De USS Stewart (DD-224) was een Clemson-klasse torpedobootjager. Voor de Tweede Wereldoorlog opereerde het schip bij Destroyer Squadron, Atlantic en de Asiatic Fleet en later de Yangtze Patrol Force. Het schip nam na aanvang van de Tweede Wereldoorlog deel aan het smaldeel van Admiraal Karel Doorman tijdens de Slag in de Javazee en de Slag in de straat van Bandoeng. Het schip raakte dusdanig beschadigd dat het bij nadering van Japanse troepen in dok lag te Surabaya. Hoewel het werd afgezonken, werd het door Japanse troepen gelicht en in gebruik genomen als patrouilleschip Dai-102-Go Shokaitei. In augustus 1945 vonden Amerikaanse troepen het schip terug en werd het weer als DD 224 naar de Verenigde Staten gevaren.
Gebouwd door: |
Kiel gelegd: |
Te
waterlating: |
In dienst: |
Einde: |
William Cramp & Sons, Philadelphia[1] |
9 september 1919 |
4 maart 1920 |
15 september 1920 (USS Stewart) 20 september 1943 (Dai-102-Go Shokaitei) |
2 maart 1942 (afgezonken) 23 mei 1946 (afgevoerd) |
Bouwnummer : 490[2] |
||||
Indeling: |
Datum in: |
Datum uit: |
||
15 september 1920 |
U.S. Navy |
|||
25 maart 1942 |
geschrapt uit Naval
Register |
|||
20 september 1943 |
Dai-102-Go Shokaitei,
|
|||
augustus 1945 |
DD-224 |
|||
29 oktober 1945 |
23 mei 1946 |
U.S. Navy |
||
24 mei 1946 |
gezonken als
doelschip |
De torpedobootjager USS Stewart (DD-224) werd gebouwd aan de werf van William Cramp and Sons. De kiel werd op 9 september 1919[3] gelegd en het schip werd op 4 maart 1920[4] te water gelaten. De doop vond plaats door Mrs. Margaretta Stewart Stevens, de kleindochter van Rear Admiral Charles Stewart, de naamgever van het schip. Het werd het tweede schip van de U.S. Navy dat operationeel de naam zou dragen.
Het schip werd op 15 september 1920[5] in dienst gesteld onder bevel van Lieutenant Scott Grisell Lamb. Na een inwerkperiode van een jaar in reservedienst, werd het schip op 12 oktober 1921 toegevoegd aan het Destroyer Squadron, Atlantic[6]. Van 12 januari tot 22 april 1922 werden trainingen uitgevoerd in het Caraïbische gebied, gevolgd door reparaties in Newport. Op 20 juni 1922 verliet het schip Newport om via de Middellandse Zee en het Suez kanaal naar de Indische Oceaan te varen. Vervolgens werd naar de Filippijnen opgetoomd om zich bij de Asiatic Fleet te voegen.
Op 26 augustus 1922 werd Chefoo in China bereikt, welke haven door de Stewart als thuisbasis werd gebruikt, evenals Tsingtao. In de winterperiode werd Manilla in de Filippijnen als basis gebruikt. Van 6 tot 21 september 1923 vaarde het schip van en naar Yokosuka voor hulp aan aardbevingsslachtoffers, gevolgd aan een bezoek aan Tokio op 30 en 31 augustus. Van 25 mei tot 16 juni 1924 ondersteunde de USS Stewart een vlucht rond de wereld van het U.S. Army Air Corps. Met de groeiende onrust en strijd tussen Japan en China, opereerde het schip tussen 1924 en 1928 in en rond Chinese wateren ter bescherming van de Amerikaanse belangen en personen in het gebied.
Toen in 1937 een volledige oorlog uitbrak tussen China en Japan (de 2e Chinees-Japanse Oorlog), opereerde de USS Stewart vanuit Tsingtao en Shanghai tot in 1939. Toen in september 1939 de oorlog in Europa uitbrak, werd de Stewart naar de Filippijnen gedirigeerd om daar kustpatrouilles uit te voeren tot op 5 april 1940 de Cavite Navy Yard werd aangedaan voor onderhoud. Vanaf 1 juni 1940 tot 23 september 1940 werden patrouilles uitgevoerd bij Guam, de Filippijnen en in de Chinese Gele Zee.
In 1941 werd het schip rond de Filippijnen gehouden vanwege de stijgende dreiging. Op 27 november 1941 kreeg het opdracht om samen met de meeste grote oorlogsbodems van de Asiatic Fleet naar Nederlands-Indië te vertrekken. Samen met andere Amerikaanse en Nederlandse schepen bevond de USS Stewart zich in de Straat van Tarakan bij Borneo, toen Japan Pearl Harbor aanviel. Eind 1941 deed het schip escortediensten tussen de Filippijnen en Port Darwin in Australië.
Toen Japanse troepen Nederlands-Indië naderden, escorteerde de Stewart schepen rond de Nederlands-Indische archipel. Op 30 januari 1942 voegde het schip zich bij een smaldeel met de kruiser USS Marblehead (CL-12)[7]. Het smaldeel verliet de Straat van Bunda op 4 februari 1942 om de Japanse vloot te onderscheppen bij de Zuidelijke toegang tot de Straat van Makassar. De Marblehead raakte echter door luchtaanvallen dusdanig beschadigd dat de Stewart haar naar Tjilatjap op Java escorteerde.
Op 14 februari 1942 voegde de USS Stewart zich bij de vloot van Admiraal Doorman voor een aanval op Japanse aanwezigheid langs de noordkust van Sumatra. Het smaldeel werd op 15 februari in de Straat van Bangka vanuit de lucht aangevallen zonder dat er verliezen werden geleden. Doorman besloot zich zonder luchtbescherming terug te trekken. Toen Japanse troepen op 19 februari een landing op Bali uitvoerden, besloot Doorman zijn vloot in drie smaldelen op te splitsen en de Japanners aan te vallen. De USS Stewart leidde het tweede smaldeel dat in zware strijd met Japanse torpedobootjagers verwikkeld raakte. De reddingsboten, torpedorekken en gangboorden werden danig beschadigd. Ondanks dat het schip water maakte wist het te ontkomen en de volgende dag werd de haven van Surabaya bereikt.
Omdat de USS Stewart het ernstig beschadigd was van de teruggekeerde schepen, werd deze het eerste in een droogdok binnen genomen. Toen dit dok droog werd gepompt, viel het schip echter van de ondersteuningsblokken en kwam het op haar kant in het dok te liggen. Het schip werd samen met het droogdok onklaar gemaakt en afgezonken. Op 25 maart 1942 werd de USS Stewart geschrapt uit het Naval Register[8].
Naam: | USS Stewart |
|
Callsign/Registratie: |
NUNN / DD-224 |
|
Bouwer: |
William Cramp & Sons, Philadelphia |
|
Bouwnummer: |
490 |
|
Type/Klasse: |
Torpedobootjager / Clemson-klasse |
|
Waterverplaatsing: |
1.190 t
(standaard)[9] |
|
Lengte: |
95,86 meter[10] |
|
Breedte: |
9,72 meter[11] |
|
Diepgang: |
2,83 meter[12] |
|
Aandrijving: |
4x boilers, 300 psi (2,100 kPa) 2 geschakelde stoomturbines 27,600 hp (20,600 kW) 2 schachten |
|
Snelheid: |
35 knopen (64,82
km/h)[13] |
|
Bereik: |
? |
|
Bewapening: |
4x 101,6 mm/50 kaliber Mk 9/5
geschut 1x 76,2 mm/23 kaliber Mk 14 luchtafweergeschut 4x3 53,34 cm torpedolanceerbuizen |
|
Bemanning |
101
(oorspronkelijk)[14] 142 |
Lieutenant Scott Grisell Lamb
(Luitenant ter zee der 2de klasse oudste categorie) |
15 september 1920 |
Commander Halsey Powell
(Kapitein-luitenant ter zee) |
9 december 1921 |
Lieutenant Commander Howard
Blaine Mecleary (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
11 mei 1922 |
Lieutenant Commander Norman
Reeve Van der Veer (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
20 juli 1922 |
Lieutenant Commander Herndon
Browning Kelly (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
1923 |
Lieutenant Commander Charles
Lewis Best (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
25 juni 1924 |
Lieutenant Commander Carleton
Fanton Bryant (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
1926 |
Lieutenant Commander Ryland
Dillard Tisdale (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
30 september 1928 |
Commander Laurance Sprague
Stewart (Kapitein-luitenant ter zee) |
31 oktober 1929 |
Lieutenant Commander
Samuel Power Jenkins (Luitenant ter zee der 1ste
klasse) |
17 mei 1930 |
Lieutenant Commander Carleton
Fanton Bryant (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
25 juni 1932 |
Lieutenant Commander John Boyd
Mallard (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
9 mei 1934 |
Lieutenant Commander Ralph Orson
Myers (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
29 augustus 1937 |
Lieutenant Commander Donald
Sidley Evans (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
6 mei 1939 |
Lieutenant Commander
Harold Page Smith (Luitenant ter zee der 1ste
klasse) |
18 mei 1940 - 2 maart 1942 |
Later tijdens de Tweede Wereldoorlog, rapporteerden piloten van Amerikaanse vliegtuigen dat een Amerikaans oorlogsschip opereerde binnen Japanse vijandelijke wateren. Hoewel gerapporteerd werd dat het schip de typische gebogen voorste schoorsteen had zoals vele Japanse torpedobootjagers, was de vorm onmiskenbaar dat van een Flush Decker.
Na meer dan een jaar in Soerabaya onder water te hebben gelegen, werd in februari 1943 het dok en schip door Japanners gelicht. Spoedig na de inname van Soerabaya, vestigde de Japanse Keizerlijke Marine aldaar de No. 102 Marine Constructie en Reparatie Detachement. Deze eenheid restaureerde het schip en verving de bewapening door een mengeling van veroverde Nederlandse wapens en Japanse wapens. De twee voorste schoorstenen werden samengevoegd[15]. Op 20 september 1943 nam de Japanse Marine het schip als Dai-102-Go Shokaitei (Patrouilleboot No. 102) in dienst[16]. Het schip werd als escorteschip gebruikt door de Nansei Homen Kantai (Zuidwestelijke Gebiedsvloot)[17] tot het op 14 januari 1945 voor reparaties en onderhoud in Kure werd binnen genomen[18]. Gedurende deze periode kwam het schip zelden in gevaar. Eén keer, op 9 maart 1944, werd het getorpedeerd. De torpedo die het schip net achter de brug raakte, weigerde echter te exploderen[19].
Bij het onderhoud in Kure, dat duurde van 14 januari tot 13 maart 1945[20], werd luchtafweergeschut geplaatst op het schip en kreeg het een lichtere driepoot voormast. De gehele bewapening werd vervangen door Japanse wapens. Hierna vertrok het schip naar Sasebo, waar het op 18 maart aankwam. Vanaf 6 april 1945 werden weer escortediensten uitgevoerd. Op 27 april 1945[21] stond het schip nog steeds onder bevel van de Nansei Homen Kantai, toen het Bij Mokpo, Korea, rond 22.34 uur werd gebombardeerd door twee Amerikaanse Consolidated PBY Catalina vliegboten[22]. De patrouilleboot wist één van de aanvallers neer te schieten, maar het andere toestel raakte de No. 102 met bommen en boordgeschut. De uren daarna werd het schip nog meerdere keren aangevallen, aanvallen die op 28 april verder gingen. Tien opvarenden kwamen om het leven en dertig raakten gewond. Beschadigd werd het schip op 1 mei overgedragen aan het Kure chinjufu (Kure Marinedistrikt)[23]. Op 17 mei 1945 werd het schip nog aangewezen als vlaggenschip voor het distrikt[24]. In augustus 1945 werd het schip in de Baai van Hiro bij Kure door Amerikaanse troepen teruggevonden.
Naam: | Dai-102-Go Shokaitei |
|
Callsign/Registratie: |
? / Dai-102-Go |
|
Bouwer: |
No. 2 Marine Constructie
Departement, Soerabaja |
|
Bouwnummer: |
102 |
|
Type/Klasse: |
Patrouillevaartuig /
Clemson-klasse |
|
Waterverplaatsing: |
1.680 lt (1.707 t) |
|
Lengte: |
98,70 meter |
|
Breedte: |
9,72 meter |
|
Diepgang: |
3,50 meter |
|
Aandrijving: |
2 Parsons geschakelde
stoomturbines 4 White-Foster boilers 2 schachten 14.000 shp (10.000 kW) |
|
Snelheid: |
26 knopen (48,2 km/h) |
|
Bereik: |
4.400 km (bij 12 knopen) |
|
Bewapening: |
september 1943 2x1 76 mm geschut (ex-Nederlands) 2x1 12.7 mm machinegeweren (ex-Nederlands) 2x1 6.5 mm machinegeweren 72 × Type 95 dieptebommen juni 1945 2x1 76.2 mm L/40 3e jaarstype luchtafweergeschut 14x1 Type 96 25 mm luchtafweergeschut 4x1 Type 93 13.2 mm luchtafweergeschut 2 × 6.5 mm 11e jaarstyper machinegeweren 4x1 450 mm Type 2 Torpedolanceerbuizen 72x Type 2 dieptebommen |
|
Bemanning |
110 |
Tahi-i Tamotsu Mizutani (Luitenant-ter-Zee
2e Klasse) |
15 juni 1943 - juli 1945 |
Eind augustus inspecteren Amerikaanse marineofficieren het schip. Ze geven bevel aan de Japanse bemanning het schip op te ruimen en vaargereed te maken[25]. Tegelijk werd de Amerikaanse vlag gehesen. Een Amerikaanse bemanning nam het schip op 28 oktober over en op 29 oktober 1945[26], werd met een ceremonie in Kure het schip weer in dienst genomen bij de U.S. Navy. Officieel kreeg het schip de aanduiding USS DD-224, maar werd door de nieuwe bemanning "RAMP-224" genoemd. RAMP stond voor Recovered Allied Military Personnel[27].
De bemanning vertrok op 2 november 1945 uit Kure voor een testvaart en op 8 november werd vertrokken richting Okinawa dat op 10 november werd bereikt. Samen met de USS Wesson (DE-184) vertrok de USS DD-224 op 11 november 1945 naar Guam. Tijdens de overtocht raakte op 7 november 1945 een brandstofpomp defect en werd het schip door de Wesson op sleeptouw genomen naar Guam. Na de nodige reparaties werd op 10 december 1945, samen met de USS SC-1036, naar Eniwetok vertrokken. Wederom op sleeptouw genomen, dit keer door de Rescue Ocean Tug USS ATR-20, werd op 20 december Eniwetok bereikt. Gesleept door de USS ATR-35, werd op 4 januari 1946 vertrokken naar Kwajelein waar men op 8 januari aankwam. Op 26 januari 1946 vertrok het schip, gesleept door de USS ATR-86 en USS ATR-64 naar Pearl Harbor. Hier nam op 21 februari de USS ATF-148 de sleep over. Op de ochtend van 5 maart 1946 nam USS ATR-23 de sleeptaak over en om 10.00 uur werd San Francisco bereikt. Op 26 maart 2946 volgde de sleep naar Oakland en op 17 april 1946 werd de USS DD-224 formeel geschrapt uit het Naval Register, maar pas op 23 mei 1946[28] buiten dienst gesteld. Op 24 mei 1946 werd de romp als doelschip bij San Francisco tot zinken gebracht door Chance Vought F4U Corsair en Grumman F6F Hellcat net raketten bewapende jagers.
Voor haar inzet tijdens de Tweede Wereldoorlog ontving het schip twee campagnesterren voor het vaandel bij de Asiatic-Pacific Campaign Medal[29].
Lieutenant Commander Harold
Huntington Ellison (Luitenant ter zee der 1ste klasse) |
29 oktober 1945 |
Ensign Russell W. Dudley
(Adelborst) |
25 april 1946 - 23 mei 1946 |