Titel: | Oost-Weststraat - Over de oorsprong van genocide en misdrijven tegen de menselijkheid |
Schrijver: | Sands, P. |
Uitgever: | Spectrum |
Uitgebracht: | 2020 |
Pagina's: | 512 |
ISBN: | 9789000376162 |
Omschrijving: | Philippe Sands (Londen, 1960) is een jurist en advocaat die hoogleraar internationaal recht is aan University College London en in de Britse hoofdstad ook directeur is van het Centre on International Courts and Tribunals. Als advocaat verdedigde Sands zaken voor het Internationaal Gerechtshof, het Internationaal Zeerechttribunaal, het Europees Hof van Justitie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Strafhof. Hij arbitreerde ook al voor het Internationaal Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID) en het Hof van Arbitrage voor Sport (CAS). Hij was betrokken bij een aantal van de belangrijkste internationale rechtszaken, van Pinochet tot Guantanamo. Kortom een gerenommeerd man op het gebied van de mensenrechten. Hij heeft ook een aantal boeken over internationaal recht op zijn naam staan. Sands schreef ook ‘De rattenlijn. Leugens, liefde en gerechtigheid op het pad van een nazi-vluchteling’, waarin twee zonen van Duitse oorlogsmisdadigers centraal stonden. De ene was Niklas Frank, de zoon van Hans Frank. Die was tijdens de Tweede Wereldoorlog de gouverneur-generaal van het Generalgouvernement in Polen waar de grootste vernietigingskampen operationeel waren. De tweede was Horst von Wächter, de zoon van Otto von Wächter, die onder Franks leiding werkzaam was als gouverneur van Krakau en later ook van Lemberg. Beide mannen waren intensief betrokken bij de Holocaust. Ook in Oost-Weststraat (eerder verschenen als Galicische wetten) komen beide oorlogsmisdadigers en hun zonen veelvuldig voor. Tijdens een gastcollege in de West-Oekraďense stad Lviv ontdekte Sands een aantal buitengewone toevalligheden, die aanleiding werden voor een intensieve speurtocht in verband met mensenrechten, de stad Lviv en zijn eigen familiegeschiedenis. De stad Lviv, die cultuurhistorisch tot de belangrijkste steden van Midden-Europa behoort, heeft een bewogen geschiedenis. Dat komt tot uiting in de vele namen die de stad in de loop der jaren heeft gehad. De stad was namelijk behalve onder haar huidige Oekraďense naam ook bekend onder allerlei andere namen: Lvov onder de Russen, Lwów toen het deel uitmaakte van Polen, de grote Joodse bevolking spraken over Lemberik, de Fransen kenden het als Léopol en tot het eind van de Eerste Wereldoorlog, toen de stad deel uitmaakte van Oostenrijk-Hongarije, was de stad algemeen bekend als Lemberg. Tijdens de Duitse bezetting werd deze naam opnieuw ingevoerd en nog heden ten dage wordt deze aanduiding veelvuldig in Duitsland gebruikt. Lemberg was ook de stad die de vier personen verbindt die centraal staan in dit boek. De eerste persoon is Leon Buchholz, de grootvader van de auteur, die in Lemberg was geboren in een groot joods gezin. Sands kende Leon en Rita, zijn grootmoeder, slechts als een teruggetrokken echtpaar dat angstvallig alles wat ervoor en vlak na de oorlog was gebeurd verborgen hield. Toen beiden overleden waren, constateerde Sands dat hij zo goed als niks wist over het leven dat zijn grootouders hadden gehad, noch wist hij iets van de vele ooms en tantes die er in Lemberg en omgeving waren geweest en die bijna allemaal in de Duitse vernietigingskampen om het leven waren gekomen. Het was volstrekt onduidelijk hoe Leon erin was geslaagd tijdig uit de wijken van hun toenmalige woonplaats Wenen naar Parijs, waar hij de rest van zijn leven zou blijven. Het was ook onduidelijk wat hij in hemelsnaam voor de kost deed. Een ander mysterie was het hoe hun dan nog geen jaar oude dochter Ruth, de moeder van de auteur, via ene miss Tilney uit Norwich naar haar vader in Frankrijk in veiligheid was gebracht. Moeder Rita bleef achter in Wenen, maar zou uiteindelijk op nooit achterhaalde manier ook uit Wenen kunnen vertrekken. In oktober 1941, één dag voordat de Oostenrijkse grenzen definitief werden gesloten. Sands had slechts een stapeltje foto’s en summier briefjes. Aan de hand daarvan weet hij de aangrijpende levensverhalen van zijn grootouders te achterhalen. De tweede centrale persoon is Hans Frank, een van Hitlers trouwste volgelingen. Al in 1920 werd de twintigjarige jurist lid van de NSDAP en SA. Hij had een belangrijke rol in de mislukte putsch in 1923 en kwam in 1930 namens de NSDAP in de Rijksdag. In 1933 werd hij minister van Justitie in Beieren, waar hij het Duitse recht omvormde in de nationaalsocialistische rechtspraak. In 1934 werd hij ook Rijksminister zonder portefeuille in het kabinet-Hitler en de hoofdjurist van nazi-Duitsland. In de jaren 1939-1945 was hij gouverneur-generaal van het Generalgouvernement in Polen, slechts rechtstreeks aan Hitler verantwoording schuldig. Tijdens zijn ambtsperiode voerde hij een waar schrikbewind tegen de burgerbevolking en was hij rechtstreeks betrokken bij de massamoord van Poolse Joden. Het leverde hem de bijnaam ‘de slachter van Polen’ op. Bij het Proces van Neurenberg werd hij schuldig bevonden aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid en werd hij geëxecuteerd. Als een van de weinigen legde hij een schuldverklaring af, maar die was al halfslachtig en werd door hem later ook weer gedeeltelijk herroepen. Iedereen is er inmiddels ook wel van overtuigd dat de verklaring weinig oprecht was en slechts een laatste wanhopige poging aan de te verwachten ophanging te ontkomen. Albert Speer zou een vergelijkbare opportunistische poging wel beloond zien; bij Frank werd op 16 oktober 1946 in Neurenberg het vonnis wel voltrokken. En dan zijn er twee Joodse juristen, die beiden in de omgeving van Lemberg zijn geboren en getogen en beiden aan de juridische faculteit van de universiteit hebben gestudeerd bij professor dr. Julius Makarewicz. Niet tegelijkertijd, maar toch met maar slechts twee jaar tussenpauze van elkaar. Het is de vraag of ze elkaar ooit hebben ontmoet in die vooroorlogse jaren. Hersch Lauterpacht (1897-1960) kon al voor de oorlog uitwijken; van 1938 tot 1955 bekleedde hij de Whewell-leerstoel van Internationaal Recht aan de Universiteit van Cambridge. Vervolgens was hij tot zijn dood in 1960 rechter voor het Internationale Gerechtshof in Den Haag. Van 1951 tot 1954 was hij lid van de Commissie voor Internationaal Recht van de Verenigde Naties. Lauterpacht was zeer actief betrokken bij de ontwikkeling van het concept van de mensenrechten, het internationaal strafrecht, het vraagstuk van de erkenning van staten en het internationaal verdragsrecht. Lauterpacht leverde een elementaire bijdrage tijdens het Proces van Neurenberg door de introductie van een nieuw juridisch begrip, namelijk ‘misdrijven tegen de menselijkheid’. Raphael Lemkin (1900-1957) kon ook vluchten voor het aanstormende oorlogsgeweld en vestigde zich in de Verenigde Staten, waar hij docent werd aan de universiteit in North Carolina. Hij maakte direct melding van de massamoord op Joden die dan al in Duitsland en de bezette gebieden in gang was gezet. Aanleiding voor hem om president Roosevelt rechtstreeks te benaderen met het dringende verzoek de Amerikaanse neutraliteit te verlaten en te gaan deelnemen aan de oorlog. Het was een eerste aanwijzing dat Lemkin in zijn fanatisme voor de goede zaak zich vaak gedroeg als een ongeleid projectiel. Dit in tegenstelling tot de formele Lauterpacht, die zich keurig aan de procedures hield en dus meer succes boekte dan zijn oude stadsgenoot. Lemkin leverde bij datzelfde proces een even belangrijke bijdrage door de introductie van een tweede revolutionair begrip, namelijk ‘genocide’. Lemkin had zich al op jonge leeftijd laten inspireren door de straffeloosheid waarmee de nieuwe Turkse leiders een massamoord op de Armeniërs hadden gepleegd. Verder was hij natuurlijk opgegroeid in een Oost-Europa waar pogroms op de Joodse bevolking, net zo straffeloos, met regelmaat voorkwamen. Zijn verdere leven streefde hij naar een internationale strafbaarstelling van georganiseerde moorden op groepen van de bevolking. Sands geeft van beide Lembergse juristen een imposante korte biografie. Die twee nieuwe juridische begrippen (misdrijven tegen de menselijkheid en genocide) waren nodig omdat er op dat moment geen juridische middelen waren op staatslieden te vervolgen en veroordelen vanwege misdrijven die ze tegen de onderdanen van de eigen staat en toegeëigende gebieden hadden begaan. In feite kon men straffeloos doen met de eigen ingezeten wat men maar wilde, inclusief grootschalige moord, marteling en roof. Lauterpacht richtte zich daarbij op het individu dat via bepalingen over mensenrechten tegen dergelijk overheidsoptreden moest worden beschermd. Lemkin koos voor bescherming van de groep, die op basis van ras, geloof of andere criteria wordt vervolgd, simpel vanwege het feit dat men deel uitmaakt van deze groep. Bij het proces van Neurenberg werden Lauterpachts ‘misdrijven tegen de menselijkheid’ aanzienlijk belangrijk bevonden dan Lemkins ‘genocide’. In de daar opvolgende jaren is de nadruk echter zeer sterk verschoven naar pogingen te veroordelen op basis van ‘genocide’. In het slotdeel betoogt Sands dat dit wel eens de verkeerde weg kan zijn, omdat een dergelijke veroordeling aanzienlijk lastiger is te bewijzen dan ‘misdrijven tegen de menselijkheid’ en dus steeds vaker een teleurstellend resultaat oplevert. Een uitkomst die tegenstanders van het ‘genocide-traject’ al in 1945 voorspelden. Sands heeft een indrukwekkend boek geschreven, met een aantal indringende portretten op basis van gedegen speurwerk en vooral een helder betoog over twee lastige juridische processen, door elke leek goed te begrijpen. De lezer zal al snel zijn verbazing delen dat twee juristen uit het kleine Lemberg, de stad waar zijn grootvader tegelijkertijd zijn jeugd doorbracht binnen de inmiddels weggevaagde Joodse gemeenschap, zo’n grote, blijvende impact hebben gehad tijdens het Proces van Neurenberg en de verdere internationale vervolging van oorlogsmisdadigers. |
Beoordeling: | Zeer goed |