Titel: | Bij ons in Auschwitz - Getuigenissen |
Schrijver: | Grunberg, A. |
Uitgever: | Querido |
Uitgebracht: | 2020 |
Pagina's: | 496 |
ISBN: | 9789021420042 |
Omschrijving: | In Auschwitz werden in de Tweede Wereldoorlog tweeënhalf miljoen Joden vergast. Een half miljoen stierf aan de ontberingen. Met Chelmno, Sobibor, Belzec en Treblinka was dit grootste en langst functionerende nazi-vernietigingskamp de uiterste consequentie van een vernietigingsprogramma, dat de nazi’s al voor de inval in Polen met hun ‘actie T-4’ begonnen waren. Toen kregen zeventigduizend geestelijk gehandicapten, onder wie vele Joden, tot september 1941 in speciale euthanasie-instellingen de Gnadentod, de meesten door middel van vergassing. Een massamoord die na de Duitse inval in Rusland door de Einsatzgruppen werd voortgezet, toen ’gewone Duitse mannen’ in Oost-Europese landen als Litouwen en Oekraïne, niet zelden gadegeslagen en gesteund door delen van de lokale bevolking, bij massaexecuties honderdduizenden Joodse mannen, vrouwen en kinderen de dood injoegen. Het was de succesvolle prélude van de Endlösung, waarvan Auschwitz uiteindelijk hét symbool geworden is. ‘Onbeschrijflijk’, ‘onvoorstelbaar’, ‘onzegbaar’. Dat zijn de woorden waarmee de Holocaust doorgaans wordt aangeduid. Angela Merkel zei het in december 2019 bij haar bezoek aan Auschwitz zo: ‘Uit ontzetting over wat vrouwen, mannen en kinderen op deze plek is aangedaan, moet je eigenlijk verstommen. Want welke woorden kunnen recht doen aan de rouw?’ Dat verstommen geen antwoord is op het ongehoorde, laat Arnon Grunberg met "Bij ons in Auschwitz - Getuigenissen" op zeer indrukwekkende wijze zien, hoe ontoereikend de taal ook moge zijn – ook daarover gaat dit boek. Via getuigenissen van dertien ‘morele getuigen’, Auschwitz-slachtoffers onder wie zijn moeder Hannelore Grünberg-Klein, Primo Levi en Imre Kertész, confronteert Grunberg de lezer met de vernietigingsmachine Auschwitz. Hier werden mensen fysiek én moreel vernietigd. Dat proberen te begrijpen en inzichtelijk te maken, ‘zonder het onvoorstelbare ervan teniet te doen’, zoals de historicus Saul Friedländer met zijn magnum opus 'Duitsland en de Joden' voor ogen stond, daar gaat het Grunberg om. Want, zo betoogt hij in het inleidende essay, Auschwitz was mensenwerk, van mensen voor mensen, geen bovenmenselijke gebeurtenis, niet iets mystieks dat niet begrepen kan worden. Een ziekte ook, waarvan we nog niet genezen zijn, een ziekte die opnieuw de kop kan opsteken. Of zoals Imre Kertész het zegt: ‘Auschwitz heeft (…) bestaan, ja bestaat nog steeds, zodat het ook verklaard kan worden; (…) Auschwitz hing immers al heel lang – wie weet hoe lang al – in de lucht.’ Elke door Grunberg zorgvuldig gekozen getuigenis roept onontkoombaar op tot reflectie over het onvoorstelbare. Grunberg volgt daarbij denkers als de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben, die schreef: ‘Zeggen dat Auschwitz "onzegbaar" is of "onbegrijpelijk" staat gelijk aan (…) in stilte aanbidden, zoals je met een god doet: het betekent dat je bijdraagt aan de verheerlijking ervan, hoe goed je intenties ook mogen zijn’. In Grunbergs woorden: ‘Het begrijpen, het inzicht, heeft minstens twee vijanden: het te snelle begrijpen en de heiligverklaring, want waar het heilige opduikt verdwijnt de kritische distantie. Dan wordt het verschil tussen de onbegrijpelijke God en het onbegrijpelijke Auschwitz minimaal.’ Wie de fysieke en de morele vernietiging – ‘de verschillende met de ergste terreur afgedwongen gradaties van ‘medeplichtigheid’ – wel op de meest tragische wijze illustreren, zijn de leden van het Sonderkommando. De (grotendeels) Joodse gevangenen van dit commando moesten hun medegevangenen van hun kleding en spullen ontdoen, ze naar de gaskamers brengen, hun lijken naar de verbrandingsovens slepen en daarna de gaskamers schoon schrobben. Na de eerste twee hoofdstukken Aankomst en Bed, straf en selectie, en vóór het afsluitende hoofdstuk Schuld, schaamte wrok en verlangen, laat Grunberg in Sonderkommando de meeste getuigen aan het woord, onder wie de voormalige leden Zalmen Gradowski (1910-1944), Zalmen Lewenthal (1918-1944) en Filip Müller (1922-2013). De laatste heeft als een van de zeer weinigen het Sonderkommando overleefd. Een ‘vervloekt spel van het ongehoorde vernietigingssysteem’, een ‘systeem dat met angstwekkende wreedheid wordt gevoerd’, noemde Zelman Lewenthal het Sonderkommando. Hij maakte er vanaf begin 1943 deel van uit en hield een dagboek bij, dat in 1962 vlakbij crematorium II in Birkenau opgegraven werd. De inzet van de Sonderkommando’s was ‘de meest demonische misdaad van het nationaalsocialisme’, schrijft Primo Levi. ‘Door Joden andere Joden in de oven te laten stoppen, gaven de nazi’s hun gitzwarte boodschap af: 'Wij, het Herrenvolk, vernietigen jullie, maar jullie zijn niet beter dan wij; als we dat willen, en we willen het, kunnen wij niet alleen jullie lichaam, maar ook jullie ziel vernietigen, net als we het met onze eigen ziel hebben gedaan.’ De getuigenissen in "Bij ons in Auschwitz" zullen de lezer naar de keel grijpen en het is raadzaam ze met tussenpozen te lezen en te overdenken. Niet voor niets zegt Grunberg over zijn selectie: ‘Wie het zich gemakkelijk wil maken, heeft hier niets te zoeken.’ Het gaat hem er niet om, het ‘dunne laagje beschaving’, een veelgehoord cliché over Auschwitz, zichtbaar te maken. ‘Onder zulke extreme omstandigheden kan men niet verwachten dat beschaving overeind blijft’, schrijft hij. En het gaat hem evenmin om abstracte verklaringen à la Adorno, die Auschwitz ziet als het resultaat van de Verlichting. Wel laten Grunbergs getuigen genadeloos zien dat er talloze manieren zijn om op terreur te reageren; dat Auschwitz een mogelijkheid is, die weer bestaat uit talloze mogelijkheden, die geen onmogelijkheid is geworden. Vrij naar Kertész zegt Grunberg het zo: ‘Auschwitz hangt nog altijd in de lucht, misschien is de lucht minder zwanger van het concentratiekamp en het totalitarisme dan een eeuw geleden, maar dan nog: deze schoot blijft vruchtbaar. (…) Auschwitz is het verleden, het heden en de toekomst.’ |
Beoordeling: | Uitstekend |