Het hierop volgende ooggetuigenverslag is geschreven door Malcolm D. Brannen. Hij werd als luitenant van het 508th Parachute Infantry Regiment van de 82nd Airborne Division gedropt tijdens D-Day, 6 juni 1944. Het verslag bevat zijn herinneringen aan de eerste vier dagen van de strijd in Normandië. De webmaster van www.508pir.org heeft dit verslag ter vertaling beschikbaar gesteld aan Go2War2.nl, waarvoor nogmaals onze hartelijke dank.
Een geweldige dag om een luchtlanding voor 24 uur uit te stellen, precies, dat was het op 4 juni, 1944! Het was zwaarbewolkt en regenachtig met laaghangende wolken en vrijwel geen zicht. Niet dat deze factoren een reden zouden vormen voor een paratroeper om niet te springen, want als het signaal “go“ gegeven werd, zouden we gaan, regen of geen regen. Het probleem lag meer bij het Air Corps, die piloten van het Army Transport Command, die niet in staat zouden zijn om de D.Z. (Drop Zone) te vinden waar we verondersteld werden neer te komen nadat we uit hun vliegtuigen gesprongen zouden zijn. Maar zij hadden een heldere hemel nodig die hen tevens in staat zou stellen om terug te keren naar de vliegvelden vanwaar ze waren opgestegen. En dat terwijl wij slechts een paar ogenblikken nodig zouden hebben om de eerste fase van onze aanval af te ronden namelijk die van het springen uit het vliegtuig en aan te komen op een plek op de grond vanwaar we zouden beginnen met ons te hergroeperen om onze opdracht te gaan uitvoeren.
Uitstel betekende niets anders dan dat we nog een dag hadden om de laatste voorbereidingen nog eens door te nemen, het bestuderen van de landkaarten en de wegen, kortom om ons de plannen nog eens goed in te prenten. Het betekende weer een laatste kans om nog even naar huis te schrijven, nog een keer naar de film te gaan en, het allerbelangrijkste, nog een keertje goed bikken en nog een nachtje op een veldbed onder een stapeltje dekens. Geen slecht idee!
De 5de juni brak aan met een kraakheldere hemel en we wisten, zelfs nog voordat het uitgesproken werd, dat we nu zouden gaan, wat er ook zou gebeuren. We waren er klaar voor – we waren allemaal groentjes – maar steengoede groentjes! We waren daarvan overtuigd, want dat was ons vele, vele malen verzekerd door onze nieuwe Division Commander, Major General Ridgway, door zijn rechterhand, Brigadier General Gavin, door General Chapman, de vroegere commandant van het Airborne Command, door General Howell, de vroegere commandant van de Para School en nu commandant van de 2nd Parachute Brigade, en door onze officieren; dus we waren strontgoed en… we waren er klaar voor!
Dus die dag van de vijfde juni werd goed besteed en om 20.00 uur begonnen we ons om te hangen met de spullen die we op onze eerste gevechtsafsprong moesten dragen. Het bestond uit onze gebruikelijke uniformkleding met laarzen, inclusief een springpak dat geïmpregneerd was tegen gas. Dat laatste was behoorlijk oncomfortabel en we hadden er een hekel aan, maar we zouden het gaan leren waarderen, ook al was dat niet op de manier waarvoor het bedoeld was. Dan kwam ons vechtmes, dat tegen een been was gebonden om erbij te kunnen als we ons los moesten snijden van onze ‘chute’ of dat op een andere manier van pas kon komen nadat we waren geland en onze vuurwapens niet wilden of konden gebruiken om onze eigen troepen niet te raken of onze positie niet wilden verraden aan een vijand die zich wel eens in de nabijheid van onze landing zou kunnen bevinden. Daarna stopten we onze ‘K’ en ‘DH’ rantsoenen in onze zakken samen met onze kaartmapjes (zelfgemaakte ‘tasjes’ van mica om de leesbaarheid te behouden) met de kaarten van Frankrijk, een zakmes, een Gammongranaat,* twee of drie handgranaten, een ‘thermite grenade’** ons buisje met Halozen-tabletten (om drinkwater te zuiveren) en zo nog wat dingetjes die we meenamen voor persoonlijk gebruik.
* [Een Gammon granaat was een handgranaat speciaal gebruikt door paratroepers. Hij bestond uit een linnen zakje met een metalen schroefdop. De schroefdop werd er voor gebruik afgedraaid en dan kwam er een “allways fuse’ vrij . Dit was een ontsteking die bij impact de inhoud van het zakje (meestal plastic springstof) deed ontploffen. Bron: Wikipedia.] ** [ Een thermite grenade is een granaat die een grote hitte veroorzaakt en werd gebruikt om iets in brand te steken. Bron: Wikipedia.]
Daaroverheen kwam onze pistoolgordel met daaraan gehaakt de munitiemagazijnen en pioniersschop, dan een kompas en een noodverbandtasje zoals door de infanterie werd gebruikt en dat naast het parachutisten-EHBO-pakketje kwam dat aan een schouderriem bevestigd was en een volle veldfles. We hadden ook nog een ‘broodzak’ volgepakt met extra ondergoed, sokken, een poncho, schoonmaakspullen, een zaklamp en nog wat persoonlijke dingetjes. We haakten ook een antitankmijn aan onze schouderriem en die hing recht voor ons lichaam. Ik droeg een .45 Colt pistool op mijn rechterheup en een .30 US carabine in een ‘vioolkist’ die aan mijn rechterzij was vastgemaakt, over mijn pistool heen. Een gasmasker hing onderaan het karabijnfoudraal en een verrekijker bungelde om mijn nek.
Dan kwam de parachute die met wat duwen en trekken en met wat hulp van anderen door de borstriemen en de twee riemen tussen mijn benen door op zijn plaats werd gebracht. De reserveparachute hing aan een stel V-ringen aan de banden van mijn hoofdparachutestel voor mijn lichaam op mijn borst. Ik droeg ook nog een 536-radio aan mijn linkerschouder en een extra tas beneden mijn ‘broodzak’ waarin extra 536 batterijen en de Companygegevens en wat losse zaakjes voor gebruik in de CP (Command Post) na de landing. Mijn zware helm met camouflagebekleding en daaronder de hoofdbedekking, die door mijn zus was gebreid voor slecht weer, of andere omstandigheden, maakten mijn uniform en bepakking compleet. Ze zorgden ervoor dat ik al met al zo’n 150 kilo woog!
Onze jump-master, Captain Alton Bell, de Batallion Excutive Officer en onze S-3 (=planning en training officier) Captain Hillman C. Dress hielpen me het vliegtuig in – de “Pagliacci” - en om 22.15 zaten alle 18 para’s van onze ‘stick’ op hun plek in het vliegtuig. Ik was nummer 16 en na mij kwamen de sergeanten Warren Peak en Calvin W. Hall. We zaten tot dicht tegen de cockpit opeengepakt in onze kleine stoeltjes voor zover de gehele bepakking dat toeliet.
Nadat onze piloten waren aangekomen en de motoren hadden warmgedraaid begonnen we om 22.45 weg te rollen van onze parkeerpositie naar de landingsbaan met een lawaai dat het ons bijna onmogelijk maakte na te denken, laat staan met elkaar te spreken.
Het begon juist donker te worden en alles wat we konden onderscheiden door de kleine raampjes waren een paar navigatielichten van het vliegveld en de staartlichten van de andere vliegtuigen. We konden de heggen onderscheiden, wat water en de weg en toen vlogen we. Nadat we los waren gekomen, begonnen de mannen te roken en een paar praatten. Ik zei een paar woorden tegen Sergeant Peak en tegen Corporal King S. Burke, een van de onderofficieren van de inlichtingendienst die nummer 15 was in onze ‘stick’. Daarna probeerde ik wat te slapen. Het was niet meer dan wat gedommel met die volle bepakking in het kleine canvasstoeltje en de openstaande springdeur waardoor we het vliegtuig zouden moeten verlaten, maakte het nogal fris binnen.
Al spoedig waren we boven de kustmoerassen en daarna vlogen we boven het Engelse Kanaal. Het Kanaal was prachtig met de weerspiegelende maan erop die het wel van zilver deed lijken. Het deed me sterk denken aan de weerspiegeling zoals ik die kende van de Atlantische kust thuis. Maar het zag er tevens kil en zeer ongastvrij uit.Tegen deze tijd waren de sigaretten gedoofd en geen enkel licht scheen er in de binnenkant van het vliegtuig. We kwamen binnen zichtbereik en een enkel lichtje zou onze formatie kunnen verraden en wellicht de gehele operatie in gevaar brengen.
Weer een paar minuten later passeerden we de Kanaaleilanden Jersey en Guernsey en we wisten dat we nog maar 20 minuten van ons doel waren verwijderd. Spoedig zagen we de kust van Frankrijk opdoemen samen met het doffe lawaai van het hamerende luchtdoelgeschut. Het vliegtuig begon te stampen en te zwaaien als een speelgoedbootje op een wildwaterstroom en we werden behoorlijk door elkaar geschud. Niemand zei veel, behalve hier en daar een vraagje of het wel ging of: “hoorde je die daar?” waarmee de ontploffende luchtdoelgranaten of lichtspoormunitie van het vijandelijk geschut beneden ons werden bedoeld.
Intussen was er nogal wat commotie uitgebroken in het voorstuk van het vliegtuig. Wij, achterin, konden niet genoeg zien of horen van wat er zich afspeelde. Naderhand stelde ik vast, dat, toen we tussen Jersey en Guernsey doorvlogen en het 20-minutensignaal hadden gekregen, ene soldaat Calhoun tegen onze jump master had gezegd: “Mijn parachute is opengegaan.” Dus in die korte tijdsspanne van minder dan 20 minuten werd Calhoun uit zijn riemen gehesen en verlost van zijn chute die opengegaan was en een andere parachute had omgegespt gekregen en al zijn bepakking weer geplaatst zodat hij klaar was om samen met ons te springen zodra we het groene licht kregen dat “GO” betekende.
Het vierminutensignaal ging branden op een paar kilometer van onze DZ. Onze C-47 [Douglas Militaire DC-3 ‘Dakota’. Red.] stuiterde nu rond in de lucht, gewoonweg op en neer bokkend en het leek wel of we tegen huizenhoge golven optornden in plaats van dat we luchtstromingen bereden. Onze jump-master, Captain Bell brulde een luide order: “Sta op en haak je aan” en op hetzelfde moment sloegen 18 linkerarmen de parachutelijn aan de vaste kabel die van voor tot achter door het vliegtuig was gespannen. Het nam voor een paar van ons wat meer tijd in beslag dan voor anderen, omdat we zo dicht op elkaar stonden met 18 man en met zulke zware bepakking op onze schouders. Maar ook omdat het vliegtuig wel op een wilde mustang leek en ze de kabel waaraan ze zich moesten vastmaken, niet binnen bereik kregen. Eindelijk waren we allemaal aangehaakt. Daarna werden we allemaal gecontroleerd en in orde bevonden.
Ik hield me met mijn rechterhand vast aan de kabel van het vliegtuig en met mijn linker aan de musketon. Mijn rechterarm werd bijna uit de kom getrokken, het leek erop dat we het niet veel langer zouden kunnen uithouden en rechtop zouden kunnen blijven staan.
“LETS GO!" Het groene licht floepte aan, er was precies nog een smal spleetje van het lampje te zien dat met tape was afgeplakt voor vertrek om niet teveel licht in het vliegtuig te laten schijnen. Het nam maar een paar seconden om door de deur te springen en eenmaal buiten, voelde ik de verschrikkelijke, maar toch zeer welkome ruk toen de parachute zich boven me ontvouwde in de nachtlucht. Daarna keek ik omhoog naar het zich snel verwijderende vliegtuig en ik zag twee chutes boven me die zeiden dat de twee man achter me in de ‘stick’ zich ook in de lucht bevonden en naar me toe zweefden. Zij hadden evenals de 15 man vóór mij de sprong gewaagd en ons vliegtuig had zich daarmee goed gehouden aan de norm voor de invasie in Normandië, ik hoopte maar dat we van alle andere vliegtuigen hetzelfde konden zeggen.
Ik zag lichtspoormunitie van allerlei kleuren op ons afkomen. Ik was niet zo bevreesd voor degene ik kon waarnemen, ik was banger voor diegenen die ertussen zaten en die ik niet kon zien. En ik vroeg me af of er een bij was die mijn naam erop had staan. Ik landde zonder geraakt te zijn, maar ik hoorde later dat nummer 15, Burke, door zijn pols was geschoten terwijl hij zich aan zijn lijnen boven zich vasthield. Ik kon een lichtspoor door de valschermen van de mannen boven mij zien gaan, de twee die na mij de “Pagliacci” hadden verlaten en bad voor ze dat konden landen zonder zelf geraakt te worden. Later vernam ik dat ze behouden op de grond terecht waren gekomen, evenals alle anderen, behalve Corporal Burke dan. Hij werd verzorgd en sloot zich naderhand weer bij ons aan.
Terwijl ik afdaalde, probeerde ik me uit alle macht om te draaien zodat ik niet ruggelings zou landen. Ik kon mezelf niet gedraaid krijgen. Ondanks al mijn inspanningen draaide ik telkens weer terug op mijn rug. Ik zag de vliegtuigen wegvliegen tussen het afweergeschut en ik zag het mitrailleursnest op de grond dat een stroom van lichtspoor door de lucht zond en ik realiseerde me onmiddellijk dat ik moest zorgen daar niet middenin te landen. Ik was zo’n 80 meter boven de grond. Toen was het: “swish ..” en suisde ik door de kruin van een appelboom!!! Ik raakte de grond niet, ik bleef hangen in die appelboom en bungelde op ongeveer 30 cm van de grond. Ik kreeg geen klap van de landing doordat ik in de boom was terecht gekomen en ik dacht: “Maar alleen God kan een boom maken, Kilmer” [De laatste strofe van het gedicht van Joyce Kilmer, Amerikaans dichteres, 1886-1918, waarvan het bekendste gedicht is “Trees” (Bomen). Bron: Wikipedia] Ik kon mezelf maar niet bevrijden van de parachute hoe ik ook worstelde. Ik trok mijn vechtmes en begon aan mijn besturingslijnen en aan de kruisbanden te snijden. Dat bleek niet erg op te schieten. Ik hing met mijn hele gewicht in de been- en borstriemen die daardoor strak tegen me aangesnoerd zaten en ik had zelfs moeite om met mijn mes eronder te komen. Iets anders dat het me moeilijk maakte om me los te wurmen was het feit dat er telkens weer iemand langs mijn boom kwam rennen en dat het onmogelijk was om hen te zien en om te zien van welke kant ze waren. Dus zodra ik iemand hoorde naderen, hield ik op met mijn geworstel. Als ik dat niet deed, veronderstelde ik dat ik van de regen in de drup zou raken en als ze voorbij waren, begon ik opnieuw.
Eindelijk verschoven mijn besturingslijnen zodanig dat ik die laatste centimeters tot op de vaste bodem gleed. Ik viel in een dicht bosje heide met brandnetels en terwijl ik daar lag, zwaaide ik woest met mijn vlijmscherp vechtmes om me heen maar toch brandde het overal op mijn handen en in mijn gezicht. Maar dat was altijd nog beter dan een van die gloeiende bonen van een van die moffenmachinegeweren die overal om ons heen uitgebraakt werden, in mijn lijf te krijgen. Die zouden zeker mijn kant uitkomen als ze mij in de gaten zouden krijgen. Er bevond zich een mitrailleursnest op zo’n honderd meter van me af, dat mijn hele zicht bestreek van het noorden tot aan het westen.
Ik hoorde andere mensen zwaar hijgen en het wachtwoord fluisteren en toen ik het goede antwoord kreeg stelde ik vast dat er zich nog drie paratroepers in de greppel naast mij bevonden, die allemaal dat doodspuwende machinegeweer begluurden. We besloten in noordwestelijke richting te trekken om terecht te komen waar we veronderstelden dat onze unit zich bevond. Maar door dat machinegeweer werden we gedwongen om een lange omtrekkende beweging te maken die via het noordoosten leidde, maar hoe verder we vorderden, hoe meer mitrailleurnesten we tegenkwamen, dus hielden we uiteindelijk oost aan. Een Corporal508th liep voorop en een soldaat van dezelfde Company volgde mij en daarachter kwamen nog twee Engineers van het 307th. We kwamen bij een weg die in de richting noord-zuid liep maar we durfden daar niet op te blijven, dus staken we hem maar over. We ontdekten bedrading die langs de weg liep; de 307th Engineers beweerden dat het telefoonlijnen waren dus sneden we ze in kleine stukjes, die we in de greppel naast de weg verborgen, zodat de Duitse kabeltrekkers er een behoorlijke klus aan zouden hebben om de verbinding weer te herstellen.
Nadat we een tijdje achter een aantal heggetjes in de richting noord en oost liepen, sloegen we weer richting noord in. Op onze tocht zagen we een C-47 op enige afstand in vlammen neerstorten en ik hoor nog steeds de motoren brullen, stilvallen, weer oplaaien, vlammen uitstoten en ik zie het toestel nog verdwijnen achter de volgende heuvel. Finale voor een van de onzen: “Moge God hen genadig zijn.”
We zagen ook andere C-47’s nadat ze hun zwevende aanhangers hadden losgehaakt om weer op weg terug te gaan en we zagen die zweefvliegtuigen op de aarde afzeilen. Goed, zo dachten we, het plan verloopt zoals het moet en de hulpgoederen en de voorraden komen er tenminste aan. Terwijl we voortliepen vonden we overal geparachuteerde uitrusting, soms los op de grond soms in ongeopende containers, soms in de verpakking gedeeltelijk geopend en leeggehaald. Van een van die verpakkingen namen we een bazooka en twaalf raketten mee. We vervingen een M1 geweer, waarvan de kolf gebroken was tijdens de landing, door deze bazooka.
We klommen over nog meer heggen, steeds maar naar het noorden en stuitten plotseling op een spoor dat naar een tent en twee motorfietsen leidde. We stelden na een behoedzame nadering en steeds bedacht op booby traps en verborgen alarm, vast dat er niemand in de buurt was en dat het de commandopost moest zijn voor een Duitse officier. We maakten de motorfietsen onmiddellijk onklaar door alle banden door te snijden en smeten alle spullen in de CP op een hoop in het midden van de tent. Daarna vervolgden we onze weg over het pad naar een groot stenen gebouw aan de andere kant van het veld.
We staken dit veld over en liepen daar Lieutenant Harold Richard, “A”Company, 508th Parachute Infantry, tegen het lijf. Hij was samen met Sergeant Hall, zijn verbindingssergeant. We kenden elkaar goed want we hadden samen gediend vanaf de oprichting van het regiment in Camp Blanding, Florida. Het was prettig weer bij elkaar te zijn met twee man meer van ons regiment en we waren blij hen tegengekomen te zijn. Na wat overleg besloten we dat we de weg zouden gaan vragen bij de grote stenen boerderij waar ik het eerder over had en die ongeveer een meter of vijftig verderop lag. We waren nu met ongeveer twaalf soldaten en twee officieren. We splitsten ons op en omsingelden het gebouw. Lieutenant Richard, een soldaat en ik sloegen op de deur van het huis. Binnen een paar tellen stormde er een zeer opgewonden Fransman naar buiten .Een paar andere bewoners van het huis keken door de ramen op de begane grond en van de eerste etage. Door ons Franse gidsje en de kaarten te gebruiken kwamen we erachter dat we ons tussen Picauville en Etienville bevonden. Okay. We zaten ongeveer halverwege die twee plaatsen en nu hadden we tenminste een aanknopingspunt en een plek op de kaart vanwaar we een plan konden maken om met onze mensen heen te gaan. Vanuit het huis staarden de kinderen ons met grote ogen aan vanaf de bovenste verdieping, omdat ze voor het eerst Amerikaanse uniformen zagen in plaats van de gebruikelijke Duitse.
Ik zei: ”Daar komt een auto, hou die tegen.” Lieutenant Richard begaf zich van de deuropening naar de zijkant van het huis en een paar man stelden zich op bij een stenen muurtje aan het eind van het huis. De deur werd gesloten en ik ging naar de weg en stak mijn hand op terwijl ik schreeuwde: “Stop!” Maar de auto verminderde geen snelheid en reed me hard voorbij en ik stoof naar de andere kant van de weg. En ik vermoed dat we allemaal tegelijkertijd op de auto begonnen te vuren en een dozijn schoten weerklonk. En ik, aan de overkant van de weg, bevond me plotseling in de vuurlinie en ik gooide mezelf plat op de weg en zag dat veel kogels de auto troffen. Daarop knalde de auto tegen het stenen muurtje en misschien tegen de zijkant van het huis toen de chauffeur de macht over het stuur verloor toen hij naar beneden dook om de schoten te ontwijken die hem om de oren vlogen. De auto zat vol kogelgaten en de voorruit was versplinterd. De chauffeur, een Duitse korporaal, werd van de voorstoel gesmeten en zocht dekking in een kelderraampje, of probeerde de kelder in te duiken, maar slaagde daar niet in. Een officier die op de andere voorstoel zat vonden we later, dood, terwijl hij op de bodem van de auto lag met zijn hoofd en schouders uit het open voorportier. De andere passagier van de auto, een Mercedes of Dusenberg, die achterin had gezeten, lag midden op de weg, terwijl hij naar een Lugerpistool graaide dat uit zijn handen was geslagen toen de auto de muur raakte.
Zoals gezegd, ik was de straat overgestoken toen ik de auto probeerde tegen te houden en klom tegen de aarden wal op, zo’n anderhalve meter boven de weg. Vandaar had ik een goed zicht op de situatie, de auto, het huis en de mensen eromheen, de Fransen, de Amerikanen en de Duitsers. Ik zag de Duitse korporaal die trachtte te ontkomen door te proberen door het kelderluik te kruipen en ik schoot met mijn .45 Colt op hem en raakte hem in zijn schouder. Hij ging tegen het huis aan zitten waar mijn mannen zich over hem heen bogen om zijn oppervlakkige wond te verzorgen. Ik zag ook hoe de Duitse officier over de weg kroop naar zijn Luger die een paar meter voor hem lag. Hij keek naar me toen ik op de wal klom boven en een meter of drie rechts van hem. Terwijl hij centimeter voor centimeter naar zijn pistool toe kroop smeekte hij in het Engels: “Niet schieten, schiet me niet dood.” Ik weet nog hoe ik dacht: ”Ik ben geen ijskoude moordenaar, ik ben menselijk, maar als hij die Luger te pakken krijgt is het ‘hij of ik’ of zelfs een of meer van mijn mensen.” Dus ik schoot, hij werd in zijn voorhoofd geraakt en hij heeft het nooit geweten. Hij heeft er niets van gevoeld. Zijn bloed spoot bijna twee meter uit het gat in zijn hoofd en net als een fontein wanneer die wordt afgezet, hield het geleidelijk op met spuiten.
Toen we de mannen nader bekeken stelden we vast dat we een majoor en een majoor-generaal hadden gedood (later vernamen we dat het een luitenant-generaal was) en een korporaal gevangen hadden genomen. Die lieten we de twee attachékoffertjes vol met papieren en documenten dragen, die we in de auto hadden gevonden. We waren van plan deze papieren af te geven op ons hoofdkwartier wanneer we terug zouden zijn bij het 508th Parachute Infantry Regiment.
Toen we het toneel verlieten trok ik de pet van de generaal uit elkaar om naar een verdere identificatie te zoeken van een naam of een afdeling waar hij bij hoorde. Ik vond alleen maar een naam “Falley” dacht ik. Ik had ene Steve Pallet in mijn mitrailleurpeloton. We dachten “hoe sneller we deze plek achter ons laten, hoe beter het is”, dus spoedden we ons naar het zuidwesten naar Etienville, waar ons tweede bataljon de Duitsers zou moeten opsporen. We werden verondersteld het plaatsje te bevrijden! Naderhand stelden we vast dat er twee divisies plus alle artilleriebeschietingen en bombardementen door het Air Corps voor nodig zouden zijn om het uiteindelijk in te nemen. Nogal een opdracht voor een uit elkaar gevallen bataljon paratroepers, dat toch al kleiner is dan een gewoon bataljon infanteristen. In elk geval, we gingen op weg met dezelfde Corporal van het 508th als verkenner, die we bij ons hadden toen ik Lieutenant Richard tegenkwam. Ik liep achter de verkenner aan. Daarna kwam Lieutenant Richard, Sergeant Hall en de gevangen Duitse korporaal, Sergeant Johnson en de rest van onze mannen. Onze hekkensluiter was een goede kerel van het 307th Engineers.
We hielden ons dicht tegen de heggen aan en vermeden verschillende huizen voordat we bij een secundaire weg aankwamen en bij een klein gehucht. We staken dwars door het groepje huizen heen en draaiden naar het westen naar een erf met een grote schuur die aan een pad lag dat achter de schuur weer afdraaide door een haag en stenen muurtje heen waarachter een groot open veld lag van enkele honderden meters lang en breed. Mijn verkenner en ik begaven ons richting zuid van de schuur naar de opening in de afscheiding. De anderen gingen naar de noordkant van de schuur naar de haag. Ik zag niets bewegen in het open veld en aarzelde terwijl ik trachtte te bepalen wat we nu zouden doen en keek over mijn schouder en zag de meeste mannen juist langs de schuur heenlopen. Ik riep naar de achterste man: “Let goed op, achter je! Laat niemand ons vanachter benaderen, houd onze rugdekking in de gaten.” Ik had het koud gezegd en “knal” dezelfde Engineer schoot op een Duitser, die zijn wapen direct op mij en mijn verkenner richtte! Pffft, dat was op het nippertje! Toen we de schuur inspecteerden vonden we een telefoon met bedrading die we snel onklaar maakten.
Wat te doen? We dachten dat iedereen in de buurt het schot moest hebben gehoord en natuurlijk moesten we nog meer op onze hoede zijn voor elke beweging. Voor ons lag de open vlakte van het veld, zo’n twee- tot driehonderd meter lang en breed en totaal overzichtelijk voor een vijand die zich aan de rand verscholen kon houden. Mijn verkenner en ik stonden naast de opening in de haag om de situatie nog eens in ogenschouw te nemen toen ik “pang pang”hoorde en hoorde de verkenner zeggen: “wie schoot mij neer?” Mijn scout keerde zich naar mij om keek me aan met de meest wanhopige uitdrukking op zijn gezicht die ik ooit had gezien. Toen hij dat tegen me zei, realiseerde ik me dat ik ook zonder dekking daar stond en dook naar rechts naar de heg. Ik hoorde nog eens twee knallen, zag het verbaasde gezicht van mijn Corporal, een dikke stroom bloed letterlijk uit zijn mond golven en hem vervolgens plat op zijn gezicht vallen met zijn armen naar boven gestrekt en zijn voeten ver uit elkaar gespreid! Reactie! Realiteit! Daar lag de eerste Amerikaan die ik recht voor mij had zien sneuvelen – een Corporal, een parachutist van ons eigen 508th – kon dat waar zijn?
Meer geweerschoten brachten me terug naar de werkelijkheid en ik trok de Corporal weg bij de opening, uit het vizier van de Duitsers en naar de haag. Ik zag alleen maar een dichte wal, geen opening voor me om doorheen te gaan en uit het zicht van de Duitsers te verdwijnen, die van de andere kant van het veld op ons vuurden. Ik bedacht: “Ik zal er dwars doorheen moeten rammen”. De eerste twee pogingen deden meer schade aan mij dan aan de heg maar de derde poging slaagde in zoverre, dat ik me er doorheen worstelde en klauwde naar de andere kant van de heg. Deze hele geschiedenis leek wel veel tijd in beslag te nemen maar in werkelijkheid waren het maar een paar minuten vanaf de tijd dat we het pad naar het erf op waren gelopen. We besloten dat we moesten maken dat we wegkwamen uit dit terrein waar we een paar spannende momenten hadden doorgemaakt. Dus we renden om de schuur heen, langs nog een paar huizen en holden zo hard we konden dwars over de weg heen waarlangs we gekomen waren. We renden letterlijk voor ons leven. Het geweervuur was verstomd maar we hoorden stemmen die ons volgden dus we wisten dat we door moesten lopen zo hard als we konden om een zo groot mogelijk afstand tussen hen en ons te scheppen. We liepen richting noord en west om te zien of we zodoende verbinding konden maken met het 3rd Batallion, 508th.
Bij een kruispunt kwamen we een jonge Fransman tegen die ons vertelde dat het grootste deel van Picauville aan onze rechterhand lag en een stukje verder aan de weg. Terwijl we hierover stonden te overleggen op het kruispunt, besloten we dat we veel te veel uitrusting met ons meedroegen en dat we daardoor veel te sterk belemmerd werden als we ons snel wilden verplaatsen. Dat was wel nodig door de nabijheid van de stemmen die we gehoord hadden en die ons achterna zaten. We gooiden onze gasmaskers weg, omdat we veronderstelden dat de Duitsers wel geen gas zouden gebruiken nu er zoveel van hun eigen troepen in het gebied waren. We namen die materialen die we dachten nodig te hebben uit de broodzak en uit de andere opbergplekken en gooiden de rest allemaal bij elkaar op een hoop tussen twee bergjes afval naast de greppel. We bedekten het met wat aarde en bladeren zodat ze niet meer zichtbaar waren tenzij je er speciaal naar zou gaan zoeken.
Een stuk lichter trokken we naar het noorden en het oosten in plaats van naar het noorden en het westen doordat we steeds weer Duitse mitrailleurstellingen tegenkwamen. Het leek wel dat we, elke keer als we in de richting vertrokken waar we heen wilden, we steeds weer een omweg moesten maken voor de hiervoor genoemde reden. De stemmen kwamen dichterbij, dus we begaven ons naar het enige stukje bos dat we konden ontdekken en waar we hoopten dekking te kunnen vinden en daardoor misschien onze achtervolgers konden afschudden. De zon begon het ons wat zwaarder te maken waardoor we behoorlijk stoffig en dorstig werden. Ook was het nu al weer een hele tijd geleden dat we iets te eten hadden gehad en we kregen honger. In die oncomfortabele situatie en redelijk buiten adem door onze overhaaste vlucht, dachten we dat een paar minuten rust wel op hun plaats waren.
We stelden een wachtpost op en de mannen die niet op wacht stonden, deden een tukje. Twee of drie man sliepen niet en spraken op zachte toon met elkaar. We hielden ons behoorlijk stil om niet ontdekt te worden door een loslopende Duitser. Ik zat tegenover onze gevangene en de twee koffertjes. Ik probeerde een uiltje te knappen maar kon mijn ogen niet van de Duitser losmaken. Ik vertrouwde hem niet: een snelle beweging en hij kon er zo tussen uit met een M1. Het zou hem slecht bekomen want hij zou onmiddellijk worden neergeschoten, maar dat zou de Duitsers weer op ons spoor gezet hebben, of tenminste onze positie hebben verraden en daar hadden we totaal geen behoefte aan. Maar om hem niet tekort te doen, hij had zich tot nu toe voorbeeldig gedragen, hij liep mee in de rij op zijn plaats en rende en ging in dekking als wij dat deden en maakte nooit enige beweging die ons zou kunnen verraden. Als we ons verplaatsten, verplaatste hij zich, als we stopten, hield hij stil. Hij hield de goede afstand tussen de mannen voor en achter hem en maakte geen geluid. Ik wist dat zijn schouder hem pijn moest doen maar hij was alsof hij een van ons was en het enige verschil tussen ons was dat wij wapens droegen en hij de twee attachékoffertjes vol met officiële paperassen. We genoten echt van onze rustpauze totdat we plotseling weer stemmen hoorden en een paar schoten, rechts van ons precies op het pad dat we hadden gevolgd om in deze bossage te geraken. We sprongen overeind en vertrokken in dezelfde marsorde als we voorheen hadden gelopen, met dien verstande, dat de verkenner nu een soldaat was, Jack Quigg, Company 1, 505th Parachute Regiment, uit Pennsylvania.
De bossen waar we ons in bevonden waren niet erg dicht en in feite tamelijk dunbegroeid maar ongecultiveerd en stond vol met kreupelhout, grove heide en hoog taai gras. Deze begroeiing maakte het lastig om op te schieten en aan onze linkerhand konden we een open terrein zien dat we dienden te vermijden opdat we niet door de Duitsers gezien zouden worden. Tussen het bosje en het open terrein lag een greppel die we volgden. We liepen rechtop wanneer we dat konden en bukten wanneer het nodig was om niet boven de greppel en het veld uit te komen en we kropen waar dat nodig was om beneden het maaiveld te blijven. Soms lagen we doodstil terwijl we nauwelijks adem durfden te halen uit angst dat de vijand ons zou horen of zien. Het veld lag ongeveer zestig centimeter hoger dan de bodem van de greppel op de meeste plaatsen. Toen de stemmen luider klonken en dichterbij kwamen lagen we doodstil.
De Duitsers jaagden ons systematisch op door op linie met een paar meter tussenruimte van de ene kant van het veld naar de andere te lopen. En dan weer dezelfde weg terug een paar passen verder van hun oorspronkelijke route. Ze liepen in linie van het open veld naar het bos en weer terug en elke keer dat ze bij greppel kwamen sprongen ze erover heen. Maar ze hielden hun ogen gericht op de plek waar ze neer zouden komen en keken niet in de greppel. We hadden geluk dat ze zo voorzichtig waren. Op het moment dat we de stemmen zich een beetje hoorden verwijderen kropen we verder, beetje voor beetje onder dichte braamstruiken, onder omgevallen bomen en tussen de struiken door, geschramd en geschaafd maar zonder opgeven. Eindelijk schenen onze achtervolgers vertrokken te zijn en we kropen voort en ik bedacht wat een geluk we hadden dat ze geen bloedhonden bij zich hadden. We zouden zeker gevat zijn en wellicht ter plekke geëxecuteerd. We trokken voort richting oosten. De greppel leek wel 800 meter lang, misschien was hij 300 of 400 meter korter maar hij leek in elk geval wel 800 meter. Quigg baande onze weg en was uitgeput want het was een behoorlijke inspanning om als eerste de begroeiing door te worstelen.
We waren er geen van allen rouwig om dat we de overbodige bagage hadden weggegooid vlak voordat we achterna werden gezeten. Met Quigg aan kop verplaatsten we ons weg van het veld richting noord en oost door dezelfde bosjes waar we zojuist doorheen waren achterna gezeten, terug naar het veld dat we hadden vermeden toen we werden achtervolgd. Plotseling stopte Quigg en liet zich plat vallen en ik gebaarde naar de rest van de troep zo snel mogelijk in dekking te gaan. Op het terrein voor ons, dat een meter of 150 breed was, zagen we een beeld dat we tijdens de opleiding zo vaak hadden gezien maar nog nooit hadden aanschouwd in de werkelijke strijd: een rij met etenhalers. We bleven laag en zagen de Duitse soldaten in de rij staan voor hun middagmaal. Ze waren allen in verschillende kledij gestoken, sommigen hadden een jas open hangen, anderen hadden hem dichtgeknoopt, weer anderen droegen geen jas. Sommigen droegen een helm, en anderen weer niet. Sommigen droegen wapens in hun hand weer anderen op hun rug of sleepten het achter zich aan. Een paar stonden te schreeuwen, misschien waren ze wel orders aan het uitdelen. Anderen stonden te lachen en tenminste een van hen stond te zingen. Allemaal maakten ze een onbezorgde indruk. En niet een van hen was zich ervan bewust dat ze werden gade geslagen door een man of twaalf Amerikaanse paratroepers terwijl ze zich ontspanden in warme middagzon. Nou, het was wel een beeld dat je niet vlug zou vergeten! Terwijl we de etensrij zagen opschuiven begonnen we te bedenken dat we ons beter uit de voeten konden maken voordat de eters klaar zouden zijn en dwars over het veld het bos zouden opzoeken waar we ons ophielden. We besloten verder te gaan naar het oosten en te proberen om het terrein waar de etensrij stond heen te trekken. We vorderden naar het oosten en zagen de twee velden waar we langsgeslopen waren zich samenvoegen in de verte. Er lag een stroompje tussenin waarover een smal bruggetje lag. We kwamen juist bij dat punt aan toen we een Duitser de brug zagen oversteken om zich bij de eters te voegen. Hij verdween achter ons en toen kwamen er twee officieren aanlopen over hetzelfde paadje. Ze liepen de brug op en bleven erbovenop stilstaan. Ze leken een probleem te bespreken want ze gesticuleerden met hun handen en wezen steeds in een bepaalde richting als om een punt te onderstrepen.
Na een paar minuten die wel uren leken te duren staken ze het bruggetje over en liepen in de richting van de etensrij. We wachtten tot ze buiten gehoorsafstand waren en verzekerden ons ervan dat er niet nog meer Duitsers aankwamen. We wilden zover mogelijk uit de buurt zien te komen en ons bij onze respectievelijke afdelingen voegen.
We namen de situatie nog eens door op een plek niet al te ver van de brug. Aan onze rechterkant was er weer een open veld aan de overkant van een weg. Aan onze linkerhand leidde een pad naar een weg waarachter weer een open terrein lag. Het leek erop dat we ons op tussen een aantal verschillende velden bevonden waarlangs een paar paden en wegen liepen. En hier vlakbij was er een stroompje dat naar het zuiden stroomde.
Quigg, Lieutenant Richard, Sergeant Hall en ikzelf bewogen ons naar de kreek. We wilden naar het noorden en aangezien de oevers van de stroom begroeid waren leek het een goed idee om onder dekking daarvan de bedding te volgen. Ik stapte in het water en zonk direct tot aan mijn middel weg en sprong er meteen weer uit. Het zou een te moeilijke tocht worden en veel te langzaam. Toen besloten we om via het pad in zuidelijke richting te gaan en daarna naar het oosten te draaien om daarna naar het noorden te keren. We konden kanonbemanningen zien en horen aan de andere kant van het veld waar we stonden. Het was aan de noordwestelijke kant van het veld en dat hielp ons om onze richting te bepalen. Op het moment dat we begonnen te bewegen in de richting die we besloten hadden, kwam er een Duitse soldaat aanlopen die onze weg zou kruisen en we gingen weer in dekking. Na een paar minuten gewacht te hebben hervatten we onze weg. Meer greppels, meer sluipen, stoppen, luisteren, sluipen. We staken het pad over waar de Duitser had gelopen en daarna namen we een greppel die in oostelijke richting ging. In deze greppel konden we alleen maar kruipen omdat de linkeroever zo laag was dat hij gezien kon worden vanaf het links gelegen open terrein.
Nadat we een kleine open plek waren overgestoken, bevonden we ons weer eens in een veilige beboste streek. We besloten dat een korte rustpauze op z’n plaats zou zijn. Het was een prachtig pijnboombosje en ik dacht weer eens aan Joyce Kilmer en het gedicht “Bomen”. De bomen gaven een heerlijke harslucht af en ze waren hoog genoeg om de zon te weren en er circuleerde een heerlijk koel briesje onder de kruinen. Het was, zoals iemand opmerkte een heerlijke plek om een picknick te houden. We vonden dat we een prima plekje hadden gevonden om onze onmiddellijke plannen nog eens door te nemen op het zachte bed van afgevallen naalden. We zetten een wachtpost uit en hielden onze gevangene goed in de gaten en besloten om weer in oostelijke richting verder te trekken om ons zo mogelijk voor donker bij onze afdeling te voegen.
Alles was rustig totdat we na een seconde of 30 plotseling weer Duitse stemmen hoorden, vlakbij, een man of 25, 30 die of een geschutsbemanning gingen aflossen ergens in de buurt of een patrouille die naar ons op zoek was. We stonden geluidloos op en verplaatsten ons zo snel we konden naar het noorden tot aan de rand van het bos en keken uit over wat normaal een prachtig open veld zou zijn, maar wat nu een regelrechte hindernis genoemd kon worden. We probeerden het plat op de grond over te steken maar na een meter of tien stelden we vast dat het veel te veel tijd zou kosten en dus keerden we terug. Bij de rand van het bos keek ik naar de zuidoostelijke kant en zag tot mijn stomme verbazing op zo’n 200 meter afstand iets waar we niets van begrepen: Er stond een Duitse soldaat bovenop een hek tussen twee weilanden en gebaarde naar ons dat we naar hem toe moesten komen. Eerst dachten we nog dat het er een van ons was en dat we onze unit hadden gevonden. In gebarentaal vroeg ik onze gevangene of het een Duitser was. Hij zei: “Ja”. Toen vroeg ik hem of die wist dat we Amerikanen waren door met gebarentaal op onze vlag te wijzen die we op onze schouder hadden. Opnieuw zei hij: “Ja.” Toen vroeg ik hem: “Zijn er daar veel soldaten en komen die achter ons aan?” Weer zei hij: “Ja.”
Dit “Ja” was het automatische signaal om ons snel uit de voeten te maken weg van die eenzame soldaat en de nu naderende stemmen. Quigg liep weer voorop richting oost, ik liep achter hem en Lieutenant Richard sloot de rij met de gevangene voor hem uit. Quigg en ik liepen uit op de rest totdat we een heel veld op hun voor lagen en we waren al bij het volgende veld voordat we wachtten op de anderen om ons in te halen. Ik zei tegen Lieutenant Richard dat hij het ene veld in noordelijke richting moest oversteken en dan naar het oosten af moest buigen en dat we hem weer zouden opwachten bij de weg die we een eind verderop konden zien liggen. We wisten dat er een weg was omdat we er verschillende keren motorfietsen hadden zien voorbij komen. Achterom kijkend zagen we een stuk of 25, 30 Duitse soldaten achter ons aan komen. Volle kracht vooruit was nu het devies.
Quigg en ik bereikten de weg en staken deze over, verborgen ons in de heg achter het stenen muurtje aan de andere kant. We wachtten vijf minuten, keken terug naar waar we Lieutenant Richard het laatst gezien hadden, zagen geen beweging en daarna keerden we naar het noorden langs de heg voor een meter of 200 en verborgen ons in een opening in de heg. We zaten recht achter een koeienstal en op een meter of 100 stonden nog een paar gebouwtjes. We camoufleerden de plek waar we lagen zorgvuldig en wachtten op wat komen ging. We hoopten dat de rest van de groep waar we de laatste uren mee hadden doorgebracht om de Duitsers te ontvluchten, achter ons aan zou komen. Uit de verte klonken schoten, een minuut of vijf lang uit de richting waar onze vrienden zich bevonden. Daarna stilte. We overlegden samen, Quigg en ik. Waren ze gesneuveld? Gevangengenomen? Of waren ze ontsnapt en waren ze veilig weg kunnen komen? Hoe zouden we dat ooit kunnen vaststellen? Het betekende dat Quigg en ik nu op ons eentje waren. We namen het besluit dat we zouden blijven waar we waren en zouden wachten tot middernacht . Dan zouden we vertrekken richting noord en west en we zouden wel zien waar we terecht zouden komen tegen de tijd dat de dag weer zou aanbreken.
Het was tegen 19.00 uur, dus een uur of vijf wachten lag voor ons. Ik kwam overeind uit onze schuilplaats om een beetje rond te kijken. Door een opening aan de achterkant kon ik een groot huis met schuur zien staan. En tot mijn grote schrik zag ik een horde Duitsers heen en weer rennen alsof ze op zoek waren naar een klein groepje Amerikanen. Ik keek naar een kleine opening in een heg iets verderop aan de andere kant van het veld toen drie Duitsers in volle bepakking en gecamoufleerd opdoken in de opening in die heg! Ik bevroor terplekke, met mijn ellebogen geleund tegen de aarden zijkant van de greppel en met mijn verrekijker voor mijn ogen. Bevroren, ja bevroren lag ik daar. Twee Duitsers bukten zich beneden hun heg en eentje bleef overeind staan en keek me recht aan! Ik voelde gewoon dat hij dat deed. Ik lag nog steeds doodstil. Toen hief die ene Duitser zijn geweer op en richtte dat op mijn hoofd. Het leek wel of we op elkaar mikten. Dat deden we ook maar zijn wapen was zoveel trefzekerder dan mijn verrekijker! Ik lag nog steeds roerloos. Hij dook beneden zijn heg maar ik bleef stil liggen, gelukkig maar, want plotseling richtte hij zich weer op en mikte weer op mij. Ik bleef liggen waar ik lag, ik voelde me totaal verlamd. Daarna stonden de drie Duitsers op en vertrokken in zuidelijke richting. Ik slaakte een zucht van verlichting en ging overeind zitten. Mijn hele rug was drijfnat. Als ik me verroerd had voordat de Duitsers waren vertrokken zouden we waarschijnlijk uit onze schuilplaats zijn verdreven.
Tegen deze tijd kamen er twee Duitsers aangelopen, lieten het koeienhek openstaan en liepen nog zo’n 100 meter verder, stapten blijkbaar in schuttersputjes en begonnen in het wilde weg te schieten. Geen specifieke doelen maar gewoon in het wilde weg om lawaai te maken en een paar Amerikanen in de buurt de schrik op hun lijf te jagen. Omdat het hek openstond namen de koeien het ervan en kuierden de wei uit. Een van de nieuwsgierige runderen begon aan onze camouflage te knabbelen en maakte ons daardoor behoorlijk nerveus. Maar dat was nog niets. Plotseling zag ze ons, loeide van schrik en stond ons toen aan te staren, terwijl ze haar hele lijf bewoog om ons beter te kunnen zien. We waren behoorlijk bang dat iemand het opvallende gedrag van dit beest zou waarnemen. Maar we werden waarschijnlijk door iemand van boven in de gaten gehouden. Nadat ze ons alleen gelaten had kwam ze na een half uurtje weer terug en herhaalde het spelletje nog een keer.
Middernacht! We slopen door de koeienwei naar de weg die we eerder waren overgestoken en liepen langs de kant in de zuidwestelijke richting om langs een Duitse stelling noordelijk van ons heen te trekken. Richting west na een stuk of vijf akkers bracht ons bij een kruispunt waar een wegversperring was opgericht door de Duitsers. Een .88 stond in positie op de zuidwestelijke hoek en vuurde om de paar minuten een serie schoten af. Quigg en ik kropen op handen en voeten de weg over en sloegen richting zuid in via de berm van de weg zodat onze voetstappen niet zouden weerklinken in de stilte van nacht. (Die onderbroken werd door het geknal van het kanon). Een wachtpost die zijn ronde deed liep op ons af maar voor hij ons bereikte maakte hij rechtsomkeert en liep terug naar waar hij vandaan kwam. We zagen hem dit verschillende keren doen en we realiseerden ons toen dat hij wachtliep voor de bemanning van het kanon op het kruispunt waar we zojuist aan voorbij waren geslopen. We slopen een veld in om de weg vrij te maken voor de schildwacht. Toen we wegdoken dachten we dat hel was losgebroken. Een salvo van de .88's dat wel tien minuten aanhield suisde over onze hoofden. Hoe dichtbij wisten we niet maar we drukten ons zo plat mogelijk tegen de grond terwijl we ons afvroegen of het op ons gericht was of dat er een andere reden voor het geweld was. Later stelden we vast dat het elk half uur plaatsvond met ertussen door om de paar minuten weer een schot.
We kropen naar de heg aan onze zuidzijde en terwijl we het bredere gedeelte van de haag naderden splitste die zich af langs de rand van de weg die we overgestoken waren en hoorden we iemand zijn keel schrapen. Daarna hoorden we ook de spijkerlaarzen van de Duitse schildwacht op de weg klinken. Minuut na minuut verstreek, het gekuch hield aan, de kopspijkers klonken steeds weer en de .88's bleven maar vuren. Af en toe klonk er een geweerschot tussendoor.
Quigg en ik bevonden ons nog steeds in de hoek van het veld toen de dag aanbrak. Het werd tijd, besloot ik om vast te stellen wie of wat er zich aan de andere kant van de heg bevond. Ik zei Quigg om de hoek in de gaten te houden terwijl ik door en over de heg heen sloop, pistool in mijn vuist doorgeladen en gereed om te vuren. Ik naderde de plek waar onze tegenstander zich bevond, dichter en dichterbij sloop ik zonder enig geluid te maken en daar zat hij: Half dommelend een US para, ene soldaat Russell Nosera die bij Hoofdkwartier C behoorde van het 1st Batallion van het 507th Regiment. Wat een opluchting! Ik riep zachtjes naar Quigg en hij kwam snel erbij. We streken bij hem neer en installeerden ons voor de rest van de dag en een gedeelte van de nacht.
We camoufleerden onze schuilplaats en zagen de gehele dag Duitsers voorbij komen in pelotonformatie. We zagen vrachtwagens en bussen vol soldaten onze schuilplaats voorbij trekken, waarschijnlijk onderweg naar hun nieuwe verdedigingsposten vermoedde ik. We zagen een groep officieren, gedeeltelijk gekleed met hun tassen vol kleren hard over de weg lopen achter een vrachtwagen aan de helling op en toen hij op de top aankwam stapten ze allemaal in en reden weg in noordwestelijke richting, de kant uit waar wij de afgelopen nacht vandaan gekomen waren.
We zagen Duitsers die .88's in stelling brachten en mortieren opstelden en stapels met munitie werden ernaast gelegd. We zagen paard en wagens die zo volgeladen waren dat zelfs de officieren er samen met hun mannen de schouders onder moesten zetten om ze naar boven te krijgen. Ze gebruikten spannen van twee paarden, vierspannen en eenmaal zag ik een zesspan waar ook nog vier mannen achteraan liepen te duwen om hem op zijn plaats in het veld naast het geschut te krijgen.
En terwijl we de hele dag lagen te wachten durfden we amper adem te halen en zeker niet te hoesten en we bewogen ons heel langzaam om maar geen aandacht te trekken van iemand die per ongeluk onze richting uit zou kijken. De dag duurde lang, niet door gebrek aan afleiding door Duitse troepenbewegingen en activiteiten, maar omdat we moesten afwachten totdat we ons weer konden verplaatsen onderweg naar onze afdelingen. Terwijl we lagen te wachten aten we alle voedsel dat ons restte op, niet dat dat veel was. En we dronken het meeste van ons water. We zouden wel zien.
Het was weer middernacht, het was waarop we gewacht hadden en eindelijk was het dan zover. De maan stond niet erg hoog aan de hemel, maar scheen helder, maar de lucht was tamelijk bewolkt. Dat was van groot belang voor ons, omdat bij bewolkte lucht we lang niet zo snel gezien zouden worden. Quigg liep weer voorop toen we onze schuilplaats van de laatste 20 uur verlieten. Ik liep daarachter en Nosera sloot de rij. We begonnen met naar het noordwesten te lopen, maar evenals bij de vorige bewegingen moesten we geregeld van richting veranderen om vijandelijke artillerieposities te vermijden. Al spoedig kwamen we bij onze eerste omweg naar het noordoosten. We liepen in de richting van wat we veronderstelden onze eigen mortieren waren die vuurden, maar iedere keer als we dichterbij de plek kwamen vanwaar de schoten klonken leken ze wel weer verplaatst te zijn. Dus we liepen maar door. We hadden een behoorlijk tempo want we wilden in zo kort mogelijke tijd zo dicht mogelijk in de buurt van onze eigen troepen zien te komen.
Op een bepaald ogenblik kwamen we bij een splitsing in de weg en we namen een pauze om de zaken te overleggen. In de stilte hoorden we overal Duitsers om ons heen, we hoorden hun stemmen en we konden de karren horen bewegen terwijl we ze de paarden die de karren trokken, hoorden commanderen. Sommigen passeerden op nog geen drie passen van ons af terwijl we in het hoge gras lagen. Het gras was hier behoorlijk hoog, wel een meter of meer lang.
Het daglicht kwam er alweer aan en we wisten natuurlijk dat we snel een echte goede schuilplaats moesten zien te vinden, maar ook dat we spoedig iets te eten en drinken moesten zien te bemachtigen. De laatste anderhalve dag hadden we meer gegeten en gedronken dan we zouden hebben moeten doen. Een paar van de rantsoenen hadden we opgegeten alleen maar om niet te veel ballast mee te sjouwen als we ons uit de voeten moesten maken voor onze achtervolgers. Zo brak de dag aan met ons luisterend en zoekend.
Op een bepaald ogenblik kwamen we bij een paadje en daar vonden we een stuk touw zoals dat typisch gedragen werd door parachutisten. [een zogenaamd tokkeltouw. Red.] Dit gaf ons moed en we zetten nog even door totdat we aan een weg kwamen die naar een dorpje leidde. We besloten dat we allereerst water nodig hadden. We hadden ook behoefte aan voedsel en we wilden graag weten waar we ons precies bevonden. Voordat we het wisten, waren we in het dorpje. Het lag vlak voor ons toen we over een helling en een bocht doorliepen, lag het voor ons aan de zandweg. De hele tijd hoorden we stemmen van een patrouille en we bevonden ons nu in een warwinkel van nauwe straatjes en hoorden de Duitsers luid en duidelijk. Op dat moment stapte Quigg een mesthok binnen. Hij keek uit het raampje en wees naar drie Duitse soldaten die een machinegeweer aan het opstellen waren. Ik zag ze en toen ze achter een huis verdwenen, sloop ik het schuurtje in naast Quigg. De Duitsers hadden geen van ons waargenomen, want Quigg en ik zaten in de schuur en Nosera verschool zich ergens buiten het hok. Onze harten bonsden in onze keel, want toen Nosera zich bij ons voegde, kwamen de Duitsers juist weer vanachter het huis vandaan en zagen Nosera naar binnen stappen. We wisten dat hij gezien was, want ze stonden alle drie naar ons schuurtje te wijzen. Zij konden niet weten met hoeveel we daar waren, maar ze wisten zeker dat er iemand hierbinnen zat.
Nosera zei: “Laten we ons verstoppen onder de mest.” Ik zei dat dat niet ging omdat ze wisten dat we binnen zaten en ze zouden al spoedig achter ons aan komen. We zouden moeten uitbreken. We spraken af dat ze achter me aan zouden komen. Ik schreeuwde: “Volg me!” en ik sprong door de deuropening, draaide naar links, rende een meter of drie door een smal straatje en kwam bij een straat die er haaks op stond. Ik sloeg linksaf en terwijl ik de hoek omsloeg zag ik vier of vijf Duitsers, bezig met een machinegeweer. Ik rende dicht tegen een gebouw aan, zo dicht dat ik de muur raakte en daardoor draaide ik om mijn as als een voetbalspeler die zich losmaakt van de greep van zijn tegenstander. [American Football. Red.] Ik keek recht in de loop van het machinegeweer en zag de lichtspoormunitie op me afkomen. Ik voelde dat mijn pioniersschop die aan mijn riem hing compleet weggeschoten werd. Ik draaide nog eens om mijn as en liep zo hard als ik kon de andere kant uit. Als deze gebouwen, waarnaast de mitrailleur stond opgesteld en waarlangs ik rende, niet een flauwe bocht naar links hadden gemaakt, zouden de kogels me geraakt hebben. Zoals de situatie nu was, schoten ze enigszins aan mijn rechterkant en ik liep steeds verder naar links.
Ik wist dat ik nog niet in veiligheid was. Ik rende een boomgaard in, dook met mijn hoofd naar beneden naar rechts voor een meter of twintig en draaide toen een hoek van 90 graden naar links en doorkruiste een veld van een meter of 40. Dook in een greppel naast een heg en begon te kruipen in de greppel, weg van de schuur die ik had verlaten en vanwaar Quigg en Nosera me niet waren gevolgd.
Na zo’n meter of tien gekropen te hebben stopte ik en kroop achterwaarts om mijn sporen zo goed mogelijk uit te wissen. Na ongeveer vijf minuten stopte ik daarmee en ik dacht dat ik ook zowat stopte met ademhalen. Ik pakte mijn gebreide muts, waar ik het eerder over heb gehad en trok die over mijn gezicht, zodat ik niet gezien zou worden, want ik voelde dat mijn gezicht zo wit als een doek was. Zodra ik op een plekje kwam waar ik me goed zou kunnen verschuilen, stopte ik mijn benen onder losse takken heide en dode bladeren, stopte mijn linkerhand in mijn helm om zodoende de rest van mijn gezicht dat niet was bedekt door mijn muts ook af te dekken. Ik pakte mijn karabijn die ik bij me had gehouden tijdens alle actie waar we doorheen waren gegaan vanaf het moment dat ik hem in mijn vioolkistfoedraal aan mijn been had gegespt, daar in dat goeie ouwe Engeland, in Nottingham op het vliegveld van Folkingham. Goede herinneringen!
Ik lag recht op mijn rug en ik dankte God dat ik klein was gebouwd en dat ik veilig tot in de greppel had weten te komen die me nu buiten het blikveld hield. Voordat ik me definitief zo comfortabel mogelijk schikte op de plek waar ik nu lag, controleerde ik mijn revolver en mijn vechtmes en legde ze gereed voor gebruik naast me. Bijna was ik over de heg gedoken waarnaast ik nu lag om een zo groot mogelijke afstand te creëren tussen de Duitsers die naar me zouden komen zoeken. Ik zou dan nog een veld hebben moeten oversteken, een weg over, weer een heg en dan zou ik aangekomen zijn in een veld, dat zoals ik later zou ontdekken, vol zat met ingegraven Duitse machinegeweer- mortier- en geweerschutters. Ik was blij toen ik dat uitvond en dat ik niet al te haastig geweest was om nog grotere afstand tussen mij en het dorpje te creëren. Dit was een van die feiten die me ervan overtuigden dat ik niet alleen was in mijn wedervaren en dat God werkelijk een oogje voor me in het zeil hield.
Terwijl ik daar zo lag, begon ik me zorgen te maken over wat er met Quigg en Nosera zou zijn gebeurd, maar niet voor al te lang. Het duurde niet lang voordat ik stemmen hoorde die overspannen schreeuwden, Duits en Amerikaans. De Duitse stemmen riepen half in het Duits en half in het Engels. De stemmen riepen: “Kom naarbuiten, kom naarbuiten, we doden, we doden.” Daarna hoorde ik een van mijn metgezellen van de laatste dagen roepen: “Nee ik wil niet dood, ik wil niet dood!” Daarna het gerakketak van de machinepistolen die de Duitsers droegen. Daarna geen Amerikaanse stemmen meer, geen Engelse kreten.
Ik wist wat nu stond te gebeuren, ik durfde nauwelijks adem te halen. Ik wist dat de stemmen, als een groep honden het veld in zouden komen door de boomgaard naar waar ik verborgen lag. Ik bad en ik meende elk woord dat ik sprak. Ik bad voor vergeving en vroeg om de zegen voor mijn familie en dierbaarste vrienden. Ja, ik bad en had werkelijk het gevoel dat mijn laatste uur geslagen had.
Daar kwamen ze!!! De Duitsers gingen eerst door het veld waar ik heen gerend was voordat ik het veld overstak en in de boomgaard terecht kwam. Gedurende de volgende twee uur schoten ze op elk bosje, hoekje en gaatje en doorzochten elk huis aan de rand van de boomgaard. Ze schoten met die machinepistolen die in een hoog tempo een magazijn leegschoten. Rakketakketakketak. Veel sneller dan onze “tommygun” die elke vuurstoot bijna een afzonderlijke knal gaven of onze machinegeweren die met het staccato acke acke acke ook veel minder snel vuurden.
Daarna brak het onvermijdelijke aan: ze kwamen het veld oplopen waar ik verborgen lag. Mijn karabijn was al een beetje roestig, van het zweet dat op de loop was gedruppeld van mijn neus en kin naar beneden. Ik lag zo stil dat ik dacht dat mijn hart zou blijven stilstaan, maar ik dacht dat het bonzen me nog zou kunnen verraden. Daar kwamen ze!!! Een Duitse soldaat worstelde zich door het struikgewas zo’n anderhalve meter voor me en sprong over het kreupelhout van de haag. Foei!!! Hij schreeuwde iets naar zijn kameraden: “Niemand hier.” Hoopte ik. Daarna liep hij verder het veld over, ik kon horen hoe hij zich verwijderde van waar ik lag. Daarna kwamen de Duitsers met de schietijzers langs: een meter of twee, drie van me vandaan. Maar de heidestruiken waren zo dicht om me heen dat ze op die afstand bleven. Maar ze schoten het ene salvo na het andere vlak over me heen, ik kon de kogels om mijn oren voelen suizen en ik kon het stof en de aarde uit de walkant achter me waar de kogels insloegen, over me heen voelen vallen. Later kon ik de inslagen zien waar het lood zich in de haag had geboord. Twaalf keer kon ik de Duitse soldaten voorbij horen komen terwijl ze voor mijn schuilplaats op en neer liepen, en bij elke tweede of derde stap een vuursalvo afgaven. Ik was benieuwd wat er zou gebeuren als ze de dertiende keer voorbij zouden komen, maar dat gebeurde nooit. Dertien was altijd mijn geluksgetal geweest. Ik herinner me dat ik 13 op mijn hockeytrui had gedragen op de middelbare school. Welnu, ze vertrokken en godzijdank, ze bleven weg en kwamen niet meer terug om naar me te zoeken.
Het was donderdagmorgen, D-Day + 2, Ik was ongeveer om 06.00 in mijn schuilplaats gekropen en wist dat ik daar nog tot de duisternis inviel zou moeten blijven dus nog minstens een uur of 12! De hele namiddag vielen de projectielen van onze eigen artillerie om me heen en daarna kwamen onze vliegtuigen, de P47s en de P51s die een schitterende klus opknapten met hun bommen maar het was mij een beetje te dichtbij, ik zat er midden in. En daarna begon de Duitse artillerie, ook die .88's en mortieren gingen flink tekeer. Ik dacht dat het nooit zou ophouden. Het was niet zo’n best plekje om te zitten, ik realiseerde me dat wel maar kon geen kant uit. Ik moest wachten tot het donker werd en ik bad dat dat spoedig zou zijn. Echter voor het zover was kwamen er weer koeien. Ze begonnen aan het droge gras voor me te knagen en ik herinnerde me die andere keer dat een koe me de stuipen op het lijf had gejaagd. Het duurde niet lang voordat er een paar Fransen, mannen en vrouwen, aankwamen om hen naar huis te jagen maar ze stapten bijna bovenop me toen ze achter de koeien trachtten te komen. Etenstijd kwam en ging maar ik had niets te bikken. Ik wachtte geduldig op het vallen van de duisternis. Mijn plan was om onder de heg uit te kruipen en over de heg aan mijn rechterhand te sluipen, het veld over te steken en over de weg aan de andere kant van dat terrein te rennen en op weg te gaan over meer weilanden naar het noordoosten in de hoop geallieerden tegen te komen die van de stranden af kwamen waar ze waren geland.
Tegen deze tijd begonnen de Duitsers zich te roeren in de velden om me heen. Ze brachten mortieren, .88's en mitrailleurs met zich mee. Tegen het donker waren de velden vergeven van de zwaar bewapende Duitsers. Ik zou een andere route moeten kiezen. Ik zou zo’n 50 meter vooruit gaan en dan naar links draaien, nee, daar stond een mitrailleurstelling. Ik zou 25 meter vooruit gaan en rechtsaf slaan, neen daar stond weer een machinegeweer opgesteld. Opnieuw, ik zou naar de rand van de boomgaard lopen achter me, maar nee daar stond nu een .88 opgesteld. Ik kon ook niet naar achter want ook daar stond een mortier of ander stuk geschut opgesteld. Ik begon mezelf kalmte in te spreken, ik beheerste me en probeerde opnieuw een uitweg te bedenken. Het begon alweer licht te worden. Ik had geen oog dicht gedaan want ik wilde weg uit die plek waar ik nu al zo’n tijd verscholen lag. Ik kon niet slapen bij daglicht uit angst dat ik ontdekt zou worden, ik kon niet slapen tijdens de duisternis omdat ik bang was dat ik zou liggen te snurken en daardoor de aandacht op mijn schuilplaats zou vestigen. Ik lag daar maar. Mijn verrekijker onder mijn shirt sneed in mijn borst, mijn karabijn had mijn rechterhand verlamd. Ik moest wel even verschuiven en gaan verliggen. Ik had een vreselijke honger en leed verschrikkelijke dorst. En het daglicht was alweer aangebroken. Ik had geen voedsel noch iets te drinken. Ik zou het moeten zien uit te houden tot het weer donker werd. Ik probeerde mijn zinnen te verzetten door aan thuis te denken aan mijn honden, aan mijn vrienden, aan mijn reizen en aan de verschillende mensen die ik had ontmoet tijdens mijn verschillende detacheringen in Amerika. Ik zwoer dat ik alles zou opdrinken dat ze me aanboden, al was het karnemelk of azijn. Ik rilde ervan want ik verafschuwde karnemelk maar ik zou het nu drinken als het naast me stond. Ik was er beroerd aan toe maar ik was nog bij mijn verstand, ik had mijn gevoel, ik had mijn geloof in God, maar ik was alleen, zo helemaal alleen. En het zag er naar uit dat ik voorlopig ook nog wel alleen zou blijven. Maar wie weet? Zei ik tegen mezelf.
Niet al te lang meer want, het was inmiddels vrijdagochtend D-Day + 3, en de P47’s begonnen hun boodschappen weer af te gooien en onze artillerie begon de Duitse posities weer te trakteren. Dit ging maar door terwijl de Duitsers behoorlijk antwoord gaven, de gehele ochtend en de gehele middag en tegen de avond begonnen ze weer met hun .88's te slepen en brachten nog meer mortieren en machinegeweren in stelling. En toen installeerden een paar Duitsers zich aan de andere kant van de heg met een machinegeweer. Ik kon ze horen praten, rochelen en spuwen en ik kon ze bijna horen ademen. Maar bovenal kon ik hun wapens horen die een niet aflatende stroom kogels uitspuwden. De hele nacht lang; alleen onze artillerie bracht ze tot zwijgen en ik lag te bedenken, dat ik die Duitsers het liefst aan het schieten had omdat ze dan tenminste geluid maakten en onze artillerie overstemden die hier en daar tussen ons terecht kwam. Als de Duitsers getroffen werden zou me dat niets uitmaken maar het leek er niet erg veel op. Iedere keer als ik dacht dat een van hun kanonnen was uitgeschakeld, begonnen er daarvoor in de plaats weer twee andere te vuren. Ik herinner me dat ik films had gezien waarin dit soort dingen gebeurde maar dit was geen film!
Die vrijdagmorgen had ik het besluit genomen te wachten tot de geallieerden voorbij zouden komen. Ik wist dat elk moment op D-Day + 3 de geallieerden eraan zouden komen dus wachtte ik met vernieuwde hoop. Vrijdagavond tegen etenstijd begon het te regenen. Ik probeerde een paar druppels op te vangen met mijn canteencup maar dat haalde niet veel uit. Ook likte ik het vocht van de bladeren maar dat hielp evenmin erg veel. Ik besloot te blijven wachten en niet onvoorzichtig te worden en naar water te gaan zoeken dat er toch niet was. Ik was er zeker van dat er binnenkort hulp zou komen opdagen.
Eindelijk werd het weer ochtend, het was zaterdag, D-Day + 4 en ik lag nog steeds onder ons vuur en nu kwamen ook mortiergranaten hier in de buurt terecht. Het bombardement werd nu heviger en het zag er naar uit dat ze het nu serieus meenden. Dit betekende één ding voor mij: de Duitsers begonnen zich terug te trekken want de geallieerden rukten op. Ik deed nog een schietgebedje. Ik wachtte nog een tijd die wel een eeuwigheid leek en toen hoorde ik stemmen. Ik kon niet onderscheiden of ze Duits of Amerikaans waren. Toen hoorde ik iemand zeggen: “Welnu deze spuit is voor jou.” Toen hoorde ik een Duits machinegeweer ratelen en een stem die zei: “Nee man, dat ding is TEUGEN jou.” Toen schreeuwde ik : “Hee, Amerikaan, Hee soldaat!, Ik wist zeker dat geen enkele Duitser ooit zou zeggen: “Dat ding is TEUGEN jou.” Ik wist dat het een Amerikaan moest zijn.
In een oogwenk kwamen er twee soldaten aanstappen om me te bekijken. Ik vroeg van welke divisie ze waren en ze antwoordden: “De 90th”. Ze drongen door het kreupelhout en de struiken en tilden me op, gaven me wat te drinken en nadat ik mezelf afborstelde lieten ze me los. Ik begon meteen over te hellen want mijn benen leken wel van rubber, ze konden gewoonweg niet gestrekt blijven. De soldaten hielpen me en zodra ik weer de controle over mijn ledematen kreeg, hetgeen binnen enkele seconden het geval was, begaf ik me weer op eigen benen.
Ik meldde me bij Lieutenant Lovell, Company I, 357th Infantry, 90th Division. Daarna ging ik naar het mesthok om te zien wat zich daar had afgespeeld. Ik vond er een M1 geweer dat ik meenam. Dat was het enige bewijsstuk dat er Amerikanen in de buurt waren geweest. Ik besloot om op te trekken met de 90th Division naar waar ik veronderstelde dat mijn unit zich bevond maar mij werd toen verteld dat er enige Airborne-afdelingen waren waar zij net vandaan kwamen. Dus begaf ik me in die richting en toen vond ik de Airbornetroepen van de 82nd Division en zij vertelden me waar het 3rd Batallion van het 508th Parachute Regiment was gelegerd en gaven me een lift per jeep naar een plaats op een paar honderd meter van de plek waar ik me de laatste paar dagen en nachten had schuilgehouden.Ik rapporteerde bij mijn bataljonshoofdkwartier bij mijn bataljonscommandant Lieutenant Colonel Louis G. Mendez, jr. Ik was blij en dankbaar en ik dankte God voor Zijn hulp en leiding.
Getekend: Malcolm D. Brannen 1st Lt. Infantry, CO 0292262 Hqs Co., 3rd Bn. 508th Parachute Infantry