en werd vermoedelijk gesloopt.
Hr. Ms. Bangkalan
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlands Indische Scheepsbouw en Kustvaart Mij. te Lasem 1926 | |
Grootste lengte: | 42,95 meter | |
Grootste breedte: | 7,5 meter | |
Diepgang: | 2,95 meter | |
Waterverplaatsing: | 397 ton | |
Machine-installatie: | 1 triple expansiemachine | |
Machinevermogen: | 360 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen | |
Bemanning: | 17 koppen | |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs, 30 mijnen |
Dit schip werd oorspronkelijk gebouwd als sleepboot Willem van Braam voor de Zoutregie in Kalianget. De sleepboot sleepte met zout geladen prauwen van Madoera naar Bagan Siapi Api totdat de sleper in december 1935 werd overgedragen aan de afdeling hydrografie in Nederlands Oost-Indië. In 1936 werd de boot verbouwd tot opnemingsvaartuig en onder de naam Hydrograaf bij de Gouvernements Marine in dienst gesteld. Begin 1942 werd de Hydrograaf gemilitariseerd, omgebouwd tot mijnenlegger en op 16 februari als Hr. Ms. Bangkalan in dienst gesteld. Reeds twee dagen later werd het schip beschadigd door een Japanse luchtaanval en op 2 maart door de eigen bemanning tot zinken gebracht te Soerabaja. Het schip werd gelicht op last van de Japanse bezetter die het herstelde en uitrustte met een oliegestookte Yarrow-ketel. Na de oorlog werd het schip overgedragen aan de Dienst van Scheepvaart. In 1950 ging de verbouwde mijnenlegger naar de Indonesische marine.
Ram en Regulus
Technische gegevens
Bouwwerf Ram: | Droogdok Mij. te Tandjong Priok, Java, 1941 | |
Bouwwerf Regulus: | Droogdok Mij. te Soerabaja, Java, 1941 | |
Grootste lengte: | 88 meter | |
Grootste breedte: | 12,7 meter | |
Diepgang: | 4,2 meter | |
Waterverplaatsing: | 2.400 ton | |
Machine-installatie: | 2 Enterprise dieselmotoren | |
Machinevermogen: | 2.400 pk | |
Maximale snelheid: | 15 knopen | |
Bemanning: | 120 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5cm kanonnen, 2 x 40mm mitrailleurs, 80 mijnen, 25 dieptebommen |
De Ram en de Regulus waren motorschepen die voor de Gouvernements Marine gebouwd werden, maar al tijdens de bouw geschikt gemaakt werden om te fungeren als hulpmijnenleggers.
De Ram werd op 14 december 1941 onvoltooid naar Tjilatjap, Zuid-Java gesleept om daar afgebouwd te worden. Begin maart werd het schip aan de afbouwkade door marinepersoneel vernield. Na de bezetting werd het motorschip door de Japanners naar Soerabaja versleept, gerepareerd en afgebouwd als kanonneerboot Nanshin. In augustus 1945 werd het schip in Soerabaja teruggevonden en gesloopt.
De Regulus stond nog op de helling toen het door marinepersoneel in brand werd gestoken, 2 maart 1942. Er was echter slechts lichte schade aan het achterschip toegebracht. De Japanners herstelden de schade en op 21 mei lieten zij het schip te water als kanonneerboot Nankai. Begin 1944 was het schip voltooid en op 23 september van datzelfde jaar werd de kanonneerboot getroffen door een torpedo van een geallieerde onderzeeboot en aan de grond gezet op Sebuko Island, bij Borneo. De Japanse oorlogsbuit werd echter door hen geborgen en hersteld. Op 16 juli 1945 werd het schip in de Javazee getorpedeerd door een Amerikaanse onderzeeboot en op 150 mijl ten westen van Soerabaja tot zinken gebracht.
Hr. Ms. Rigel
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandse Dokmaatschappij te Amsterdam | |
Op stapel gezet: | 3 maart 1930 | |
Tewatergelaten: | 7 maart 1931 | |
Indienstgesteld: | 6 november 1931 | |
Grootste lengte: | 67,5 meter | |
Grootste breedte: | 11,04 meter | |
Diepgang: | 3,06 meter | |
Waterverplaatsing: | 1.631 ton | |
Machine-installatie: | 2 triple expansiemachines | |
Machinevermogen: | 1.450 pk | |
Maximale snelheid: | 12,5 knopen | |
Bemanning: | 67 koppen | |
Bewapening: | 2 x 7,5cm kanonnen, 2 x 12,7mm mitrailleurs, 150 mijnen |
Dit schip van de Gouvernements Marine kon tevens fungeren als jacht voor de Gouverneur-Generaal maar was ook ingericht als hulpmijnenlegger en werd als zodanig in dienst gesteld op 15 oktober 1939. Op 2 maart 1942 werd het schip te Tandjong Priok als blokschip door de eigen bemanning tot zinken gebracht. In maart 1944 werd het schip door de Japanners gelicht waarna met de reparaties begonnen werd. In 1945 werd de Rigel aangetroffen in Tandjong Priok en overgedragen aan de Dienst van Scheepvaart. In 1951 ging het schip naar de Indonesische marine die het omdoopte in Dewakambar.
Hr. Ms. Soemenep
Technische gegevens
Bouwwerf: | Droogdok Mij. te Soerabaja, Java, 1931 (bouwnummer 71) | |
Grootste lengte: | 35,86 meter | |
Grootste breedte: | 8,11 meter | |
Diepgang: | 2,82 meter | |
Waterverplaatsing: | 227 ton | |
Machine-installatie: | 1 triple expansiemachine | |
Machinevermogen: | 400 pk | |
Maximale snelheid: | 10 knopen | |
Bemanning: | 26 koppen | |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs, 26 mijnen |
De Soemenep werd oorspronkelijk gebouwd als sleepboot voor de Zoutregie in Kalianget. In 1940 werd het schip gevorderd en in Soerabaja verbouwd tot mijnenlegger en als zodanig door commandant LTZ 2 T. Jellema, op 17 juni 1941 in dienst gesteld. Bij Balikpapan, voor de kust van Oost-Borneo werden enkele mijnversperringen gelegd die door het schip onderhouden dienden te worden. Toen de Japanners Balikpapan innamen ontkwam de aangepaste sleepboot door haar eigen mijnenveld naar Soerabaja. Op 2 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Soerabaja. Op last van de Japanse bezetter werd het schip gelicht, gerepareerd en gebruikt als sleepboot. Na de oorlog werd de sleepboot teruggevonden in Tandjong Priok en na herstelling in dienst gesteld als sleepboot onder naamsein RS 101 en later onder naamsein A 871. In augustus 1950 werd de sleepboot overgedragen aan de Indonesische marine.