Het onderstaande verhaal is afkomstig uit het Stadsarchief Rotterdam. Het origineel is getypt. De tekst is gedigitaliseerd en aangevuld met foto's van een aantal locaties die genoemd worden, maar dan anno 2020. Het is interessant te zien dat sommige locaties slechts weinig zijn veranderd; de gebouwen staan er nog steeds. Mei 1945 kan gezien worden als een breuklijn in de geschiedenis van Nederland. De oorlog was officieel afgelopen, maar de gevolgen ervan waren, en zijn nog steeds zichtbaar. In het verhaal komt dat ook duidelijk naar voren; aan de ene kant het geluk, herwonnen vrijheid, de feesten, maar aan de andere kant de verwoesting, de tragische verhalen, honger, gebrek aan alles, de dood in al zijn vormen. Met het vertrekken van de Duitse soldaten uit ons land, vertrokken de onderdrukkers. De bevrijders kregen een warm welkom. In dit verhaal lopen die twee zaken door elkaar heen.
Eerst wat achtergrondinformatie. Na de Duitse capitulatie op zaterdag 5 mei 1945 waren er circa 120.000 Duitse soldaten in Nederland. Deze werden ontwapend en op 10 locaties geconcentreerd. Het plan was om ze zo snel mogelijk uit ons land te krijgen.
De Duitse troepen in Nederland en Noord-Duitsland hadden zich op 4 mei 1945 overgegeven aan veldmaarschalk Bernard Montgomery. Dit werd in hotel de Wereld te Wageningen op 6 mei 1945 nog eens dunnetjes overgedaan met de ondertekening van de bevelen aan gecapituleerde Duitse bevelhebbers (Orders to German Commanders on Surrender). Hierbij werd door de Canadese luitenant-generaal Charles Foulkes het volgende opgelegd aan Generaloberst Johannes Blaskowitz:
Bron: Keesings Historisch Archief No. 725 Archief van 7-13 Mei 1945
Foulkes proclamatie van 7 mei 1945 vermeldde o.a.:
Het Canadeesche Eerste Legercorps heeft de Duitsche strijdkrachten in Nederland uitgeschakeld. Mij is de taak opgedragen, de Duitsche troepen zoo snel mogelijk uit uw land te verwijderen. Gisteren en vandaag is het militaire bestuur van de Duitschers overgenomen door Britsche Canadeesche en Nederlandsche troepen, behoorende tot het Eerste Canadeesche Legercorps. Ik heb alle Duitsche strijdkrachten en burgers, die tot het Duitsche leger behooren, gesteld onder de bevelen van generaal Blaskowitz en hem bevolen ze te verzamelen en voor te bereiden voor het vertrek naar Duitschland.
De Wehrmacht kreeg de taak zichzelf te ontwapenen, verzamelen en de reis naar het thuisland te organiseren. Dat betekent dat we dus geen grote krijgsgevangenenkampen vol Duitse soldaten hebben gehad in Nederland. Ze waren dan ook geen POW (Prisoners of War), waar de geallieerden verantwoordelijk voor zouden zijn, maar kregen de status van Surrended Enemy Personnel. De Wehrmacht behield de eigen organisatiestructuur en diende zelf voor voedsel, onderdak en discipline te zorgen. Verder mocht zo weinig mogelijk meegenomen worden; zeker geen gestolen goederen. Deze werden dan ook afgenomen en verzameld, om terug gegeven te worden aan de Nederlandse bevolking.
Het eerste Canadese legerkorps was op dinsdag 8 mei 1945 Rotterdam binnengetrokken, waar de Canadezen als bevrijders feestelijk onthaald werden. Lange colonnes voertuigen reden door de stad, toegejuicht door de beproefde bevolking. Ze sloegen hun kampement op verschillende plekken in de stad op, zoals aan de Heemraadsingel. De Duitsers moesten in hun onderkomen blijven, meestal gevorderde scholen en andere gebouwen. Ondertussen vierde de stad feest. Ook voor de Canadezen was het een ontlading. Velen van hun hadden al de verschrikkingen van oorlog meegemaakt, vooral tijdens de zware gevechten in Italië.
De eerste Duitse troepen verlieten Rotterdam een week later, op dinsdag 15 mei. Het was een schril contrast met hoe ze in 1940 de stad waren binnen gemarcheerd, en een nog groter contrast met de goed gemotoriseerde Canadezen. Het Vrije Volk berichtte op 16 mei:
De weg terug De uittocht der Duitsers is begonnen! We hebben de eerste troepen zien wegtrekken, pardon wegsjokken. Als we geen vijf jaar terreur achter de rug hadden gehad, zou je erom kunnen huilen. De eersten trachtten nog zoiets als een marsorde te handhaven, maar meer naar de staart van de groep was het slechts wanorde. Daar zeulden ze met rommelig bepakte, lekke fietsen, met zeepkisten op ratelende velgen en met kinderwagens, afgetakelde verveloze kinderwagens.. En dan die kerels zelf. Ze lieten de laarzen sloffen, de hoofden hangen. „Kijk eens wat een oorwurmgezichten, moet je die vuile pakken zien", mompelde het publiek. Dat was het begin van de weg terug, het begin van de mars naar het beruchte Amersfoortse kamp, vanwaar de voettocht naar de Duitse grens zal worden voortgezet.
De tochten met Duitse soldaten die ons land verlieten ging nog enige tijd door. Het onderstaande verslag is van een van de laatste tochten. De auteur van dit verslag is Herman Besselaar (1904-1994) Hij was journalist, auteur, reiziger en redacteur van o.a. het Algemeen Handelsblad en NRC. Hij woonde enige tijd in Rotterdam.
Vanmiddag bij den C.III Bat. (Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten) ontboden. Opdracht ontvangen mij Zaterdag 6 uur namiddag te melden in Canadees kamp Heemraadssingel. Doel: reis van 6 a 10 dagen naar Duitsland, ter begeleiding van krijgsgevangenen. Dekens en dubbel stel ondergoed meenemen. Bezoek hoofdkwartier, alwaar een lange file aspirant-tolken wacht om door mr. Ovaa te worden getest. 'Found satisfactory'.
Met rugzak en blanket-roll naar Heemraadssingel. Bij 'first grade interpreters' ingedeeld. Kort appel. Luitenant Weld geeft instructies, doch blijkt niet precies op de hoogte van wat er zal gebeuren. Wachten in de regen, op de plaats rust. Dat is een echt militair begin. Na enige tijd stelt luit.Weld voor, ons allen naar huis te laten gaan... tot morgenochtend 8 uur. Telefonades, tegenorder: wachten. Dan in vrachtauto geladen, in grote vaart de stad door naar Kralingen, uitstappen in Rozenburgpark. Nieuw appel. Opsplitsing van de tolkenafdeling in drie groepen: Headquarter-squadron, Baker-squadron en Charlie-squadron. De tweede vertrekt met onbekende bestemming.
Word ingedeeld bij H.Q.-squadron en krijg drie jongelui toegevoegd, de twee gebroeders T. en den K.P.-er S. Geschikte, sportieve jongens. Opnieuw in vrachtauto, nu naar Canadese kamp in Crooswijk. Kort oponthoud aldaar, nieuwe beraadslaging. Vervolgens naar H.B.S. Libanonstraat, tijdelijk BS-kazerne. Ieder krijgt een half broodje met een homp kaas. En... avondpermissie tot 11 uur. Strozakkendans, nadere kennismaking met de jongens, een glaasje bier in de kantine en gekleed naar bed.
Om 4 uur wordt Charlie-squadron opgetrommeld. Vertrekt met onbekende bestemming. Twee uur later is H.Q. sq. aan de beurt. Eerst naar het Crooswijkse kamp voor ontbijt. Bij het uitstappen kleine verwonding aan de hand, weshalve bezoek aan rode kruis-tent. Good morning. What's the matter? De tent gaat open. Vrolijk gekir. Rotterdamse juffer heeft blote armen om geeuwende Canadees geslagen. One moment please! Hij komp, hoor! zegt de juffer gul. Voortreffelijke bediening. Benzinevuur, schotel met warm water, flink stuk zeep, handdoek, niets ontbreekt. Verbandgaas, antiseptisch smeersel. Het wondje – niet weer dan een ontvelling – is al die drukte niet waard. Thank you very much! De Canadees duikt weer in zijn tent en het gekir gaat verder. Stevig ontbijt in een geleende mess-tin. Porridge, biscuits met bully-beef, zoete thee. Dan: Headquarter squadron instappen. Op het modderige terrein een lange rij van tankachtige wagens op rupsbanden. Naar het wapen, dat zij meevoeren, worden ze 'brencarriers' genoemd. Kortweg carriers. Iedere carrier krijgt één tolk, die gedurende de volgende dagen de gast van zijn crew zal zijn. De crew: korporaal Harry, driver Steve en een jong soldaatje, die zijn naam Scriven schrijft. Boven het rode Canadese vierkantje staan de letters P.L.D.G., dat is Princess Louise Dragoon Guards.
Rijden! De rupsbanden ratelen door de straten van Kralingen, die nog leeg zijn. Hoogstraat, Geldersekade, Maasbruggen. De klok van de kerk Stieltjesplein wordt juist geluid, maar het lawaai van de carriers overstemt alles. De heirweg naar Dordt. Even voorbij de verkeersbrug ten zuiden van IJsselmonde staat een onafzienbare colonne moffen – voetvolk en huifkarren. Stoppen. Rechts van de weg geïnundeerd land, Hengelaars stappen over dijken, die hebben nergens anders oog voor, kijken op noch om. Wachten, wachten, wachten, urenlang. Gemelijk staan ze daar te gluren, de Duitsers. Lijdzaam volk, bleek, slecht gekleed, ongewassen, in dagen niet geschoren. Zij hebben hun boeltje aan de kant van de weg gelegd en kijken onverschillig naar de voorbijknallende motoren van de weldoorvoede, blozende cleanshaven Canadezen. Zo nu en dan trekt een groep langs, sjok, sjok, sjok, treurige verzameling van domme tronies met soms een lach om de mond – geen spoor van humor, op zijn best verlegenheid, meest brutaliteit en onnozelheid. Er zijn veel jonge jongens bij, kinderen nog. Zeker niet ouder dan 16 of 17 jaar. Hopeloos geruïneerde jeugd, een totaal verknoeide generatie. Eigenlijk tragisch schouwspel. Eén van de rauwste typen draagt een hondje in de arm. Vreemde combinatie van barbarendom en sentimentaliteit, echt Duits. Daar verschijnt een moffengeneraal, stierennek boven rood-met-goud, lange loodgrijze veldjas, zwaai-armen. Er wordt weinig gesproken, bijna niet gecommandeerd. Zwijgend marcheren de krijgsgevangenen langs de wachtende rij Canadese carriers, waarvan er telkens één zwenkt om zijn plaats in de stoet in te nemen. De 'Weg zurück' is begonnen.
Rotterdam is gewaar geworden, dat er wat bijzonders aan de hand is. Op de Kreekweg al honderden kijkers, in de Oranjeboomstraat duizenden. Gejuich bij iedere Canadese oorlogswagen. 'Hallo boys, hallo!' Harder rijden, laat ze maar lopen, ze hebben ons ook laten lopen. 'Rij ze te bersten!' Sommigen maken schietbewegingen naar de moffen, anderen trekken lange neuzen. 'Lekker, verrek maar!', zegt een vrouw. De Duitsers sjokken zwijgend voort, door hoongelach omgeven. 'Hallo boys!' Gewapper met vlaggetjes. 'Waar hebben jullie mijn gestolen fiets gelaten?' roept iemand. Kinderen worden op de schouders getild. Dit is het Rotterdamse afscheid van het 'Herrenvolk', dat hier op 10 mei 1940 dood, verderf en tirannie kwam brengen. Juist hier... op de Maasbrug. Sjok, sjok, sjok gaan de duizenden voeten, de huifkarretjes kraken, de rupsbanden van de carriers ratelen over de keien van de Van der Takstraat. De Duitsers zien Rotterdam voor het laatst. Hoe hebben zij zich indertijd op de borst geslagen, toen onze stad in vlammen was opgegaan, toen Nederland capituleerde. Brandend Rotterdam was een attractie in de Duitse filmtheaters. 'Deutschland siegt!' en nu heeft Duitsland de oorlog en zichzelf verloren. Een gedemoraliseerd leger wordt gevankelijk weggevoerd naar een verwoest en uitgemergeld vaderland. Het Rotterdamse publiek kent geen medelijden, geen genade. 'Weg, hoe gauwer hoe beter!' De stoet trekt langs het Witte Huis. Hoog op de Laurenstoren wappert het rood-wit-en-blauw, hoog boven de kale vlakte die eens het hart van onze stad was. Een ontroerend gezicht, Hier en daar warden foto's genomen. De geweldige slang kronkelt van de Maasbruggen naar de Lage Oostzeedijk. Heel Kralingen schijnt leeg te lopen om dit historische schouwspel bij te wonen. Langs de trottoirs staan, om de honderd meter, Canadese schildwachten, die de kijkers met zachte drang achter de lijn van de blauwe stoeprand houden. Vooral bij de Hoflaan is het druk. Op dit punt werden nog niet lang geleden goede vaderlanders door de S.D. neergeschoten. Wie zal er niet aan denken? – juist nu!
Hoe moeten de Duitsers zich voelen? vraag ik aan den piepjonge soldaat Scriven, die naast mij zit. Scriven glimlacht treurig. 'I can't imagine', zegt hij en maakt een huiverende beweging. 'Pretty bad'. Scriven is nauwelijks twintig jaar, woont in Weirdale, ergens in Saskatchewan. Beroep fabrieksarbeider. Hij heeft blanke welverzorgde handen en een fijnbesneden bijna vrouwelijk gezicht. 'War is Hell' zegt hij. De sigaretten, die hij rookt, zijn uitstekend. Terwijl de stoet langs 's Gravenweg Rotterdam verlaat – nu gaat het juist regenen en wij hullen ons in de grillig gecamoufleerde militaire waterproof jassen – vertelt hij enkele oorlogservaringen: de zigzagreis over de Atlantic, van Halifax naar Liverpool, het verblijf in het Engelse kamp, Livorno en de hel van de Apennijnen... 'I hope I'll never see Italy again' is zijn verzuchting. Men hoort het telkens en telkens weer van de Canadezen: 'Europe is bloody hell, but Italy is worst of all'. And what about this country? 'Holland? Holland is O.K.' Scriven zal nooit van zijn leven vergeten hoe hij in Utrecht werd ingehaald; ze kwamen toen uit Putten, you know, Putten near the Zuydersee, waar de jerries zoveel huizen in brand staken en Dutchmen vermoordden. Ja, Scriven kan heel goed begrijpen, waarom de Hollanders zo slecht over de jerries te spreken zijn. Ofschoon hij eigenlijk nog maar weinig Duitsers heeft ontmoet. 't is bij hem alles van horen-zeggen, you know; en iedereen zegt het.
Capelle gepasseerd. De ene plasregen volgt op de andere. Er is een korte rustpauze. Ik hoor Duits spreken; bekende klank: verdammte Schweinerei! Korporaal Harry draait zich om, wil weten wat dat in het Engels is. Damned piggery! Een echte Duitse vloek? Yes it is. Hij haalt de schouders op. Holy blood of Jesus Christ!... Op de bok van een huifkarretje zit een oude mof met een grijs baardje. 'Sinterklaas', joelt jong Capelle. Het mannetje lacht mee, want hij begrijpt het niet. Hij kan nog een beetje lachen, want onder de tent van zijn wagentje is hij betrekkelijk droog gebleven. De kleren van het voetvolk zijn zwart van het nat geworden; iedere glimlach – zelfs de botste – is daar verdwenen. Holle ogen van uitvallers staren door de opening van een rode-kruiswagentje. Nieuwerkerk is het eindpunt voor vandaag. Ten noorden van de spoorlijn worden de Duitsers in een geïmproviseerd kamp bijeengebracht. Brencarriers worden 'uitgerangeerd' en geparkeerd in speelplaats van School met de Bijbel, die voor de nacht als kazerne wordt gebruikt. Dit gebouw is ook al een Duitse kazerne geweest; op de deur staat in krijtletters geschreven 'Bitte Tur schliessen!' Een van de tolken is bezig deze woorden te vervangen door 'Please shut the door' zonder uitroepteken want uitroeptekens zijn een typisch Duitse gewoonte. Volkskarakter spreekt vaak uit zeer kleine dingen; men moet er even op letten. De Canadezen onderscheiden zich door rust en eenvoud. Geen geschreeuw, geen omslachtig georganiseer. Geboren ontdekkingsreizigers, praktisch, doortastend, kameraadschappelijk, Super-picnickers. De zeilen van de wagen zullen vannacht onze matrassen zijn. Vliegensvlug wordt alles in orde gebracht. Ieder weet precies wat hij te doen heeft. Inmiddels worden in de stenen schoolgang kooktoestellen neergezet. Lege biscuitbussen dienen als pannen en ketels. Conservenblikken zijn in een oogwenk geopend. Binnen enkele minuten is een prachtig maal gereed. Ieder bedient zichzelf. Er is geen gedrang, geen hongerig gegraai, geen lawaai zoals dat in een ouderwetse Nederlandse kazerne gewoonte plachtte te zijn, ieder krijgt zijn vleesspijs, zijn lik boter, zijn biscuits, zijn marmelade, zijn 'hot pudding' en een kwartier later is het hele tinnen servies keurig netjes afgewassen en opgeborgen op de plaats waar het behoort.
Het blijft regenen. Heel Nieuwerkerk is op de been om naar de Duitsers te kijken. Op het kruispunt bij het station staan een Canadees en een mof naast elkander op wacht. De Canadees krijg lachjes en hoofdknikjes de mof is door een stiltezone omgeven. Hoe dichter bij het station, des te drukker op de weg. Duitse veldkeukens bereiden soep. Kleine groepen moffen dragen zware gamellen over de overweg naar het zigeunerkamp, waar de krijgsgevangenen de nacht zullen doorbrengen. Na de mars zien zij er nog haveluiniger uit dan ginds in IJsselmonde. Sommigen lopen blootsvoets; hebben kapotte hielen en bloedige tenen; vuile lappen om de enkels gewikkeld. Natte tunieken hangen open. Merkwaardig, zoveel criminele typen er bij zijn. Daar is weer het zwarte hondje, nog steeds in de armen van dien rauwe klant. Enkele mongolen verstaan bijna geen Duits. Worden afgesnauwd door een soort sergeant-majoor. 'Dreckschweine, hort ihr denn nix?' Op een drafje steken zij de weg over. Het publiek lacht. Er worden foto's genomen van een troepje lanterfantende moffenjongens, die er bijzonder smerig uitzien. Een Duitse officier komt zich hierover later beklagen – 'unfair om foto's te nemen van mensen, die in zo'n toestand verkeren'. De Canadezen kunnen het echter niet verhinderen. Wij leven nu in een vrij land. Duitsland heeft de oorlog verloren – en hoe verloren! na al die wapenpraal van 1940-41 deze onbeschrijflijke nederlaag, deze catastrofale misère.
Om 10 uur naar bed. Harde slaapplaats. In plaats van hoofdkussen rugzak. Canadezen kunnen hard snurken. Achteraf een beetje spijt, de uitnodiging van hoofd der school om in zijn woning te komen slapen, niet te hebben aangenomen.
Zes uur alles kant en klaar. Het regent gestadig. De carriers dreunen door het dorp, richting Gouda. Nadeel van het rijden in een carrier: van boven te koel, van onderen te heet; de voeten staan als 't ware op een gloeiende stoof. Daar staan de Duitsers weer, eindeloze colonne slonzige mannen. De nachtrust heeft hen niet opgefrist. Vandaag rijdt onze carrier niet meer tussen het voetvolk, maar midden in een colonne huifkarren. Met een 75 km vaart voorbij de duizenden, duizenden wachtende moffen. Imposant schouwspel, dat ontroert. De tiran wordt weggeleid, Nederland bevrijd. 'Herren' zijn slaven geworden. Is dit het volk, dat Bach en Goethe voortbracht? Deze woeste bende barbaren, die zich door één waanzinnige in het verderf lieten storten – een machtswaanzinnige. Tragisch lot. Waddinxsveen, langs de Gouwe naar Boskoop, van hefbrug tot hefbrug. Telkens felle regenbuien. Onderweg wuivende mensen – dit gebaar geldt natuurlijk alleen de crew van de carrier. Vooral veel publiek nabij de bruggen. Overigens een eentonige rit tussen de krakende huifkarretjes. De enige moffen, die we zien, zijn de twee voerlui achter ons; ze zitten allebei te knikkebollen. Mooie gelegenheid om nader kennis te maken met korporaal Harry en den driver Steve. Zongebruinde kerels van misschien... 40 jaar? Mis. Twenty-eight en twenty-nine. De oorlog heeft hen wellicht ouder gemaakt. Harry, die graag als een overwinnaar voor op de zegekar staat en gul tegen het vrouwvolk zwaait, zegt: War is Hell. Hij heeft in Italië gevochten. Alle drie hebben zij in Italië gevochten, Harry en Steve en de jonge Scriven (die nu zijn nagels zit te vijlen). Zij hopen alle drie 'to see Italy never again', Napels – 'one big whorehouse, half in puin, behalve het koninklijk paleis, dat nu cantine voor de navy is. Montecassino – een nachtmerrie. De Romeinen – onbetrouwbaar volkje. De Apennijnen – regen en modder. Heel Europa 'a bloody hell'. Frankrijk? – anti-Amerikaans, in Normandië alle huisdeuren potdicht. België? – iets beter, vooral in Brussel. Maar Holland, ja dat laat zich met geen ander land vergelijken. 'Holland is well'.
Steve heeft een klein stukje Duitsland gezien, het land van Kleef, daar staat geen muur meer overeind, zo mogelijk nog erger dan in Italië. Harry verlangt terug naar Canada – Windsor in Ontario, dichtbij het grote meer, de mooiste streek van het land. 'Op Saskatchewan na, son-of-a-bitch', roept Steve van achter het stuur. Scriven lacht melancholiek. Harry laat nu een foto zien van vrouw en tweelingen; daarna is hij geruime tijd erg stil. Steve is boer van beroep en stelt technische landbouwvragen, die voor een leek uit de stad niet te beantwoorden zijn. Hij houdt niet van steden – maar Hollandse zijn beter om in te wonen dan de meeste andere; de huizen zijn hier frisser. Volgens Harry zijn de huizen in Engeland het allerslechtst. Hij begrijpt niet, hoe men hem aan de overzijde van de Noordzee ooit heeft kunnen vertellen, dat Holland 'just like England' was. Het enige goede van Engeland vindt hij de spoorwegen; prachtverbindingen tussen de steden en je krijgt er 't gevoel alsof je je in een grote stad bevindt, telkens een halte, overal stations om over te stappen – een heel verschil met Canada, waar je halve dagen in een trein moet zitten om een bewoonde plaats te bereiken. Dichtbij Boskoop een half uurtje pauze. Burgers komen een praatje maken, o.a. een oude Joodse man, die zevenentwintig maanden op een zolderkamertje verborgen heeft gezeten; hij geniet van het gezicht der vermoeide Duitsers en tracht zijn dankbaarheid jegens de bevrijders in het Engels uit te drukken. Tolkendienst verricht. Harry knipoogt vriendelijk. Steve is in druk gesprek met Boskoopse bloemkweker, die jarenlang in Canada woonde en wiens villa Mapleleaf heet. Er worden lange verhalen verteld over Duitse misdrijven in en om Boskoop.
Eindelijk komt er een eind aan de regenbuien. Zonlicht over het water. Het wordt zeer heet in de carrier. Scriven ligt languit naast de bren te pitten, baret over de neus. Harry geeft Engelse les aan den tolk. De wielen onder de carrier heten officieel 'bogie-wheels' met een gewone o. Het betekent wat anders dan 'bogy-man' (spreek uit: boegi), dat 'boeman' is. In ruil daarvoor moet de tolk zeggen wat 'lekker' is en hoe je 'nice girl' vertaalt. Wanneer nu een meisje 'hallo boys' roept, antwoordt Steve voortaan: 'mooi-mooi'. Het is een amusante conversatieles, die zich niet helemaal voor publicatie leent.
De stoet doet de Gouwebrug bij Alphen urenlang dreunen. Alphen-Oost blijkt door het een of andere bombardement tamelijk zwaar getroffen te zijn; afgerukte daken, straten zonder glasruit, uitgebrande woningen, schots en scheef liggende dakpannen. Het binnenrijden van Alphen wordt een ware triomftocht. Er is geen gelegenheid meer tot conversatie. Het gejuich van de Alphenaren overstemt alles. De moffen worden met hoongelach ontvangen. Sommige lieden maken snijbewegingen ter hoogte van het strottenhoofd. Anderen roepen: Hitler kaput fijn! Een zigeunervrouwtje klemt zich aan de carrier vast en bedelt om een sigaret – 'voor mijn ouden vader, toe' – net zo lang tot Steve er haar een geeft. 'Good bye', roept zij geestdriftig. Als ik omkijk, zie ik nog juist hoe zij voor een Duits huifkarretje op de grond spuwt en een houding aanneemt als een beledigde hertogin uit een stuiversroman. Zelfs de moffen op de bok moeten erom lachen.
De tocht gaat dwars door het stadje, over een hoge ophaalbrug. 'Now you are crossing the Rhine'. Harry denkt, dat ik hem voor het lapje houdt. Steve vindt het een geweldige mop. De kaart van Zuid-Holland is nodig om hen te overtuigen. De brencarriers zijn een sensatie. Heel Alphen staat op straat, in dikke rijen. Overal oranje en de driekleur. 'Hallo boys, hallo boys schiet ze maar dood, rij d'r over heen', klinkt het. Dichtbij de Rijnbrug staat een Canadese Indiaan op wacht – gezicht voor een plaatje uit een boek van Cooper of Aimard. Onze carrier wordt als een praalwagen in een optocht omjubeld. Nu gaat het langs de rivier, dan bij het ronde kerkje rechtsaf richting Haarlemmermeerpolder. Op enkele kilometers afstand van Alphen worden de Duitsers verzameld; zij moeten hier de nacht doorbrengen. De Canadezen stormen naar het stadje terug en onderweg slaat een der motorrijders over de kop ten gevolge van het hinderlijk heen-en-weer-springen van enthousiaste kinders. Gelukkig loopt het ongeluk goed af – een scheur in een mouw en enkele verbogen onderdelen van het motorrijwiel. Onderkomen in het gebouw van de Alphense H.B.S., waarin ook een deel van de N.B.S. is ondergebracht.
Vanavond groot feest in de aula. Kisten met drank zijn gearriveerd, echte 'gin' voor de mannen, rum voor de ladies. Enorme drukte in de tuin voor het gebouw. Eerst wordt voor het eten gezorgd – dat gaat even snel en voortreffelijk als gisteravond. Onderwij1 wordt hier en daar al een fles aangesproken. Een jong meisje in kaki-uniform, revolver opzij, krijgt gauw te veel van het goede en verdwijnt met Canadezen achter de schermen. Het publiek van de straat dringt op en moet herhaaldelijk uit de tuin worden verwijderd. Het woord 'smook' en het woord 'sigaret' zijn niet van de lucht. Kleine avondwandeling door het stadje. Overal meisjes met Canadezen gearmd. Enkele tolken in Canadese uniform. Heel Alphen trilt van emotie. Terug naar de H.B.S. tuin, waar het vrolijk aan toegaat. Muziek golft uit de feestvierende aula, door het hele schoolgebouw heen, naar buiten, waar groot drinkgelag wordt aangericht. Iedereen wil met iedereen klinken. Officieren, onderofficieren, soldaten, allen kameraadschappelijk dooreengemengd. Er worden geen 'glaasjes' gedronken, maar hele bierpullen vol gin. Dat belooft wat voor de nacht. Steve is al 'weg'. Harry drinkt niet meer dan een enkele slok; hij blijft fris. Scriven is om half tien naar bed gegaan, nuchter als een kalf – 'he is no drinker and he doesn't like girls', hetgeen buitengewone uitzonderingen mogen heten. Tot zover de toestand van mijn crew. 'Prenchie', de Franssprekende Canadese chauffeur van de luitenant die de tocht leidt, wil beslist met de Dutch interpreters klinken en broederschap drinken, alle monden aan één glas. Hij kan nauwelijks op zijn benen staan. 'Parbleu... non, non, ce n'est rien'.
Om half 11 mij losgerukt van het feestgewoel en onder de wol, op de plankenvloer. Het gaat bliksemen en donderen. Het wordt stil in de tuin, maar de slaapzalen blijven leeg – waar zijn de Canadezen gebleven? Twaalf uur, één uur, de slaap wil niet komen, de grond is te hard. Twee uur, het licht gaat aan, elektrisch licht, speciaal aangesloten voor de Canadezen. Er komen enkele soldaten binnen, ondersteund door kameraden, die zelf ook ondersteuning nodig hebben. Onweersregen klettert tegen de vensters. Houd mij slapende, doch zie alles. Uit de gang, waar de w.c.'s zijn, komen onsmakelijke geluiden. De meeste mannen vallen op de grond en beginnen godsliederlijk te snurken. Eén kan zijn broek niet uitkrijgen, 'holy blood', scharrelt wat rond van slaper tot slaper, ik zie zijn hand dicht bij mijn gezicht en voel opeens hoe hij een stuk zacht geworden chocolade tegen mijn mond duwt. Thank you, very kind of you, don't you go to bed? O nee, nog lang niet. Er komen nog enige mensen binnen, ook enkele tolken.
Een van de gebroeders T., overigens nuchter, begint een gesprek met de chocolade-uitdeler, die een vrolijke dronk over zich schijnt te hebben. 'Deze fles hier is leeg', zegt hij, 'leeg en dus dood, leeg en dood als een jerrie (een mof!)' En als ze vol is, wat dan? informeert T. 'Dan, als ze vol is, dan is ze een Canadees of een Dutchman, maar nou is ze leeg en als ze vol is, dan drink ik ze leeg'. 'Maar dat kan niet, je kunt een Canadees en een Dutchman onmogelijk leegdrinken', repliceert T. op gemoedelijke serieuze toon. Oh, zegt de Canadees, 'maar een lege fles kan weer gevuld worden'. 'Een lege jerry niet, een dode jerry is morsdood.' 'Allright, dead'. De Canadees is er eindelijk in geslaagd, z'n broek uit te trekken. Hij staat tegen de muur geleund en begint opeens een episode van de oorlog te verhalen. Doordat hij stomdronken is, praat hij langzaam, hikkend. Het is in al zijn stunteligheid een aangrijpend relaas: 'Holy blood of Jesus Christ, de Tommies, die stonden daar bij de Senio – Ravenna – vandaag stonden ze aan deze kant, morgen aan de overkant, overmorgen waren ze teruggeslagen, één meter vooruit, twee meter achteruit – de Tommies kwamen er niet en de jerries schoten, schoten – het was een hel – en dan kwamen de vliegers zzzj omlaag, de hele lucht vol vliegers en de jerries leden vreselijke verliezen – dan de Tommies weer vooruit, maar, de volgende dag terug over de Senio – en zo ging het door – tot de Canadezen kwamen – de Canadezen, wij zijn beter dan de Tommies – de Tommies denken te veel – wij denken niet, wij vechten, vechten – en dan zie je allen om je heen vallen, allemaal kameraden je ziet ze sterven, allemaal Canadezen – wij hebben de grootste verliezen geleden – de Tommies denken te veel – holy God – ik heb een trein in de lucht zien vliegen – dat was op het station in Ravenna – locomotief en wagens vol mensen – in Ravenna – het duurde te lang – maar toen zijn de Canadezen gekomen, over de Senio en niet meer terug – de jerries werden weggemaaid – ik heb ze zien vallen, de Canadezen – maar wij zijn er gekomen – over de Senio en niet meer terug... Holy blood of Jesus Christ.
Kort daarop hoor ik niets meer dan grof gesnurk. Tenslotte kun je toch op een planken vloer slapen, al is het niet lekker.
Vanochtend naar Woubrugge. Gezien, dat Frenchie, de chauffeur van den luit, een hele fles gin naast zijn stuur heeft staan. Telkens een slokje. Niet goed voor Frenchie. Onze carrier weer tussen de covered wagons. Het regent een beetje, doch dit heeft geen invloed op de geestdrift van de bevolking onderweg. Hoe langer hoe meer kinderen, die om een sigaret bedelen. Dichtbij Woubrugge een meneer op fiets, die korporaal Harry aanklampt: Good morning, wots wotsie? Harry snapt het niet. Tolk moet bijspringen. Meneer wil een paar oude horloges inruilen tegen sigaretten. Tolk jaagt meneer weg: meneer moet zich schamen als Hollander, wat moeten de Canadezen daarvan denken? – meneer af. Steve bewondert het Hollandse polderland. Leimuiden, de wijde plassen, groene vlasakkers. Ik vertel hem het aloude wonderverhaal van 'land, dat lager ligt dan de zee', van drooglegging, van molens en gemalen, van vreedzame annexatie, Zuiderzee (aan de hand van een kaart), Wieringenmeerpolder, misdadige inundatie van de moffen. De crew luistert vol aandacht. Het is alles nieuw. 'Marvellous', zegt Harry.
Om 11 uur Pauze. Steve zet theewater op, Harry maakt busjes open: één met zalm, één met bully-beef, één met biscuits en één met boter. De Duitsers van de huifkarren kijken hun ogen uit. In vijf minuten is de maaltijd gereed en perfect. Luxe, noem ik dit. Harry lacht: Luxe? Dan hebt u het Amerikaanse Leger niet gezien! Wat is dat? 'Einsteigen', 'Wind em up'. Merkwaardig, op de derde dag van deze tocht is er niemand meer van ons, die op de Duitsers let. Het is alsof ze niet meer bestaan. Duitse woorden klinken zo vreemd in de oren. Op een gegeven moment gaat onze carrier er vandoor – laat de moffen in de steek: die zwenken ergens naar links af, achter een paar fortificaties; en wij stomen op Hoofddorp af, die wijdgebouwde, doodnuchtere hoofdplaats van de Haarlemmermeerpolder. Logeren vannacht in de Beurs, grote hoge zaal met een toneeltje. We hebben al geleerd hoe we ons gemakkelijkst installeren. Een paar opgevouwen stukken zeildoek, een khaki-jas, een leren soldatenjekker, een deken en het bedje is gespreid. Dadelijk proberen, een klein tukje. Daarna wandeling door Hoofddorp. Niets bijzonders. Drukte van NBS'ers in café de Landbouw. Ook daar is feest. NBS-feesten zijn aan de orde van de dag. Om de tijd te doden praatje met allerlei Hoofddorpers. Onderwerp: moffen.
Canadees 'supper' in de manege achter de Beurs. Stomvervelende avond. Kleine wandeling naar een hoog punt buiten Hoofddorp. Vandaar ongelooflijk mooi uitzicht over de polder met heel in de verte de kerktorens van Haarlem. Bevrijd Holland – de buien zijn overgedreven. Morgen waarschijnlijk mooi weer. Om 10 uur naar bed, beu van Hoofddorp met zijn brug en zijn gereformeerde kerk en zijn NBS-ers en zijn café de Landbouw en zijn fluwelen vaandel van de hengelaarsclub De Rietvoorn, die zich weer in volle glorie ontplooien kan.
Geen oog toegedaan. Het in beslag genomen zwarte hondje van den rauwe mof heeft naast mijn bed een vies presentje neergelegd. Vannacht om half 4 reveil. Met het oog hierop zijn de meeste mannen niet naar bed gegaan, hebben in het schrille licht van elektrische lampen zitten kaarten, zingen en stampen. Drie uur opgestaan, geschoren. Om half 6 is alles startklaar. Alle carriers op een rij voor het hotel-restaurant de Beurs. De Duitsers trekken in eindeloze colonnes over de brug. Volgens het publiek zijn er in de loop van de nacht al zoveel Duitsers voorbijgekomen uit de richting Amsterdam-Schiphol. Het gesliffer van de soldatenlaarzen klinkt als de branding van de zee. Het is helder, zonnig zomerweer. Zou het vandaag de laatste dag van onze tocht zijn? Het wordt algemeen geloofd, maar er is niemand, die het met zekerheid kan zeggen. Waarschijnlijk worden de moffen in Velsen aan een andere brigade Canadezen toevertrouwd, die voor verdere begeleiding zal zorgen. Het zou jammer zijn. Stel mij veel voor van het schouwspel in Den Helder, waar alle Duitsers uit de Hollanden zullen worden verzameld.
Wachten al een uur. Harry, Steve, Scriven en de bemanningen van de andere carriers zijn uitgestapt om het zo geliefde Canadese 'volleyball'-spel te beoefenen. Soort kaatsen. De spelers trekken monsterachtige handschoenen aan, ongeveer tweemaal zo groot als een bokshandschoen. Met zeldzame behendigheid weten zij iedere bal op te vangen. Schitterende lichaamsoefening. De wijzerplaat op de dakruiter van de gereformeerde kerk maakt ons ongeduldig, het ene uur na het andere verstrijkt. Huifkarren hobbelen over de brug. Het publiek dromt om de carriers. Scholen gaan aan. Een troepje ulo-meisjes wil vandaag spijbelen. Zij hebben het druk met Harry, met wien zij aardig school-Engels spreken. Eén van de kinderen weigert weg te gaan, wil een sigaret hebben en zelfs vuur om te kunnen roken. Haar vriendinnen gaan jaloers weg. Zij blijft, 'zal wel een uitvluchtje bedenken, straks op school'. Zij weet niet, dat er een Hollandse tolk in de carrier zit en begint Harry in het Hollands brutale complimentjes te maken over zijn gezicht. Nogal een vreemd, opgewonden kind. Dan biedt zij hem haar fiets aan, 'om een eindje mee te rijden'. Harry aanvaardt dit, rijdt tot groot vermaak van het publiek tegen de stroom van het verkeer in, weet niet hoe hij moet remmen en slingert bijna tegen een klein kind aan. Na dit kinderpsychologisch extraatje (Harry heeft er zeker niets van begrepen) opnieuw wachten, één uur, twee uur. Gapen, zich uitrekken, dommelen. Praatje met een der motorrijders, een ontwikkelde kerel uit de stad Toronto, die veel van de wereld heeft gezien. Ook hij diepe minachting voor alles wat Italiaans is. Daarover zijn vrijwel alle Canadezen het eens. Italiaanse yolk zeker niet pro-Duits. Heeft feitelijk geen eigen mening, laat zich door alles meeslepen. Italië is zo goed als geheel verwoest en totaal verarmd. De meeste steden liggen in puin, de meeste mensen hebben er have en goed verloren. Sommigen hebben kostbare voorwerpen in de grond verborgen, maar de jerries groeven alles op en namen het mee naar Duitsland. Mussolini heeft het beste dat hij had, namelijk de kunstschatten van zijn land, verspeeld. Hitler was een gangster.
Tegen 10 uur komt een sergeant op motorfiets mij halen voor tolkdienst. Rijden langs een vaart. Het wordt steeds slechter. Op een bruggetje staat een Duitse majoor, strak in de houding. De dikke blozende Canadees met de boksersneus is in fel contrast met den schralen grauwe mof. 'Tell him…' begint het… Moet hem vertellen, dat het zo niet verder gaat. De Canadezen hebben tijd noch lust langer aan te zien, dat de Duitsers zo dralen. De majoor glimlacht hoffelijk, aanstellerig beleefd, liever gezegd. 'Aber meine herren, Sie sehen doch…' Het terrein, waar de wagons vannacht hebben gestaan, was te vochtig. De wielen zijn in de grond vast gaan zitten. Geeft u mij een tractor en ik zal op tijd zijn. Geeft u mij een auto. 'No car no tractor, tell him to use his own horses'. De Duitser trekt met de lippen. Zijn ogen zijn bloeddoorlopen. 'Aber meine Herren, wir tun was wir können'. De Canadees gelast, dat alle wagens binnen vijf minuten rijden. De majoor belooft zijn best te zullen doen; er zullen voor enkele wagens drie paar paarden warden gespannen. 'OK.', zegt de blozende bokser. 'Come on'. De motor draait, wij vliegen over de weg, terug naar Hoofddorp centrum. 'Wait a moment, we '11 go back'. Precies vijf minuten later terug. De majoor ziet ons al aankomen, loopt druk heen en weer. 'How are things?' Es geht schon, es geht!' De Duitser is de onderdanigheid zelf. Zo heb ik in jaren geen Duitser meer gezien. Klakkende hakken. De motor keert. Onder het rijden kijkt de sergeant lachend even naar mij om en zegt iets, dat door het lawaai niet te verstaan is. Waarschijnlijk 'son of a bitch'. De Duitse optocht trekt nu inderdaad verder.
Het wordt warm in de carrier. Scriven slaapt weer. Harry opent een bus smeerkaas. Kinderen willen meerijden. Zij vragen nu minder om sigaretten dan tussen Rotterdam en Alphen. Meerijden is een grotere attractie, maar het mag niet, er zijn te veel gevaren aan verbonden. Steve gooit onder het rijden een handvol 'boiled sweets' (zuurtjes) naar twee kleine kinderen, die op de berm van de weg staan. Een van de kinderen holt met die schat naar een huisje. 'Mamma, mamma, mamma, mamma!' 'She will never forget this', zegt Harry. De blijdschap van het kind is zo spontaan en mooi. Harry en Steve kijken ernaar, de Duitsers op het wagentje achter ons kijken ernaar. Wat een contrasten biedt deze tocht. Wat een mengelmoes van gevoelens. – Langs het gemaal Cruquius naar Heemstede. In het dorp een dame, die hysterisch 'hallo boys' roept en onverstaanbare dingen tegen de moffen uitkrijst. Via Heemstede over de spoorweg naar Aerdenhout, Overveen, Bloemendaal – lommerrijke lanen – het ziet eruit als vroeger. Deze landstreek, zo lang spergebied geweest, heeft goddank niet geleden. Maar op de rijksweg bij Westerveld een eindeloze reeks ruïnes van villa's. Harry wil weten wat dat te betekenen heeft. Ik roep een voorbijtrappenden fietser aan. 'Allemaal op last van de Duitsers afgebroken omdat zij het nodig hadden voor hun geschut en voor de V-bommen.' Harry schudt het hoofd. 'Een schandaal'. Maar het grootste schandaal, (en dat zou ik hun er maar niet erbij vertellen), zegt de fietser, 'is, dat er iedere dag 'een trein met Nederlandse vrijwillige arbeidskrachten hierheen kwam om à raison van zoveel guldens per dag heel die ruïne aan te richten'. Neen, het is beter dat zoiets niet vertaald wordt...
Daar is Velsen, het Noordzeekanaal, het pontveer. Even voordat we daar zijn, zien we een groot bord langs de weg, waarop in koeien van letters staat geschreven; NACH SIBIRIEN 5000 KM.
Sjok, sjok, sjok gaan de Duitsers hierlangs. De huifkarren kraken. Op het ronde plein bij het veer – het is een soort Piccadilly Circus geworden – vol allerhande vervoersmiddelen, vol richtingwijzers, lantaarns – laten de Canadese carriers plotseling de Duitse colonne in de steek, zwenken linksom en – kijk, daar is opeens Baker squadron en daar Charlie squadron, die wij in Rotterdam uit het oog waren verloren. Nu is onze troop weer compleet. In onstuimige vaart gaat het terug, dwars door wuivend Haarlem, een geratel vanjewelste door de nauwe straten en over de markt. Langs de Hout (die gelukkig nog de oude is) en door de bollenstreek. Den Haag, de troosteloze ruïnes van het Bezuidenhoutkwartier en het schandelijk geteisterde Bosch langs Delft en in een wijde boog door Rotterdam, via Henegouwerlaan en Rochussenstraat naar Kralingen.
En de tocht eindigt zo ongeveer als hij begonnen is. Maar in plaats van de idylle in het Rode kruis-tentje zien wij nu een twintigvoudige herhaling in het openbaar. Gillende, kirrende Rotterdamse juffers met bloemen in het haar springen tegen de carriers op, trekken alle Steves en Harries van hun zitplaatsen, dwars over alle gras en modder, zoenen dat het een aard heeft en sleuren de slachtoffers tentjes binnen. De tolken staan er beduusd bij en vergeten, dat zij zich moesten haasten voor hun laatste Canadese 'supper'. Alleen Scriven blijft onaangedaan. Hij rolt netjes het tentzeil van de carrier op en neemt een sigaret in de mond. He doesn't like women, he wants to go to bed alone…
Herman Besselaar, mei 1945
Hiermee eindigt dit verslag. De gehate Duitsers waren grotendeels uit Nederland vertrokken. Een klein continent bleef nog achter om bijvoorbeeld mijnenvelden te ruimen, zoals bij vliegveld Waalhaven. Ook de Canadezen zouden al weer snel vertrekken; in juni vertrokken de eerste 15.000 man uit ons land. De daarop volgende maanden zouden er steeds meer militairen huiswaarts keren. Een deel bleef in Duitsland als bezettingsmacht.
De Duitsers kwamen in gevangenkampen terecht en zouden langzamerhand ook weer naar hun woonplaats terugkeren. Als dat in stad was, was de kans groot dat die verwoest was door de geallieerde bombardementen of gevechten. En dat was eigenlijk net zo hoe ze Rotterdam achter lieten; een geteisterde, gebombardeerde, hongerende stad, waar de haveninstallaties waren opgeblazen, de mannelijke bevolking was weggevoerd om te werken in Duitsland, en anderen werden geëxecuteerd omdat ze in het verzet zaten of simpelweg op de verkeerde plaats waren. Daarnaast nog de Joodse, of volgens de nazidefiniëring Joodse stadgenoten die naar een concentratie- of vernietigingskamp werden afgevoerd en vaak niet terugkwamen.
Gelukkig heelt de tijd veel wonden. Tegenwoordig heeft Rotterdam een modern centrum vol hoogbouw, wat er hoogst waarschijnlijk heel anders uit had gezien wanneer het bombardement niet had plaatsgevonden. Er komen nog steeds veel Duitsers, maar nu vooral als toerist of zakenpartner. Laten we leren uit het verleden en beseffen dat vrede en voorspoed niet vanzelfsprekend zijn.