Tijdens de mobilisatie in augustus 1939 beschikte Nederland over zestien mijnenvegers. De acht stalen mijnenvegers van de Jan van Amstel-klasse waren in twee gelijke groepen verdeeld in mijnenvegerdivisies in Nederlandse en Nederlands Oost-Indische wateren. De vier A-klasse mijnenvegers opereerden ook in de Nederlandse gebiedsdelen in het Verre Oosten terwijl Hr. Ms. M1 t/m M4 de Divisie Mijnenvegers II vormden die haar werkzaamheden verrichtten vanuit IJmuiden.
Deze zestien schepen waren niet voldoende om de vele Nederlandse en Nederlands Oost-Indische waterwegen vrij te houden van vijandelijke mijnen. Daarom werd reeds in de tweede helft van 1939 een aanvang gemaakt met het vorderen van visserstrawlers, die omgebouwd werden tot hulpmijnenveger of boeienlegger. Toen de Duitsers Nederland binnenvielen, op 10 mei 1940, weken tientallen trawlers uit naar Groot-Brittannië. Ook hiervan werd, in overleg met de Britten, een groot aantal omgebouwd om mijnen te kunnen vegen. Dit ombouwen betekende niets meer dan dat de trawlers uitgerust werden met een Oropesa-tuig om verankerde mijnen te kunnen ruimen. Vanaf 1941 werd een aantal van de aangepaste vissersvaartuigen uitgerust met een tuig tegen akoestische mijnen.
De bemanningen van de vissersschepen werden in de meeste gevallen gemilitariseerd door het ondertekenen van de vijfjarige Verbintenis voor VRH personeel (Vrijwillige Reserve Hulpschepen). Het commando van een gevorderde trawler kwam in handen van een marineofficier. De Nederlandse hulpmijnenvegers opereerden onder Nederlandse vlag maar onder Brits bevel.
In 1942 werd begonnen de gevorderde trawlers te vervangen door houten mijnenvegers met dieselmotoren die in Groot-Brittannië gebouwd werden. Nederland kocht in totaal 19 Britse mijnenvegers. Elf Ameland-klasse motormijnenvegers van 105 voet en acht Duiveland-klasse motormijnenvegers van 126 voet kwamen van 1942 tot 1944 onder Nederlandse vlag. Deze schepen waren niet alleen geschikt om verankerde mijnen te vegen maar konden ook worden ingezet tegen magnetische en akoestische mijnen omdat zij uitgerust konden worden met het LL-tuig en het Hammerblock-tuig.
In Nederlands Oost-Indië werden 27 schepen van de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen en een tweetal gevorderde sleepboten omgebouwd tot hulpmijnenveger. De Dienst der Gewestelijke Vaartuigen viel samen met de Dienst der Bebakening en Kustverlichting en de Gouvernements Marine onder de Dienst van Scheepvaart. De burgerbemanningen van de schepen werden voor onbepaalde tijd gemilitariseerd en aangevuld met personeel van de marine. Officieren van de Koninklijke Marine werden aangesteld als commandant of de gezaghebber van de Dienst van Scheepvaart nam het commando als militair op zich maar met behoud van zijn oorspronkelijke rang. Een aantal van de Gewestelijke Vaartuigen was nog in aanbouw bij het uitbreken van de oorlog in Europa.
Alle Nederlandse (hulp-)mijnenvegers kregen de beschikking over herkenningstekens per divisie en individuele identificatietekens (zie identificatie Nederlandse (hulp-)mijnenvegers).
(ex IJm 31)
Bouwwerf: | Cochrane & Sons te Selby, Groot-Brittannië, 1914 |
Waterverplaatsing: | 310 ton |
Machinevermogen: | 550 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs |
De Alkmaar werd op 1 september 1939 gevorderd en omgebouwd tot hulpmijnenveger. De trawler werd elf dagen later door commandant luitenant-ter-zee (LTZ) 2 M.L. Bazuin in dienst gesteld als hulpmijnenveger 3. Op 10 mei 1940 stoomde Hr. Ms. Alkmaar, samen met Hr. Ms. Walrus die ook tot de Divisie Hulpmijnenvegers III behoorde, en samen met Hr. Ms. Z5 en TM51 de Nieuwe Waterweg op om Duitse mitrailleurnesten op de Willemsbrug onder vuur te nemen. Na de Nederlandse capitulatie, op 14 mei 1940, viel het schip in Duitse handen en werd door hen als oorlogsbuit verklaard en in Duitse dienst gesteld als hulpmijnenveger M 3620. Na de oorlog werd het oude vissersschip overgedragen aan de Sovjets.
Hr. Ms. Alma (FY 1747)(ex IJM 44, John Bennet, Eider II, Trooper, No. 150)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1915 |
Grootste lengte: | 36,66 meter |
Grootste breedte: | 6,71 meter |
Waterverplaatsing: | 206 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Alma week in mei 1940 uit naar Engeland en werd in Falmouth verbouwd tot hulpmijnenveger en in juni door commandant LTZ 2 J.H. van Klinkenberg in dienst gesteld. Hr. Ms. Alma nam deel aan veegoperaties in Britse wateren. Op 14 april 1941 nam LTZ 1 S.E. Schipper het commando over en deze gaf het stokje door aan LTZ 2 J.N.B. Bijleveld op 1 juni van datzelfde jaar. Op 22 maart 1943 werd het schip uit dienst gesteld en aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven.
Hr. Ms. Andijk (4B, FY 1921)(ex Amsterdam, IJM 58)
Bouwwerf: | Cochrane & Sons te Selby, Groot-Brittannië, 1913 |
Grootste lengte: | 37,16 meter |
Grootste breedte: | 6,75 meter |
Waterverplaatsing: | 241 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,7mm mitrailleur |
De Amsterdam werd op 30 augustus 1939 gevorderd en verbouwd. Op 2 oktober van dat jaar werd het schip als boeienschip 4 in dienst gesteld. In mei 1940 kon het schip uitwijken naar Engeland waar het in Falmouth omgebouwd werd tot hulpmijnenveger en in juni door commandant LTZ 2 L. Henneveld in dienst werd gesteld. Het schip werd omgedoopt in Hr. Ms. Andijk en verrichtte veegdiensten in Britse wateren. Op 17 maart 1943 werd de hulpmijnenveger uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. Na de oorlog werd het schip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Aneta(ex IJM 82)
Bouwwerf: | Frerichs te Einswarden, Duitsland, 1916 |
Waterverplaatsing: | 261 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,7mm mitrailleur |
De Aneta werd op 2 september 1939 gevorderd en na de nodige aanpassingen op de 19e van die maand nog in dienst gesteld als Boeienschip 6. Het schip kon in de meidagen van 1940 niet ontkomen naar Engeland en viel in Duitse handen. De hulpmijnenveger is tijdens de oorlog verloren gegaan.
Hr. Ms. Antje (HMV 5)(ex RO 15X)
Bouwwerf: | J. Smit Czn. te Alblasserdam, 1931 |
Waterverplaatsing: | 183 ton |
Machinevermogen: | 500 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De trawler Antje werd op 1 april 1940 gevorderd, omgebouwd tot hulpmijnenveger en in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 5. In mei 1940 kon het schip niet uitwijken naar Engeland en werd in IJmuiden als blokschip tot zinken gebracht en viel later in Duitse handen. De Duitsers gebruikten het als Hafenschutzboot bij Borkum totdat het schip eind 1941 overging naar de Rheinflotille als HR47. In juli 1942 keerde het omgebouwde vissersvaartuig weer terug naar Borkum waar het op 16 januari 1943 op non-actief werd gesteld. In augustus 1945 werd het vissersschip in IJmuiden opgeknapt om in juni 1946 weer onder de naam Antje te gaan vissen.
Hr. Ms. Azimuth (HMV 2)(ex IJM 195)
Bouwwerf: | John Durthie te Aberdeen, Schotland, 1911 |
Waterverplaatsing: | 229 ton |
Machinevermogen: | 420 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 7,7mm mitrailleurs |
De Azimuth werd op 25 augustus 1939 gevorderd. Nadat de trawler verbouwd was werd deze in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 2. Commandant werd LTZ 2 K.J. Roberti. Op 14 mei 1940 viel het schip in Duitse handen. In 1944 is de hulpmijnenveger verloren gegaan.
Hr. Ms. Bergen (6C)(ex IJM 16, Beatrice)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1907 |
Grootste lengte: | 36,65 meter |
Grootste breedte: | 6,55 meter |
Waterverplaatsing: | 236 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Bergen kon in mei 1940 uitwijken naar Engeland waar het schip werd gevorderd. Het vissersschip werd in Falmouth omgebouwd tot hulpmijnenveger en op 20 oktober door commandant LTZ 1 S.E. Schipper in dienst gesteld. De aangepaste trawler verrichtte veegoperaties in Britse wateren. Op 14 april 1941 nam LTZ 1 J.W.C. Calten Houwing het commando over van LTZ Schipper. Op 1 juni 1942 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. In Britse dienst is de omgebouwde trawler tijdens de oorlog verloren gegaan.
Hr. Ms. Bloemendaal (4A, FY 1787)(ex IJM 71, Christina Catharina, Admiral Souchon)
Bouwwerf: | Stettiner Oderwerke te Stettin, Duitsland, 1917 |
Grootste lengte: | 38,61 meter |
Grootste breedte: | 7,06 meter |
Waterverplaatsing: | 242 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,7mm mitrailleur |
Op 4 september 1939 werd de Bloemendaal gevorderd. De trawler werd verbouwd en als Boeienschip 5 in dienst gesteld. In mei 1940 kon het schip ontkomen naar Engeland waar het te Falmouth werd ingericht als hulpmijnenveger en door commandant LTZ 2 J.P. D. Visser in dienst werd gesteld. Op 17 februari 1941 nam LTZ 2 H.A.C. Wiedeman het commando op zich. Ruim drie jaar lang verrichtte het schip veegoperaties in Britse wateren totdat het op 29 oktober 1943 uit dienst gesteld en overgedragen werd aan de Britse marine. Na de oorlog is het schip teruggegeven aan de eigenaar.
Hr. Ms. Bruinvisch (9B, FY 1713)(ex IJM 47)
Bouwwerf: | A. Pannevis te Alphen aan de Rijn, 1929 |
Grootste lengte: | 32,45 meter |
Grootste breedte: | 6,3 meter |
Waterverplaatsing: | 164 ton |
Machinevermogen: | 250 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Bruinvisch kon in mei 1940 ontkomen naar Engeland waar de trawler werd gevorderd en in Milford Haven, Wales, werd omgebouwd. Op 26 augustus 1941 werd het aangepaste schip in dienst gesteld als hulpmijnenveger en nam deel aan mijnenveegoperaties in de zeeën rond Groot-Brittannië. Op 28 maart 1944 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. Tijdens Operatie Neptune werd het schip door de Britten gebruikt als rookmaker tegen luchtaanvallen. In 1946 is de trawler teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Caroline (5A, FY 1729)(ex IJM 26)
Bouwwerf: | Bonn en Mees te Rotterdam, 1930 |
Grootste lengte: | 37,95 meter |
Grootste breedte: | 7.04 meter |
Waterverplaatsing: | 253 ton |
Machinevermogen: | 500 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
In de meidagen van 1940 kon de Caroline ontkomen naar Engeland waar het vissersschip werd gevorderd. Na in Falmouth ingericht te zijn als hulpmijnenveger werd het schip op 20 juni door commandant LTZ 1 B.C. Mahieu in dienst gesteld en nam het schip deel aan veegoperaties in Britse wateren. Een maand later nam LTZ 2 J.W. van Buren Lensinck het commando over. In april 1941 werd Hr. Ms. Caroline uitgerust met een experimenteel tuig tegen akoestische mijnen. Op 28 april was de Caroline actief in de baai van Milford Haven en had die dag reeds zes akoestische mijnen opgeruimd. Door de ontploffing van een zevende mijn, recht onder het schip, werd Hr. Ms. Caroline volkomen uit elkaar geslagen. Alle 15 opvarenden kwamen hierbij om het leven.
(ex RO 46)
Bouwwerf: | J. Smit Czn. te Alblasserdam, 1933 |
Grootste lengte: | 36,32 meter |
Grootste breedte: | 7.21 meter |
Waterverplaatsing: | 229 ton |
Machinevermogen: | 500 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 17 koppen |
Op 2 april 1940 werd de Claesje gevorderd, verbouwd en als Hulpmijnenveger 7 in dienst gesteld. Op 14 mei 1940 kon het schip uitwijken naar Engeland. De hulpmijnenveger nam deel aan veegoperaties in Britse wateren totdat het op 4 oktober 1941 naar Nederlands West-Indië werd gestuurd om patrouillediensten te verrichten. In maart 1945 keerde het aangepaste vissersvaartuig terug naar Engeland en na de bevrijding van Nederland, op 5 mei van dat jaar, kwam het naar huis. De commandanten waren achtereenvolgens: LTZ 2 A.A. Oepkes, LTZ 1 B.C. Mahieu, LTZ 2 L.W.C. Gerlach, LTZ 2 A. Wolters en LTZ 2 G.A. Dilweg. In 1946 is de trawler teruggeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Dirkje (HMV 8, 8A, FY 1745)(ex RO 53)
Bouwwerf: | J. Smit Czn. te Alblasserdam, 1933 |
Grootste lengte: | 35,99 meter |
Grootste breedte: | 7.16 meter |
Waterverplaatsing: | 234 ton |
Machinevermogen: | 500 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 17 koppen |
De Dirkje werd op 28 maart 1940 gevorderd. Na enige aanpassingen werd de trawler in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 8. Op 14 mei 1940 ontkwam het schip naar Engeland waar het onder commandant LTZ 2 H.A.C. Wiedeman deelnam aan veegoperaties in Britse wateren. Al op 2 augustus van datzelfde jaar werd het commando overgenomen door LTZ 1 J.W.C. Calten Houwing. Op 3 december 1941 werd de hulpmijnenveger naar Nederlands West-Indië gestuurd om te fungeren als patrouillevaartuig. Samen met Hr. Ms. Claesje keerde het schip in maart 1945 terug in Engeland en na de bevrijding in Nederland. In december 1945 werd het vissersschip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Dolfijn (9D, FY 1761)(ex IJM 103)
Bouwwerf: | De Vooruitgang te Alphen aan de Rijn, 1920 |
Grootste lengte: | 32,36 meter |
Grootste breedte: | 6,33 meter |
Waterverplaatsing: | 168 ton |
Machinevermogen: | 250 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Dolfijn ontkwam naar Engeland en werd daar begin 1941 gevorderd. Nadat het schip in Milford Haven was omgebouwd tot hulpmijnenveger werd het schip in dienst gesteld in Liverpool om van daaruit deel te nemen aan mijnenveegoperaties in Britse wateren. Toen de Koninklijke Marine op 7 november 1942 de Britse onderzeeboot HMS P47 overnam en in dienst stelde als Hr. Ms. Dolfijn werd de hulpmijnenveger herdoopt in Hr. Ms. Goeree. Op 20 februari 1944 werd het schip uit dienst gesteld en uitgeleend aan de Royal Navy die het tijdens Operatie Neptune gebruikte als rookgordijnlegger. In 1945 werd de trawler teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. En Avant (BV 42, 7A, FY 1743)(ex IJM 8, Kasai, Narval, Vonolel)
Bouwwerf: | Cochrane & Sons, Selby, Groot-Brittannië, 1911 |
Grootste lengte: | 39,65 meter |
Grootste breedte: | 6,73 meter |
Waterverplaatsing: | 264 ton |
Machinevermogen: | 350 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,5cm kanon |
De En Avant werd op 26 september 1939 gevorderd. Het schip werd aangepast en in dienst gesteld als bewakingsvaartuig Hr. Ms. BV 42. In mei 1940 kon de trawler ontkomen naar Engeland waar het schip te Milford Haven omgebouwd tot hulpmijnenveger, door commandant LTZ 3 A. Bruining in dienst werd gesteld. In de jaren daarna nam het schip deel aan veegoperaties in de wateren rond Groot-Brittannië. Op 5 mei 1943 werd de vissersboot uit dienst gesteld en overgedragen aan de Britse marine. Tijdens Operatie Neptune werd de trawler ingezet als sleepboot ten behoeve van de dwergonderzeeboot HMS X 23. In 1945 ging het vaartuig terug naar de eigenaar. In 1951 werd de En Avant voor sloop verkocht.
Hr. Ms. Eveline (6A, FY 1756)(ex IJM 115, Nahe, Margarete, Ludwig)
Bouwwerf: | G. Seebeck te Geestemünde, Duitsland, 1912 |
Grootste lengte: | 37,97 meter |
Grootste breedte: | 6,86 meter |
Waterverplaatsing: | 206 ton |
Machinevermogen: | 320 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Eveline werd in 1940 gevorderd en in Falmouth, Engeland, omgebouwd tot hulpmijnenveger. De aangepaste trawler nam deel aan veegoperaties in Britse wateren. Op 27 januari 1942 kwam het schip in de baai van Milford Haven, Wales, in aanvaring met de Britse mijnenveger HMS Shera en zonk. Eén van de bemanningsleden raakte hierbij vermist. De commandanten van de Eveline waren LTZ 2 A.P. Klercq, LTZ 2 J.H.C. Vermeer en LTZ 3 D. Auer.
Hr. Ms. Ewald (6D, FY 1733)(ex IJM 48, Lord Palmerston, Tenby)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. Ltd. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1913 |
Grootste lengte: | 35,76 meter |
Grootste breedte: | 6,71 meter |
Waterverplaatsing: | 209 ton |
Machinevermogen: | 420 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 12,7mm, 2 x 7,7mm mitrailleurs |
De Ewald werd op 4 september 1939 gevorderd, verbouwd en in dienst gesteld als Boeienschip 2. Het schip kon in mei 1940 ontkomen naar Engeland en werd te Falmouth ingericht als hulpmijnenveger. Op 15 oktober 1940 werd het schip door commandant LTZ 3 A. Bruining in dienst gesteld. De aangepaste trawler deed dienst in Britse wateren tot het op 21 april 1943 uit dienst gesteld en overgedragen werd aan de Britse marine. In 1945 is het schip teruggegaan naar de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Gerberdina Johanna (5B, FY 1779)(ex IJM 38, Jenny Elsa, Fuji)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. Ltd. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1912 |
Grootste lengte: | 38,1 meter |
Grootste breedte: | 7,01 meter |
Waterverplaatsing: | 255 ton |
Machinevermogen: | 470 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 7,7mm mitrailleurs |
De Gerberdina Johanna werd in mei 1940 gevorderd in Engeland en te Falmouth omgebouwd tot hulpmijnenveger. In juni stelde commandant LTZ 2 F.B. van de Brinkhof het schip in dienst. Al op 21 juli nam LTZ 1 B.C. Mahieu het commando over die op zijn beurt al weer op 2 augustus werd afgelost door LTZ 2 W.H. Elink Schuurman. De aangepaste trawler veegde mijnen rond Groot-Brittannië totdat het in 1944 ingericht werd als transportschip voor de mijnendienst. In het voorjaar van 1946 deed het vissersvaartuig dienst als moederschip voor een flottielje mijnenvegers. Op 1 januari 1947 werd het schip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar: N.V. Visserij Mij. De Vem te IJmuiden.
Hr. Ms. Hercules (5D, FY 1731)(ex IJM 196, Marshall Ovana)
Bouwwerf: | Earle Shipbuilding Co. te Hull, Engeland, 1905 |
Grootste lengte: | 39,62 meter |
Grootste breedte: | 6,7 meter |
Waterverplaatsing: | 255 ton |
Machinevermogen: | 425 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De trawler werd in 1940 in Engeland gevorderd en te Falmouth ingericht als hulpmijnenveger. Op 20 oktober stelde commandant LTZ 2 A.P. de Klercq het schip in dienst. Na slechts twee jaar deel te hebben genomen aan mijnenveegoperaties werd het schip uit dienst gesteld en teruggegeven aan haar rechtmatige eigenaar. Haar ouderdom en de daaropvolgende gebreken en gebrek aan reserveonderdelen waren de belangrijkste redenen voor de vervroegde afstoting.
Hr. Ms. Hollandia (HMV 4, RS 7, A847)(ex IJM 78)
Bouwwerf: | Unterweser te Wesermünde, Duitsland, 1917 |
Grootste lengte: | 26,84 meter |
Grootste breedte: | 6,1 meter |
Waterverplaatsing: | 220 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs |
Dit vissersvaartuig werd op 29 augustus gevorderd en ingericht als hulpmijnenveger. Op 12 september van dat jaar werd het schip als Hulpmijnenveger 4 door commandant LTZ 2 J. van de Plas in dienst gesteld. Het schip kon tijdens de Duitse inval niet ontkomen en viel op 15 mei 1940 in Duitse handen. Na de oorlog werd het schip teruggevonden en door de marine gebruikt als sleepboot met het naamsein RS 7 en vanaf 1950 A847.
Hr. Ms. Isabel (9C, FY 896)(ex IJM 14)
Bouwwerf: | Mackie & Thompson te Glasgow, Schotland, 1906 |
Grootste lengte: | 33,22 meter |
Grootste breedte: | 6,5 meter |
Waterverplaatsing: | 166 ton |
Machinevermogen: | 350 pk |
Maximale snelheid: | 10,5 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 4 x 7,7mm mitrailleurs |
De Isabel werd in het voorjaar van 1941 in Engeland gevorderd en in Milford Haven omgebouwd tot hulpmijnenveger. Op 15 juli 1941 werd het schip als zodanig door commandant LTZ 2 E.G. Serlé in dienst gesteld te Birkenhead. De aangepaste trawler veegde mijnen rond Groot-Brittannië totdat het op 10 januari 1944 overgedragen werd aan de Royal Navy. De Britse marine zette het schip tijdens Operatie Neptune in als rookgordijnlegger.
Hr. Ms. Jaqueline Clasine (7B, FY 1783)(ex IJM 10, Persia)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. Ltd. Middlesborough, Groot-Brittannië, 1906 |
Grootste lengte: | 35,76 meter |
Grootste breedte: | 6,53 meter |
Waterverplaatsing: | 206 ton |
Machinevermogen: | 360 pk |
Maximale snelheid: | 10,5 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 4 x 7,7mm mitrailleurs |
Dit vissersvaartuig werd in mei 1940 in Engeland gevorderd en in Rosyth, Schotland, verbouwd tot hulpmijnenveger en op 2 augustus in dienst gesteld door commandant LTZ 2 J.N.B. Bijleveld waarna het schip mijnen veegde in Britse wateren. Op 1 juni 1941 werd het commando overgenomen door LTZ 1 S.E. Schipper en op 20 oktober van datzelfde jaar door opperschipper F.W. Gerritsen. Op 17 maart 1943 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Britse marine die het tijdens Operatie Neptune gebruikte als smoke making trawler.. Na de oorlog werd het schip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
(ex IJM 54)
Bouwwerf: | Schiffswerft Unterweser te Wesermünde, Duitsland, 1919 |
Waterverplaatsing: | 217 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,7mm mitrailleur |
De Limburgia werd op 12 februari 1940 gevorderd en aangepast om dienst te doen als boeienlegger en als Boeienschip 2 in dienst gesteld. De aangepaste trawler kon niet ontkomen naar Engeland en viel op 14 mei in Duitse handen. Het schip is tijdens de oorlog in Duitse dienst verloren gegaan.
Hr. Ms. Libra (7E, FY 867)(ex IJM 96, Aboyne)
Bouwwerf: | John Dutie te Aberdeen, Schotland, 1908 |
Grootste lengte: | 35,41 meter |
Grootste breedte: | 6,64 meter |
Waterverplaatsing: | 233 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 7,7mm mitrailleurs |
Het schip werd in 1940 gevorderd en in Falmouth verbouwd tot hulpmijnenveger. Het aangepaste vissersvaartuig nam deel aan veegoperaties in Britse wateren. Op 1 mei 1941 werd LTZ 2 J.J. van Groningen commandant van de aangepaste trawler maar hij werd al een maand later afgelost door LTZ 2 J. Alenson. Van 19 tot 21 december 1941 heeft Hr. Ms. Libra, samen met de sleepboot Amsterdam van bureau Wijsmüller (ex Hr. Ms. BV 3), de in de Ierse Zee in brand geschoten tanker Lucellum geblust en binnengebracht in Holyhead. Op 22 maart 1943 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. Tijdens Operatie Neptune werd het vaartuig ingezet als smoke making trawler. Na de oorlog ging het schip terug naar de eigenaar.
Hr. Ms. Maria Elizabeth (9A, FY 895)(ex IJM 114)
Bouwwerf: | A. Pannevis te Alphen aan de Rijn, 1929 |
Grootste lengte: | 32,45 meter |
Grootste breedte: | 6,3 meter |
Waterverplaatsing: | 164 ton |
Machinevermogen: | 250 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 4 x 7,7mm mitrailleurs |
De Maria Elizabeth werd in 1941 in Engeland gevorderd en na te zijn verbouwd tot hulpmijnenveger op 21 juli van dat jaar in dienst gesteld te Fleetwood. Het schip nam deel aan veegoperaties in de zeeën rond Groot-Brittannië. Op 24 maart 1944 werd het schip uit dienst gesteld en uitgeleend aan de Royal Navy. Ook dit schip werd bij Operatie Neptune ingezet als rookgordijnmaker. Na de oorlog werd de trawler teruggegeven aan de eigenaar.
Hr. Ms. Maria R. Ommering (4D, FY 1785)(ex IJM 7, Irene Wery)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. Ltd. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1914 |
Grootste lengte: | 35,66 meter |
Grootste breedte: | 6,71 meter |
Waterverplaatsing: | 216 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,7mm mitrailleur |
Deze trawler werd op 4 september 1939 gevorderd en ingericht om te fungeren als boeienschip. Het vissersvaartuig werd op 27 september van dat jaar in dienst gesteld als Boeienlegger 3. In de meidagen van 1940 kon het schip ontkomen naar Engeland waar het, te Falmouth omgebouwd tot hulpmijnenveger, al op 31 mei in dienst werd gesteld door commandant LTZ 2 J.Alenson. Zij nam deel aan mijnenveegoperaties in de zeeën rond Groot-Brittannië. Op 7 april 1941 raakte het schip zwaar beschadigd als gevolg van een mijnexplosie maar kon gerepareerd worden. Op 30 april 1943 werd de aangepaste trawler uit dienst gesteld en overgedragen aan de Britse marine. Na de oorlog ging het schip terug naar de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Maria van Hattum (HMV 6)(ex IJM 1)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. Ltd. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1925 |
Waterverplaatsing: | 293 ton |
Machinevermogen: | 550 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Maria van Hattum werd op 2 april 1940 gevorderd, omgebouwd en als Hulpmijnenveger 6 in dienst gesteld. Op 14 mei werd de aangepaste trawler te IJmuiden door de eigen bemanning tot zinken gebracht. Op last van de bezetter werd het schip gelicht en in gebruik genomen als bewakingsvaartuig. Het vaartuig is tijdens de oorlog verloren gegaan.
Hr. Ms Rotterdam (BV 45, 4C, FY 1741)(ex IJM 112, Maux Hero, Evelyn Belman)
Bouwwerf: | Smith`s Dock Co. Ltd. te Middlesborough, Groot-Brittannië, 1916 |
Grootste lengte: | 35,87 meter |
Grootste breedte: | 6,86 meter |
Waterverplaatsing: | 231 ton |
Machinevermogen: | 375 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,5cm kanon, later 2x 12,7 en 2 x 7,7mm mitrailleurs |
De Rotterdam werd op 4 oktober 1939 gevorderd, omgebouwd en in dienst gesteld als Hr. Ms. BV 45. Tijdens de meidagen van 1940 kon de aangepaste trawler ontkomen naar Engeland en werd in Milford Haven omgebouwd tot hulpmijnenveger. Al op 31 mei werd de Rotterdam in dienst gesteld door commandant LTZ 3 G. Gallandat Huet en nam deel aan veegoperaties in Britse wateren. Op 1 juni 1943 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. Na de oorlog is het vissersvaartuig teruggegeven aan de eigenaar: N.V. Viss. Maats. Vereenigde Steenkolenhandel, IJmuiden. In 1951 werd het schip verkocht aan J.C. Llewellin in Milford Haven en daar in 1956 gesloopt.
Hr. Ms. Uiver (7C, FY 1720)(ex IJM 384, Erica, Derika III)
Bouwwerf: | Schofield te Grimsby, Groot-Brittannië, 1902 |
Grootste lengte: | 34,65 meter |
Grootste breedte: | 6,5 meter |
Waterverplaatsing: | 216 ton |
Machinevermogen: | 325 pk |
Maximale snelheid: | 10,5 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 4 x 7,7mm mitrailleurs |
Deze trawler werd in 1940 in Engeland gevorderd en in Rosyth tot hulpmijnenveger omgebouwd en op 17 oktober door commandant LTZ 2 A. Wolters in dienst gesteld. Het aangepaste vissersvaartuig nam deel aan mijnenveegoperaties in de wateren rond Groot-Brittannië. Vanaf 13 september tot 20 oktober 1941 nam opperschipper F.W. Gerritsen de taak van commandant waar totdat LTZ 1 S.E. Schipper aan boord kwam en de taak overnam. Op 23 november 1942 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. Tijdens Operatie Neptune werd de Uiver ingezet als nettenlegger. Na de oorlog is het teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.
Hr. Ms. Vikingbank (5C, FY 1781)(ex IJM 183, Eendracht, Surf Flower)
Bouwwerf: | Cochrane & Sons te Selby, Groot-Brittannië, 1927 |
Grootste lengte: | 42,7 meter |
Grootste breedte: | 7,35 meter |
Waterverplaatsing: | 335 ton |
Machinevermogen: | 600 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 12,7mm en 4 x 7,7mm mitrailleurs |
Deze wat grotere trawler werd in 1940 in Engeland gevorderd. Nadat het schip te Falmouth was omgebouwd tot hulpmijnenveger en op 21 juli door commandant LTZ 1 B.C. Mahieu in dienst was gesteld werd het ingezet in Britse wateren. Op 1 januari 1941 werd LTZ 2 A.A. Oepkes de nieuwe commandant. In de nacht van 24 op 25 december 1943 kwam het schip in gevecht met Duitse torpedomotorboten (MTB`s) maar raakte niet beschadigd. In augustus 1944 werd de aangepaste vissersboot uit dienst gesteld en na terugkeer in Nederland, in 1945, werd het gebruikt om overtollige munitie in zee te dumpen. Daarna was het schip nog ingedeeld bij de mijnendienst in IJmuiden totdat het op 1 augustus 1946 teruggeven werd aan de eigenaar: Rederij N.V. Visscherij Mij. Mercuris te IJmuiden.
Hr. Ms. Walrus (HMV 1)(ex IJM 24, Orsino)
Bouwwerf: | Ferguson te Port Glasgow, Schotland, 1929 |
Waterverplaatsing: | 372 ton |
Machinevermogen: | 625 pk |
Maximale snelheid: | 12,5 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs |
De Walrus werd tijdens de mobilisatie op 25 augustus 1939 gevorderd, aangepast en op 5 september 1939 als Hulpmijnenveger 1 in dienst gesteld door commandant LTZ 1 W.E.F. Hazebroek. Op 10 mei 1940 stoomde Hr. Ms. Walrus, samen met Hr. Ms. Alkmaar die ook tot de Divisie Hulpmijnenvegers III behoorde, en samen met Hr. Ms. Z5 en TM51 de Nieuwe Waterweg op om Duitse mitrailleurnesten op de Willemsbrug onder vuur te nemen. Het schip viel op 14 mei 1940 in Duitse handen omdat de commandant van de Divisie Hulpmijnenvegers III, met het oog op de hoge leeftijd van de schepen, het niet nodig vond deze te vernielen. In september 1943 ging de aangepaste trawler voor Scheveningen verloren door een treffer van een Britse motortorpedoboot.
Hr. Ms. Witte Zee(ex IJM 167)
Bouwwerf: | Reichswerft te Wilhelmshaven, Duitsland, 1920 |
Waterverplaatsing: | 226 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 7,7mm mitrailleur |
De trawler Witte Zee werd op 1 september 1939 gevorderd, aangepast en 18 dagen later als Boeienschip 1 in dienst gesteld. Op 14 mei 1940 viel het schip in Duitse handen en is tijdens de oorlog verloren gegaan.
Hr. Ms. IJmuiden (7D, FY 1937)(ex IJM 94, Zwarte Zee)
Bouwwerf: | Mackie & Thomson te Glasgow, Schotland, 1899 |
Grootste lengte: | 35,67 meter |
Grootste breedte: | 6,45 meter |
Waterverplaatsing: | 194 ton |
Machinevermogen: | 320 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 4 x 7,7mm mitrailleurs |
Toen deze trawler in 1940 gevorderd werd heette zij nog Zwarte Zee. Het schip werd in Rosyth omgebouwd tot hulpmijnenveger, op 21 oktober in dienst gesteld door commandant LTZ 2 H. Zwanenburg en was actief in Britse wateren. Op 14 april 1941 nam LTZ 3 J.H.C. Vermeer het commando en drie dagen later werd het schip gebombardeerd buiten Milford Haven waarbij één van de bommen op dek viel. Het projectiel ontplofte niet en kon door de bemanningsleden overboord gezet worden. Door near misses werd het schip toch dermate beschadigd dat het in reparatie moest. Na de herstellingsperiode werd de aangepaste vissersboot herdoopt in Hr. Ms. IJmuiden om naamsverwarring met de zeesleper Zwarte Zee te voorkomen. Op 27 september 1942 werd het schip uit dienst gesteld en overgedragen aan de Royal Navy. In 1946 werd het teruggegeven aan de eigenaar.
(ex HMS Jude, MMS 239)
Bouwwerf: | Steers Ltd. te St, John`s, Canada, 1943 |
Grootste lengte: | 35 meter |
Grootste breedte: | 7 meter |
Diepgang: | 3,1 meter |
Waterverplaatsing: | 197 ton |
Machinevermogen: | 320 pk |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
Bemanning: | 22 koppen |
Bewapening: | 1 x 20mm mitrailleur |
Dit schip was origineel vergelijkbaar met Ameland-klasse motormijnenvegers maar dan volgens Canadees ontwerp. Sinds 19 juni 1943 was het schip als boeienlegger HMS Jude in Britse dienst toen het door de Koninklijke Marine in bruikleen werd ontvangen. Als boeienschip kreeg het op 22 november 1945 de mijnendienst te IJmuiden als basis. Op 16 april 1948 werd het schip teruggegeven aan de Britse Marine.
Hr. Ms. Mico
Bouwwerf: | L. Smit & Zn. te Kinderdijk, 1939 |
Grootste lengte: | 24,25 meter |
Grootste breedte: | 5,7 meter |
Diepgang: | 3,3 meter |
Waterverplaatsing: | 118 ton |
Machinevermogen: | 350 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
De Mico was een moderne sleepboot die in 1941 gevorderd werd in Curaçao en als hulpmijnenveger en patrouillevaartuig in gebruik genomen werd. Het schip deed dienst in Antilliaanse en Surinaamse wateren. In 1945 keerde de aangepaste sleper terug naar Nederland en werd uit dienst gesteld en teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar in juni 1946.
Hr. Ms. Noordsvaarder (BV1)(ex Panadero, Glucksberg, Falkenstein)
Bouwwerf: | Klawitter te Danzig, Duitsland, 1897 |
Grootste lengte: | 33,87 meter |
Grootste breedte: | 6,38 meter |
Diepgang: | 3,33 meter |
Waterverplaatsing: | 179 ton |
Machinevermogen: | 400 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 1 x 5cm kanon |
De Noordsvaarder werd op 19 december 1939 gevorderd, aangepast en in dienst gesteld als Bewakingsvaartuig 1 door commandant LTZ 2 A. Zijlstra. Op 17 mei kon de oude zeesleper ontkomen naar Engeland en werd als transportschip gebruikt bij de mijnendienst. Op 21 oktober 1940 werd LTZ 3 D. Auer commandant van het schip. Toen Auer op 14 april 1941 commandant werd van Hr. Ms. Eveline nam schipper R. Lucas het commando over. Van april 1942 tot en met april 1944 deed het schip dienst als communicatievaartuig. Daarna werd het oude schip gebruikt als boeienlegger. In 1945 keerde de aangepaste zeesleper terug naar Nederland. Na de oorlog gebruikte de Koninklijke Marine het vaartuig als havensleepboot totdat het op 9 oktober 1947 terug gegeven werd aan de oorspronkelijke eigenaar: N.V. Scheepvaart Mij. G. Doeksen te Terschelling.
Grootste lengte: | 31,6 meter |
Grootste breedte: | 5,45 meter |
Diepgang: | 1,84 meter |
Waterverplaatsing: | 145 ton |
Machine installatie: | Stork of Werkspoor dieselmotor |
Machinevermogen: | 300 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 17 tot 18 koppen |
Bewapening: | 2x 3,7cm kanonnen, 2 x .30 Lewis mitrailleurs |
De ABC-klasse was een scheepsklasse van de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen van de Dienst van Scheepvaart waartoe ook de Gouvernements Marine hoorde. De zes schepen waren ontworpen als politiekruisers. Ze werden gebruikt voor visserij-inspectie, tegen smokkelaars en om personen en kleine hoeveelheden goederen te vervoeren tussen de vele eilanden van de Indonesische archipel. De zes schepen werden gebouwd bij de Droogdokmaatschappij te Tandjong Priok, de havenstad van Batavia, Java, en in 1938 in dienst gesteld. Op 11 oktober 1939 werden de schepen gemilitariseerd en na de Duitse inval in Nederland, in mei 1940, omgebouwd tot hulpmijnenvegers. De klasse bestond uit Hr. Ms. Alor, Aroe, Bantam, Bogor, Ceram en Cheribon. De zes hulpmijnenvegers van de ABC-klasse werden als Divisie Mijnenvegers III, onder commando van LTZ 1 W.T.L. van den Berg, gestationeerd in Tandjong Priok.
Hr. Ms. Alor
De Alor werd in 1938 gestationeerd in Noord-Celebes. In mei 1940 werd de politiekruiser omgebouwd tot Hulpmijnenveger 2 (HMV 2) en als Hr. Ms. Alor in dienst gesteld door 2de officier van de Gouvernements Marine W.F.K. Bik. Hr. Ms. Alor werd op 2 maart 1942 door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Tandjong Priok. Het schip werd niet door de Japanners gelicht.
Hr. Ms. Aroe
De Aroe werd in 1938 gestationeerd in Manikwari, Nederlands Nieuw Guinea. De politiekruiser werd in mei 1940 omgebouwd tot Hulpmijnenveger 1 (HMV 1) en als Hr. Ms. Aroe in dienst gesteld door 2de officier van de Gouvernements Marine P. Hokke. Op 2 maart 1942 werd Hr. Ms. Aroe door de eigen bemanning tot zinken gebracht in de haven van Tandjong Priok en voor zover bekend niet door de Japanners gelicht.
Hr. Ms. Bantam
Het gewestelijke vaartuig Bantam werd in 1938 gestationeerd in Hollandia in Nederlands Nieuw Guinea. Het vaartuig werd in mei 1940 omgebouwd tot Hulpmijnenveger 4 (HMV 4) en in dienst gesteld door LTZ 2 Jonkers Both. Op 2 maart 1942 werd Hr. Ms. Bantam door de eigen bemanning tot zinken gebracht te Tandjong Priok. Het wrak werd door de Japanners gelicht en op 10 augustus 1943 als hulponderzeebootjager 117 in dienst gesteld. Op 23 juli 1945 werd het vaartuig op ongeveer 23 zeemijlen ten zuidoosten van Bali getorpedeerd door de Amerikaanse onderzeeboot USS Hardhead.
Hr. Ms. Bogor
De politiekruiser Bogor werd in 1938 gestationeerd in Seroei, Nederlands Nieuw Guinea. In mei 1940 werd het schip omgebouwd en als Hulpmijnenveger 3 (HMV 3) door 2de officier van de Gouvernements Marine J.A. Wasch in dienst gesteld. Op 2 maart 1942 werd Hr. Ms. Bogor in Tandjong Priok door de eigen bemanning tot zinken gebracht. Tijdens de Tweede wereldoorlog werd het schip onder Japanse vlag waargenomen in de Riouw-archipel, maar verdere gegevens over het lot van het vaartuig ontbreken.
Hr. Ms. Ceram
In 1938 werd de Ceram gestationeerd in Menado, Noord-Celebes. Na de militarisering in 1939 werd Hr. Ms. Ceram tijdelijk toegewezen aan het schip van de Gouvernements Marine Hr. Ms. Deneb, dat eveneens gestationeerd was te Menado. In mei 1940 werd de politiekruiser omgebouwd en als Hulpmijnenveger 5 (HMV 5) in dienst gesteld. Commandant van de nieuwe aanwinst voor de marine werd LTZ 2 M. Mooij. Op 2 maart 1942 werd Hr. Ms. Ceram door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Tandjong Priok. De Japanners hebben het wrak niet gelicht.
Hr. Ms. Cheribon
Dit gewestelijke vaartuig werd in mei 1940 omgebouwd tot Hulpmijnenveger 6 (HMV 6) en in dienst gesteld door 2de officier bij de Gouvernements Marine J.P.K.C. Vermeulen. Op 2 maart 1942 werd Hr. Ms. Cheribon door de eigen bemanning tot zinken gebracht nadat deze nog assistentie had verleend aan de vernielingsploegen die de zinkschepen Meroendoeng en Toendjoek bij de boei op het Dortrif tot zinken brachten. De Japanners hebben, voor zover bekend, het wrak van de Cheribon nimmer gelicht.
Grootste lengte: | 34,7 meter |
Grootste breedte: | 5,7 meter |
Diepgang: | 1,9 meter |
Waterverplaatsing: | 175 ton |
Machine-installatie: | Enterprise dieselmotor (Hr. Ms. Djember Benz dieselmotor) |
Machinevermogen: | 360 pk |
Maximale snelheid: | 12,5 knopen |
Bemanning: | 12 tot 14 koppen |
Bewapening: | 2 x .30 Lewis mitrailleurs |
Het ontwerp van de DEFG-klasse was een voortvloeisel uit die van de ABC-klasse van de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen. De schepen waren iets groter en sneller dan hun voorgangers, maar waren oorspronkelijk bedoeld om dezelfde taken uit te voeren. Doordat de schepen van deze klasse pas na de Duitse inval in Nederland werden opgeleverd werden zij meteen aangepast en in dienst gesteld als hulpmijnenvegers. Hr. Ms. Djember, Djombang en Djampea werden gebouwd bij de Droogdok Mij. te Soerabaja en Hr. Ms. Digoel, Enggano, Endeh, Flores, Fakfak, Grissee en Garoet bij de Droogdok Mij. te Tandjong Priok. Vanaf 1940 vormden Hr. Ms. Djampea, Djember, Djombang, Digoel, Enggano en Endeh Divisie Mijnenvegers V, onder commando van LTZ 1 J.J. de Wolff. De divisie werd gestationeerd in Tandjong Priok.
Hr. Ms. Djember
Hr. Ms. Djember werd in 1941 in dienst gesteld door commandant 2de officier H. van Gulpen van de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen als Hulpmijnenveger 19 (HMV 19). Op 1 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning tot zinken gebracht in de haven van Tandjong Priok, Batavia. Op 15 januari 1943 werd het schip door de Japanners gelicht en te Tandjong Priok gerepareerd. Op 20 februari van datzelfde jaar werd het schip in Japanse dienst gesteld als Hulpmijnenveger WA 104. De .30 Lewis machinegeweren werden vervangen door 3 x 25mm en 1 x 13mm mitrailleurs en verder werd het schip uitgerust met zes dieptebommen. Op 12 april 1945 werd het Nederlandse hulpvaartuig in Japanse dienst getorpedeerd door de Britse onderzeeboot HMS Stygian en ten westen van Bali aan de grond gezet. Later werd het schip weer geborgen en eind 1945 werd het teruggevonden in Soerabaja. De Djember werd overgedragen aan de Dienst van Gewestelijke Vaartuigen en weer als politiekruiser in dienst gesteld. In 1950 werd het schip overgedragen aan Indonesië.
Hr. Ms. Djombang (HMV 20)
De Djombang werd in 1941 in dienst gesteld door commandant 2de officier G.J. van Loopik van de Gouvernements Marine als Hulpmijnenveger 20 (HMV 20). Op 2 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning tot zinken gebracht in de haven van Tandjong Priok.Op 1 april 1943 werd het schip door de Japanse bezetter gelicht, gerepareerd en in dienst gesteld als Hulpmijnenveger WA 106 op 31 augustus van datzelfde jaar. Zij had dezelfde bewapening gekregen als de WA 104 (ex Hr. Ms. Djember). Na de Tweede Wereldoorlog werd het schip teruggegeven aan de Koninklijke Marine die het van 3 mei 1947 tot december 1949 gebruikte als stationschip in Noord-Celebes. In 1949 werd de Djombang overgedragen aan de Indonesische marine.
Hr. Ms. Digoel
De Digoel werd in 1941 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 23 (HMV 23). Op 1 maart 1942 werd het voormalige vaartuig van de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen door de eigen bemanning tot zinken gebracht in de haven van Tandjong Priok. De Japanners hebben het wrak nooit gelicht.
Hr. Ms. Djampea
Dit voormalige Gewestelijke Vaartuig werd in 1941 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 21 (HMV 21) door commandant 2de officier P.T. Geelhoed van de Gouvernements Marine. Op 1 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning tot zinken gebracht te Tandjong Priok. De Japanners hebben het wrak gelicht en hersteld maar nooit in dienst genomen. In 1945 werd de Djampea teruggevonden te Soerabaja en overgedragen aan de Dienst van Scheepvaart. In 1949 werd het schip overgedragen aan de Indonesische marine.
Hr. Ms. Enggano
2de officier H.L.W. Kraal nam in 1941 het commando op zich van Hr. Ms. Enggano toen deze als Hulpmijnenveger 22 (HMV 22) in dienst werd gesteld. Net als haar zusterschepen werd de Enggano op 1 maart 1942 door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Tandjong Priok. De Japanse bezetter heeft het schip gelicht en op 31 augustus 1944 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger WA 107. De Japanse bemanning gaf zich een jaar later over waarna het schip terugging naar de Dienst van Scheepvaart. De Indonesische marine nam het schip over in 1950.
Hr. Ms. Endeh (HMV 18)
De Endeh was in 1941 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 18 (HMV 18) door 2de officier van de Gouvernements Marine H.J. van der Roest. Op 1 maart 1942 ondernam een groep vrijwilligers van 24 man, voornamelijk officieren van de Koninklijke Marine, een poging om met het schip te ontkomen naar Australië. De groep stond onder leiding van kapitein-luitenant-ter-zee P. Rouwenhorst. Reeds de volgende dag werd het schip onderschept door de Japanse torpedobootjagers Matsukaze en Shiokaze en met geschutvuur tot zinken gebracht. Van de opvarenden kwamen er 7 om het leven. De overlevenden wisten zich met moeite te redden in een vlet. Op 13 maart bereikte de vlet de Duizend Eilanden, net boven Tandjong Priok. Vier van de opvarenden gingen mee met een aantal inlandse vissers en zijn door hen om het leven gebracht. De overigen bereikten met een gevonden sloep het vasteland bij de landtong Krawang waar zij op 23 maart door een Japanse patrouille werden gevangengenomen. Zij werden overgebracht naar een Japans krijgsgevangenkamp.
Hr. Ms. Flores
De Flores was nog niet voltooid toen het schip op 2 maart 1942 door marine- en werfpersoneel te Tandjong Priok werd vernield. De Japanners repareerden het schip en lieten het op 17 oktober 1942 van stapel lopen en namen het op 25 juni 1943 in dienst als WA 101. Op 13 oktober 1943 liep het schip op een mijn in het Oostervaarwater bij Soerabaja, onder de kust van Madoera. De Japanners lichtten en herstelden hun oorlogsbuit maar op 17 mei 1944 werd de ex-Flores zwaar beschadigd tijdens een geallieerde luchtaanval, door vliegtuigen afkomstig van de USS Saratoga en de HMS Illustrious (87), op Soerabaja. In augustus 1945 werd het nog steeds beschadigde schip overgedragen aan de Koninklijke Marine die het liet repareren. Het schip werd als patrouillevaartuig ingezet bij de zee- en kustbewaking vanuit Tandjong Pinang in de Riouw-archipel. In 1950 is de Flores overgedragen aan de Indonesische marine.
Hr. Ms. Fakfak
Dit nog in aanbouw zijnde schip voor de Dienst der Gewestelijke Vaartuigen werd op 2 maart 1942 door marine- en werfpersoneel te Tandjong Priok vernield. De Japanse bezetter repareerde het waarna de Fakfak in oktober 1942 alsnog van stapel kon lopen. Op 30 juni 1943 werd het schip in Japanse dienst gesteld als WA 102. De ex-Fakfak werd in augustus 1945 beschadigd teruggevonden in Soerabaja. Na reparatie werd het schip onder haar oude naam in dienst gesteld als patrouillevaartuig bij de zee- en kustbewaking in Noord-Celebes. In 1949 werd de Fakfak overgedragen aan Indonesië.
Hr. Ms. Grissee
De Grissee was in 1942 al tewatergelaten maar werd op 2 maart van dat jaar vernield door marine- en werfpersoneel te Tandjong Priok. Het schip werd door de Japanners gerepareerd en door hen op 31 augustus 1943 in dienst gesteld als WA 105. In februari 1945 liep de ex-Grissee op een mijn in het Westervaarwater bij de ingang van de haven van Soerabaja maar zonk niet. Op 25 mei 1945 werd het schip door de Britse onderzeeboot HMS Trenchant met kanonvuur tot zinken gebracht.
Hr. Ms. Garoet
Dit Gewestelijke Vaartuig was nog in aanbouw toen het op 2 maart 1942 door personeel van de Koninklijke Marine en van de werf te Tandjong Priok werd vernield. De Japanse bezetter repareerde het schip en lieten op 20 november 1942 te water waarna zij het op 3 juli 1943 in dienst stelde als WA 103. In augustus 1945 werd de Garoet door de Britse marine teruggevonden te Tandjong Priok en voor de Royal Navy behouden.
Grootste lengte: | 22,7 meter |
Grootste breedte: | 4,35 meter |
Diepgang: | 1,51 meter |
Waterverplaatsing: | 135 ton |
Machine-installatie: | Caterpillar dieselmotor |
Machinevermogen: | 135 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 14 koppen |
Bewapening: | 2 x 7,7mm mitrailleurs |
Deze kleine schepen werden gebouwd voor de Dienst van Scheepvaart om kleine hoeveelheden goederen of kleine aantallen personen te vervoeren tussen de verschillende eilanden van de Indonesische archipel en als hulppolitiekruisertjes. Hr. Ms. Rindjani, Merbaboe en Smeroe werden in 1940/1941gebouwd bij de Droogdok Mij. te Soerabaja, Java. In 1941 werden de scheepjes omgebouwd tot hulpmijnenvegers en vormden samen Divisie Mijnenvegers IV onder commando van LTZ 2 J.J.C. Korthals Altes met als basis Soerabaja. De Merapi, Slamat en Tjerimai waren nog in aanbouw bij de Verenigde Prauwenveer te Batavia toen de Japanners Java bezetten, begin maart 1942. Het was de bedoeling de scheepjes na oplevering bij Divisie Mijnenvegers IV te voegen.
Hr. Ms. Smeroe
In 1941 werd Hr. Ms. Smeroe als Hulpmijnenveger 12 (HMV 12) in dienst gesteld door LTZ 3 Masselink.
Hr. Ms. Smeroe, Hr. Ms. Merbaboe en Hr. Ms. Rindjani voeren op 3 maart 1942, onder bevel van divisiecommandant LTZ 2 Korthals Altes het Westervaarwater bij Soerabaja uit met bestemming Australië. Op 4 maart om 06:30 uur `s morgens werd bij de noordoosthoek van Madoera, ten noorden van Boeroean, zo dicht mogelijk onder de wal geankerd. Om 18:00 uur gingen de scheepjes anker op en zetten koers naar de Kangean-archipel en vervolgens naar de Paternoster-eilanden. Op 6 maart voeren de drie hulpmijnenvegers langs de Paternoster-eilanden naar Straat Molo en de volgende dag naar het eiland Soemba. Op diezelfde dag werd om 17:00 uur koers gezet naar Broome, West-Australië, waar de drie scheepjes op 10 maart rond 20:00 ten anker gingen. Alles bij elkaar een opmerkelijke prestatie voor dergelijke kleine schepen. Vanuit Broome gingen de hulpmijnenvegers verder naar Fremantle waar zij gedurende de rest van de oorlog ingezet werden als patrouillevaartuigen en mijnenvegers.
Na de oorlog keerde Hr. Ms. Smeroe terug naar Nederlands Oost-Indië en werd in gebruik genomen als patrouillevaartuig en politiekruiser bij de zee- en kustbewakingsdienst vanuit station Samarinda, Oost-Borneo. Bij de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 werd de Smeroe overgedragen aan de Indonesische marine.
Hr. Ms. Merbaboe
De Merbaboe werd in 1941 door LTZ 3 P.A.H. Roozen in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 10 (HMV 10). Na terugkeer uit Australië werd het scheepje ingedeeld als patrouillevaartuig bij de zee- en kustbewakingsdienst in station Tandjong Priok. In december 1949 werd de Merbaboe overgedragen aan Indonesië.
Hr. Ms. Rindjani
De Rindjani werd in 1941 door LTZ 3 H. Jedeloo in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 11 (HMV 11). Na terugkeer uit Australië werd het scheepje ingedeeld als patrouillevaartuig bij de zee- en kustbewakingsdienst in station Bandjermassin, Zuid-Borneo. In december 1949 werd de Rindjani overgedragen aan de nieuwe staat Indonesië.
Hr. Ms. Merapi
Hr. Ms. Merapi werd op 2 maart 1942 tijdens de afbouw en de ombouw tot hulpmijnenveger door werfpersoneel vernield. De vernieling was blijkbaar dermate grondig uitgevoerd dat het voor de Japanners niet lonend was het schip te repareren.
Hr. Ms. Slamat
Ook Hr. Ms. Slamat werd op 2 maart 1942 door werfpersoneel van de Verenigde Prauwenveer vernield, maar kon door de Japanners hersteld worden. Het is niet bekend voor welk doel de Japanners het schip hebben ingezet, maar na de oorlog werd het teruggevonden en in dienst gesteld als patrouillevaartuig voor de zee- en kustbewakingsdienst vanuit station Pontianak, West-Borneo. Bij de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 werd de Slamat overgedragen aan de Indonesische marine.
Hr. Ms. Tjerimai
De Tjerimai stond begin 1942 nog op stapel toen het door werfpersoneel werd vernield. De Japanners herstelden het casco en het schip werd op 15 november 1943 in dienst gesteld als hulponderzeebootjager 101. Op 8 april 1945 werd het schip in Straat Tioro, ten zuidoosten van Celebes, door een Amerikaanse luchtaanval tot zinken gebracht.
Grootste lengte: | 20 meter |
Grootste breedte: | 4,2 meter |
Diepgang: | 1,45 meter |
Waterverplaatsing: | 51 ton |
Machine-installatie: | Carmouth dieselmotor |
Machinevermogen: | 135 pk |
Maximale snelheid: | 10 knopen |
Bemanning: | 14 koppen |
Bewapening: | 2 x 7,7mm mitrailleurs |
De vijf schepen van de Ardjoeno-klasse werden gebouwd in opdracht van de Dienst van Scheepvaart en waren bedoeld als hulpschepen voor de Gouvernements Marine. Zij werden voor allerlei taken ingezet zoals personenvervoer en visserijcontrole. De klasse bestond uit Hr. Ms. Ardjoeno, Kawi, Salak, Gedeh en Lawoe.
Hr. Ms. Ardjoeno
Dit schip van de Gouvernements Marine werd in 1940 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 9 (HMV 9) door commandant LTZ 3 J. Monteiro. Op 3 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning tot zinken gebracht op het Marine Etablissement te Soerabaja. De Japanners hebben het schip gelicht en in dienst gesteld als hulponderzeebootjager 102. Na de Tweede wereldoorlog werd de Ardjoeno teruggevonden in Soerabaja maar moest vanwege de slechte staat waar in het verkeerde worden afgeschreven.
Hr. Ms. Kawi
De Kawi werd in 1940 als Hulpmijnenveger 7 (HMV 7) in dienst gesteld door commandant LTZ 3 F.L. Diekerhoff. Op 2 maart 1942 werd de Kawi door de eigen bemanning tot zinken gebracht te Soerabaja. Het schip werd door de Japanners gelicht en op 15 maart 1943 in dienst gesteld als hulponderzeebootjager 109. Op 14 augustus van datzelfde jaar werd het vaartuig bij Balikpapan, Borneo, door een Amerikaanse torpedobootjager in brand geschoten waarna het schip verloren ging.
Hr. Ms. Salak
Dit schip van de Gouvernementsmarine werd in 1940 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 8 (HMV 8) door commandant LTZ 3 E.J.P. Vegter. Op 2 maart 1942 onderging zij hetzelfde lot als haar zusterschepen Ardjoeno en Kawi. Het schip werd op last van de Japanse bezetter gelicht en gerepareerd. Op 31 juli 1944 werd de ex-Salak in Japanse dienst gesteld als hulponderzeebootjager 118. Op 6 november van dat jaar werd het schip zwaar beschadigd door een Amerikaanse luchtaanval op 4 mijl ten oosten van Waingapoe, Soemba. Na de Tweede Wereldoorlog werd het vaartuig teruggevonden in Soerabaja, maar was niet meer manoeuvreerbaar. De Salak werd nog wel enige tijd gebruikt als drijvende steiger.
Hr. Ms. Gedeh
De Gedeh werd in 1940 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 14 (HMV 14) en gebruikt als boeienschip. Op 2 maart 1942 werd Hr. Ms. Gedeh door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Soerabaja. Op 15 oktober werd het schip op last van de Japanse bezetter gelicht en gerepareerd waarna het als hulponderzeebootjager 104 in Japanse dienst gesteld werd. Na de Tweede Wereldoorlog werd het vaartuig teruggevonden in Tandjong Priok, maar het verdere lot is onbekend.
Hr. Ms. Lawoe
Hr. Ms. Lawoe werd in 1940 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 15 (HMV 15) en fungeerde als boeienschip. Op 2 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Soerabaja. De Lawoe werd door de Japanners gelicht en op 27 september 1943 in dienst gesteld als hulponderzeebootjager 110. Op 5 maart 1945 werd het vaartuig door een geallieerde luchtaanval tot zinken gebracht in Straat Sapé op 10 mijl ten westen van Komodo. Het vaartuig werd nogmaals gelicht en na de Tweede wereldoorlog zwaar beschadigd teruggevonden in Soerabaja. Het schip werd van de sterkte afgevoerd.
Hr. Ms. Ciska
Bouwwerf: | Jonker & Stans te Hendrik Ido Ambacht, 1930 |
Waterverplaatsing: | 133 ton |
Machinevermogen: | 450 pk |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
Bemanning: | 17 koppen |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs |
De sleepboot Ciska werd in 1939 gevorderd en aangepast tot boeienschip. Daarna werd het schip opnieuw aangepast en op 18 oktober 1939 als Hulpmijnenveger 16 (HMV 16) in dienst gesteld. Op 2 maart 1942 werd de omgebouwde sleepboot op het Marine Etablissement te Soerabaja door de eigen bemanning tot zinken gebracht. De Japanners hebben het schip gelicht en gedurende de oorlog gebruikt als sleepboot. Eind 1945 werd de sleepboot zwaar beschadigd teruggevonden in Tandjong Priok. Nadat het hersteld was, werd het teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar: de N.I.S.H.M. (Nederlandsch-Indische Steenkolen Handel-Maatschappij).
Hr. Ms. Holland
Bouwwerf: | Jonker & Stans te Hendrik Ido Ambacht, 1928 |
Waterverplaatsing: | 120 ton |
Machinevermogen: | 450 pk |
Maximale snelheid: | 9 knopen |
Bemanning: | 15 koppen |
Bewapening: | 2 x 12,7mm mitrailleurs |
De sleepboot Holland werd eveneens gevorderd van de N.I.S.H.M. en op 30 september 1939 in dienst gesteld als Hulpmijnenveger 17 (HMV 17). Het schip werd ook gebruikt als boeienschip. Nadat het schip zwaar beschadigd was na een Japanse luchtaanval op 24 februari 1942 werd de aangepaste sleepboot zes dagen later door de eigen bemanning tot zinken gebracht op het Marine-etablissement te Soerabaja. De Japanse bezetter heeft het schip gelicht en gerepareerd en als sleepboot in gebruik genomen. Na de Japanse capitulatie als gevog van de atoombomme op Hiroshima en Nagasaki werd het schip eind 1945 beschadigd teruggevonden te Samarinda, Borneo, en na volledig hersteld te zijn, teruggegeven aan de eigenaar. In 1959 kwam het schip onder Indonesische vlag en het werd in 1966 gesloopt.