Titel: | Hitlers mensen - De gezichten van het Derde Rijk |
Schrijver: | Evans, Richard J. |
Uitgever: | Unieboek Het Spectrum |
Uitgebracht: | 2024 |
Pagina's: | 664 |
ISBN: | 9789000375912 |
Omschrijving: | De Hamburgse dagboekschrijfster Marie-Luise Solmitz vergeleek op 8 mei 1945 de Duitsers met "lemmingen" die door hun steun aan Adolf Hitler naar de afgrond waren gerend. "Nog nooit heeft een volk zo’n slechte zaak met zoveel enthousiasme gesteund", schreef ze. Zelf had ze de Duitse dictator in de jaren dertig ook aanbeden, ondanks dat ze getrouwd was met een man van Joodse afkomst. Ze had zelfs haar eigen broer, die er liberalere standpunten op nahield, aangegeven als nazitegenstander, hoewel dat voor hem geen gevolgen had. De ommekeer in haar mening over het naziregime kwam tijdens de oorlog, toen ze zich om haar kleinkind moest bekommeren in een stad die werd platgebombardeerd door de geallieerden, waar ze Hitler de schuld van gaf. Richard J. Evans (1947) haalt haar woorden aan in zijn boek ‘Hitlers mensen’ als voorbeeld van iemand die nog tijdens Hitlers bestuur van mening veranderde over hem. Dat is iets wat van de andere door de Britse historicus in dit boek beschreven personen niet kan worden gezegd. De auteur doceerde geschiedenis aan de universiteit van Cambridge en publiceerde verschillende boeken, waarvan zijn trilogie over de geschiedenis van het Derde Rijk het bekendst is. Hierin beschrijft hij respectievelijk de opkomst, vooroorlogse jaren en oorlogsjaren van Hitlers Duitsland. In zijn nieuwste boek, dat werd vertaald door Rob de Ridder, richt hij zich op de personen die een rol speelden binnen de politiek, het terreurapparaat en het leger van nazi-Duitsland, te beginnen met dictator Adolf Hitler zelf. De personen zijn door de schrijver ingedeeld in de categorieën ‘De Paladijnen’, ‘De Uitvoerders’ en ‘De Werktuigen’. Onder de eerste categorie vallen de hoogstgeplaatste nazi’s, onder wie rijksmaarschalk Hermann Göring, SS-leider Heinrich Himmler en architect en minister Albert Speer. Iets lager in de rangorde bevinden zich de uitvoerders, waartoe onder anderen de conservatieve politicus Franz von Papen en de antisemitische uitgever Julius Streicher worden gerekend. Onder de werktuigen vallen onder meer SS-arts Karl Brandt, kampbewaaksters Ilse Koch en Irma Grese en filmmaakster Leni Riefenstahl. Op basis van literatuurstudie ontkracht Evans vele mythes en veronderstellingen die in omloop zijn over Hitlers volgelingen, maar ook over de Führer zelf. Die was volgens de schrijver "een politiek noch een militair genie. Hij had het geluk dat hij bij de politiek betrokken raakte in een tijd waarin spreken in het openbaar, live en voor enorme menigten, zijn grootste potentie had." Het waren de in 1929 ingezette economische neergang, die veel Duitsers tot wanhoop dreef, en de steun van conservatief-nationalistische elites die hem aan de macht brachten. Zowel voorafgaand als tijdens zijn machtsperiode was de nazileider volgens Evans "ondanks het beeld dat van hem geprojecteerd werd als bovenmenselijke dictator […] in vele opzichten afhankelijk van de nauwe kring van directe ondergeschikten om hem te steunen, zijn imago te versterken, zijn zelfvertrouwen op te peppen en zijn ideologische programma uit te voeren". Veel nazileiders zijn na de oorlog, ook door academici, beschreven als gewetenloze gangsters, domme ploerten of psychisch verwarde malloten. Evans toont aan dat de personen in zijn portretten vaak helemaal niet zo afweken van de norm. Niet dat hij daarmee hun daden bagatelliseert, want over de ernst daarvan bestaat geen twijfel. Echter, in plaats van te zoeken naar eventuele sociale of psychologische afwijkingen, laat hij juist zien dat de daders veelal afkomstig waren uit de gegoede middenklasse en eerder gevormd waren door de historische omstandigheden dan door een persoonlijk manco. Dat bijvoorbeeld SA-leider Ernst Röhm vaak wordt afgeschilderd als "domme boef" verwerpt Evans door te citeren uit de biografie die Eleanor Hancock over hem schreef. "Hij verzamelde gravures, las Duitse literaire klassiekers en was bevriend met kunstenaars", zo schrijft zij. Röhm wordt door Evans "een vaardige en hardwerkende administrateur" genoemd, die "de orde en stabiliteit [miste] van de wereld van vóór augustus 1914, toen hij een gevestigde en steeds betere plek in de samenleving had genoten, gesteund door de solide burgerlijke levensstijl van zijn familie en de bevoorrechte wereld van het Beierse officierskorps". Het raakvlak tussen het nationaalsocialisme en het conservatieve gedachtegoed van de Duitse middenklasse wordt ook duidelijk in het portret van Franz von Papen. Hij stond aan de wieg van de coalitie van de NSDAP en de conservatief-nationalistische DNVP en was in 1933-1934 vicekanselier in het kabinet van Hitler. Hij wordt vaak gezien als een pedante en naïeve aristocraat die dacht de nazi’s wel te kunnen beteugelen maar zich hierin vergiste. Evans noemt hem echter "veel meer dan een fellow traveller (sympathisant)". Hij schrijft: Het is verleidelijk hem te zien als een voorbeeld van hoe makkelijk conventionele politici verleid kunnen worden door demagogen te steunen. Maar hij was geen gewone politicus: hij was een tegenstander van de democratie, een klerikaal-fascist, een man vol militaire en ultranationalistische waarden. Hij suste zijn geweten door veel van de duisterder aspecten van het nazisme te negeren. Evans beschrijft dat de meeste Duitsers uit de opgeleide middenklasse, onder wie de door hem geportretteerde personen, het Derde Rijk verwelkomden. Slechts een klein deel van alle Duitsers die de politiek van Hitler steunden, bestond volgens hem uit "echt fanatieke nazi’s". Ze zagen Hitler "als iemand die garant stond voor sociale orde, nationale trots, economische stabiliteit en culturele traditie – die allemaal zo opvallend afwezig waren geweest in de Weimarrepubliek". Binnen de geneeskunde, het recht, bedrijfsleven en leger was dit gedachtegoed dominant. "Nazisme was niet de ideologie van hen zonder opleiding of hen zonder succes", concludeert de auteur. Ook al zijn sommige nazileiders afgeschilderd als dommeriken of mislukkelingen die hun kans grepen binnen de nazibeweging, dat waren ze niet. Dat is natuurlijk duidelijk als het gaat om een technocraat als Albert Speer, maar ook iemand als de rabiaat antisemitische Julius Streicher was meer dan slechts een kwaadaardige meeloper met een IQ van net iets boven gemiddeld. Al voordat hij Hitler ontmoette, had hij met zijn radicaal antisemitische gedachtegoed succes, maar hij schreef ook gedichten, maakte aquarellen en hield zich bezig met kruidengeneeskunde en Noordse sprookjes. Toen de oorlog in 1945 eindigde, haatte Marie-Luise Solmitz, de dagboekschrijfster uit Hamburg, Hitler. In haar dagboeken klinkt echter vooral eigenbelang door, uitingen van sympathie voor de Joodse slachtoffers zijn zeldzaam. Of ze veel geleerd had van haar foute keuze voor Hitler is ook maar de vraag. Toen het Britse bezettingsleger Joodse vluchtelingen in haar huis inkwartierde, protesteerden zij en haar man daar zo fel tegen dat de vluchtelingen elders werden ondergebracht. Het geloof in Hitler verdween in Duitsland, maar het gedachtegoed niet. Evans schroomt niet om een link te leggen met het heden. De propagandatechnieken van Goebbels worden volgens hem "in de eenentwintigste eeuw veelvuldig geïmiteerd door populistische politici, van Donald Trump tot Viktor Orbán, om tegenstanders in diskrediet te brengen en oppositie tegen hun regime uit de weg te ruimen, al zijn hun beweegredenen vermoedelijk minder ideologisch". Evans gebruikt de portretten om de vraag te beantwoorden waarom Duitsers Hitler steunden. Hij laat zien dat mensen hiervoor hun persoonlijke redenen hadden, maar dat de sentimenten die hij vertolkte, inclusief het antisemitisme, breed leefden binnen de burgerlijke klasse gedurende de Weimartijd. Ook al vormden de directe uitvoerders van de nazimisdaden een minderheid, de meerderheid had wel kunnen weten van de ware aard van het nazisme maar negeerde dit, bijvoorbeeld vanwege de carrièrekansen die het regime bood. Na de oorlog waren velen wel in staat om Hitler als schurk aan te wijzen, maar niet om hun eigen schuld te erkennen. Met ‘Hitlers mensen’ heeft Evans een aansprekend boek geschreven, dat indirect ook vragen opwerpt over ons eigen handelen, want zijn wij zelf in staat om te doorzien en erkennen wat rot is in onze samenleving of ligt het kwaad altijd bij de ander, degenen die we meestal slechts kennen van onze beeldschermen? Opmerkelijk zijn wel enkele ‘missers’ in het boek, zoals de bewering dat Martin Bormann in Hitlers bunker zelfmoord pleegde of dat concentratiekamp Buchenwald op een heuveltop bij Dresden ligt. Het zijn smetjes op een verder goed onderbouwde en voor een breed publiek toegankelijke publicatie die aantoont dat de nazi’s meer op ons lijken dan we zouden willen. |
Beoordeling: | Zeer goed |