Titel: | Hou-Zee! - Dreggen in de beerput van een nationaalsocialistische familie |
Schrijver: | Pijpers, R. |
Uitgever: | Verbum |
Uitgebracht: | 2021 |
Pagina's: | 192 |
ISBN: | 9789493028470 |
Omschrijving: | Rob Pijpers (Den Haag, 1955) heeft een vertaalbureau en heeft de afgelopen decennia een groot aantal boeken vertaald waaronder boeken van de Britse acteur Peter Ustinov, de Vietnamese boeddhistische monnik en schrijver Thich Nhat Hanh, de Tibetaanse boeddhistisch leider Dalai Lama, de Oostenrijkse schrijfster Marlen Haushofer en de Duitse auteur Bernt Engelmann. Deze Engelmann (1921-1974) zat gedurende de oorlog in het verzet, werd twee keer door de Gestapo gearresteerd en belandde in 1944 vanwege ‘Judenbegünstigung’ in de concentratiekampen Flossenbürg, Hersbruck en Dachau. Hij schreef onder meer over het onderwerp waarover Pijpers tal van vertalingen op zijn naam heeft staan, namelijk de Tweede Wereldoorlog en meer specifiek de Holocaust. Hij vertaalde werk van toonaangevende auteurs als Raul Hilberg, Götz Aly, Ralf Georg Reuth en Enzo Traverso. Pijpers publiceerde nu zijn eerste boek, waarvoor zijn eigen familie, uit een "doorgewinterd NSB-milieu", het primaire onderwerp was. In het Nationaal Archief onderzocht hij de dossiers van acht familieleden: de beide grootouders van zowel vaders- als van moederskant, de beide ouders en twee zussen van zijn oma van moederskant. Als alle informatie die daaruit naar voren komt objectief wordt bekeken, ontdaan van de grote emotie die Pijpers er met regelmaat aan toevoegt, en ook de nevenpaden die de auteur omstandig bewandelt even worden gelaten voor wat ze zijn, blijkt het met de ‘oorlogsmisdaden’ van de familie behoorlijk mee te vallen. De beide grootouders van vaderskant, Willem Pijpers (1882-1945) en Johanna Weil (1883-1963), kent de schrijver zo goed als niet, maar op basis van een wazige foto van het echtpaar, wordt een verklaring gegeven voor de moeizame relatie die hij met zijn vader had. Van deze grootouders is geen dossier, dus mag worden aangenomen dat ze geen NSB-lid waren. Ook van zijn vader Herman Pijpers (1923-2011) komt niet meer boven tafel dan dat hij in de late zomer van 1943 de loyaliteitsverklaring ondertekende om te kunnen gaan studeren. Met de ondertekening beloofden studenten zich te "onthouden van iedere tegen het Duitse Rijk [...] gerichte handeling". Er moet daarbij wel worden bedacht dat alleen in Nijmegen de rector magnificus weigerde de verklaring aan de studenten voor te leggen, zodat hier maar 0,3% van de studenten tekende. In Utrecht, waar Herman Pijpers ging studeren, tekende aanvankelijk 12,6% van de studenten de verklaring. Toen er arrestaties volgden liepen de aantallen op, zodat uiteindelijk in Nederland ongeveer 25% van de studenten tekende. Herman liep niet erg gigantisch uit de pas. Na de oorlog kreeg hij vanwege die ondertekening een uitsluiting voor het volgen van universitair onderwijs en trad daarna in dienst van het Ministerie van Justitie. Al direct na de oorlog werd aan de ondertekening van de loyaliteitsverklaring dus weinig gewicht gegeven. Pijper kan echter niet nalaten over zijn vader daarbij op te merken dat hij volslagen contactgestoord is en uitermate geschikt voor een baan "binnen elk willekeurig bureaucratisch apparaat van min of meer totalitaire snit. We hebben het hier dus over een Nederlands ministerie! Verder de toevoeging dat Herman, "… geheel in lijn met zijn kwalijke karakterstructuur, … ook een eventueel lidmaatschap van de NSB of nevenorganisaties zoals de Nationale Jeugdstorm, het Studentenfront en de Landwacht simpelweg verzweeg bij zijn sollicitatie". Dat zijn veel en vooral zware beschuldigingen, zonder dat er enig bewijs tegenover staat. Nu zal Pijpers ongetwijfeld alle reden hebben om een bloedhekel aan zijn familie te hebben, maar dit soort ongefundeerde insinuaties maakt het een zuur boek, een soort literaire liquidatie. Dezelfde tactiek wordt namelijk ook toegepast bij zijn moeder Meta de Jonge (1924-2017), zijn oma Geertje Kooistra (1894-1981) en haar twee zussen, Iekje Kooistra (1896-1992) en Jorrittina Kooistra (1903-1997). Die waren allemaal wel lid van de NSB, maar dat lijkt toch vooral te zijn ingegeven door een vaag soort idealisme. Er stond weinig daadkracht binnen de beweging tegenover en ze werden na de oorlog, na de gebruikelijke zuiveringsperiode, dan ook snel volledig in hun rechten hersteld. Het waren geen personen met machtige, invloedrijke connecties, dus moeten ze wel behoorlijk onschuldig zijn geweest. Het ligt een stuk anders bij de grootvader van moederskant, Lambertus de Jonge (1894-1966). Maar ook bij hem weer veel insinuerende zijsprongetjes. Op een dag komt deze opa, uiteraard "minzaam glimlachend", kijken naar een wedstrijd van het team van VUC uit Den Haag waarvan de kleine Rob Pijpers deel uitmaakt. Direct wordt opgemerkt dat de voorzitter van deze club er in januari 1941 als voorzitter (Pijpers gebruikt hier "leider") van de Bioscoopbond onder zware Duitse druk mee instemde om Joden uit de bioscoop te weren. Alsof Lambertus de Jonge medeverantwoordelijkheid had voor dat besluit. Nadat beschreven wordt dat Lambertus een brief ontvangt van E. Voorhoeve van de afdeling Propaganda van de NSB, volgt een alinea over de vele activiteiten van deze Voorhoeve binnen de NSB, eindigend met de passage dat hij lange tijd aan het Oostfront vocht. Alsof Lambertus zelf ook als fanatieke SS’er wel naar het oosten had gewild. Via een lid van de Vrijmetselaarsloge waarvan Lambertus lid was, wordt overgeschakeld naar het beruchte optreden van Van Heutsz in de Atjeh-oorlog en daarna moeiteloos naar een zoon van ‘de slachter van Atjeh’, die lid was geworden van de Waffen-SS en in april 1945 bij München zou sneuvelen. Met de opmerking dat vader en zoon Van Heutsz "zonder enige twijfel geheel naar Lambertus’ koloniale hart" zouden zijn. En misschien is dat wel zo, maar in werkelijkheid was er geen enkele relatie tussen Lambertus en de Van Heutszen. Het wemelt in het boek van dit soort associaties om de misdaden en het wangedrag van anderen op Lambertus en de familie te kunnen overdragen. Nu hoeven we met Lambertus weinig medelijden te hebben, want bij hem is het overduidelijk dat sprake was van ernstig wangedrag gedurende de oorlogsjaren. Pijpers heeft bij Lambertus uitvoerig archiefonderzoek gedaan om terecht een hard oordeel over deze persoon te vellen. Overigens is ook bij Lambertus sprake van een mengeling van ideologische bevlogenheid en veel opportunisme, maar met dus wel erg vuile handen als resultaat. In dit hoofdstuk komt ook goed tot uiting hoe na de oorlog veel NSB’ers als Lambertus de Jonge er met milde straffen vanaf kwamen en weer snel op de vertrouwde manier verder konden gaan. Simpelweg met een ander speldje op de jas, een andere vlag die op andere feestdagen werd uitgehangen en andere verkiezingsposters voor het raam bij verkiezingen. Tegenover de gekleurde beschrijvingen van de familieleden, die, Lambertus uitgezonderd, veel minder hun hele ziel en zaligheid in de beweging hadden gestopt dan Pijpers wil doen geloven, staan echter belangrijk passages. De sociaalhistorische en psychologische wortels van de fascistische mentaliteit worden niet echt blootgelegd, maar er worden belangrijke boeken besproken die licht werpen op de vraag waarom veel van Pijpers familieleden zich aangesproken voelden tot de fascistische en/of nationaalsocialistische leer. Aan de orde komt bijvoorbeeld ‘Criminologie. Leerboek der misdaadkunde’ van J.M. van Bemmelen (1898-1982), een hoogleraar criminologie van de Universiteit Leiden, die hierin enkele eugenetische vraagstukken behandelde en daarbij wees op het feit dat in bijna alle landen in het Westen gedwongen sterilisatie bij bepaalde bevolkingsgroepen een geaccepteerd feit was, dat allerlei rassenonderzoeken gemeengoed waren en dat de relatie tussen economische toestand en criminaliteit een gegeven was. Het is goed te beseffen dat de nazi’s daarna alle antropologisch, eugenetisch en rassenhygiënisch onderzoek tot in uiterste consequentie doortrokken. Enzo Traverso merkte in ‘De oorsprong van het nazigeweld’ niet voor niets op dat de daden van Mengele cum suis slechts de ultieme doorvoering waren van een ideologie die reeds voor de oorlog diepgeworteld was in de westerse cultuur. Bij de bespreking van zijn vader haalt Pijpers de zenuwarts Frans Hiddema aan, die in 1985 in ‘Bruine terreur door zwarte pedagogie. Psychoanalytische aspecten van Hitlers racistische nazidom’ inging op het psychopathische gedrag als gevolg van innerlijke afgeslotenheid en egocentrisme, waar velen die zich tot de Musserts en Hitlers van deze wereld aangetrokken vielen, mee te kampen hebben. Verderop haalt Pijpers ‘Die Massepsychologie des Faschismus en Charakteranalyse’, beide uit 1933, aan van de psychiater Wilhelm Reich en van Jacq de Kadt ‘Het fascisme en de nieuwe vrijheid’, dat ook een analyse maakt van de ideologische karaktertrekken van het fascisme en het nationaalsocialisme. Het boek van Pijpers zou aan kracht hebben gewonnen als de persoonlijke aversie van de schrijver ten opzichte van zijn familieleden meer naar de achtergrond was gedrongen en hun keuzes objectief besproken werden aan de hand van deze en andere psychoanalytische verhandelingen. In plaats van steeds maar weer afgeven op familieleden, zou zo meer inzicht worden verkregen in hun beweegredenen, die eerder naïef dan gevaarlijk lijken te zijn geweest. Evengoed droeg die keuze echter wel bij aan de vergroting van de NSB en werd daarmee de weg geplaveid voor de deportatie van meer dan honderdduizend Joodse Nederlanders, zoals de auteur terecht opmerkt. Elke keuze heeft consequenties, voor jezelf en voor anderen. Daarbij had de auteur ook een link kunnen leggen van de keuze van zijn familieleden voor de NSB naar het opkomen van soortgelijke bewegingen in de huidige tijd. |
Beoordeling: | Goed |