TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

Co Neeteson[1] werd in 1920 in Hontenisse in Zeeuws-Vlaanderen geboren. Hij slaagde in de zomer van 1937 op de Rijks H.B.S. in Terneuzen.[2] Daarna besloot hij weg- en waterbouw te gaan studeren in Delft. Nadat de oorlog was uitgebroken en het verzet onder studenten toenam, werd deze groep  geconfronteerd met de loyaliteitsverklaring. Hiermee moesten ze verklaren geen acties tegen de Duitse bezettingsautoriteiten te ondernemen. Co besloot de verklaring niet te tekenen, net als 85% van de studenten in Nederland. Hierdoor mocht hij niet verder studeren. Na de april-meistakingen werden de Nederlandse studenten die niet hadden getekend opgeroepen voor werk in Duitsland. Men diende zich te melden en via Kamp Erika werden er ruim 3.000 Nederlandse studenten naar Duitsland gestuurd. Uiteindelijk kwam Co halverwege mei 1943 met zo'n 40 andere studenten aan bij de Pleissnerfabriek in Herzberg am Harz, waar hij tewerkgesteld werd. Co rondde na de oorlog zijn studie af en ging werken voor Rijkswaterstaat. Co Neeteson overleed op 98-jarige leeftijd in 2019. Dit is zijn verhaal, dat hij door zijn neef liet optekenen tussen 2012 en 2014. – Redactie.

Delft 1937 - 1943

In 1937 ben ik naar Delft gegaan. Eigenlijk wilde ik piloot bij de KLM worden. Wie wilde dat niet in die tijd? Ik heb bij de KLM gesolliciteerd en kreeg te maken met een strenge selectie. Ik ben maar liefst vier ronden doorgekomen, maar in de allerlaatste ronde toch nog gestrand. De medische keuring heb ik glansrijk doorstaan. Ik weet het niet zeker, maar ik heb zo'n vermoeden dat ik uiteindelijk toch ben afgewezen, mogelijk ook wel vanwege mijn leeftijd, maar vooral omdat ik geen Nederlands sprak. We spraken eigenlijk nooit anders dan Zeeuws-Vlaams, ook op school was dat de gebruikelijke omgangstaal. Tja, en misschien heb ik me ook wel niet gedragen zoals ze van een toekomstige piloot verwachtten. Ik kwam natuurlijk van het boerenland.

Ze vertelden me wel dat ik volgend jaar weer terug mocht komen. Achteraf bezien ben ik misschien wel afgewezen omdat er in '37 gewoon te veel aanmeldingen waren. Maar zolang wilde ik niet wachten en moest dus iets anders kiezen. Dat is Delft geworden. Niet dat dat een hele uitgesproken keus voor mij was. Ik was goed in wis- en natuurkunde, dat wees wel een beetje in de richting van Delft. Bouwkunde leek me mooi om te gaan studeren. Ik was me er echter wel van bewust dat mijn artistieke kwaliteiten bescheiden waren. Die zijn van huis uit ook nooit gestimuleerd. Het is uiteindelijk weg- en waterbouwkunde geworden. En ook dat is heel bepalend voor mijn leven geweest.

Dus ging ik naar Delft, nog maar net 17 jaar, een jochie nog en achteraf bezien veel te jong om al te gaan studeren. Ik had zoals bijvoorbeeld mijn kleinzoon heeft gedaan, eerst eens een jaar naar het buitenland moeten gaan. Maar ja, dat deed je in die tijd niet.

Voor zover ik me kan herinneren was ik dat jaar de enige uit Zeeuws-Vlaanderen die in Delft ging studeren. Het was gelukkig niet moeilijk om een kamer te vinden. Ik kreeg een kamer in de Prins Mauritsstraat in de Wippolder, in dezelfde straat als mijn broer Piet[3] die al sinds '34 in Delft studeerde. Piet heeft me een beetje wegwijs gemaakt in Delft en het leven van een Delftse student. Na een jaar ben ik verhuisd naar de Oranje Plantage. Ik was bevriend geraakt met Henk van Schieveen[4], een jongen die van een boerderij in Linschoten kwam, en ben met hem gaan samen wonen. Henk ging meestal de weekends naar huis, op de fiets van Delft naar Linschoten. Als ik wel eens naar Klooster[zande] ging, een keer of vier per jaar, ging ik ook vaak op de fiets. Terug naar Delft ging ik met de trein, want dan had ik weer geld van mijn ouders gekregen. Ik ben mijn hele leven met Henk bevriend gebleven, maar dat samen in één huis wonen ging toch niet zo goed. Daarom ben ik weer een jaar later naar de Heemskerkstraat verhuisd, naar een huis waar alleen maar studenten woonden, een man of zeven, acht.


Heemskerkstraat 38, Delft Bron: Google Maps.
We woonden daar 'op stand', tegenover prof. Wiersma[5]. Ik heb daar, samen met een paar vrienden,  twee jaar gewoond. Het mocht natuurlijk helemaal niet, maar daar heeft Rie[6] ook wel eens gelogeerd. Na twee jaar werden we er uitgezet; een van ons drieën had zich misdragen. Jammer, we zaten daar juist heel plezierig. Het vijfde jaar heb ik aan de Spoorsingel gewoond, het boterde daar niet zo met Piet Burger[7] met wie ik ook al in de Heemskerkstraat woonde; met mijn andere huisgenoten wel. Het zesde jaar woonde ik aan de Wijnhaven, bij een slager, dat was in de oorlogstijd wel gunstig. Daar zaten ook drie Bouwkunde studenten, hele plezierige en interessante jongens die aan het afstuderen waren. Ik vond het boeiend om hun ontwerpen te zien en daar met elkaar over te praten. Aan de Wijnhaven heb ik echter maar een paar maanden gewoond, totdat de TH[8] werd gesloten. Pas na de oorlog ben ik weer in Delft terug gekomen en heb toen in de Adriaan Pauwstraat gewoond, dankzij Cor de Vlieger[9] met wie ik bevriend was geraakt. Bob de Wolf[10], een vriend van Cor, bood aan dat ik bij hem in de Adriaan Pauwstraat mocht komen wonen. Bob was een geestige vent, een beetje lawaaierig, erg leuk om mee om te gaan. Cor was eerst in dienst geweest, als chauffeur van een generaal, en toen naar Delft gekomen. Mogelijk heb ik hem bij andere Zeeuwen leren kennen. Het klikte meteen tussen ons. Cor was mijn beste vriend, met wie ik steeds veel contact heb gehad. Na de oorlog heeft Cor meegeholpen om DSB[11] opnieuw op te richten. Cor is net als ik gaan roeien en heeft daar zijn vrouw leren kennen. Er liggen nog meer lijntjes naar Cor. Hij is niet alleen op dezelfde dag in hetzelfde jaar als ik geboren, hij is na zijn studie ook bij Rijkswaterstaat gaan werken, heeft de leiding gehad over het sluiten van het gat bij Ouwerkerk eind 1953, en was mijn opvolger in Terneuzen. Daarna is hij bij de Drinkwaterleiding in Groningen gaan werken. Van daaruit is hij gevraagd als directeur van het nieuw opgerichte adviesbureau IWACO, dat bij zijn vertrek - 10 jaar later - al een internationaal toonaangevend bureau op het gebied van water was geworden.

Cor is in 2010 overleden, 90 jaar oud. Een dierbare vriend.


Vanaf 1932 was de sociëteit van DSB ondergebracht in het inmiddels afgebroken Hotel Wilhelmina. Bron: Familie Neeteson.
Ik ben meteen bij aankomst in Delft lid van de Delftsche Studenten Bond, de DSB, geworden. Daar heb ik me eerlijk gezegd toch nooit helemaal thuis gevoeld. De DSB kende geen disputen of jaarclubs zoals andere studentenverenigingen. Toch moet ik de DSB dankbaar zijn want op mijn achttiende ben ik via de DSB voor het eerst naar een concert geweest. Ik denk dat daar mijn liefde voor klassieke muziek is ontloken. Verder ben ik niet erg actief geweest bij DSB. Vrijdags ging ik er wel eens een biertje drinken, maar veel was het voor mij niet. Misschien was ik er toch te jong voor. Ik heb er wel een paar goede vrienden aan overgehouden. Ik ben zo'n twee jaar lid geweest en ben daarna gaan roeien, bij De Delftsche Sportvereniging, DDS. DDS bestaat nu nog.


Het botenhuis - de loods - van DDS aan het Oostplantsoen. Bron: Frederik H. Kreuger (CC BY 3.0).
Roeien vond ik veel leuker dan de DSB en ook daar heb ik goede vrienden aan overgehouden. Prettig vond ik dat er niet alleen studenten lid waren, maar ook 'burgers'. Daardoor kreeg ik ook contacten met andere mensen in Delft, zoals Hans Ankersmit[12]. Na de oorlog ben ik toch weer lid geworden van DSB, maar ja, dat was maar voor één jaar. Ik vond dat toen toch wel plezierig. Goede herinneringen heb ik aan De Kuil, een kroegje in de Pieterstraat[13], een heel smal straatje tussen de Oude Delft en de Voorstraat. De eigenaar van De Kuil was Pieter den Haag[14]. Hij schonk heerlijk bier, Dortmunder Kronen. Samen met Gerrit te Kronnie[15] uit de Heemskerkstraat ging ik daar regelmatig een pilsje drinken. Bij de uitgang van de kroeg stond een bordje 'Tot strakjes'. Tja, dan moet je wel terugkomen.

De eerste drie jaren van mijn studie verliepen heel vlot. Achter elkaar heb ik mijn examens gehaald, Pl, P2 en C1. Maar het tweede deel van mijn kandidaatsexamen heb ik over moeten doen. Ik had toen bedankt voor de DSB en heb veel tijd gestoken in het roeien. Lang heb ik gedacht dat het feit dat ik in mijn derde jaar ben gaan roeien de reden was waarom ik mijn C2 heb moeten overdoen. Nu ik echter nog eens lees[16] over de TH in de jaren '40 - '45, zouden de gebeurtenissen rond de TH in de eerste oorlogsjaren ook wel eens een belangrijke rol kunnen hebben gespeeld. Eind '40 heeft de TH drie maanden gestaakt, juist in de tijd dat ik mijn C2 moest voorbereiden, dus dat moet zeker knap lastig voor me zijn geweest. In '43, toen de TH weer een tijdje grotendeels dicht ging vanwege de loyaliteitsverklaring, had ik inmiddels wel mijn C2 gehaald. Iedere student moest van de Duitsers zo'n verklaring ondertekenen, zo niet, dan mocht je niet verder studeren. Zo'n zestig procent van de studenten in Delft heeft niet getekend. Ik kom daar in het volgende hoofdstuk nog op terug.

Duitsland 1943 - 1945

Weg uit Delft

Ik heb net als 60%[17] van de studenten in Delft de loyaliteitsverklaring die de Duitsers eisten, niet getekend. Dus moest ik uit Delft vertrekken. Dat was in februari '43. Ik ben toen weer naar huis gegaan, naar Kloosterzande. Met een goede identiteitskaart kon je toen toch nog zonder problemen reizen. Weer thuis wilde ik wel wat doen en ben gaan werken bij Drok[18]. Die woonde in de Van Steenbergenlaan in Terneuzen en had een ingenieursbureau. Hij werkte veel voor de waterschappen en had een opdracht om het hele gebied van Zeeuws-Vlaanderen in kaart te brengen met het oog op de afwatering. Daarvoor was de hoogteligging van alle gebieden nodig. Dat mocht ik gaan doen. Dus trok ik met een waterpasinstrument, een baak en een baakhouder heel Zeeuws-Vlaanderen door. Heerlijk werk in de buitenlucht. Je liep toen nog geen gevaar om zo maar opgepakt te worden door de Duitsers.

Arbeitseinsatz

Dat werk heb ik een paar maanden gedaan, totdat ik thuis een brief kreeg dat ik me 6 mei 1943 in Tilburg moest melden[19] om in Duitsland te gaan werken. Ze lieten er bij weten: 'Als je niet komt, zullen we maatregelen treffen, dan pakken we je vader op.' Dat wilde ik niet riskeren, mijn vader[20] met nog zulke jonge kinderen thuis, dat mocht niet gebeuren. Hij had al eens ruzie met de Duitsers gehad. Onderduiken was voor mij ook geen optie, niet zozeer voor mijzelf, als wel vanwege het risico voor mijn vader en natuurlijk ook voor de mensen die mij onderdak wilden geven. Er waren toen al berichten dat mensen die onderduikers in huis hadden, gestraft en zelfs gefusilleerd werden. Dat wilde ik die mensen niet aan doen en dus heb ik me toen toch maar gemeld. Met mij heeft zo'n 30 - 40% van de Delftse studenten zich gemeld. Ook 30 - 40% is ondergedoken en de rest is doorgegaan met hun studie. Ik kan me niet meer herinneren hoe ik me voelde toen ik uit huis vertrok. Je kon in mei '43 wel al zien dat het voor de Duitsers slecht ging met de oorlog. Misschien heb ik wel gedacht; over een jaartje ben ik weer thuis. Ik weet het niet meer.

Vanuit het hele zuiden moesten we ons in Tilburg melden. Daar kwamen we met een paar honderd man bij elkaar. Dezelfde dag zijn we per trein naar Ommen vervoerd, waar een groot centraal kamp[21] was. Dat was tevens een strafkamp waar de gevangenen slecht behandeld werden, maar dat gold niet voor ons, we werden behoorlijk behandeld en kregen genoeg te eten. Er kwamen die dagen wel mensen kijken. Niet in het kamp zelf, maar aan de andere kant van het hek, zodat je wel met hen kon praten. Een van hen was Co van Dixhoorn[22], die daar min of meer in de buurt woonde. Ik heb geen idee hoe hij wist dat ik daar zat. Ik kan me moeilijk voorstellen dat hij dat bericht van mijn familie heeft gekregen, want die wist zelf nog van niets. Misschien is Co gewoon maar komen kijken omdat hij gehoord had dat er veel studenten zouden zijn.

Na een paar dagen zijn we weer op de trein gezet. Niet in een veewagen zoals met mensen gebeurde die naar een concentratiekamp werden gestuurd, maar in een vrij normale trein. Ik had geen idee waar we heen gingen. Het bleek dat we in de Harz terecht kwamen. Daar hadden we geluk mee, want elders zoals bijvoorbeeld in Berlijn, liep je veel meer risico door alle bombardementen. We zaten in een landschappelijk mooi gebied. We werden ondergebracht in een kamp, waar ook Franse en Russische krijgsgevangenen zaten. Wij kregen echter een aparte behandeling, maar zaten wel met 15 à 20 mensen in één kamer. De helft van de kamer was om te slapen, in drie lagen boven elkaar - ieder wel met een vaste eigen slaapplek, in de andere helft stond een grote tafel om te eten. Dat ging naar omstandigheden best goed. Eigenlijk wel wonderlijk dat je met 15 man in een kleine ruimte verbleef en dat er vrijwel nooit ruzie was. Kwam dat doordat je allemaal in hetzelfde schuitje zat - een soort lotsverbondenheid - of door gelatenheid vanwege honger en oververmoeidheid, ik weet het niet. We zaten daar met allemaal studenten, uit Delft, uit Wageningen, uit Tilburg en misschien ook wel uit Amsterdam, dat weet ik niet precies meer. Eén jongen was geen student, die zat er een beetje vreemd tussen. We werkten van 's ochtends zes tot 's avonds zes, in een staalfabriek[23]. Velen moesten met de handen werken, maar er waren er ook een stuk of zes, die op een bouwbureau terecht kwamen. Daar zat ik gelukkig ook bij. Het hoofd van het bouwbureau was iemand[24] die een ingenieursbureau had en was 'gevorderd' om leiding aan het bouwbureau te geven. Dat bestond uit een aantal civielen en werktuigbouwers, die eenvoudige tekeningen voor verbouwingen en zo moesten maken. Dat was goed te doen. We werden redelijk behandeld en kregen de eerste tijd nog net voldoende te eten, gegeven de omstandigheden toen. Veel was het niet, en ook niet erg lekker, het was vooral een smakeloze hap, maar net genoeg om de maag een beetje te vullen en kracht te hebben voor weer een dag hard werken. Gelukkig viel er nog wel wat te scharrelen. Af en toe kreeg ik een pakket van thuis, met o.m. Belgische tabak. Die kon ik weer ruilen voor broodbonnen.

Totdat Zeeland in september '44 werd bevrijd kon mijn familie gewoon pakketten sturen, met levensmiddelen en ook wel andere benodigdheden. Zodra ik een brief naar huis kon sturen deed ik dat ook, dan wist mijn familie waar ik zat en konden ze mij wat opsturen. Alles kwam ook aan, totdat de verbindingen werden verbroken door het oprukkende bevrijdingsfront. Toen waren we helemaal op ons zelf aangewezen, hoewel... misschien kreeg ik toch nog wel iets van de boswachter uit Drenthe[25], dat nog niet bevrijd was?

Eind '44, begin '45 werd het mede door het ontbreken van voedselpakketten van thuis, steeds zwaarder. Toen zaten we niet meer bij de fabriek, maar waren ingedeeld bij een ploeg houthakkers. 's Ochtends vroeg de berg op, dan de hele dag houthakken en aan het eind van de dag weer naar beneden. Zwaar werk. We kregen aan het begin van de dag een stukje brood, daar moesten we het de hele dag mee doen - hard werken en ook nog de berg op en neer - en aan het eind nog een bordje waterige soep. Ja, toen werd het allemaal wel heel erg zwaar. We hadden voortdurend honger en waren totaal uitgeput.


Het café aan de Juessee. Bron: Eric van den Bungelaar.
In de groep waarmee ik op de kamer zat, verliep het best heel goed, in goede harmonie, natuurlijk met de een wat beter dan met de ander. Ik raakte bevriend met Henk Lamberts[26], een jongen uit Wageningen, met wie ik na de oorlog nog wel contact heb gehad totdat het contact na een aantal jaren toch verwaterde. Elk weekend gingen we op stap. We mochten vrij rondlopen, we waren immers geen gevangenen. Dus trokken wij eropuit, de berg op. Of naar het café in het dorp, dat aan een klein meertje lag. Een mooi café[27] met een verschrikkelijk aardige baas. Hij zong voortdurend opera's. We gingen daar in onze schaarse vrije uurtjes nogal eens een biertje drinken, dankzij de paar marken die we verdienden, totdat de baas ons een keer, met tranen in zijn ogen, moest weigeren: hij mocht geen buitenlanders meer ontvangen. Voor het raam kwam toen ook een bordje: Verboten für Ausländer. Hij had daar vreselijk veel moeite mee en wij niet minder. We misten hem echt, en ook zijn café!

Vluchtpoging

Ondertussen liet Nederland ons niet in de steek. Dat is ook te lezen in het boek Loyaliteit in verdrukking dat ik al noemde. We kregen een paar keer bezoek van professor Oranje[28], die maakte een praatje met ons, vroeg hoe het met ons ging en zo meer. Hij bood ook aan om ons van papieren te voorzien waarmee we naar huis konden. Ik had inmiddels wel begrepen dat het dreigement van de Duitsers 'als je je niet meldt, pakken we je vader wel aan' niet werd uitgevoerd. Dus had ik spijt dat ik me gemeld had. Ik kreeg steeds meer het gevoel: ik hoor hier helemaal niet, ik moet in Nederland zijn. Dat maakte dat ik de kans die prof. Oranje me bood om naar Nederland te gaan, met beide handen heb aangegrepen. Die mogelijkheid is met de hele groep besproken, maar de meesten wilden of durfden niet. Daarom zijn er van onze groep maar drie gegaan, eerst één [Harry Span[29]] en een week later Henk Lamberts en ik. Dat zal in februari, maart '44 zijn geweest.


Plattegrond van het Pleissner Lager op 18 juni 1943. Bron: Familie Molier.
Ik had een brief van prof. Oranje gekregen voor het Arbeidsbureau in Düsseldorf om te solliciteren naar een baan. We kregen van hem ook het adres van Nederlanders in Düsseldorf waar we heen konden. Zij konden ons helpen om de grens over te komen.

Bij ons alle drie is het misgegaan. De eerste die vertrokken is, is zelfs in een strafkamp terecht gekomen, waar het bepaald geen pretje was. Integendeel, hij is daar stevig aangepakt. Henk en ik werden op het station in Düsseldorf aangesproken door de politie. Die vroegen natuurlijk wat we daar deden en wilden onze papieren zien. Ze keken nogal bedenkelijk en zeiden: 'Weet u wat, geef ons die passen maar en gaat u naar het Arbeidsbureau. Als u daar uw zaken hebt geregeld, komt u weer bij ons terug en dan krijgt u uw pas weer.' We waren onze passen dus kwijt. Dat was niet zo handig, want juist toen waren er daar, in het Rijnlandgebied, Engelse krijgsgevangenen ontsnapt. Er werden daarom overal razzia's gehouden, er was versterkte bewaking. We hebben toen besloten om toch maar te proberen naar Nederland te komen. Eerst zijn we naar het adres gegaan dat we van prof. Oranje hadden gekregen en waar we zouden wachten op transport naar Nederland. De man die de deur opende en hoorde wat we kwamen doen, stuurde ons echter meteen weg: 'Nee, gaan jullie maar meteen verder. Er zijn hier nu grote razzia's. Ik durf het niet aan.'. Daar stonden we dan. We hebben nog aan een Nederlandse buschauffeur die Nederlandse arbeiders naar Duitsland vervoerde, gevraagd of we mee mochten, maar die weigerde dat. OK, zeiden we, dan gaan we maar 's nachts lopen. Al snel liepen we ergens bij Mönchengladbach politie tegen het lijf. Die heeft ons opgepakt en overgedragen aan de Gestapo, die ons in de gevangenis stopte. Voor het eerst van mijn leven zat ik toen in de gevangenis. Ik kan dat niemand aanraden. Het was daar één grote ellende. Er werd geschopt en geslagen, er werd veel geschreeuwd en gevloekt, het was voor veel mensen heel zwaar. Ook toen heb ik weer geluk gehad. Er was een Gestapo-man die er nogal op los sloeg, maar wij hadden een 'goeie', een schappelijke vent, althans tegenover ons.

Henk en ik zaten samen in een cel. Na een paar dagen werden we er weer uitgehaald en toegevoegd aan een groepje loslopend volk van een man of acht, negen, allerlei soorten mensen, Russen en Nederlanders. We werden onder bevel gesteld van een soort opzichter, een ploegbaas, die allerlei klussen moest doen: wagons met betonstaal lossen, een schuur bouwen en weet ik al niet wat. Dat werk moesten wij dus doen. We werden ondergebracht in een hotel in Wickrath, vlakbij Mönchengladbach, weliswaar niet luxueus, maar wel goed. Henk en ik deelden een kamer, moesten hard werken, maar kregen behoorlijk te eten.

Onze ploegbaas was een verschrikkelijk aardige man. Toen ik hem vertelde dat mijn koffertje nog op het station in Düsseldorf in een kluis zat, is hij dat voor mij gaan halen. Hij was gewoon een goed mens. Toevallig kende hij ook 'mijn' Gestapo-man en was vol lof over hem. Ik kon 'normaal' met deze Gestapo-man praten. Ik ben hem een keer gaan opzoeken en heb hem toen gevraagd of ik niet eens een keer verlof kon krijgen. Hij gaf mij natuurlijk geen verlof, maar zoiets kon ik wel gewoon met hem bespreken.

In Wickrath ben ik ziek geworden. Ik moest naar de dokter, die me direct doorstuurde naar het ziekenhuis, waar ik onmiddellijk ben opgenomen: men had geconstateerd dat ik pleuritis had en dus moest rusten. Dat leek me geen enkel bezwaar! Ik voelde me niet eens zo slecht. Af en toe stond ik op en liep wat de tuin in. Heel prettig. Het ziekenhuis werd gedreven door nonnen. Er was vaak luchtalarm en dan gingen alle nonnen en patiënten snel naar de schuilkelder. Daar gingen de nonnetjes onmiddellijk een rozenkrans bidden. Ik hoor nog dat monotone geratel van de nonnen, dat langzaam wat dreigde af te sterven, maar bij een nieuw luchtalarm weer tot leven kwam en luid en duidelijk verder ging. Ik heb daar een week of zes, misschien wel acht gelegen.[30] Ik had mijn ouders een brief geschreven met mijn 'nieuwe' adres en verteld dat ik mijn pas kwijt was. Dat ging toen allemaal nog, omdat Zeeland nog niet bevrijd was. Mijn ouders hebben een nieuwe pas gestuurd. Maar toen ging het toch weer mis. De 'eerste' jongen van ons drietal is zoals gezegd gevangen genomen en is daar laten we zeggen stevig verhoord. Men wilde weten wat hij gedaan had. Er kwam uit dat hij illegale lectuur had verspreid. En toen wilde men natuurlijk weten wie hem daar bij geholpen hadden. Omdat hij dacht dat Henk en ik inmiddels veilig en wel in Nederland zaten, heeft hij onze namen genoemd. Ik heb hem het nooit kwalijk genomen, hij was ongetwijfeld te goeder trouw en dacht dat hij veilig onze namen kon noemen. Het was dus logisch dat we weer opgepakt zouden worden. En ja hoor, al snel - op 9 juli '44, de verjaardag van mijn broer Frans[31] - kwam er iemand, een onderdirecteur of zo van de fabriek waar we gewerkt hadden, aan mijn bed en zei: 'Je moet weer meekomen.'. Niet helemaal genezen, moest ik toen toch weer gaan werken. Ik moet zeggen dat ik ook toen heel redelijk behandeld ben. Ach, het waren voor een deel ook mensen zoals wij die daar tewerk waren gesteld en die vast liever iets anders hadden gedaan dan hier werken. Samen met de man die me kwam ophalen ben ik terug gereisd naar de Harz, naar de fabriek. Henk Lamberts was al een paar weken eerder opgehaald en moest meteen mee, want hij was niet ziek. Ik herinner me ons afscheid nog heel goed. Dat was erg emotioneel.


St. Josefs-Krankenhaus in Wickrath. Bron: Jeroen Koppes.

Opgenomen Nederlanders in het St. Josefs-Krankenhaus. Bron: Arolsen Archives.
Ik ben prof. Oranje dankbaar voor wat hij voor ons gedaan heeft. Hij kwam ons geregeld opzoeken en toonde belangstelling. Dat heeft ons goed gedaan. Maar het vluchtplan van prof. Oranje was misschien wel wat amateuristisch en daardoor welhaast zeker gedoemd te mislukken. Of hebben we toen gewoon pech gehad, dat er net op dat moment razzia's werden gehouden vanwege de ontsnapte Engelsen? Ik weet het niet.

Weer in de Harz


De huidige Pleissnerfabriek in Herzberg am Harz. Bron: Jeroen Koppes.
Toen ik terug in de fabriek kwam zeiden collega's tegen mij: 'Kijk maar uit. Er wordt van jou gezegd dat je illegale lectuur hebt verspreid.'. Ik heb daar merkwaardig genoeg nooit last door gekregen. Terug op de tekenkamer was de baas ook niet kwaad op mij. Op een of andere manier heb ik heel vaak ontzettend geluk gehad.

Een van onze groep, een zoon van een Limburgse steenfabrikant[32], was al eerder naar huis gegaan, helemaal legaal. Blijkbaar had zijn vader kans gezien om dat zodanig te regelen dat het officieel mocht. Dat is ook gelukt. Hij wist dat ik in het ziekenhuis lag en is me daar komen opzoeken. Hij stelde voor: 'Als ik jou was ging ik nu mee naar huis.' Het was een gedurfd aanbod om mij mee te nemen want het was zeker niet ongevaarlijk voor hem zelf. Maar ik durfde niet. Ik had pleuritis en dacht: zo'n tweede avontuur overleef ik niet. De dokter deed er nog al dreigend over, waarschuwde ook voor TBC en hield me steeds voor dat ik voorzichtig moest zijn: 'Wees blij dat je nog zo ver gekomen bent.' Daarom besloot ik niet mee terug naar huis te gaan. Ach, je weet niet wat verstandig is op zo'n moment. Ik vond het heel aardig dat hij me is komen opzoeken en heb zijn aanbod om me zelfs mee te nemen naar huis bijzonder gewaardeerd.

Bevrijding

Eindelijk kwam de bevrijding. We hoorden veel vliegtuigen en zijn snel de schuilkelder in gegaan, een soort lange ondergrondse gang bij het kamp waar we zaten. We zaten daar met veel mensen, van wie ik er natuurlijk flink wat kende. Een van hen was een Amsterdammer die de stemming er bij ons in probeerde te houden, met succes. Hij zei: 'Weet je waar ik nou zin in heb? Een lekker gebraden mals kippetje.' Dat zorgde voor ontspanning. Rie herinnert zich iets soortgelijks. Als zij in Schiedam aan tafel zaten en weer eens bijna niets te eten hadden, pakte haar broer Gui[33] - om Piet[34] te plagen - het kookboek en ging daar uit zitten voorlezen. Piet kon daar helemaal niet tegen en werd geweldig nijdig op Gui. Maar die ging gewoon door: 'Piet, als nou eens de oorlog voorbij is, dan gaan wij samen uit eten en dan nemen we caramels. Weet je wat daar allemaal in zit?' En dan ging Gui onverstoorbaar zitten voorlezen.

Het was een gekke gewaarwording: eerst hoor je de tanks de ene kant opgaan en even later de andere kant op. Het front trok over ons heen. Toen het wat rustiger werd kwamen we de schuilkelder weer uit. Ik heb toen iets gedaan dat ik nooit eerder had gedaan en daarna ook nooit meer: een fiets gestolen. Ik vond dat ik van de Duitsers wel een fiets mocht stelen. Met een aantal kameraden zijn we gaan fietsen, in westelijke richting. De geallieerden vonden dat maar niets, al die fietsers. De Amerikanen hebben ons toen opgepakt en meegenomen naar een kasteeltje, een buitenverblijf van familie van prins Bernhard, dat als commandopost was ingericht. Dat was nogal een overgang, van de naargeestige barakken van de fabriek naar het comfort van een heus kasteel! We hebben daar als tolk gewerkt. De Amerikanen pakten mensen op straat op en ondervroegen hen. Wij spraken zodoende de hele dag Frans, Engels, Duits, Nederlands. We kregen volop te eten van de Amerikanen. Na een aantal dagen hebben de Amerikanen me bij Gronau, vlakbij Enschede over de grens gezet. We kwamen daar ergens een kantoortje binnen, waar we onderzocht en 'verhoord' werden. We kregen geen medische keuring, maar we werden wel helemaal ondergespoten met DDT tegen ongedierte. Vervolgens werden we op de trein gezet, nu wel een soort veewagen, en konden we weer naar huis. Dat speelde zich allemaal af zo tussen 10 en 15 mei '45.

We waren de laatste oorlogsjaren slecht geïnformeerd over wat er zich allemaal afspeelde, hoe de strijd tussen geallieerden en de Duitsers met hun bondgenoten verliep. In Duitsland konden we wel de Duitse kranten lezen, maar die gaven uiteraard nogal gekleurd nieuws. Via via hoorde je wel eens wat, van mensen die op een of andere manier naar Radio Oranje konden luisteren. Er waren in Holland altijd wel mensen die nog ergens een radio hadden verstopt. Mijn ouders hadden hun radio in de kerk vlakbij hen verstopt. En de jongens van wie de ouders woonden in gebieden die nog bezet waren, konden nog wel brieven en pakketten ontvangen. De brieven werden wel gecensureerd. Rie heeft eens een brief van mij ontvangen, daar waren allemaal stukken uitgeknipt. Helaas heeft ze in een boze bui, alle brieven weggegooid. Voor altijd verloren.

Ik herinner me dat ik in de tijd dat Keulen zwaar werd gebombardeerd, voor een winkel stond te kijken naar de kranten die daar hingen, samen met de boekhouder van het bureautje waar ik werkte, een keurige nette meneer, die ook opgeroepen was om te werken. De kranten schreven natuurlijk vooral hoe goed de oorlog voor de Duitsers verliep. Hij zei: 'Hätten wir nicht so viel Heil geschriehen, wären wir heil geblieben.'

Definitielijst

geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
Onderduiken
Het verstoppen voor de vijand.
Radio Oranje
Radiozender die gedurende WO II vanuit Londen uitzond. Speciaal gericht op het bezette Nederland.
razzia
Georganiseerde drijfjacht op een groep mensen. Dat konden Joden zijn, maar ook onderduikers of andere groeperingen.

Terug in Nederland 1945 - 1946

Thuiskomst

Hoe mijn thuiskomst was herinner ik me niet meer. Je leest wel verhalen dat mensen met gejuich zijn binnengehaald en dat de vlag werd uitgestoken met de naam erop van degene die weer thuis was. Zo ging dat geloof ik in Kloosterzande niet. Je leest ook wel dat de thuisblijvers vonden dat zij het veel zwaarder hebben gehad dan jij die daar veilig in Duitsland zat. Ik weet het gewoon niet meer. In ieder geval moest je zelf je weg maar weer zien te vinden. En dat lukte ook best wel weer.

Weer thuis gekomen, ben ik naar de huisarts gegaan, die me direct doorstuurde naar de internist van het ziekenhuis in Hulst. Die constateerde ook long-TBC[35] en schreef me een paar maanden rust voor. En vooral ook goed eten. Dat leek me geen bezwaar, al had ik me wel voorgesteld dat ik na mijn thuiskomst iets anders kon gaan doen. Ik wilde namelijk graag naar Walcheren, waar hard gewerkt werd aan het herstel van Walcheren. In oktober '44 waren de dijken door de Engelsen zwaar gebombardeerd, waardoor vrijwel heel Walcheren onder water kwam te staan. Ik dacht: de TH gaat waarschijnlijk toch pas in September weer draaien, dus kan ik nu mooi naar Walcheren. Maar dat mocht niet van de internist, hij vond dat ik naar bed moest. Dat spijt me altijd nog zeer. Ik had daar graag aan mee willen werken. Dat was reuze boeiend. Je kunt dat ook lezen in Het verjaagde water van Den Doolaard[36].

Afstuderen In Delft

In september ben ik weer naar Delft gegaan en ben heel hard gaan studeren om nu toch eindelijk snel klaar te zijn. Binnen een jaar ben ik afgestudeerd. We moesten voor een aantal vakken ontwerpen maken en een aantal tentamens doen. Mijn laatste tentamen verliep nogal wonderlijk. Ik moest dat doen bij prof. Nanninga[37]; prof. Begemann[38] was erbij, waarschijnlijk als hoofd van de afdeling Weg- en waterbouwkunde. Het tentamen was bij Begemann thuis omdat het vakantie was op de TH. Begemann woonde in Rijswijk, in een huis met een kleine oprijlaan met twee gemetselde pilaren bij het hek. Na een uurtje zag ik mijn kamergenoot Bob de Wolf, die me kwam ophalen, boven op een van die pilaren gaan zitten en mij druk gebarend probeerde aan te moedigen. Een dwaze vertoning. Aan het eind van het examen moest ik even de deur uit. Al snel werd ik teruggeroepen om de uitslag te horen. Begemann zei: 'Tot mijn spijt moet ik u zeggen dat u gezakt bent.' Ik antwoordde: 'Daar sta ik toch van te kijken. Dit is mijn laatste vak. Alle andere vakken heb ik gehaald met een voldoende of een ruime voldoende. Dan kan het toch niet zo zijn dat ik nu mijn diploma niet krijg.' Toen keek Begemann nog eens in zijn papieren en zei: 'U hebt gelijk. U krijgt toch uw diploma.'

Als ik daar nu op terugkijk was de wijze waarop ik afstudeerde wel wat bizar en dat kwam niet alleen door het optreden van Bob de Wolf. Nu is het afstuderen een groots en plechtig gebeuren. Destijds, direct na de oorlog, was alles er op gericht om de - vaak al weer wat oudere - studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen. Toen was het: examen doen en een paar dagen later je bul bij de administratie ophalen.

's Avonds heb ik met een aantal vrienden een borrel gedronken bij Virgiel, de sociëteit van de RK Studentenvereniging Sanctus Vergilius. Ik kende een paar jongens van Virgiel, uit de tijd in Duitsland. Bij de borrel had ik ook Hans Ankersmit uitgenodigd, een vriend uit Delft, die directeur van een kleine instrumentenfabriek was. Het bleek dat Hans en ik kort daarna op dezelfde dag in Brussel zouden zijn, Hans voor zijn werk en ik ook voor mijn werk, als herder in Frankrijk, zoals je straks kunt lezen. We spraken af elkaar om een uur of drie, vier op de markt in Brussel te ontmoeten. Dat is zowaar gelukt. Daarna ben ik met de trein verder gegaan naar Frankrijk.

Uit brieven van vlak na de oorlog, die ik onlangs bij het opruimen nog eens heb gelezen, begrijp ik dat het nog even spannend is geweest of de mensen die in Duitsland geweest waren, wel weer mochten gaan studeren. Misschien zouden we wel 'gezuiverd' moeten worden. Ik heb me daar nooit druk om gemaakt, maar het was wel raar. Mensen die in Duitsland gezeten hadden, werden vaak met enig wantrouwen bekeken: hebben jullie niet met de Duitsers gecollaboreerd? Ik heb zelf nooit ervaren dat mensen mij daar op aangekeken hebben, voor zover ik me kan herinneren.

Vakantie

Ik heb goede herinneringen aan mijn studietijd, maar was wel erg blij toen ik in 1946 afstudeerde. Eerst ruim vijf jaar studeren, dan naar huis vanwege de loyaliteitsverklaring, vervolgens bijna twee jaar Duitsland en na de oorlog weer een jaar Delft. Na mijn examen, eind juli, begin augustus, was ik echt aan het eind van mijn Latijn. Toch ben ik toen meteen gaan solliciteren. Ik wist dat er vacatures bij Rijkswaterstaat waren, waaronder twee waar ik volgens informatie van personeelszaken voor in aanmerking kwam. Een in Terneuzen bij ir. Van de Kerk[39] en een in Hoorn bij ir. Van Veen[40], de studieafdeling van de Waddenzee. Bij beiden ben ik een praatje gaan maken en heb gekozen voor Terneuzen. Die Van de Kerk leek me wel een aardige vent. Dat had ik goed gezien, we zijn goede vrienden geworden en gebleven. Later hoorde ik wel wat een belangrijke man Van Veen was, misschien was dat ook wel een goede keuze geweest, maar ja ik koos voor Van de Kerk. Als ik tijdens de studie wel eens met anderen sprak over werken na de studie heb ik altijd gezegd: ik wil niet bij de overheid en zeker niet naar Terneuzen. Tja, dat pakte dus toch wat anders uit.


Nieuwstraat 50 en 52 in Terneuzen, ooit het tijdelijke kantoor van Rijkswaterstaat. Op nummer 52 is nu een nachtclub gevestigd. Bron: Google Maps.
Mijn toekomstige baas had er begrip voor dat ik eerst wel eens vakantie wilde hebben, hoewel er in Zeeuws-Vlaanderen voor Rijkswaterstaat veel te doen was: veel oorlogsschade moest zo snel mogelijk worden hersteld. Maar goed, ik mocht tot half september wegblijven. Toen ik na mijn (veel te korte) vakantie kwam werken had Van de Kerk het zo druk dat hij volstond met mij een dik dossier te geven en zei: 'Ga dit maar eens lezen.'. Hij had niet eens tijd om mij behoorlijk in te werken. En toch is het goed gegaan met mijn werk en met onze samenwerking niet minder.
Die korte vakantie ben ik naar Frankrijk gegaan, naar de boerderij van een neef van mij, Leen de Zwart[41], de zoon van een van de zusters van mijn moeder[42], die in de oorlog naar Frankrijk is gevlucht en in de Touraine, in de buurt van Tours, op een boerderij terecht is gekomen. In die streek zaten nogal wat Nederlandse en Belgische boeren. Die neef is daar verliefd geworden op de dochter van de boer, is getrouwd en heeft later een eigen boerderij gekregen. Ik had hem geschreven of ik een paar weken bij hem mocht komen logeren. 'Prima,' zei hij, 'als je maar je mouwen opstroopt.' De boerenbedrijven waren daar toen nog heel primitief, vergeleken met de bedrijven in Nederland. Toen ze de boerderij kochten was er geen wc, je mocht buiten een rustig plekje opzoeken. Direct na de koop hebben ze een wc ingericht. In de woonkamer was een plafond van zacht materiaal. Daar zaten allemaal gaten in, ik denk van de kurken van wijnflessen.

De weilanden waren niet omheind, dus alle vee kon vrij rondlopen. Je ging als herder met je koeien naar een weiland, samen met een paar herdershonden, die er voor zorgden dat de koeien in het weiland bleven. Als de koeien zo'n beetje uit gegraasd waren, ging je weer naar het volgende weiland. Dat was mijn werk. 's Ochtends ging ik op pad met de koeien en de honden. Die herdershonden deden hun werk zo goed dat ik helemaal niets hoefde te doen. Ik kon lekker onder een boom gaan zitten. Ik las daar de gedichten van Marsman[43], hardop. Ik heb er een heerlijke tijd gehad. Toen Leen 65 werd zijn ze naar Nederland teruggekomen en in Zaamslag gaan wonen. Ik heb hem en zijn vrouw daar nog wel opgezocht.

Na de paar weken op de boerderij had ik nog een voettocht langs de Loire gepland, samen met Gerrit te Kronnie, die ook weer een vriend meebracht. We zijn vanuit Tours langs de Loire gaan wandelen, geweldig was dat, we bezochten kastelen, sliepen in hooibergen of als het heel goed ging bij een boer in de schuur. We hebben denk ik een week getrokken. Eén keer zijn we opgepakt. Er waren in die tijd nog veel Duitse krijgsgevangenen die in Frankrijk moesten werken. Daar hadden ze natuurlijk niet zo veel zin in en smeerden hem om de haverklap. Iemand die een vluchtende krijgsgevangene aanbracht, werd daarvoor betaald. Wij liepen daar met z'n drieën en een van ons, een heel blonde jongen, werd voor een Duitser aangezien. We werden alle drie door de bevolking meegenomen naar het dorp, de veldwachter kwam erbij, wij lieten onze passen zien: 'Kijk maar, wij zijn Nederlanders. '. Ach,' zei de veldwachter, 'die passen, ik geloof er niets van. Ik ga naar mijn baas, dan kan die het eens bekijken.' De baas zat 20 kilometer verderop, dus wij moesten daar een hele tijd blijven, onder bewaking van de plaatselijke bevolking. Eindelijk kwam de veldwachter weer terug en zei: 'Alles is in orde. U kunt verder gaan. Onze excuses.' Dus wij vervolgden onze tocht weer, het dorp uit, totdat we door iemand werden ingehaald, die ons vroeg: 'Hoe hebben jullie dat gedaan?' Het bleek een Duitser te zijn, een vluchtende krijgsgevangene.

Aan het werk

Half september stapte ik bij Rijkswaterstaat in Terneuzen naar binnen, een stap die grote invloed op mijn verdere leven heeft gehad en waar ik absoluut geen spijt van heb gehad. In 1982, 36 jaar later, heb ik Rijkswaterstaat pas verlaten toen ik met pensioen ging. Ik heb in die 36 jaar veel geleerd en veel meegemaakt. Het was een boeiende tijd. Ik heb dankzij Rijkswaterstaat het geluk gehad Jettie[44] te leren kennen. Ook heb ik er veel dierbare vrienden en kennissen aan overgehouden, teveel om op te noemen. Eén uitzondering moet ik maken voor mijn goede collega Jaap van de Kerk, mijn eerste baas, van wie ik veel heb geleerd en die al snel ook mijn zeer gewaardeerde zwager is geworden. Jaaps vrouw Lenie[45] en mijn Jettie waren zusters. Er is een goede band tussen onze families ontstaan, die nog steeds voortduurt tussen mij - en nu ook Rie - met de kinderen van Jaap en tussen zijn en mijn kinderen. De generatie na ons zet het warme contact voort.

Noten

  1. Jacobus (Co) Petrus Neeteson (Hontenisse, 13-04-1920, Den Haag, 19-01-2019). 
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  2. Algemeen Handelsblad, 06-07-1937.
  3. Petrus (Piet) Adrianus Neeteson (Hontenisse, 14-01-1916).
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  4. Vermoedelijk: Hendrik (Henk) Pieter van Schieveen (Linschoten, 10-09-1919).
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  5. Eliza Cornelis Wiersma (Naaldwijk, 29-09-1901 – Leiden, 31-07-1944).
    Oorlogsgravenstichting.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  6. Maria (Rie) Sophia Mathilda Adriaansens (Hontenisse, 04-11-1920).
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  7. In 1948 slaagde er in Delft een zekere P. Burger voor het ingenieursexamen voor scheikundig ingenieur. Verdere informatie ontbreekt helaas.
    De Maasbode, 09-10-1948.
  8. Technische Hogeschool Delft, de huidige Technische Universiteit Delft.
  9. Cornelis (Cor) Adriaan de Vlieger ('s-Heer Arendskerke, 13-04-1920).
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  10. Vermoedelijk: Roebertus (Bob) Heinrich Ludwig Wolf (Vrijenban, 22-06-1918).
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 16-11-2024.
  11. Delftsche Studenten Bond.
  12. Hans Willem Ankersmit (Delft, 20-02-1916 – 27-06-1998), directeur van P.J. Kipp & Zonen te Delft.
    NationaalArchief.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    Kipp & Zonen, geraadpleegd op 13-10-2024.
  13. Café De Kuil zat in de Baljuwsteeg 1, wat in tegenstelling tot de Pieterstraat wel tussen de Oude Delft en de Voorstraat ligt.
    Delftsche courant: nieuwsblad voor Delft en Delfland, 15-04-1944.
  14. Pieter den Haag woonde op de Dirklangendwarsstraat 36. Helaas geen verdere gegevens bekend.
    Stadsarchief Delft, Adresboek 1938.
  15. Vermoedelijk: Gerrit Hendrik te Kronnie (Winterswijk, 20-06-1918), zijn broer Berend Willem te Kronnie (Meddo, 07-04-1914) woonde ook op de Heemskerkstraat in Delft.
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    Delftsche courant, 18-01-1939.
  16. Loyaliteit in verdrukking, door Onno Sinke. Uitgeverij Boom, 2012. – CN
  17. Tegenwoordig gaat met uit van zo'n 74% die niet tekende in Delft.
    Sinke, O., Loyaliteit in verdrukking, pagina 135
  18. Koop Drok (Ambt-Vollenhove, 12-05-1900 – Noordoostpolder, 05-11-1972).
    Nationaal Archief, Registratie onderscheidingen Kanselarij der Nederlandse Orden, 1815-1993, Den Haag, archief 2.02.32.
    The Schmidt - de Smidt genealogy pages, geraadpleegd op 30-10-2024.
  19. Melden moest in de Willem II kazerne in Tilburg.
  20. Jacobus Johannes Neeteson (Hontenisse, 31-07-1890 – Hontenisse, 12-01-1966).
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  21. Kamp Erika in Ommen.
  22. Jacobus (Co) van Dixhoorn (Oosterhesselen, 08-08-1928 – Den Haag, 28-03-2005).
    FlevolandsGeheugen.nl - Jacobus van Dixhoorn, geraadpleegd op 16-11-2024.
  23. De Pleissnerfabriek in Herzberg am Harz.
  24. Dipl. Ing. Batz.
    Oorlogsherinneringen Harry Span.
  25. Abraham Leendert van Dixhoorn (Hontenisse, 10-02-1892 – Oosterhesselen, 24-03-1971). Hij was boswachter en de broer van Co's moeder.
    GenealogieOnline.nl, geraadpleegd op 31-10-2024.
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 31-10-2024.
  26. Hendrik (Henk) Lamberts (Emmen, 25-12-1921 – Reimerswaal, 30-06-1987).
    Genealogie-van-Francisca.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    NationaalArchief.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  27. Het huis bestaat nog steeds, maar is geen café meer, het ligt aan de Juessee, Juesseestraße 20 in Herzberg am Harz.
  28. Jacobus Oranje (Berkel en Rodenrijs, 27-07-1898 – Amsterdam, 06-04-1946).
    Oorlogsgravenstichting.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  29. Henricus (Harry) Josephus Adrianus Span (Breda, 11-12-1921 – Heerlen, 14-02-2019).
    Oorlogsherinneringen Harry Span.
  30. Co Neeteson lag van 19-04-1944 tot 12-07-1944 in het St. Josefskrankenhaus in de Klosterstraße in Wickrath. Het pand is ondertussen verdwenen.
    Arolsen Archives, DE ITS 2.1.2.1 NW 035 9 NIE ZM.
  31. Francois (Frans) Adriaan Neeteson (Hontenisse, 09-07-1923 – Utrecht, 15-11-1988).
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    De Neetesonnen.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  32. Vermoedelijk betrof dit Joseph (Sef) Henri de Haes (Echt, 26-12-1921 – Echt, 13-05-1986). Hij was de zoon van de directeur van de Dakpannen- en kleiwarenindustrie "De Valk", v/h J. Meuwissen en werd later zelf directeur. Louis Joseph Maria van Son (Tilburg, 22-05-1922 – Amsterdam, 27-01-1986). Werkte in dezelfde fabriek als Sef en Co en werd na de oorlog adjunct-directeur van “De Valk”.
    GenealogieOnline.nl, geraadpleegd op 30-10-2024.
    GenealogieOnline.nl, geraadpleegd op 30-10-2024.
    Pejjerlandj.nl, geraadpleegd op 30-10-2024.
    Parlement.com, geraadpleegd op 30-10-2024.
  33. G.G. Adriaansens, een jongere broer van Ria Adriaansens.
    Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 26-05-1959.
    Mail familie Adriaansens, 16-11-2024.
  34. Piet is mijn oudste broer, die bij de familie Adriaansens in Schiedam was ondergedoken. – CN
  35. Long-TBC werd toen - ten onrechte - ook wel pleuritis (longvliesontsteking) genoemd. – CN
  36. Pseudoniem van Cornelis Johannes George Spoelstra (Zwolle, 07-02-1901 – Hoenderloo, 26-06-1994).
  37. Nanko Nanninga (Uithuizen, 07-02-1906 – 20-08-1985).
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    NRC Handelsblad, 21-08-1985.
  38. Simon Hendrik Anton Begemann (Witmarsum, 22-04-1884 – Haarlem, 04-11-1974).
    FlevolandsGeheugen.nl - Simon Hendrik Anton Begemann, geraadpleegd op 13-10-2024.
  39. Vermoedelijk: Jacob van de Kerk (Haarlem, 30-12-1910 – Oosterbeek, 02-07-1996).
    FlevolandsGeheugen.nl - Jacob van de Kerk, geraadpleegd op 13-10-2024.
  40. Vermoedelijk: Johan van Veen (Uithuizermeeden, 21-12-1893 – Den Haag, 09-12-1959).
    Huygens instituut - Veen, Johan van (1893-1959), geraadpleegd op 13-10-2024.
  41. Leendert (Leen) Michiel de Zwart (Hontenisse, 31-12-1915 – 17-08-2001).
    OpenArchieven.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    Online-Begraafplaatsen.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  42. Pieternella Jacoba van Dixhoorn (Hontenisse, 09-11-1887 – Hontenisse, 04-06-1931).
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
    WieWasWie.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  43. Hendrik Marsman (Zeist, 30-09-1899 – Golf van Biskaje, 21-06-1940).
    Huygens instituut - Marsman, Hendrik (1899-1940), geraadpleegd op 13-10-2024.
  44. Alida (Jettie) Henriëtte Margaretha van der Horst (Hilversum, 21-03-1918 – Den Haag, 16-08-1995).
    De Neetesonnen.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.
  45. Magdalena Catharina van der Horst (Hilversum, 27-08-1911 – Oosterbeek, 24-07-1992).
    Online-Begraafplaatsen.nl, geraadpleegd op 13-10-2024.

Informatie

Artikel door:
Co Neeteson
Geplaatst door:
Jeroen Koppes
Geplaatst op:
04-01-2025
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Nieuws

Een brief uit Herzberg

4jan

Een brief uit Herzberg

De PostNL-tracker geeft deze vrijdagmorgen aan dat de bezorger er tussen 08:15 uur en 10:45 uur zal zijn. Twee weken geleden gekocht op een veilingsite; met kerst en nieuwjaar duurde de bezorging allemaal wat langer. Ondertussen was het 11:15 uur, geen bezorger. De website was ondertussen veranderd naar 'uiterlijk om 22:00 uur'. Er zat niets anders op dan te wachten. Om iets voor drie kijk ik nogmaals. De tijd is weer aangepast, nu is hij er tussen 16:00 en 18:00 uur. Mooi, tijd om nog even boodschappen te doen. Ik trek de deur open en sta oog in oog met de bezorger. Blijkbaar was hij er toch weer wat eerder...

Ik krijg een klein envelopje in mijn handen gedrukt en na een mooie handtekening voor ontvangst kan ik mijn nieuwe aanwinst voorzichtig open maken. In de envelop zit een nog kleiner envelopje. Niet alleen zit er een postzegel van Adolf Hitler op, maar er staat ook in grote letters: “Bereitschaftslager Schloss der Fabrik Herzberg”. Het is een brief van een student aan een andere student, beiden verplicht in Duitsland tewerkgesteld. Het Lager is die van de munitiefabriek in Herzberg, waar ik al een tijd onderzoek naar doe. Deze brief op een veilingsite tegenkomen was dan ook een bijzonder moment. De brief in handen hebben nog meer.

Het is een brief van Bob Blonk[note]Nicolaas (Bob) Hendricus Marie Blonk (Veur, 10-11-1917 – Vught, 27-12-1995).[/note] aan zijn vriend Ton Verdenius[note]Anthonie (Ton) Gezinus Verdenius (Amsterdam, 21-10-1920 – Nijmegen, 14-03-1998).[/note]. Bob werkte in de munitiefabriek in Herzberg, Ton in een touwmakerij in Riemsloh. Bob en Ton leerden elkaar in januari 1940 kennen in een kazerne in Breda. Volgens de familie Verdenius schreven ze vaak naar elkaar, met raadsels, puzzels en schaakproblemen. Wat ze in deze brief schrijven hebben we nog niet helemaal kunnen ontcijferen. Hiervoor kunnen we uw hulp van harte gebruiken! Via onze website kunt u helpen met overtikken van deze brief, en vele anderen. De brief van Bob Blonk is hier te vinden:

Pagina 1
Pagina 2
Pagina 3
Pagina 4


Lees meer

Dasselse dwangarbeiders: Herzberg am Harz (5/5)

6dec

Dasselse dwangarbeiders: Herzberg am Harz (5/5)

Het is nu ruim twee jaar geleden dat ik de brieven van Gerard Schampers in handen kreeg. Een student in oorlogstijd, wonend in Helmond en studerend in Tilburg. In 1943 werd hij, met nog 21 andere studenten, tewerkgesteld te Dassel in Duitsland. In Dassel werkten ook een aantal Limburgers, die opgepakt waren tijdens de Kerkrazzia's in oktober 1944. In juni en augustus 2023 bezocht ik Dassel. Nu was het tijd voor een derde bezoek en een nieuwe serie aan artikelen.

Tijdens het onderzoek naar de studenten, die in Dassel tewerkgesteld werden, werd al snel duidelijk dat ze niet direct in Dassel terecht zijn gekomen. De reis van Kamp Erika naar Dassel ging via een aantal tussenstations... in letterlijke zin. De langste stop was in Herzberg am Harz. Daar kwamen de studenten op 18 mei 1943, per trein, in Herzberg aan.


Gerard Schampers, een van de studenten, schreef over de reis: “We stapten in de trein en hoorden onderweg dat de technici naar Osterode moesten en de rest verder door naar Herzberg. In Osterode wilden enkele uitstappen maar dat mocht niet. 't Hele stel moest door. Om 7 uur kwamen we in Herzberg am Harz. Daar bleek dat ze pas om 5 uur bericht gekregen hadden dat we zouden komen. We kregen soep te eten, die naar omstandigheden redelijk wel was. We worden behoorlijk behandeld en hebben nog niet gewerkt. De eerste paar dagen zullen we dat ook nog wel niet doen. Wat er verder zal gebeuren weet ik niet er is nog niet veel van te zeggen. Ons adres is voorlopig: Gemeinschaftslager Pleissner (Wiese) Herzberg a. Harz.” [note]TracesOfWar.nl - Gerard Schampers, van student tot dwangarbeider, geraadpleegd op 22-11-2024.[/note]

De 40 studenten werden tewerkgesteld in de Pleissner-fabriek in het zuiden van Herzberg, vlakbij het hoofdstation van het stadje. Herzberg am Harz ligt, zoals de naam al doet vermoeden, in het Harzgebergte in het midden van Duitsland. Het stadje met haar vakwerkhuisjes werd en wordt gedomineerd door het kasteel van Herzberg. Dit kasteel, met haar oorsprong in de 11de eeuw, staat op een berg met uitzicht over de gehele stad. De studenten die uiteindelijk in Dassel terecht kwamen, zaten daar ruim een week.

Na al twee keer in Dassel geweest te zijn, vinden we het tijdens ons derde bezoek ook tijd om Herzberg am Harz te bezoeken, op een uur rijden van Dassel. Deze ochtend rijden we vroeg richting Herzberg. Het is een beetje een druilerige dag, de zon heeft zich nog niet laten zien. Via Osterode rijden we uit het noorden Herzberg binnen, met aan de rechterhand op de berg het indrukwekkende kasteel. We rijden door het stadje naar de Pleissner-fabriek, net iets voorbij het hoofdstation. In deze staalfabriek kwamen de studenten aan. Tegenwoordig is het nog steeds een staalfabriek, maar veel van haar geschiedenis is inmiddels verdwenen. Op 6 april 1945 voerde het Amerikaanse Ninth Air Force een aanval uit op de spoorcomplexen van Gottingen, Northeim en Herzberg.[note]USAAF Worldwide Operations Chronology, geraadpleegd op 22-11-2024.[/note] Pleissner werd ook getroffen en voor 70% vernietigd.[note]Matwijow, K., “Spurensuche” in Herzberg am Harz, 1933-1945, pagina 72.[/note]

We lopen een rondje om het fabrieksterrein. Veel is er helaas niet meer te zien, maar het blijft de plek waar de studenten tewerkgesteld werden en een week verbleven, voordat ze naar Dassel doorgestuurd werden. Zo'n twintig andere studenten bleven hier achter om te werken in de staalfabriek.


Eén van hen was Co Neeteson, hij herinnerde zich: “We werkten van 's ochtends zes tot 's avonds zes, in een staalfabriek. Velen moesten met de handen werken, maar er waren er ook een stuk of zes, die op een bouwbureau terecht kwamen. Daar zat ik gelukkig ook bij.” [note]Herinneringen Co Neeteson.[/note] In Herzberg hadden ze de nodige bewegingsvrijheid. Co: “We mochten vrij rondlopen, we waren immers geen gevangenen. Dus trokken wij er op uit, de berg op. Of naar het café in het dorp, dat aan een klein meertje lag.” [note]Herinneringen Co Neeteson.[/note]

Zo trekken wij ook Herzberg in, de berg op, naar het kasteel. Het staat bij ons bezoek in de steigers, het wordt weer eens gerestaureerd. Na de oorlog was dat ook al nodig, omdat het dak er af was geblazen door het ontploffen van de naastgeleden munitiefabriek.[note]TracesOfwar.nl - Nederlandse studenten in een munitiefabriek, geraadpleegd op 22-11-2024.[/note] In het kasteel is een klein museumpje gevestigd. Heel veel over de oorlog is er niet te zien, wel krijgen we er de nodige informatie en contacten voor verder onderzoek.

Wat we ook krijgen, is een tip over het café aan het meertje, de Juessee, midden in Herzberg. Het café zelf bestaat niet meer, maar het huis staat er nog wel. Het is nu een gewone gezinswoning. Het moet er uit zien als een klein kerkje, met een zwaan op de toren. We rijden naar het meer en parkeren de auto. We besluiten een rondje om het meer te wandelen, om zo het huis vanzelf tegen te komen.

Het is ook niet te missen, het torentje, de zwaan... er hangen zelf nog een paar oude lampen met bierreclame aan de muur. Dit is overduidelijk het café waar de studenten hun vrije tijd doorbrachten, al veranderde dat wel in de loop van de oorlog. Co: “We gingen daar in onze schaarse vrije uurtjes nogal eens een biertje drinken, dankzij de paar marken die we verdienden, totdat de baas ons een keer, met tranen in zijn ogen, moest weigeren: hij mocht geen buitenlanders meer ontvangen. Voor het raam kwam toen ook een bordje: Verboten für Ausländer.” [note]Herinneringen Co Neeteson.[/note]


Wij lopen verder rond het meer. Nu, op een bewolkte herfstdag ziet het er niet zo mooi uit als in de zomer van 1943 toen de studenten hier aankwamen. Grijzer en bewolkter zou het voor de studenten ook worden naar mate de oorlog vorderde. De paar vrijheden die ze nog hadden, werden steeds verder ingeperkt. Het was hier in Herzberg, dat deze studenten hun bevrijding meemaakten, waarna de lange toch naar huis begon.

Het blijft elke keer bijzonder om de locaties te bezoeken waar de studenten tachtig jaar geleden werkten, sliepen en leefden. Wij rijden met de opgedane indrukken, de foto's en alle informatie weer terug naar Dassel, met onze gedachten in de grijze wolken.

Lees ook de andere delen in deze serie:
- Dasselse dwangarbeiders: Herfst (1/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Terug naar school (2/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Bioscoop Klenke (3/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Frau Kolle (4/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Herzberg am Harz (5/5)

Lees meer

Gerelateerde personen

Gerelateerde boeken

Loyaliteit in verdrukking
Het verjaagde water

Bronnen

Met dank aan

  • Familie Neeteson.
  • Familie Adriaansens.
  • Familie Molier.
  • Familie Span.
  • Eric van den Bungelaar.
  • Lisa de Haas.
  • Herma de Vries.
  • Stadsarchief Delft.

Onderscheidingen

Neeteson, Jacobus Petrus* 13 april 1920
† 19 januari 2019