De KDIIIa type onderzeeboten (Japans: Kaidai-san-gata-e) waren schepen met een dubbele romp. Ze waren rechtstreeks afgeleid van de KD1 en KD2. Het waren onderzeeboten voor operaties over lange afstand, ook wel vloot-onderzeeboten genoemd, ontworpen om te opereren in samenwerking met oppervlakte eenheden. De schepen waren snel en wendbaar bij operaties boven het wateroppervlakte, maar hun onderwater eigenschappen waren matig.
Naam: |
Gegevens: |
I-53 (1925) / I-153 |
1 april 1924: kiellegging 5 augustus 1925: tewatergelaten 30 maart 1927: in dienst genomen 20 november 1945: uit dienst genomen |
I-54 (1926) / I-154 |
15 november 1924: kiellegging 15 maart 1926: tewatergelaten 15 december 1927: in dienst genomen 20 november 1945: uit dienst genomen |
I-55 (1925) / I-155 |
1 april 1924: kiellegging 2 september 1925: tewatergelaten 5 september 1927: in dienst genomen 20 november 1945: uit dienst genomen |
I-58 (1925) / I-158 |
3 december 1924: kiellegging 3 oktober 1925: tewatergelaten 15 mei 1928: in dienst genomen 30 november 1945: uit dienst genomen |
De Kaidai type onderzeeboten van de Japanse Keizerlijke Marine waren een type 1e klasse onderzeeboot opgebouwd uit negen te onderscheiden klassen. Het was de eerste groep massaal geproduceerde Japanse onderzeeboten, gebaseerd op eenzelfde basisontwerp. De formele Japanse naam voor de gehele groep luidde Kaigun-shiki Ogata Sensuikan, wat zoveel betekend als Marine Groot Type Onderzeeboot. De derde klasse in deze groep, de Kaidai III, Type KDIII, Kaidai-sah-gata, viel vanwege verschillen in het ontwerp uiteen in twee projecten, Project No. S26 en Project No.S27, respectievelijk de Kaidai IIIa, Kaidai-san-gata-e en de Kaidai IIIb, Kaidai-san-gata-bi.[1]
De schepen uit de KDIIIa klasse waren door hun afwijkende rompvorm ongeveer 40 cm kleiner dan de KDIIIb klasse. Tot de KDIIIa klasse rekenen we vier schepen, de I-153, I-154, I-155 en I-158. De schepen werden ontworpen en gebouwd onder het Japanse Marine Project No. S26. Met hun 100 meter lengte en en boven water 1.635 ton waterverplaatsing konden de schepen een snelheid van 20 knopen (37 km/u) genereren aan de oppervlakte met hun twee Sulzer dieselmotoren. De bewapening bestond uit acht 533 mm torpedolanceerbuizen met in het voorschip zes en in het achterschip twee buizen. Op het dek bevond zich een stuk 120 mm dekgeschut.[2][3]
Aanvankelijk kenden de schepen een nummer zonder de 1 ervoor. Toen in 1942 een reeks nieuwe Japanse onderzeeboten werd gebouwd, werden de schepen omgenummerd en kregen allen een 1 voor het nummer.
Alle schepen uit deze klasse werden tussen maart en juli 1942 uit de operationele dienst genomen en vervolgens gebruikt als opleidingsschepen. I-158 werd in april 1945 uitgerust om twee Kaiten mini-onderzeeboten mee te kunnen voeren. De schepen overleefden allen de Tweede Wereldoorlog en werden formeel 20 november 1945 buiten dienst gesteld. Ze werden gesloopt of afgezonken tussen 1946 en 1948.
Klasse: | Type KDIIIa-klasse |
Aantal in klasse: |
4 |
Land: |
Japan |
Type: |
Onderzeeboot |
Waterverplaatsing: |
1,635 lt (1,661 t) boven water 2,300 lt (2,337 t) onder water |
Lengte: |
100,58 meter |
Breedte: |
7,98 meter |
Diepgang: |
4,83 meter |
Aandrijving: |
2 Sulzer Type III Diesel motoren 6.800 shp 2 Electro motoren 1.800 shp (1.300 kW)) |
Snelheid: |
20 knopen (37 km/u) boven water 8 knopen (14,8 km/u) onder water |
Bereik: |
19.000 km bij 10 knopen (19 km/u) boven water 170 km bij 3 knopen (5,6 km/u) onder water |
Duikdiepte (getest): |
60 meter |
Bewapening: |
8x 533 mm torpedolanceerbuizen (6 boeg, 2 hek) 16x torpedo's 1x 120mm L/40 geschut 1x 7,7 mm machinegeweer |
Bemanning: |
63 |