In de nacht van zaterdag 30 september op zondag 1 oktober 1944 vond een aanslag van een verzetsploeg plaats op een Duitse militaire auto in de buurt van de Oldenallersebrug, tussen Nijkerk en Putten. Hoofd van deze verzetsgroep die onderdeel was van de Raad van Verzet (RVV), die bestond uit acht personen en al geruime tijd een schuilplaats had gevonden in de bossen tussen Putten en Voorthuizen, was opperwachtmeester van de politie Ab Witvoet. De andere leden die hadden deelgenomen aan deze aanslag, waren de ondergedoken student Frans Slotboom, de Puttenaar Piet Oosterbroek, landarbeider Chris Helsdingen, jurist mr. W. Rengers Hora Siccama, de Britse para Keith Banwell, een instructeur-brenschutter die na de nederlaag tijdens de Slag om Arnhem in september 1944 in de omgeving was achtergebleven en in de dagen daarna uit Duitse gevangenschap was weten te ontsnappen, de ondergedoken Amsterdammer Piet Dankaart die mitrailleurschutter was, en Willem van Heesen, een ondergedoken controleur van de economische dienst.
Het oorspronkelijke plan was om een Duits militair voertuig aan te houden, de Duitsers die er in zaten met koplampen te verblinden en vervolgens de auto te doorzeven met kogels maar tijdens deze aanslag ging er echter van alles mis. De vier Duitse personen die in de auto zaten, waren de luitenants Eggert en Sommer en de korporaals Hedrich en Hüttebreuker van het reserve- en opleidingsregiment Hermann Göring. Zij waren op deze late zaterdagavond op weg van Utrecht naar hun regiment in Harderwijk. Plotseling zagen zij voor zich de felle koplampen oplichten van een tegenligger en vrij snel daarna werd hun auto onder mitrailleurvuur genomen, waardoor het voertuig met horten en stoten uiteindelijk tegen een telefoonmast tot stilstand kwam. Al vurend sprongen de inzittenden uit de auto. Beide korporaals zochten dekking en wisten zich vervolgens in veiligheid te brengen, en uiteindelijk te vluchten. Luitenant Sommer raakte gewond in zijn buik, maar wist vervolgens ook te ontsnappen en het verzet kon de vierde Duitser, die bij deze actie gewond was geraakt aan zijn knie, gevangen nemen. Een van de leden van de verzetsgroep, Frans Slotboom, werd bij deze actie geraakt in zijn lever en hij zou, ondanks medische hulp, de volgende dag alsnog overlijden aan zijn verwondingen. Hij werd vervolgens begraven op het terrein van een in de buurt gelegen hoeve. Er waren ondertussen alweer enkele auto’s langsgekomen en ze moesten nu snel maken dat ze wegkwamen. In de loop van de nacht waarschuwden de twee ontsnapte Duitse korporaals de Wehrmacht in Harderwijk en meldde de zwaargewonde Duitser zich bij een nabijgelegen boerderij, waar hij door de bewoners werd geholpen. De boer hield vervolgens een toevallig passerende Duitse vrachtauto aan, waarvan de inzittenden hun gewonde landgenoot meenamen, maar de officier zou toch nog in de loop van de nacht overlijden.
De ondertussen gealarmeerde Duitse troepen, onder leiding van kolonel Fritz Fullriede van het Hermann Göring-regiment, kregen op last van de stafchef van de Wehrmacht, H.H. von Wühlisch, het bevel om het dorp Putten te omsingelen. Ook de opperbevelhebber van de Duitse troepen in Nederland, generaal Friedrich Christiansen, was na het horen van de eerste berichten woedend, en vond dat ‘dat nest aangestoken moet worden en heel de bende tegen de muur gezet moet worden’. De Duitsers bereikten in de vroege ochtend van zondag 1 oktober het dorp en grendelden dit helemaal van de buitenwereld af. Toen om vijf uur de boeren uit de omgeving wilden gaan melken, werden ze aangehouden. Alle wegen werden afgestroopt, alle boerderijen doorzocht, maar de vermiste officier werd niet gevonden. Ook de nabijgelegen bossen werden nog helemaal uitgekamd om een mogelijk spoor van de aanvallers te vinden. Intussen werd de strop om Putten steeds nauwer aangehaald. De meeste inwoners hadden echter geen flauw idee wat er aan de hand was, maar toch heerste er enige onrust. Er gingen geruchten over troepenbewegingen in de buurt, er waren schoten gehoord en al vrij snel dacht men aan een razzia. Tijdens de gebruikelijke kerkdienst op zondag in de Oude Kerk raadde dominee C.B.Holland de mannen aan naar huis te gaan en zich te verbergen.
De Duitsers hadden met de medewerking van enkele NSB’ers ondertussen een lijst opgesteld van vooraanstaande inwoners van het dorp, die als gijzelaar konden dienen als de daders en de vermiste officier, niet gevonden werden. Vlakbij de plaats van de aanslag stond een groep van dertig mannen onder extra zware bewaking. Eén van hen was de gemeentesecretaris van Putten, die al vroeg uit zijn huis was gehaald door een Duitse patrouille. Als na de kerkdienst de mensen die buiten het dorp woonden, naar huis wilden gaan, werden ze op de buitenwegen aangehouden en naar het dorp teruggestuurd. Sommigen probeerden het dorp toch te ontvluchten en uiteindelijk werden zeven van hen, waaronder een jong meisje, tijdens deze vlucht doodgeschoten. De dertig gijzelaars werden naar het dorp gebracht, waar ze tegen de muur van een garage en het plaatselijk café werden gezet, als angstaanjagend voorbeeld voor de honderden dorpelingen, die nu uit alle hoeken van het dorp als vee bijeengedreven waren in de Oude Kerk.
Nog diezelfde dag kreeg kolonel Fullriede een schriftelijk bevel dat door Christiansen was ondertekend en waarin de volgende vergeldingsmaatregelen stonden vermeld:
1. De schuldigen dienen te worden doodgeschoten.
2. De mannen tussen de achttien en vijftig jaar moeten worden afgevoerd.
3. Putten moet worden platgebrand, behalve het huis van de boer die de zwaargewonde Duitse officier heeft geholpen en de huizen van NSB’ers en Duitsgezinden.
Kolonel Fullriede meende dat zijn mannen gewroken moeten worden, maar vond de straf onevenredig zwaar. Hij kon de schuldigen overigens niet eens straffen, omdat deze nog steeds niet gevonden waren. Ook de intussen gealarmeerde SS werkte mee aan de uitvoering van het bevel. Maandagochtend 2 oktober om tien uur stond op het station van Putten een trein gereed. Fullriede moest dan de Puttense mannen overdragen aan de SS, die voor de verdere afvoer instond. De hele middag en avond was er overleg tussen de plaatselijke autoriteiten en de commandant van de Duitse troepen. Men probeerde er nog steeds achter te komen wie de daders van de aanslag waren en waar de vermiste officier zich bevond. De verzetsgroep had inmiddels gehoord wat er in Putten was gebeurd en dat er een redelijke kans bestond dat Fullriede misschien zou besluiten de wraakoefening af te gelasten, als de daders zich zouden melden en de officier werd gevonden. Daarom besloten ze in de nacht van zondag op maandag de Duitse officier achter te laten op het erf van een boer in Stroe. Later, tijdens het proces tegen Christiansen, beweerde Fullriede dat hij daarvan destijds nooit iets heeft vernomen en dat is ook de verklaring waarom de actie in Putten gewoon werd doorgezet.
De volgende ochtend, maandag 2 oktober, werden enkele namen voorgelezen van NSB’ers die vrijgelaten werden. Ook een vader en twee zoons die vlak bij de plaats van de aanslag woonden en er totaal niets mee te maken hadden, ontsprongen de dans. Vervolgens werd er een scheiding gemaakt tussen Puttenaren en niet-Puttenaren. Puttenaren tussen de achttien en vijftig jaar werden naar buiten gebracht, geteld en apart gezet. Er werd nogmaals gevraagd of de daders van de aanslag zich zouden melden en hoewel enkele mannen naar voren traden, namen de Duitsers daar geen genoegen mee. Vervolgens zette de stoet, onder begeleiding van het uit Amersfoort opgeroepen SS-Wachbataillon Nordwest, zich in beweging, in de richting van het station van Putten. Op dit station, waar de vrouwen de laatste kans kregen om afscheid te nemen van hun dierbaren, speelden zich hartverscheurende taferelen af, maar al vrij snel werden de gevangenen de treinen in gedirigeerd. Snel werden de deuren dichtgedaan en zette de trein zich in beweging in de richting van Amersfoort. Na het vertrek reden vrachtwagens met brandstof en explosieven door het dorp, waarna 'slechts' zevenentachtig huizen in Putten in brand werden gestoken. De gereformeerde predikant G. de Jager verklaarde: "De zwarte rook steeg uit verschillende haarden in kolommen ten hemel.’ Het vee schreeuwde onverdraaglijk. De hoop van sommigen dat alleen maar een paar oude krotten in vlammen zouden opgaan, was al direct vervlogen. De toezegging dat de kern van het dorp gespaard zou blijven, omdat daar dan woningen van deutschfreundlichte Puttenaren verwoest zouden worden, werd nagekomen. Alleen café De Heerdt naast de Oude Kerk werd ongewild verbrand. De brandstichting ging heel systematisch. Een groep van zo’n vijf tot zeven man reed door het dorp met een auto met springstoffen. Ze sloegen de ruiten van het huis stuk en staken de gordijnen en het tafelkleed in brand. Op tafel zette men een fles met ontploffingsmateriaal. Eenmaal buiten, gooiden ze vaak nog een handgranaat naar binnen. De brandstichters gingen als dollemannen tekeer. De soldaten waren beschonken en brachten hun opdrachten met veel plezier tot uitvoer. In het huis van de weggevoerde gemeentesecretaris speelden zij, voordat het in vlammen opging, ‘Stille nacht, heilige nacht’ op het orgel."
Van de 661 mannen die in Amersfoort aankwamen, werden er 59 vrijgelaten en de overige 602 werden op 11 oktober 1944 op de trein gezet richting concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. De vrijlatingen uit Amersfoort waren vooral te danken aan verschillende instanties en personen. Zo had waarnemend burgemeester Vervoorn meteen een lijst laten samenstellen van mannen die economisch onmisbaar waren voor het dorp of bedrijf, en van alle kanten probeerde men op deze manier zoveel mogelijk mannen te redden. Tijdens het transport naar Neuengamme wisten vervolgens 13 van hen uit de trein te springen. Uiteindelijk kwamen de 589 overgebleven gevangenen op 14 oktober aan in Neuengamme en werden onderverdeeld over kleinere kampen, onder meer Wedel, Husem en in november Ladelund (waarin de daarop volgende maanden 110 van hen zouden overlijden). Tijdens deze gevangenschap kwamen 540 Puttenaren om het leven als gevolg van ondervoeding, mishandeling, slavenarbeid en ziekten. Slechts 49 mannen wisten terug te keren, waarna er nog 5 van hen overleden aan de gevolgen van ziekte en ondervoeding. Op 10 mei 1945, drie weken na de bevrijding van Putten en enkele dagen na de capitulatie van het Duitse leger, werd in de Oude Kerk van Putten een samengestelde lijst van namen voorgelezen van Puttenaren die de ontberingen van de Duitse kampen niet zouden hebben overleefd. Dit tafereel, dat onder de begeleiding stond van de lokale dominee, is diep in het geheugen van de Puttenaren gegrift.
In juli 1945 bracht koningin Wilhelmina een bezoek aan het zo uitzonderlijk zwaar getroffen dorp, en daar sprak zij met enkele overlevenden van de razzia, één van de mannen die destijds de aanslag had gepleegd, en met vele nabestaanden.
De droevige balans die uiteindelijk kan worden opgemaakt ziet er als volgt uit: | |
Totaal aantal weggevoerde mannen: | 661 |
Vrijgelaten in Amersfoort: | 59 |
Afgevoerd naar Neuengamme: | 602 |
Tijdens transport uit de trein gesprongen: | 13 |
Aangekomen in Neuengamme: | 589 |
In Duitse concentratiekampen omgekomen: | 540 |
Na de bevrijding teruggekeerd in Putten: | 49 |
Na terugkeer alsnog overleden: | 5 |
Tijdens de razzia doodgeschoten: | 7 |
Totaal aantal slachtoffers: | 552 |
Hoe is het met de acht verzetsstrijders verder afgelopen? Dankaart wist na de aanslag geruime tijd onder te duiken; Slotboom was, zoals reeds eerder vermeld, de dag na de aanslag overleden aan zijn opgelopen verwondingen; de Britse para Banwell zwierf een tijdlang van boerderij naar boerderij, maar werd in november 1944 alsnog gearresteerd en naar een concentratiekamp gestuurd. Helsdingen wist de dans ook te ontspringen; Willem van Heesen werd de volgende dag in Putten gearresteerd en toen men op 2 oktober vroeg of de daders van de aanslag naar voren wilden treden, reageerde hij niet. Hij werd tenslotte ook afgevoerd en is nooit meer teruggekeerd. Witvoet is uit de handen van de Duitsers weten te blijven en de laatste twee, Rengers Hora Siccama en Van Geen werden op 9 november 1944 gearresteerd en naar Nijkerk overgebracht. Aanvankelijk kon men hen nergens van beschuldigen en werden zij naar het kamp Amersfoort gebracht. Toen ze allebei vervolgens werden overgebracht naar Apeldoorn, probeerden ze te vluchten. Rengers Horsa Siccama raakte bij het vuurgevecht dat daarop volgde ernstig gewond en overleed na aankomst in het ziekenhuis van Apeldoorn. Van Geen werd bij zijn verhoren zwaar mishandeld en op 2 maart 1945 alsnog gefusilleerd.
Van de Duitsers die een hoofdrol speelden in het drama van Putten, is het in het geval van twee van hen, Christiansen en Fullriede, na de oorlog tot berechting voor dat misdrijf gekomen. Zij werden echter tot grote publieke verontwaardiging veroordeeld tot lage straffen. Christiansen kreeg 12 jaar gevangenisstraf en Fullriede 2,5. De derde betrokkene, Von Wühlisch, pleegde in de nacht van 20 op 21 september 1947 zelfmoord in zijn gevangeniscel.
Het duurde enkele jaren voordat de weduwen uit Putten opgenomen waren in een vaste financiële steunregeling van het rijk, want een speciale uitkering voor represailleslachtoffers kende men in die tijd nog niet. In eerste instantie kregen de weduwen vaak tot na de bevrijding doorbetaald door het bedrijf waar hun man in dienst was geweest. Een aantal Amsterdamse bankiers richtten na de oorlog de stichting "Puttens Jeugd" op, die als doel had de kinderen van de overledenen uit Putten financieel te ondersteunen. Mede door een oproep van premier Schermerhorn werd er ruimhartig aan deze stichting gedoneerd door alle lage van de bevolking, binnen en buiten Nederland. Veel kinderen van de overleden mannen uit Putten konden met de financiële hulp van deze stichting later een opleiding volgen. Alle steun en regelingen ten spijt, bleef de razzia lange tijd sociaal en economisch een klap voor de gemeenschap. Ook de geestelijke gezondheid van de nabestaanden werd in de eerste jaren na de razzia zwaar op de proef gesteld. In het land leefde men intens mee met Puttens lot.
In 1947 werd in de gevel van de Oude Kerk een gedenksteen aangebracht met het opschrift: "Van hier werden zij weggevoerd" 1 en 2 oktober 1944. Een monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de razzia op Putten is op 1 oktober 1949 door Koningin Juliana onthuld. Het monument bestaat uit een herdenkingshof dat is ontworpen door professor Bijhouwer, en een zandstenen beeld van Mari Andriessen. Het stelt een vrouw in klederdracht met een zakdoek in haar hand voor, en die kijkt in de richting van de Oude Kerk, van waaruit de mannen destijds werden weggevoerd.