Dit interview is gebaseerd op persoonlijke gesprekken van mij (Maurice Laarman, red.) met Anton Schwan, en een tekst die door hem is aangeleverd. Op 16 december 2007 heb ik hem voor het laatst ontmoet. Acht dagen later overleed hij, toch nog onverwacht. Zijn ervaringen zijn kenmerkend voor een hele generatie die ons nu aan het verlaten is. Over enkele jaren is ‘de oorlog’ iets waarover we niet meer kunnen vernemen uit de mond van levende mensen, maar, net zoals de VOC-tijd, alleen uit teksten, overblijfselen en boeken. Dit artikel is dan ook een reminder: schrijf de ervaringen op van uw kennissen en vrienden voor het te laat is!
Mijn leven begon met een valse start. Op 28 januari 1923 werd ik geboren in Aken. De stad was bezet door de Belgen, nadat de 1e Wereldoorlog met de capitulatie van Duitsland geëindigd was. Er was een hoge inflatie, bankbiljetten werden niet meer geteld door de bank, maar uitgegeven op gewicht. Gelukkig ging het snel beter, door leningen van Amerika kwam er weer enige welvaart. Mijn vader had gevochten in de 1e Wereldoorlog aan het Westfront, bij een mortiereenheid. Hij keerde ongeschonden terug en kon als zelfstandig meubelmaker de kost verdienen voor ons gezin.
De recessie raakte ons echter ook. Mijn vader moest zijn eigen bedrijf opgeven, er was simpelweg geen geld onder de mensen om meubels te kopen. Er was wel een bedrijf in Düsseldorf, waar mijn vader werk vond. Het hele gezin verhuisde ernaartoe. Deze stad zou mijn verdere leven bepalen. In 1933 was ik tien jaar oud. Het was het jaar waarin Adolf Hitler kanselier werd, na een roerige tijd vol strijd tussen de politieke gezindtes. We hoopten op rust en welvaart, wat er ook kwam. Deze man hield zijn beloftes! Dat later door zijn toedoen Duitsland in stof en as zou veranderen, konden we toen helaas niet voorzien.
Toen ik veertien werd, moest ik van het Jungvolk naar de Hitlerjugend overstappen. Ik wou niet in de ‘bruine’ HJ. Als het per se moest, dan in de Marine Hitlerjugend. Ik was door oom Fritz Gericke al besmet met het marinevirus. Hij had in de 1e Wereldoorlog dienstgedaan bij de Reichsmarine en verre reizen gemaakt. Dat wou ik ook! Toen ik eenmaal bij de Marine HJ zat, kon ik overstappen naar de Düsseldorfer Yacht Club om daar mijn dienst te doen. Zeilen vond ik erg leuk, ook in mijn vrije tijd was ik vaak op het water te vinden. In de vakanties konden we langere trips maken, we lieten ons dan tot Mainz of Bingen slepen en zeilden op ons gemak terug. Als we een leuke plaats tegenkwamen, bleven we daar soms overnachten. In 1940 zou er een zeilwedstrijd plaatsvinden, van Duitsland naar Engeland, Denemarken, Noorwegen en dan weer naar Duitsland. Ik had er erg naar uitgekeken, maar helaas ging dat niet door, de oorlog was uitgebroken.
Na mijn lagere school begon ik in 1937 aan een opleiding bij het Kaiser Wilhelm Institut für Eisenforschung als instrumentmaker. Al werkende pikte ik het vak op, 48 uur per week, voor 0,14 Reichsmark per uur. In september 1939 brak de oorlog uit. We merkten daar nog niet zoveel van, behalve dat we op het dak van de school moesten gaan zitten als uitkijk naar vijandelijke vliegtuigen. Dat was onzin, want de vliegtuigen kwamen ’s nachts, niet overdag. Maar we moesten alert zijn, want in de 1e Wereldoorlog was Düsseldorf ook aangevallen door de RAF. In mei 1940 kwam de eerste luchtaanval, gericht op verschillende fabrieken. De stad en haar bevolking zou later nog veel te lijden krijgen onder de geallieerde bommenregen, en lag dan ook voor meer dan de helft in puin toen de oorlog afgelopen was. Voor ons jonge jongens was het allemaal wel spannend, we hielden ons bezig met het verzamelen van granaatscherven, afgeschoten door de Flak. Deze werden onderling geruild, die met koperresten eraan waren het meeste waard.
Met mijn liefde voor varen en mijn oom die mij enthousiast had gemaakt, was het niet verwonderlijk dat ik me al vroeg had aangemeld voor de Kriegsmarine. Dat je in dienst moest was duidelijk, maar dan liever bij een eenheid die je na aan het hart ligt. Door mijn vroege aanmelding hoefde ik ook niet drie maanden te werken bij de Reichsarbeitsdienst en, nog belangrijker, ik bleef gevrijwaard van een oproep voor de Waffen-SS. Ik had zelfs al een brief gekregen me te melden, maar ik kon dat omzeilen door mijn aanmelding bij de Kriegsmarine. Door mijn opleiding als instrumentmaker paste ik ook goed in het plaatje van de marine, waar technisch personeel gezocht werd. Nadat ik klaar was hiermee, ging ik dan ook meteen naar de marine. In oktober 1940 moest ik me melden bij de 8. Schiffstammabteilung (SStA) in Leer. Alle rekruten werden op het station opgewacht en we marcheerden naar de kazerne. Dat laatste was geen probleem, want dat hadden we al geleerd in de HJ. Nadat we ons hadden ingeschreven en gegeten hadden, sliepen we in de sportzaal. De dag erna zijn we met de trein naar Breda in Nederland gegaan. Daar lag in en rond de Chassékazerne de 14. SStA. We ontvingen uniformen en werden ingedeeld in pelotons en groepen. Het volgende kwartaal probeerde men goede soldaten van ons te maken. Of dat gelukt is, weet ik niet, maar met schieten lukte dat aardig. Voor mijn goede prestaties met schieten had ik een vrijkaartje voor de operette Die Fledermaus gewonnen, die werd opgevoerd in een theater in Breda. Na circa twee maanden werden we beëdigd, en waren nu officieel soldaat. De beëdiging was een hele ceremonie, waarbij we trouw zwoeren aan Adolf Hitler als leider van Duitsland.
Nadat Nederland was bezet, kwamen er al snel opleidingseenheden van de Kriegsmarine in Nederland. Enerzijds vervulden zij de rol van reserve, bij een geallieerde landing konden snel troepen aanwezig zijn. Anderzijds was door het vrijkomen van de Duitse kazernes plaats ontstaan voor andere eenheden. In Breda werd vanaf september 1940 het terrein van de Chassé- en Kloosterkazerne in gebruik genomen, aangevuld met houten barakken. De sterkte varieerde, maar er waren al snel duizend man in opleiding. Het nabijgelegen schietterrein in het Mastbos en oefenterreinen op de Ginkelse heide maakten dit tot een ideaal opleidingscentrum. De beëdiging vond plaats op het terrein van de Koninklijke Militaire Academie. Na D-Day was het een aflopende zaak met de eenheid. Door het tekort aan mankracht werden de rekruten ingezet bij de bewaking van belangrijke objecten in heel Nederland. Een gedeelte heeft meegevochten in de slag om Arnhem, waar ze veel verliezen leden in de strijd tegen ervaren soldaten. Hierna werd de eenheid ingezet in de Atlantikwall, waarvan nog een tekening getuigt in een bunker te Noordwijk. In maart 1945 werd de eenheid opgeheven en ging over in Marineschützenregiment 111.
Het complex van de Chassékazerne is nog deels voorhanden. De meeste bijgebouwen zijn gesloopt en het terrein is bebouwd, maar het hoofdgebouw is tegenwoordig in gebruik als museum en gemeentearchief.
Soms was er wat bij de marine Landgang genoemd werd, en konden we ’s avonds buiten de kazerne ons vertier zoeken. Hoewel Nederland een half jaar geleden was bezet, merkten we toch geen vijandigheid van de bevolking. We konden rustig in een café wat drinken of inkopen doen in de stad. In december 1940 was de basisopleiding voltooid. Aansluitend deed ik een opleiding voor Torpedomechaniker in Flensburg-Mürwik. Deze duurde in vredestijd zes maanden, maar wij moesten hem in drie maanden doen. Veel leerlingen hadden moeite met wiskunde en elektrotechniek, maar mij lukte het goed. De opleiding werd afgesloten met het schieten van torpedo’s in de Oostzee.
In mei 1941 werd ik bij het Torpedoressort in Rotterdam geplaatst. Het was vrij saai werk. De torpedo’s moesten afgeregeld worden, getest en bijgevuld met de benodigde vloeistoffen. Als de torpedo’s klaar waren, werden ze op een boot naar Schnellboten gebracht die in de Rotterdamse havens lagen. Deze opereerden in het Kanaal en voor de Engelse kust, met enig succes. Gelukkig kreeg ik het bevel om 1 juli 1941 in Kiel te zijn, waar ik dienst zou gaan doen op Zerstörer Hans Lody. Tenslotte had ik me aangemeld bij de marine om te varen!
In een boekje uit 1938 worden de taken van een Zerstörer (letterlijk: vernietiger) zo omschreven: het doen van torpedoaanvallen, verkenning, bescherming konvooien en handelsscheepvaart. Het schip werd vernoemd naar een in 1914 te Londen geëxecuteerde spion. In 1938 in dienst gesteld, was het schip actief tijdens de inval in Polen, opereerde het met de grote kruisers en slagschepen en raakte het diverse malen beschadigd door grondberoering en een aanvaring. Veel tijd werd op de werf doorgebracht, maar het schip beleefde het einde van de oorlog toch nog. Erna werd het uitgeleverd aan Engeland, dat het schip in 1949 sloopte.
Enkele technische gegevensLengte 116 m, breedte 11,31 m, diepgang 3,68 m, 35.000 pk. De bewapening varieerde tijdens de oorlog. Hoofdbewapening waren vier stuks artillerie 12,7 cm, enkel opgesteld, en acht torpedolanceerbuizen in twee batterijen. Vooral de luchtafweer werd laat in de oorlog uitgebreid tot 12 stuks 3,7 cm en 13 stuks 2 cm, enkel en dubbelloops geplaatst. Verder bestond de mogelijkheid om mijnen te leggen en waren er dieptebomwerpers aan boord. De tekening toont het silhouet van het schip in 1940 en 1945.
Ik moest een lange weg afleggen om aan boord van de Hans Lody te komen. Nadat ik van Rotterdam met de trein naar Kiel had gereisd, kreeg ik daar de mededeling dat het schip al vertrokken was. Ze wisten niet wat ze met me aan moesten, maar na een paar dagen kon ik met de trein via Denemarken en Zweden naar Bergen in Noorwegen reizen. Daar moest het schip liggen. Eenmaal aangekomen bleek het weer uitgelopen te zijn, het volgende punt zou Kirkenes zijn. Met een Noorse postboot ging ik ernaar toe. In de meeste gevallen is driemaal scheepsrecht, maar ook nu weer: een lege kade. Toevallig vernam ik dat er een verkeersbootje van de Hans Lody zou aanleggen, dat me uiteindelijk aan boord bracht. De reis had een maand geduurd!
Eenmaal aan boord had ik het best naar mijn zin. Mijn taak was het, net zoals in Rotterdam, de torpedo’s klaar te maken voor gebruik. Aan boord waren twee torpedobatterijen met elk vier buizen.
We waren vooral actief in het gebied rond Moermansk. We deden aanvallen op Russische schepen en wisten er een aantal tot zinken te brengen. In augustus 1941 begeleidden we een konvooi van Tromsø naar Kirkenes. Het waren vier vrachtschepen met vijf escorteschepen. Desondanks wist een Engelse duikboot twee vrachtschepen tot zinken te brengen, waarbij 342 mannen omkwamen. We bestookten de duikboot twee uur lang met dieptebommen, echter zonder resultaat.
Eind september vertrokken we richting Duitsland, het schip had dringend onderhoud nodig. Op 8 oktober 1941 zijn we in Bremerhaven aangekomen. Het onderhoud duurde vrij lang, tot april 1942. Er was bij de werf tekort aan personeel, omdat zij mensen moesten afstaan aan de Kriegsmarine. Nadat de werkzaamheden klaar waren, werden er in de Oostzee verschillende testen en oefeningen uitgevoerd. Er was wel een beperking: door een tekort aan olie bleven we regelmatig in de haven in plaats van op zee oefenen. Pas op 11 mei 1942 was er weer een grote actie: een oefening met kruisers, torpedoboten, vliegtuigen en andere Zerstörer in de Oostzee. Enkele dagen later vertrokken we om de kruiser Lützow te escorteren naar Noorwegen. We kwamen veilig aan in Kristiansand, ondanks het lastigvallen door vliegtuigen en melding van duikboten.
In september 1943 eindigde mijn diensttijd op de Hans Lody. Ik kreeg een opleiding voor onderofficier. Al snel daarna werd ik bij het K-Verband ingedeeld. Dit betekende Kleinkampfverband en omvatte onder andere de kleine een- en tweemansduikboten. Geïnspireerd door de Engelse en Italiaanse marine was nu ook de Duitse marine begonnen met zulke vaartuigen. Eigenlijk was het een noodgreep, omdat we niet veel schepen meer hadden die als aanvalswapen gebruikt konden worden.
De reis ging weer naar Nederland. In Velsen was een torpedowerkplaats waar ik toezicht hield op het afregelen en bevestigen van de torpedo’s voor de Seehunde, die in IJmuiden lagen (zie de tekst onder de laatste foto in dit artikel). De duikbootjes werden vanaf de haven een eind gesleept en opereerden daarna zelfstandig. Meestal was hun opdracht het scheepvaartverkeer richting Antwerpen aan te vallen, en soms brachten ze ook een schip tot zinken. Het was echter een druppel op een gloeiende plaat. Ik kan me een zwaar bombardement van de geallieerden herinneren. Met bommen van 12.000 pond, zogenaamde Tallboys*, werden de bunkers voor Schnellboten aangevallen. Gewone bommen waren al erg genoeg, maar van zulke grote werden we toch een beetje angstig, alles trilde bij ons in Velsen!
* Niet bekend is welke aanval Anton heeft meegemaakt. Tweemaal zijn de Schnellbootbunkers in IJmuiden gebombardeerd met Tallboys. De eerste maal op 15 december 1944, de tweede maal op 8 februari 1945.
Er kwamen steeds meer geruchten over een Duitse capitulatie. Op 8 mei 1945 was het zover, het werd bekend dat Duitsland had gecapituleerd. De oorlog was voorbij, wat zorgde voor gemengde gevoelens. Al die jaren had ons land gevochten voor niets. Zoveel doden en gewonden! Gelukkig was de kans dat we ons leven behielden wel een stuk groter nu de vrede was aangebroken. De kommandant van het K-Verband, Brandi, was in staat te regelen dat we met bootjes werden getransporteerd naar Wilhelmshaven. Vele andere Duitse soldaten in Nederland moesten lopend naar huis, maar wij hadden geluk. Na een korte gevangenschap kon ik gaan wennen aan het burgerleven. Maar eerst werden we heropgevoed, gedenazificeerd. Pas toen werd ons duidelijk welke vreselijke dingen er in de concentratiekampen hadden plaatsgevonden en op welke schaal. Na het zien van de films was iedereen terneergeslagen en droevig. Hadden wij ons leven op het spel gezet voor het Duitsland dat zulke dingen doet?
In het arbeidsleven had ik veel aan mijn opleiding en ervaring, en ik ben dan ook tot mijn pensioen in 1988 werkzaam geweest in de techniek, bij de post en telecommunicatie. We hebben een armoedige tijd gekend, maar al snel ging het weer bergopwaarts. We kregen twee kinderen, dochters. In 1998 overleed mijn vrouw aan kanker.
De bemanningsleden van Zerstörer Hans Lody kwamen nog regelmatig bij elkaar. Het was altijd fijn elkaar weer te zien en te ervaren hoe het met iedereen ging. We verheerlijkten de oorlog niet, maar in die bange jaren was een band gesmeed, die ook later bleef bestaan.
In het begin was deze Kameradschaft erg groot qua ledenaantal, maar al naar gelang de tijd voortschreed, ontvielen ons veel kameraden. Nu is er nog slechts een handjevol. Onze generatie gaat voorbij.
Uit het arsenaal van het Kleinkampfverband was de Seehund het meest succesvol en veelbelovends. Het was gepland duizend stuks te bouwen, er werden er echter 285 in dienst gesteld. Deze tweemansduikboot had een actieradius van ongeveer 350 zeemijl en werd aangedreven door een diesel- en een elektromotor. Met een lengte van twaalf meter was het wapen alleen geschikt voor ondiepe wateren. Het operatiegebied lag in het noordelijk gedeelte van het Kanaal en het gebied voor Antwerpen. De eerste actie vond plaats op 1 januari 1945, de laatste enkele dagen voor de capitulatie. In totaal wisten de bootjes acht geallieerde schepen tot zinken te brengen en drie te beschadigen. 35 Seehunde gingen verloren.