Erich Rajakowitsch, geboren in 1905 in Triëst, was oorspronkelijk advocaat in Graz, een stadje dat ook een andere bekende voortbracht, namelijk bisschop Alois Hudal. Daarnaast was Rajakowitsch de schoonzoon van Anton Rintelen, de gouverneur van Stiermarken en de Oostenrijkse ambassadeur in Italië. Erich Rajakowitsch, met de rang Hauptstürmführer Waffen-SS en leider van het Speciale Bureau van voor het Joodse vraagstuk, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de deportatie van 10.000 Nederlandse Joden die via Westerbork vanaf 1942 naar Auschwitz zijn gedeporteerd, waaronder ook Anne Frank uit Amsterdam.
In 1939 werd Rajakowitsch als vrijwilliger naar Nisko, Polen, gestuurd nadat Polen door Duitsland aangevallen was. Daar, op initiatief van Rajakowitsch' vriend Adolf Eichmann, werd het eerste concentratiekamp voor Joden opgericht. Beiden hadden daarvoor al met elkaar eerder gewerkt in Wenen. Wiesenthal schrijft over Rajakowitsch' deelname aan de zogenaamde Lublin-transporten uit Wenen, toen Rajakowitsch nog in het Sonderkommando in Polen zat in 1939. Intussen was de band tussen Rajakowitsch, Adolf Eichmann en Hans Fischböck verder versterkt door de nauwe samenwerking.
Eichmann als hoofd van het IV B 4, Rajakowitsch als zijn meest vertrouwde hulp en Fischböck als Minister van Handel, waren betrokken in de anti-Joodse wetgeving. Hierbij plunderde Rajakowitsch een fortuin aan Joodse aandelen bij elkaar, terwijl Fischböck ondertussen een buitenlandse valuta-eenheid oprichtte, die nauw samenwerkte met de Reichsbank en de RSHA, om het leegroven van Joods bezit en het chanteren van Joden doeltreffender te maken. De samenwerking tussen Rajakowitsch en Fischböck zou zich op dezelfde manier voortzetten in Nederland, terwijl Eichmann aan het hoofd stond van IV B 4-organisatie in Berlijn. Rajakowitsch kwam in april 1941 in Nederland aan om in het apparaat van de SD-chef Hanns Rauter en als vertegenwoordiger van Adolf Eichmanns sectie IV B 4, de Jodenvervolging te coördineren. Dit bureau van het Judenreferat in Den Haag moest model staan voor de oplossing van het "Joodse vraagstuk" in alle Europese landen. Rajakowitsch introduceerde bij dit bureau het gebruik van de Jodenster in Nederland. Daarnaast coördineerde hij het Auswanderungsfonds. Dit was een fonds waaraan Joden een bedrag, de zogenaamde Reichfluchtsteuer, moesten betalen, als zij zichzelf of andere leden van de Joodse gemeenschap in Duitsland, Oostenrijk en Nederland wilden vrijkopen om de door de nazi's bezette gebieden te kunnen verlaten naar veiliger oorden. De opbrengsten werden doorgesluisd naar Zwitserse bankrekeningen van hoge nazi's. Reinhard Heydrich had Rajakowitsch naar Nederland gestuurd toen hij hoofd was van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Wenen, Praag en Berlijn. Onder het mom van Vermögungsverwaltung und Rentenanstalt werden de afgenomen valuta, deviezen en sieraden op speciale bankrekeningen gestort.
In het najaar van datzelfde jaar werd hij onder de Jodenvervolger Willy Zöpf geplaatst, de leider van de Befehlshabende Sicherheitsdienst. Zo was Rajakowitsch direct betrokken bij alle anti-Joodse maatregelen in Nederland en organiseerde hij in 1942 de eerste vier transporten vanuit de Randstad naar Westerbork. In afwezigheid van Zöpf had hij in 1942 telegrafisch bevel gegeven Nederlandse Joden die in het kamp Drancy bij Parijs zaten, door te sturen naar Auschwitz. Samen met de vertegenwoordigers van de Stellvertreter des Führers en de RK für die Festigung des deutschen Volkstums was Rajakowitsch ervoor om de Joden statenloos te verklaren. Dit laatste is belangrijk omdat Rajakowitsch in de periode oktober - december 1941 in Nederland grote moeite heeft gedaan om te bereiken dat in Nederland verblijvende buitenlandse Joden in de eerste plaats als Joden en niet zo zeer als buitenlanders behandeld werden (Ausländische Juden).
Nadat Rajakowitsch in Nederland de Endlösung had voltooid, gaf hij zich in 1943 vrijwillig op bij de Waffen-SS. Na een training in Bad Tölz, Beieren, werd hij naar het oostfront gestuurd.
Na de oorlog was hij even geïnterneerd in een Amerikaans gevangenkamp, totdat hij ontsnapte en onderdook in Graz, Stiermarken, bij zijn ex-vrouw. Samen met zijn familie, de minnaar van zijn vrouw en een verbindingsofficier, die net als als Rajakowitsch beschuldigd werd van de moord op duizenden Joegoslavische Joden, vluchtte hij naar Italië. Hij werd daar opgevangen door bisschop Hudal, die zijn familie onderbracht in één van de behulpzame kloosters. Bisschop Hudal zou in de tussentijd de vereiste papieren regelen voor de overtocht naar Argentinië. Rajakowitsch kwam op 26 februari 1952, via Chili, Argentinië per vliegtuig binnen. Na de val van Perón in 1955 besloot Rajakowitsch met een op de zwarte markt gekocht paspoort via Triëst naar Italië terug te keren. Inmiddels had hij zijn naam veranderd in Erico Raja en vestigde zich in Milaan. Hij werd directeur van het handelshuis Enneri & Co., een firma gespecialiseerd in winstgevende transacties met Hongarije, de DDR en Polen. Tegen 1963 werd de waarde van zijn persoonlijk eigendom (verschillende huizen in Italië, Zwitserland en een 3.000 hectare tellende finca in Mexico) geschat op zo'n 4 miljoen dollar.
In 1961 werd hij door Simon Wiesenthal in Wenen gevonden en later in 1962 benaderde Wiesenthal de Italiaanse autoriteiten. Daar bleek Rajakowitsch al door de Italiaanse geheime dienst onderzocht te worden op verdenking van het verkopen van industriegeheimen en verboden strategische goederen aan het Oostblok. Hij werd geregeld gesignaleerd met Nikolai Svetailov, een lid van de Sovjetafdeling van handel in Rome, en er waren ook geruchten over steekpenningen aan Sovjetfunctionarissen in verband met zijn zaken met het Oostblok. Er was echter geen bewijs hiervoor en Wiesenthal kon de Italiaanse Officier van Justitie niet bewegen hem te arresteren, aangezien Rajakowitsch in de oorlog geen Italiaanse burgers schade had berokkend. Wel konden zij een verzoek ter uitlevering indienen aan de Officier van Justitie in Wenen, maar ook deze was niet van plan snel te reageren. Ondertussen wist Rajakowitsch door een stommiteit van een journalist van de krant Corriere della Sera dat zijn identiteit was achterhaald. De reporter had hem willen interviewen in verband met het artikel over Wiesenthals ontdekking dat Erico Raja het pseudoniem was van Rajakowitsch, dat de volgende dag zou gepubliceerd worden.
De volgende dag was de vogel gevlogen: Rajakowitsch had 's ochtends vroeg geld opgenomen en was ondergedoken. In heel Europa stond de volgende dag de foto van Rajakowitsch op de voorpagina. Wiesenthal bleef hem op het spoor en Rajakowitsch vluchtte via Zwitserland naar Duitsland. Hij werd echter beide landen uitgezet en besloot toen toch maar zich bij de Oostenrijkse justitie aan te geven. Daar werd hij veroordeeld voor de medeplichtigheid aan de deportatie van 83 Joden uit Parijs. Hij kreeg daarvoor in Wenen twee en een half jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Toen hij in 1966 vrijkwam, dook hij meteen onder en hij werd sindsdien niet meer gesignaleerd. Voor de deportatie van de Nederlandse Joden is Rajakowitsch nooit berecht. De Oostenrijkse regering vond het "ongebruikelijk" om een eigen onderdaan uit te leveren, aldus de woordvoerder van het Ministerie van Justitie. Zou hij ooit het land verlaten, dan zou de Nederlandse Officier van Justitie onmiddellijk om zijn uitlevering vragen. Rajakowitsch bleef echter een teruggetrokken leven leiden en stierf uiteindelijk op 82-jarige leeftijd, in mei 1988, in Graz, waar hij was begonnen als advocaat.