Vooroorlogse spanningen
Een week na de onverwachte dood van zijn vader, Albert I, legde Leopold III op 23 februari 1934 de grondwettelijke eed af als de vierde koning der Belgen. Een zware taak werd op zijn schouders gelegd. Grote politieke instabiliteit kenmerkte de jaren dertig. Tussen 1934 en 1940 zag Leopold III niet minder dan negen regeringen komen en gaan. Net als zijn vader uitte hij sterke kritiek op de werking van het parlement en de regering. Leopold III was voorstander van een sterk gezag, maar dat gezag moest zijn grondslag vinden in grondwettelijke beginselen en de centrale rol die daarin werd toegekend aan de koning. De koning wilde een sterk koninklijk gezag om de dreiging van een dictatuur, zoals die in Italië en Duitsland opgang maakte, in te dammen. De sterke positie van de koning - van Albert I in de eerste plaats, in mindere mate van Leopold III- sneed de kansen van aspirant-dictators in België de pas af. Dit idee beïnvloedde in grote mate de houding van Leopold III tegenover de regering.
De spanningen tussen koning en regering groeiden naar een hoogtepunt tijdens de laatste maanden voor de oorlog. De koning ging in tegen de steeds sterker wordende invloed van de politieke partijen, terwijl de politici de koning verweten een persoonlijke politiek te voeren. Door de toenemende spanningen op buitenlands vlak werden de zeer tegengestelde houdingen wat naar de achtergrond geduwd. Na de militaire nederlaag doken de problemen echter gauw weer op.
De achttiendaagse veldtocht
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen België massaal binnen. De verdedigingslinies rond Luik werden reeds in de eerste uren van de aanval doorbroken. De hoop van koning Leopold III en zijn regering om het land uit de oorlog te houden door een strikte zelfstandigheids- en neutraliteitspolitiek te voeren werd bruusk aan diggelen geslagen. Leopold III nam onmiddellijk, zoals zijn vader destijds, het opperbevel van het leger op zich, maar daarmee werden ook de kiemen gezaaid van het latere conflict dat tot zijn troonsafstand zou leiden.
Het Belgische leger, gesteund door Franse en Britse troepen, bleek niet opgewassen tegen de Duitse combinatie van tanks en duikbommenwerpers. Leopold III werd verplicht zijn troepen steeds verder terug te trekken. De besprekingen met de Franse en Britse bevelvoerders leverden niets op. Op 24 mei ontbrandde de Leieslag in alle hevigheid. Nieuwe, verse Duitse eenheden werden uit Nederland, dat de wapens na vijf dagen had neergelegd, aangevoerd en in de strijd geworpen. Ondanks het moedige verzet van het Belgische leger, met vooral successen van de artillerie, zag de situatie er steeds slechter uit. De spanningen tussen de koning en de regering liepen weer op.
De koning beschouwde België niet als een van de geallieerden, maar als een land dat zijn onafhankelijkheid verdedigde. Premier Pierlot verdacht de koning ervan een geheime politiek te voeren die erop gericht was België los te maken van de geallieerden, uit de strijd te loodsen en met de Duitsers een afzonderlijke vrede te sluiten. Bovendien waren de meeste politieke leiders naar Londen gevlucht, terwijl Leopold III in eigen land bleef. Enkele dagen later, op 27 mei 1940, brak het centrum van het front en was het pleit beslecht. De koning stuurde een onderhandelaar naar de Duitse linies. Dankzij het lange verzet van het Belgische leger kon het Britse expeditieleger zich via Duinkerken terugtrekken. Voor de koning was die "overwinning" voldoende. Hij wilde niet verder vechten ten koste van vele soldatenlevens. Nochtans werd hem dat niet in dank afgenomen door de geallieerden. De Britse en vooral de Franse publieke opinie schilderden de Belgische capitulatie, volkomen onterecht overigens, af als verraad.
Het conflict met de regering
Toen de koning ook na de capitulatie op 28 mei 1940 in het land bleef, deed hij dat tegen het unaniem advies van zijn ministers in. Zij waren de mening toegedaan dat hij naar Frankrijk of Londen moest trekken om de strijd aan de zijde van de geallieerden verder te zetten. Door in het land te blijven wilde koning Leopold een rol spelen waarmee Hitler rekening moest houden. Hij hoopte via zijn positie en invloed de economische activiteit en de voedselvoorziening blijvend te verzekeren. Die beslissing was naar zijn mening de enige kans om de instandhouding van de onafhankelijkheid van België en de voortzetting van de dynastie te handhaven. De koning maakte zich hiermee immens populair bij de bevolking: hij bleef bij zijn volk. "Wat er ook moge gebeuren, mijn lot zal het uwe zijn". Woorden die nooit werden vergeten … .
De breuk met de regering was definitief. De ministers bleven hun ambt bezetten en weigerden de koning nog langer te dekken. Integendeel, zij vielen hem vanuit het buitenland openlijk aan. Door het vertrek van de ministers werd elke regeringsactie op Belgisch grondgebied geblokkeerd. De koning verkeerde in de onmogelijkheid om te regeren.
Koning Leopold tijdens de bezetting
Alle ogen waren op Leopold gericht. Hij was ongekend populair bij de bevolking die het enorm waardeerde dat hij bij zijn volk was gebleven, terwijl de politieke leiders het land waren ontvlucht. Leopold had zich voorgenomen om niet te regeren zolang Duitsland in oorlog was met Groot-Brittannië, maar het voorbeeld van Vichy-Frankrijk was zeer verleidelijk. De druk vanuit de publieke opinie werd tevens steeds groter. Reeds in juni 1940 ondernam de koning de eerste stappen: hij vroeg het herstel van de soevereiniteit over een deel van België. Adolf Hitler, die geen beslissingen wilde nemen omtrent de toekomst van België, ketste de vraag af. Hij verbood de koning trouwens elke politieke activiteit.
Op 19 november 1940 ontmoette koning Leopold Hitler te Berchtesgaden. Daar liet Leopold duidelijk blijken dat hij een verminderde soevereiniteit niet afwees in ruil voor het behoud van de dynastie. We moeten dit natuurlijk kaderen in de toenmalige situatie. Eind 1940 stond Duitsland nog zeer sterk en twijfelden weinig mensen eraan dat Hitler West-Europa voor een lange tijd zou domineren. Zodoende kon België enkel (een deel van) haar soevereiniteit terugwinnen als het de suprematie van het Derde Rijk erkende. Leopold stond daar niet afkerig tegenover. Hij vond vooral de interne politieke onafhankelijkheid belangrijk. Dat België overeenkomsten zou moeten sluiten op het militaire vlak en het vlak van de buitenlandse politiek, was een prijs die hij bereid was te betalen. In zijn memoires beweerde de koning echter dat die woorden hem door de tolk Schmidt, die een verslag van het onderhoud opstelde, in de mond waren gelegd. Leopold stelde dat die woorden niet door hem, maar door Hitler waren uitgesproken. Historisch onderzoek heeft evenwel bijna onomstotelijk de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van het verslag van Schmidt aangetoond.
Gedurende de hele oorlog bleef de koning ervan overtuigd de juiste koers te hebben gevaren. Hij rekende vooral op een compromisvrede tussen Groot-Brittannië en Duitsland, want zijn grote vrees was dat het bolsjewisme de uiteindelijke winnaar van de oorlog zou zijn. Dan ging zijn voorkeur veeleer uit naar Duitsland, waarbij hij hoopte dat de Wehrmacht zijn wil zou kunnen opleggen aan de nazi-politici. Vele militairen, zoals de Militärbefehlshaber in België Alexander von Falkenhausen, waren immers nazi-opposanten .
De populariteit van de koning bleef niet duren. Hij verloor de volksgunst toen hij onverwacht Liliane Baels huwde. Het Belgische volk werd pas twee maanden na de voltrekking van het huwelijk op de hoogte gebracht. Het beeld van de koning die "hetzelfde lot als zijn soldaten zou ondergaan", werd bruusk aan diggelen geslagen. Bovendien kon hij in de volgende jaren niet beletten dat de Belgen steeds meer honger leden en dat de verplichte tewerkstelling werd ingevoerd. Leopold had door zijn aanwezigheid juist deze problemen willen voorkomen.
De Koningskwestie
Een dag na de landing in Normandië werd koning Leopold III naar Duitsland (en later naar Oostenrijk) gedeporteerd. Bij de bevrijding van België in september 1944 was hij de grote afwezige; zijn broer, prins Karel, werd als regent aangesteld. Eerste minister Pierlot en de zijnen doken opnieuw op in België, maar zij werden in februari 1945 al vervangen door de (socialistische) regering-Van Acker. De hamvraag was wat er met de koning moest gebeuren. Vooral de geallieerden beschouwden hem als de grootste bedreiging - groter dan de communisten - voor de politieke stabiliteit in België. De Verenigde Staten stonden heel positief tegenover zowel de regering-Van Acker, die zij een goede dam tegen het communisme vonden, als tegenover regent Karel, volgens hen de enige democraat in de koninklijke familie.
Daartegenover stond de katholieke oppositie. De katholieken waren sterke verdedigers van de terugkeer van Leopold en kantten zich tegen de "amerikanisering" van de Belgische maatschappij. De meerderheid van de bevolking was katholiek en wenste de terugkeer van Leopold III. De koning werd op die manier het verkiezingsthema in de eerste jaren na de oorlog. In 1950 geraakte de CVP, dankzij de koningskwestie, aan de absolute meerderheid. Zij organiseerden een referendum met als inzet de terugkeer van de koning. 58% stemde voor, 42% stemde tegen. Maar bij deze, op het eerste gezicht duidelijke, uitslag moeten enkele kanttekeningen geplaatst worden. De CVP had bij de laatste verkiezingen 48% van de stemmen gehaald. Dit betekent dat, als we ervan uitgaan dat alle CVP-kiezers voor de terugkeer stemden, bij de andere kiezers maar één op vijf voor de koning was. De koning was een CVP-koning geworden. Bovendien was er ook nog een communautaire opsplitsing: 72% van de Vlamingen zei "ja"; 52% in Brussel "nee" en 58% van de Walen stemde ook tegen. Dit maakte de koning een Vlaamse koning. Het referendum maakte bijgevolg duidelijk dat de positie van Leopold III als "Koning der Belgen" niet langer houdbaar was.
Toch klampten zowel de CVP als de koning zich vast aan de naakte cijfers. Op 22 juli 1950, een dag na de Belgische nationale feestdag, landde Leopold in België. Ondanks vijf jaar afwezigheid wachtte hem allesbehalve een vorstelijk onthaal. Overal in het land braken zware onlusten uit. Er werden aanslagen gepleegd; er vielen zelfs doden. België was een verscheurd land. Leopold III zag in dat zijn koningsschap ten einde was. Hij liet in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1950 het parlement weten dat hij zijn koninklijke prerogatieven wilde overdragen op zijn zoon, prins Boudewijn. Nog geen jaar later, op 16 juli 1951, ondertekende Leopold III zijn troonsafstand. Een dag later legde Boudewijn I de eed af als de vijfde koning der Belgen.
Besluit
Leopold was een autoritair figuur. Hij zag niet in dat de aard van de uitoefening van het koningsschap was veranderd sinds de instelling van het algemeen kiesrecht in 1919. Hij had een afkeer van de partijpolitiek, die volgens hem één van belangrijkste oorzaken was van de politieke instabiliteit in de jaren twintig en dertig. Tegenover die partijpolitiek wilde hij een sterk koninklijk gezag plaatsen.
Capituleren en zodoende heel wat mensenlevens sparen, was ongetwijfeld een wijze beslissing. De beschuldigingen van "verraad" door vooral de Franse en Britse politici en publieke opinie waren volkomen onterecht. De koning had de geallieerde legerleiding immers duidelijk op voorhand op de hoogte gebracht van de uitzichtloze situatie van het Belgische leger. Blijkbaar zochten de Fransen en Britten een zondebok om het eigen falen op af te schuiven.
Leopolds beslissing om na de overgave in het land te blijven, is moeilijker te "beoordelen". Enerzijds was die ingegeven door plichtsbesef: hij wilde door zijn aanwezigheid het Belgische volk door de moeilijke periode van de bezetting helpen. Anderzijds had Leopold bepaalde verwachtingen, illusies: hij was bereid zich enigszins in te schakelen in de Nieuwe Orde in ruil voor de interne soevereiniteit van België (en zijn monarchie) en hoopte zo de vooroorlogse parlementaire orde, waarvoor hij zo’n misprijzen voelde, opzij te schuiven.
De koning vergiste zich: over het verloop van de oorlog, over zijn vermogen om het land te helpen tijdens de bezetting, over de komst van de Nieuwe Orde waarin hij dacht een rol te kunnen spelen. Leopold bleek machteloos te staan: zijn démarches tegen bijvoorbeeld de verplichte tewerkstelling kenden geen gehoor bij de Duitsers. Zijn populariteit ging achteruit en Hitler beschouwde hem steeds meer als een blok aan het been. De Führer wilde immers geen enkele beslissing nemen met betrekking tot de toekomst van België voor de afloop van de oorlog.
De rechtlijnigheid van Leopold III ontaardde in onbuigzaamheid, zelfs halsstarrigheid. Hij klampte zich wanhopig vast aan zijn troon, wat hem uiteindelijk de troon kostte.